Proeve van liederen en gezangen voor den openbaaren godsdienst
(1802)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtvrij
[pagina 29]
| |
Hij, die mijn gandsch bestaan doorziet,
Houdt ook de schaal van mijn verdriet.
Zijn wijsheid weet, welk ongeneugt
Mij best bereidt voor hemelvreugd.
Hij, die zijn eigen weg wil gaan,
Ziet dwaal-licht soms voor starren aan;
En gaat hij op dat schijnsel door,
Dan dwaalt hij ligt van 't regte spoor.
God kent alleen het naaste pad,
Dat uitloopt op de hemelstad.
Hij weet, wanneer in ons gemoed
Een roos of dooren voordeel doet.
'k Neem dan vertrouwlijk, wat hij geeft;
Daar die verwagting in mij leeft,
Dat elke last, mij opgeleid,
Een bron zal zijn van zaligheid.
Ik wandel gaarne bij het licht
Van zijn vertroostend aangezigt.
'k Gevoel 't met vreugd, als zijne kragt
In mijne zwakheid wordt volbragt.
| |
[pagina 30]
| |
Maar is mijn ziel van licht beroofd;
Van vreugd ontledigd; afgesloofd;
Dan blijf ik zien, in dat gemis,
Op Hem, die licht en leven is.
Die dragen wil, en redden zal,
Wien nooit de wolf één schaap ontstal,
Heeft zijne liefd' en trouw verpand,
Voor onze komst in 't vaderland.
Waar ons geen schepsel helpt, helpt Hij;
Als alles vlugt, staat Hij nabij;
In rust en vreugd, in nood en strijd,
Blijft Hij dezelfde, t'allen tijd.
Als wij de doodsvallei betreên,
Laat ons de beste vriend alleen.
Maar Jesus draagt ons in zijn schoot,
Tot aan, en over, graf en dood.
Die tijd komt stil, maar zeker, aan,
Als ik mijn grafplaats in zal gaan.
Bereid u voor dien stond, man Geest!
Opdat ge dan niet ijdel vreest.
| |
[pagina 31]
| |
Maar ach! hoe houd' ik mij gereed?
'k Heb hals-sieraad noch staatsiekleed!
Hoe ga ik Jesus in 't gemoet,
En val Hem waardiglijk te voet?
In zijnen mantel ingehuld,
Heb ik een deksel voor mijn schuld;
En 't kleed van zijne heiligheid
Is mij tot sieraad toebereid.
Ach! niets van ons! maar 't al van Hem!
Zo komt men in Jerusalem!
Zo treedt men, nedrig-onbevreesd,
Gods tempel in, bij 't eeuwig feest.
|
|