Literair-theoretische geschriften. Deel 2. Commentaar
(1999)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 61]
| |
VerantwoordingTekstkeuze en presentatieTot slot wil ik hier nog een toelichting geven op de editie zelf en mijn keuzes en overwegingen daarbij nader uiteenzetten. Deze editie van de literair-theoretische geschriften behelst in feite een uitgave van drie verschillende teksten. De eerste, de Inleiding bij Riedel, gaat vooraf aan deel 1 van de Theorie der schoone kunsten en wetenschappen (1778), anders gezegd de Riedel-bewerking, en de tweede en derde tekst vormen samen de Digtkundige verhandelingen (1782). Van de Theorie en dus ook van de Inleiding is slechts één druk bekend. Omdat er geen aanwijzingen bestaan voor nadrukken of tekstuele correcties binnen één en dezelfde druk, heb ik er van afgezien de verschillende exemplaren van de Inleiding te collationeren. De uitgave van de tekst van de Inleiding bij Riedel is gebaseerd op één van de exemplaren uit de Universiteitsbibliotheek Amsterdam (signatuur 615 e 2): Theorie der schoone kunsten en wetenschappen, grootendeels overgenomen uit het Hoogduitsch van F.J. Riedel, en met bijvoegselen, aanteekeningen, en eene inleiding vermeerderd, door Mr. Hieronijmus van Alphen, lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden. Eerste deel. Te Utregt, bij G.T. van Paddenburg, de Wed. J. van Schoonhoven, en G. van den Brink, Jansz. boekverkopers. mdcclxxviii. De uitgave van de tekst van de beide Digtkundige verhandelingen is gebaseerd op een exemplaar uit dezelfde bibliotheek (signatuur 248 b 14): Digtkundige verhandelingen van Mr. Hieronymus van Alphen. Te Utregt, By G.T. van Paddenburg, de Wed. J. van Schoonhoven, en G. van den Brink, Jansz. mdcclxxxii. [colofon:] Ter boekdrukkery van P.W. van der Veer. Te Utregt. Ook hier zijn er geen aanwijzingen voor nadrukken of tekstuele correcties binnen één en dezelfde druk. Bij de typografische presentatie van de teksten heb ik de geleding van het origineel zo getrouw mogelijk gevolgd. De Inleiding bij Riedel heeft de vorm van één doorlopende tekst, zonder onderverdelingen. Deze wordt ook hier als één geheel gepresenteerd. De Digtkundige verhandelingen bestaan uit twee afzonderlijke verhandelingen, ongeveer twee keer zo groot als die van de Inleiding, met daarbinnen afzonderlijke (hoofd)stukken. Van Alphen heeft deze stukken van elkaar gescheiden door een liggende streep. Deze afscheidings-strepen zijn in de editie gehandhaafd. Omwille van de overzichtelijkheid heb ik voetregels toegevoegd. Deze bevatten zowel de titel van de verhandeling als een aanduiding van de inhoud van het desbetreffende stuk. Deze aanduidingen komen overeen met de woordkeuze van Van Alphen. In die gedeelten van een verhandeling waar Van Alphen zijn beschouwing inleidt dan wel afsluit, ontbreekt doorgaans een nadere inhoudelijke typering. | |
[pagina 62]
| |
Van Alphen heeft zijn verhandelingen gelardeerd met vele en lange voetnoten, deels literatuurverwijzingen, deels ook aanvullende exposés. Deze zijn ook hier als voetnoten bij de tekst afgedrukt. De oorspronkelijk alfabetische aanduiding van de voetnoten is in deze editie vervangen door een numerieke. Wellicht in een later stadium zijn in het origineel ook voetnoten afgedrukt die worden voorafgegaan door een asterisk in plaats van een alfabetische aanduiding. Aan het slot van de Digtkundige verhandelingen volgt nog een lijst met errata en addenda. In die lijst met correcties uit de oorspronkelijke editie is de tekst van enkele bestaande voetnoten uitgebreid en zijn er ook nieuwe noten toegevoegd. In deze studie-uitgave van de literair-theoretische geschriften zijn al deze noten in de juiste volgorde geplaatst en - in elk van de drie teksten afzonderlijk - doorlopend genummerd. Wanneer de tekst van een noot, geheel of gedeeltelijk, was afgedrukt in die oorspronkelijke lijst van errata en addenda, staat dit vermeld in de toelichting. De plaats van de nootcijfers heb ik in zoverre gestandaardiseerd dat deze in de regel vóór een leesteken binnen de zin (komma, puntkomma etc.) zijn afgedrukt, maar na een punt. | |
