Kleine gedichten voor kinderen
(1913)–Hieronymus van Alphen– Auteursrecht onbekend
[pagina 125]
| |
[pagina 126]
| |
Hij denkt en werkt - ja meer dan gij,
Maar met geen lichaam, zoo als wij,
De ziel is weg van de aarde.
Die god, wien hij hier heeft gevreesd,
Is bij hem in den dood geweest:
En houdt dit lijk in waarde.
Al is de ziel van 't lichaam af,
Al daalt het lijk in 't donker graf,
Dat moet u niet doen ijzen.
Gelooft het toch; de goede god
Zal zelfs dit leelijk overschot
Veel schooner doen verrijzen.
Ach, lieve kinders! zegt dan niet:
Wat is dat sterven een verdriet!
Mocht ik maar altoos leven!
Wanneer ge god bemint en dient,
Dan voert de dood u als een vriend,
In 't eeuwig zalig leven.
En komt dan eens de jongste dag,
Dan zal het lichaam, dat daar lag,
Zich levend weêr vertoonen,
Dan voeren de Englen van beneên,
| |
[pagina 127]
| |
U zingend naar den Hemel heen,
Om eeuwig daar te wonen.
Mijn lieve kinders schrik dan niet,
Wanneer gij doode menschen ziet;
Zoudt gij voor lijken beven?
Zegt liever vroolijk - deze man,
Die hier niet zien of hooren kan,
Mag in den hemel leven.
|
|