Kleine gedichten voor kinderen
(1913)–Hieronymus van Alphen– Auteursrecht onbekend
[pagina 117]
| |
[pagina 118]
| |
'k Heb met u vrij wat te praten:
Dikwijls denk ik, was ze hier.
Maar dat denken kan niet baten.
Daarom praat ik op 't papier.
Schrijven moet men, zegt Papaatje,
Even zoo, als of men praat;
Daarom zal ik, lieve kaatje!
U vertellen, hoe 't mij gaat.
'k Was eerst knorrig, dat klokinde
U van huis en met zich nam;
'k Was wel blij, dat ze u beminde,
Maar wat doet ze te Amsterdam,
Zei ik - was ze hier gebleven,
'k Had haar graag mijn beste prent
Voor een nieuwejaar gegeven,
O wij zijn zoo saam gewend.
Maar wat hielp toch al dat klagen,
kaatje-zus was heengegaan:
'k Wende dies, in weinig dagen,
Schoon uit nood, daar langzaam aan.
Daarop, door me in 't zweet te loopen,
Heb ik zware kou gevat;
'k Moest dat spelen duur bekoopen,
Ach, wat heb ik pijn gehad:
| |
[pagina 119]
| |
'k Mocht dan dit, dan dat niet eten:
'k Sliep ook somtijds niet van pijn;
En ik wou gedurig weten,
Of het haast gedaan zou zijn.
'k Had geen lust in lezen, schrijven;
Ja zelfs in mijn prenten niet;
En zoo lang in 't bed te blijven
Gaf mij telkens veel verdriet.
Vader wilde mij vermaken;
Moeder-lief deed, wat ze kon;
Maar zij moesten 't schielijk staken,
'k Was 't al moede eer ik begon.
'k Vreesde, dat het nooit zou lukken,
En wanneer ik ledig zat,
Kreeg ik bijster kwade nukken.
Wijl ik geen geduld meer had.
'k Zei in 't eind - dat ledig wezen
Kan toch nooit voordeelig zijn.
'k Nam een boek; ik ging wat lezen;
En ik voelde minder pijn.
Ook begon ik wat te schrijven,
En wanneer ik prenten zag,
Kon ik op mijn kamer blijven,
Met vermaak, den heelen dag.
| |
[pagina 120]
| |
Vader zag mij eens beginnen
Aan een kleine teekening,
Moeder-lief kwam daarop binnen,
Om te zien boe 't met mij ging.
'k Was, zij zagen 't, wel te vrede:
'k Was niet knorrig als voorheen;
'k Praatte nu en dan eens mede;
'k Zei niet kortaf, ja of neen.
Zoo versleet ik gansche dagen,
Schoon op ver na niet hersteld,
Maar dat kniezen en dat klagen,
Heeft mij sinds niet meer gekweld.
Vader zegt, 't kan meer gebeuren,
Dat ik niet welvarend ben;
Maar ik zal te minder treuren,
Hoe ik meer daaraan gewen.
Die zich naar gods wil kan voegen,
(Zegt hij) met een stil gemoed,
Smaakt in ziekte zelfs genoegen;
God is altijd wijs en goed.
Nu vaarwel, aanminnig meisje!
Ieder in ons huis verlangt,
Dat ge eind maakt aan uw reisje,
Als gij dezen brief ontvangt.
|
|