TekstconstitutieOver het geheel genomen sluit deze uitgave zo nauw mogelijk aan bij het origineel. Correcties uit de oorspronkelijke lijst errata en addenda bij de Digtkundige verhandelingen heb ik vanzelfsprekend in de lopende tekst verwerkt. In het corrigeren van inhoudelijke overdrachtsfouten ben ik terughoudend geweest. Deze zijn alleen dan gecorrigeerd wanneer ze betekenistoekenning onmogelijk maken. Zo bijvoorbeeld wanneer er ‘zekeen’ staat in plaats van ‘zekeren’ (in de Inleiding bij Riedel) of binnen een citaat ‘Who’ in plaats van ‘where’ (in de Inleidende verhandeling) of ‘Rasen’ in plaats van ‘Rosen’ (in de Verhandeling over het aangeboorne). Alle aangebrachte wijzigingen zijn opgenomen in de lijst met correcties. In de tijd van Van Alphen kende men nog geen eenheid van spelling. Ook binnen één tekst werden woorden en namen vaak op verschillende manieren gespeld. Voor deze studie-uitgave heb ik niet geprobeerd uniformiteit in de spelling aan te brengen, hoe inconsequent deze soms ook is. Het feit dat er maar één versie van de teksten is overgeleverd, maakt het niet eenvoudig uit te maken of we een bepaalde schrijfwijze moeten interpreteren als een inconsequente spelling, een zetfout of een schrijffout. In het algemeen heb ik de tekst zo getrouw mogelijk gevolgd. Alleen wanneer een woord slechts een enkele keer afwijkend wordt gespeld, is dit verbeterd. Dan lijkt er sprake te zijn van een zetfout. In de literair-theoretische geschriften komen veel namen en titels voor. Daarbij is het niet altijd duidelijk of de auteur een naam onjuist spelt, de | |
[pagina 63]
| |
gewoonte van zijn Nederlandse tijdgenoten volgt of dat de zetter zich heeft vergist. Zo heet Shakespeare hier ‘Shakespear’ - een schrijfwijze die destijds vrij gebruikelijk was. Ik heb daar geen verandering in aangebracht. Wanneer de schrijfwijze anders is dan wij gewend zijn en dit aanleiding kan geven tot verwarring, wordt dit verklaard in de toelichting. Zo bijvoorbeeld wanneer er in plaats van Händel ‘Hendel’ staat. De naam van Klopstock wordt op verschillende manieren gespeld. Op verscheidene plaatsen in de tekst lezen we ‘Klopstok’. Dit kunnen we opvatten als een spellingsvariant. In de oorspronkelijke editie staat ook wel ‘Kloptock’. Dit heb ik gecorrigeerd omdat de naam van de dichter op deze plaats zodanig veranderd is dat hij (bijna) onherkenbaar wordt en deze lezing dus geen betekenistoekenning mogelijk maakt. Niet zelden worden titels van buitenlandse werken slordig weergegeven. Zo wordt de titel van een werk van Meier geciteerd als ‘Anfangungsgründe’ in plaats van ‘Anfangsgründe’. Zulke onjuiste citaten, waarschijnlijk verschrijvingen, heb ik niet verbeterd. In de toelichting en de bronnenlijst staat de correcte titel vermeld. Een ander probleem met betrekking tot de spelling doet zich voor bij citaten uit buitenlandse bronnen: deze bevatten nogal eens vreemde spellingswijzen. Daarbij is niet altijd duidelijk of het hier gaat om fouten of inconsequenties van Van Alphen, om fouten van de zetter of, in het geval van een indirecte verwijzing, misschien ook wel om een fout in de bron waaruit Van Alphen zijn vindplaats heeft overgenomen. Deze afwijkingen zijn van geval tot geval bekeken. In Franse teksten uit de achttiende eeuw ging men bijvoorbeeld anders om met accenttekens dan in het hedendaagse Frans. Destijds was het heel normaal om de ene keer een accent grave te plaatsen en de andere keer een accent aigu op een lettergreep uit hetzelfde woord, of ook wel een accent grave te schrijven in plaats van een accent aigu (zoals bijvoorbeeld: de deelwoordsvorm ‘jettès’ in plaats van ‘jettés’). Kleine afwijkingen in de spelling - accenttekens in het Frans, het ontbreken van hoofdletters of umlauten in het Duits - heb ik niet verbeterd. Alleen wanneer Van Alphen in zijn spelling zodanig afwijkt van zijn bron dat dit kan leiden tot een onjuist begrip van de tekst, is dit gecorrigeerd; bijvoorbeeld wanneer hij in