| |
XII.
De hemelvaart. Feestzang.
Eerste lied. Wijze, Ps. CX.
Hoe vrolijk groent de heuvel der olijven;
Een zagte glans omringt, als dauw, den top.
Neen!.. Jesus kan op aard niet lang meer blijven;
Daar treedt Hij al zijn peins- en bidplaats op.
| |
| |
De lieve schaar volgt, onbewust, zijn gangen.
Zijn oog is vreugd; zijn treden majesteit.
Nu rolt geen traan van weemoed langs zijn wangen;
Hij is verhoogd, eer hij van d' aarde scheidt.
Met wijsheid, vol gezag, geeft hij bevelen.
Het ademt liefd' en trouw, wat Hij gebiedt.
Zelfs Salem zal in zijn verhooging deelen;
Nog treft de vloek d' ontaarte bloedstad niet.
Hij leert, vermaant, vertroost, en zegent allen.
Al zeegnend stijgt hij op van lieverleê:
Zijn luister kiimt; 't gordijn zal spoedig vallen.
Daar is de wolk!.. Zij rijst... en voert Hem meê.
Hoe zalig is 't verheerlijkt op te vaaren,
Als werk en strijd op aard' is afgedaan.
Verlosser, stijg!.. geleidt Hem, onglen schaaren!
Ons hart is vreugd; al staat in 't oog een traan.
Laat nu 't geloof het vrolijk zien vervangen,
Getrouwe schaar! Uw leidsman blijft nabij.
De hemel moet Hem tot uw heil ontvangen.
De Trooster komt: weest in die hope blij!
| |
| |
Dronk Hij op weg uit dikberoerde beeken,
Toen Hij gebukt in bloed en tranen lag.
Nu zal Hij 't hoofd volkomen opwaard steken,
Bekleed met eer, en Goddelijk gezag.
| |
Tweede lied. Wijze, Ps. XXXVI.
Triumf! Hallélujah! Triumf!
Ja, tot in eeuwigheid Triumf!
Wij staan niet meer op Golgotha,
Die onzen Vorst, met blij geschal,
Op englen-wieken, dragen zal,
Ver boven duizend zonnen;
Om met zijn bloed voor God te staan;
En zijnen vrienden voor te gaan,
Die loop en strijd begonnen.
| |
| |
Triumf! Hulléluja! Triumf!
Ja, tot in eeuwigheid Triumf!
De strijd is afgestreden.
Staan dood en hel verbleekt van spijt,
De gandsche hemel is verblijd,
Nu Hij zal binnen treden.
Hij komt!.. zo roept de Seraf uit:
De Cherub slaat de hemel-luit.
De Troonen knielen samen.
En Mozes, knielen voor het Lam;
En sluiten 't koor met amen!
Triumf! Hallélujah! Triumf!
Ja, tot in eeuwigheid Triumf!
Daar scheurt de voorhang open.
De Rigter is geen wreeker meer;
Die wil, mag veilig op zijn Heer,
Als op zijn Vader, hopen.
Snelt aan gij allen, wien de schuld
Het bevend hart met vrees vervult.
Uw sterkte zij vertrouwen!
Berust in 't geen Hij heeft volbragt.
Die hier op Gods genade wagt,
Zal eeuwig Hem aanschouwen.
| |
| |
Triumf! Hallélujah! Triumf!
Ja, tot in eeuwigheid Triumf!
Hij is en blijft Immanuël;
En als bedwinger van de hel,
Geeft Hij ons 't eeuwig leven.
Hij, die gevangenen ontsluit,
Roept thands het jaar der vrijheid uit;
Schenkt nooit verkregen gaven.
Hij, die ons in den hemel zet,
Heeft zond' en dood gekneusd, verplet,
En in zijn graf begraven.
Nu rust Hij eeuwig, maar zijn rust
Is, heilig-bezig, rust en lust
Nooit zal zijn altaar ledig staan;
Hij bidt, en steekt steeds wierook aan
Voor zijn verlegen vrinden.
Hij heerscht als hemelvorst alom;
Bestiert het eeuwig heiligdom;
't Past alles op zijn wenken.
Wie God bemint, aanbidt den Zoon;
Ontvangt bevelen van zijn troon;
En eert Hem met geschenken,
| |
| |
Triumf! Hallélujah! Triumf!
Ja, tot in eeuwigheid Triumf!
Als Godmensch, aan Gods regtehand!
Nu is de hemel vaderland!
Dit mag verlossen heeten!
Nu drupt er olie, die 't gemoed
Van treurigen vertroosten moet,
Millioenen zullen, Hem gewijd,
In druk beproefd, voleind in strijd,
Zijn toekomst, zalig, wagten.
| |
Derde lied. Wijze, Ps. CXXIII.
Verloste schaar! die met een vrolijk lied,
Houdt eeuwig moed! berust met stil verlangen!
En wat op aard moog knellen of verblijden,
Zijn hand bevat uw tijden.
Hij komt, als 't werk in allen is volbragt,
| |
| |
Houdt eeuwig moed!.. vertraagt niet! dient zijn raad!
En volgt Hem, waar Hij gaat.
Weest heilig, gelijk Hij! gedoogt geen banden
Laat in uw hart geen waereldliefde blaken,
Maar Jesus wooning maken!
Volbrengt uw loop met vreugd! zijt niet bedroefd,
Als U zijn hand beproeft.
Draagt willig 't kruis! ook Jesus ging van 't kruis
Gekroond naar 's Vaders huis.
Gij zijt het loon, voor 't geen Hij heeft geleden;
Uw strijd word' ook volstreden!
Hij leeft en bidt. Zijn liefderijk vermogen
Houdt steeds uw heil voor oogen.
Hij kan, en wil, en zal, uit angst en pijn,
| |
Vierde lied. Wijze, Ps. CXVIII.
Laat ons getroost den strijd beginnen,
In ons verhoogd en zalig hoofd!
Hun, die volhardend overwinnen,
Is zegepraal en eer beloofd.
| |
| |
De trotsche vijand boog vermete!
Op zijnen invloed, list en kragt.
De Vorst belagcht hem van zijn zetel;
Zendt blinden licht, en moeden kragt.
De waereld zij op ons verbolgen!
Die haar aanbidt, bekomt verdriet.
De hooge leidsman, dien wij volgen,
Verkreeg en zogt haar vriendschap niet.
Wij willen op genade drijven,
Gerust op Gods getuigenis;
Nabij ons Hoofd en Heiland blijven;
Ja, wandlen, waar nu Jesus is.
Verhoogde Jesus! ja, wij roemen
Op U, als onzen God en Heer!
Wilt gij ons, armen, broeders noemen;
Wij juichen om die gunst en eer.
Gij, trouwe Heiland! zult ons leiden
Door licht en duister, vuur en vloed.
Wij willen lijdsaam U verbeiden:
Uw toekomst maakt eens alles goed!
|
|