Kleine gedichten voor kinderen
(1913)–Hieronymus van Alphen– Auteursrecht onbekend
[pagina 107]
| |
[pagina 108]
| |
Zoo klaar op is te lezen,
Doet mij dan bitter schreien,
Omdat ik haar moet missen;
Ik - nog geen negen jaren,
Wat heb ik niet al uurtjes,
Met nut bij haar gezeten,
Wanneer zij mij, al spelend,
Het een en ander leerde,
Maar 't zal mij altoos heugen!
Hoe zij mij bij haar sterven
Voor 't laatst nog eens omhelsde.
Ik kan er niet aan denken,
Eu 'k doe het toch zoo gaarne.
Toen zei ze: ‘lieve klaartje!
‘Uw moeder zal haast sterven
En van deze aarde scheiden,
Om in den blijden Hemel
Bij de Engelen te wonen;
Hoor dan mijn laatste woorden,
En geef mij 't laatste kusje.
Eer god, bemin uw vader!
Groei op in deugd en wijsheid!
En wilt ge vroolijk leven,
Leer vroeg de zonde haten.
| |
[pagina 109]
| |
Maar hebt ge eens kwaad bedreven,
Dan moet ge 't gul belijden;
En god om jezus wille
Zal u vergeving schenken.
Maar ziet ge dan, mijn klaartje!
Op aarde mij niet weder,
Zie dikwijls naar den Hemel,
En zeg - daar woont mijn moeder.
Ach, zag ik na uw sterven
Mijn kind ook daar verschijnen.
Hoe zou ik mij verblijden,
En god eerbiedig danken.
Voor u, mijn lieve klaartje!
Is ook de Hemel open.
Maar ach, mijn lieve meisje!
Ik voel den dood genaken,
Eu kan niet langer spreken.
Vaarwel, vaarwel dan, klaartje!
Daar hebt ge 't laatste kusje.’
'k Ging schreiend naar beneden,
En 't duurde weinige uren
Of moeder was gestorven.
Wanneer ik nu, gezeten
Bij 't beeld van mijne moeder,
| |
[pagina 110]
| |
Aan haren dood gedenke.
Dan rollen mij gestadig
De tranen langs de wangen.
Dan zie ik naar den Hemel,
De woonplaats mijner moeder;.
Dan roep ik, bitter schreiend,
o god, hebt gij die moeder
Aan mij zoo vroeg ontnomen,.
U mag ik niet berispen,
Hoezeer ik haar betreure;
Neen, Gij zijt wijs en heilig,
Mag ik U maar beminnen,
Mijn lieven vader eeren,
En moeders lessen volgen
Dan zal ik bij mijn sterven,
Bij U en moeder komen.
Wat zal dat zalig wezen!
|
|