plaats van het Franse voorzetsel à de persoonsvorm a overneemt. Daardoor verandert immers de betekenis. Duidelijk formele zetfouten, zoals te kort of te lang doorlopend cursief, omgekeerde letters of cijfers, een verkeerd lettercorps, de achttiende-eeuwse ‘lange s’ die vaak verwisseld is met de ‘f’ zijn stilzwijgend verbeterd. Dat geldt ook voor enkele typografische aanpassingen. Het was in de achttiende eeuw gebruikelijk om woorden aan elkaar te schrijven die wij nu los van elkaar schrijven. Dit is in het algemeen gerespecteerd. Aan-elkaar-schrijvingen van een voegwoord of een werkwoord en een persoonlijk voornaamwoord (zoals: ‘datze’ of ‘noemenze’) zijn uit elkaar geplaatst. Het gebruik | |
[pagina 64]
| |
van spaties tussen woorden is in het algemeen overgenomen, behalve wanneer het gaat om een eenmalige en ongebruikelijke schrijfwijze. Zo bijvoorbeeld in de koppeling van een bijvoeglijk en een zelfstandig naamwoord ‘harmoniousaction’ waar klaarblijkelijk een spatie is weggevallen. In dat geval moet er sprake zijn van een zetfout. Ligaturen (bijvoorbeeld van ae) zijn hier als twee letters opgenomen. In het gebruik van interpunctie en hoofdletters, hoe inconsequent ook, heb ik in principe geen veranderingen aangebracht. Alleen op plaatsen waar sprake is van een klaarblijkelijke zetfout (zoals ‘blz,’ in plaats van ‘blz.’) heb ik een correctie aangebracht. Deze correcties zijn verantwoord in de lijst met tekstingrepen achterin. Namen van personen en personages zijn in het origineel ofwel in onderkast ofwel afwisselend cursief en kapitaal gezet. De afwisseling van cursief en kapitaal is naar alle waarschijnlijkheid ingegeven door de beperkte voorraad letters. In deze editie is dit gestandaardiseerd. Namen van personen en personages die in kapitaal of cursief stonden, worden hier in klein kapitaal gezet. Titels die al cursief gezet waren, of door de auteur uitgelichte woorden blijven cursief. Wanneer het gaat om een aanduiding die is afgeleid van een naam, zoals bijvoorbeeld ‘de Ciceroos van deze tijd’, is het cursief gehandhaafd. Verwijzingen in de paginering binnen de teksten zijn stilzwijgend aangepast aan de nieuwe opmaak. In de oorspronkelijke tekst wordt ook binnen geciteerde versfragmenten ingesprongen, overeenkomstig de toenmalige typografische conventie. Dit is alleen dan gehandhaafd wanneer het dient ter onderscheiding van rijmparen of als aanduiding van een wisseling van het metrum. Dubbele aanhalingstekens zijn veranderd in enkele. De plaats van een aanhalingsteken in het origineel is niet altijd juist. Soms staat een tussenvoeging (‘zegt Bodmer’) ten onrechte tussen aanhalingstekens, soms begint een aanhalingsteken te vroeg of te laat. Ik heb daar geen veranderingen in aangebracht, te meer omdat Van Alphens wijze van citeren niet altijd duidelijk is. In de toelichting wordt aangegeven waar het citaat feitelijk begint en waar het ophoudt. Een enkele keer heb ik een aanhalingsteken toegevoegd waar wel een afhalingsteken staat en het aanhalingsteken duidelijk weggevallen was. | |
CommentaarOver de commentaar bij wetenschappelijke tekstuitgaven is de laatste jaren nogal veel gepubliceerd. De literatuur daarover richt zich veelal op de commentaar bij literaire teksten of op het editeren van brieven. Met geen van deze tekstsoorten laten de literair-theoretische geschriften zich goed vergelijken. Het zijn beschouwende teksten die niet refereren aan een specifieke ervaringswerkelijkheid of aan literaire procédés die verklaring behoeven. Evenmin kunnen we spreken van een bijzonder gecompliceerd literair taalgebruik. | |
[pagina 65]
| |
In mijn toelichtingen bij deze geschriften heb ik enig woordcommentaar toegevoegd, dat in hoofdzaak is gebaseerd op de vindplaatsen in het wnt. Woordverklaringen worden in het algemeen niet herhaald, behalve wanneer het desbetreffende woord een ruim aantal bladzijden verder weer wordt gebruikt. De grootste moeilijkheid in deze geschriften wordt gevormd door de vele aanhalingen en literatuurverwijzingen binnen de tekst. Niet alleen is het niet altijd eenvoudig alle aangehaalde teksten te traceren, moeilijker nog is de beslissing hoe ver men moet gaan in het annoteren van deze bronnen. De literatuur die Van Alphen aanhaalt, fungeert eigenlijk als een tweede laag in het geheel. De literair-theoretische geschriften bestaan daardoor in verschillende niveaus: de opvattingen van de auteur en de opvattingen in de door hem genoemde bronnen. Achter deze bronnen gaat ook weer een wereld van informatie schuil: over de aard van de tekst en over het onderwerp dat ter sprake komt, maar ook over de schrijver daarvan. Ik heb mij tot taak gesteld in de eerste plaats de teksten van Van Alphen te becommentariëren. In de toelichtingen bij de door hem genoemde bronnen ben ik daarom betrekkelijk terughoudend geweest. Ik meen dat het in hoofdzaak van belang is te weten wat het verband is tussen de aangehaalde tekst en de desbetreffende passage bij Van Alphen. Heeft een aanhaling de status van een literatuurverwijzing voor de lezer die meer informatie wil of ontleent de auteur zijn argumentatie en misschien ook zijn formuleringen aan die bron? Komt de strekking van de aangehaalde passage werkelijk overeen met de observatie van Van Alphen of niet? Wie wil weten wat de relatie is tussen de literair-theoretische geschriften en al die buitenlandse en Nederlandse theorieën, moet over zulke concrete informatie kunnen beschikken. Ik heb gekozen voor soberheid in de annotatie. De grote hoeveelheid teksten en auteurs die hier ter sprake wordt gebracht, maakt een zekere beperking ook wel noodzakelijk. Bovendien dient de annotatie zo objectief mogelijk te zijn. Een uitvoeriger en meer interpretatieve annotatie loopt het risico dat ze aan objectiviteit verliest. Ik heb er van afgezien namen te noemen van auteurs die Van Alphen ook had kunnen aanhalen of uitspraken te citeren van dezelfde strekking bij andere auteurs. Het belang daarvan is twijfelachtig. Evenmin heb ik geprobeerd alle teksten die Van Alphen opvoert in een literaire of filosofische stroming te plaatsen. Ik meen dat het ook te ver voert om bij alle namen die hier ter sprake komen, overvloedige literatuurverwijzingen te geven. Dit alles zou de annotatie onnodig omvangrijk hebben gemaakt. Slechts een enkele keer, wanneer de samenhang van belang is voor de interpretatie, wordt de lezer verwezen naar parallelle passages in een van de andere tekstfragmenten uit de literair-theoretische geschriften. | |
[pagina 66]
| |
In de toelichtingen bij die plaatsen waar Van Alphen verwijst naar een of meer specifieke teksten - en niet in meer algemene zin duidt op het werk van een auteur of een genre waarin deze zich heeft bekwaamd -, heb ik een verkorte titel opgenomen die verwijst naar de titelbeschrijving in de bronnenlijst. Allereerst geef ik bij een bron of een literatuurverwijzing de naam van de auteur (zo mogelijk), de verkorte titel en zonodig een aanduiding van het desbetreffende tekstgedeelte, de pagina of de versregel. In sommige gevallen staan er meer titelaanduidingen achter de auteursnaam, bijvoorbeeld waar het gaat om een editie, opgenomen in het verzameld werk. Dan is er sprake van een deeltitel (Lettre...) en een verzameltitel (Oeuvres...). Als eerste is de titel van de aangehaalde tekst opgenomen, gevolgd door de titel van de desbetreffende editie tussen haakjes. In de bronnenlijst staan vermeld: de volledige titel van een bron en de vindplaats met signatuur van het gebruikte exemplaar (het betreft niet zelden werken waarvan slechts enkele exemplaren in openbare collecties voorhanden zijn). De signaturen verwijzen naar de collecties van de grote Nederlandse en enkele buitenlandse bibliotheken. De toelichtingen bij deze editie zijn voor het grootste deel het resultaat van bronnenonderzoek. Nu zijn er van de meeste bronnen heel wat verschillende edities overgeleverd, terwijl Van Alphen zelf niet aangeeft welke editie hij heeft gebruikt. Dit probleem heb ik kunnen ondervangen door de titels te vergelijken met de catalogus van het boekenbezit van Van Alphen, dat in 1806 - enkele jaren na zijn dood - werd geveild door zijn weduwe, Catharina Geertruida van Valkenburg.Ga naar voetnoot113 Hoe voorzichtig men ook moet zijn in de hantering van veilingcatalogi, deze catalogus geeft in de meeste gevallen uitsluitsel over de gebruikte edities. De paginanummers die Van Alphen opgeeft en de spelling van de citaten bleken het minst af te wijken van de edities uit deze veilingcatalogus. In principe heb ik gekozen voor edities van vóór 1778, respectievelijk 1782, die overeenkomen met de beschijvingen in deze veilingcatalogus of anders een editie die daar dicht bij in de buurt komt. Ook heb ik op verschillende plaatsen gebruik gemaakt van facsimile-edities van de door Van Alphen aangehaalde werken. Nu en dan heb ik naar andere, soms ook latere edities verwezen, omdat ik in openbare collecties geen exemplaar heb kunnen achterhalen van de uitgave die Van Alphen waarschijnlijk heeft gebruikt. Voor bronnen uit de klassieke periode verwijs ik naar de moderne Loeb-edities. Bij auteurs die meestal in een standaardeditie worden geci- | |
[pagina 67]
| |
teerd, heb ik tevens naar die edities verwezen. Om verschillende redenen bleek het niet zinvol om bij elke aangehaalde plaats ook naar een moderne wetenschappelijke uitgave te verwijzen. Enerzijds blijkt de tekst van de moderne uitgave - veelal een Ausgabe letzter Hand - vaak niet overeen te stemmen met de aangehaalde editie. (Ook bij fragmenten uit Vondel, blijken de verzen uit de aangehaalde, achttiende-eeuwse uitgave nu en dan af te wijken van de versregels, of gedeelten daarvan, uit de wb-editie.) Anderzijds is bij sommige werken de verwijzing zo gedetailleerd (bijvoorbeeld: acte 2, scène 3) dat een dergelijke dubbele verwijzing niet nodig is. Behalve literatuurverwijzingen geeft Van Alphen in de lopende tekst en in de voetnoten veel citaten. Wanneer het gaat om een letterlijk citaat of een letterlijke vertaling uit de aangehaalde bron en dat ook als zodanig is aangegeven, heb ik volstaan met een bibliografische verwijzing. Waar het een vertaling betreft van een passage die op de desbetreffende bladzijde van het origineel niet zo gemakkelijk is terug te vinden, geef ik ook de begin- en eindwoorden van zo'n passage. Het komt ook wel voor dat Van Alphen passages parafraseert of citeert zonder aan te geven dat het een ontlening betreft. In die gevallen heb ik behalve een verwijzing naar de gebruikte bron, ook de tekst van de oorspronkelijke passage in de toelichting opgenomen. Citaten uit een andere taal dan het Frans, Duits of Engels, zijn in het Nederlands vertaald. Bij citaten uit het Latijn of het Grieks heb ik zo veel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande vertalingen, behalve op die plaatsen waar een meer letterlijke overzetting gewenst is. Wanneer de strekking van een aanhaling niet spoort met de teneur van het desbetreffende fragment of in andere zin opmerkelijk is, wordt dit nader toegelicht. Het komt ook wel voor dat Van Alphen in de tekst of binnen één voetnoot verschillende auteurs als bron opvoert. Waar mogelijk wordt aangegeven op welke bronnen de auteur zich daadwerkelijk baseert. Bij schrijvers aan wie Van Alphen vaker passages heeft ontleend (zoals Sulzer, Kames, Marmontel, Dubos) heb ik systematisch gezocht naar ontleningen, maar ik heb geen uitputtend onderzoek verricht naar parallelle passages in álle door Van Alphen genoemde bronnen of andere contemporaine werken. Ook wanneer hij niet naar een concrete tekst verwijst, noemt Van Alphen een groot aantal namen: filosofen, literatoren, kunstenaars, voorbeelden van gewaardeerde Nederlandse of buitenlandse dichters. De meeste hiervan zijn overbekend, zoals Gellert, Diderot, Voltaire, Milton etcetera. Het zou van onderschatting van de lezer getuigen bij deze namen biografische informatie te verstrekken in de toelichting. Soms ook gaat het om auteurs die nu volstrekt vergeten zijn. Wanneer het gaat om namen die al te obscuur zijn, heb ik in de toelichting bij de betreffende passage nog nadere informatie verstrekt. |
|