Kleine gedigten voor kinderen
(1998)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermdIllustratiesHet tot in onze dagen voortdurende verkoopsucces van Van Alphens kindergedichtjes is zeker niet alleen te danken geweest aan de trefzekere tekst en de onderliggende morele boodschap. Van groot belang waren ook de prentjes die er naadloos op aansloten. Het idee daartoe kwam van de dichter zelf, maar Van Terveen heeft er kennelijk op dat moment geen brood in gezien. Zo bleven Van Alphens kindergedichten dus aanvankelijk ongeïllustreerd, totdat de Amsterdamse boekhandelaar J. Allart hem na het verschijnen van de Proeve een oplossing aan de hand deed. Die oplossing bestond hierin dat hij (Allart) voor eigen rekening een complete serie prentjes zou laten maken, welke vervolgens afzonderlijk in sets van zes of acht plaatjes door hem in de handel gebracht zouden worden. Kopers konden ze dan zelf laten inbinden met de door Van Terveen geleverde ‘kale’ tekst. De | |
[pagina 188]
| |
gevolgde procedure verklaart ook waarom complete exemplaren met zowel tekst als platen in vroegste afdruk vrijwel onvindbaar zijn. Dat tekst en platen afzonderlijk verkrijgbaar werden gesteld was in de achttiende eeuw heel gewoon. Ook het feit dat prenten pas gemaakt werden na verschijnen van het boek waarvoor ze bestemd waren, was iets dat vaker voorkwam. Zo bijvoorbeeld bij Wolff en Dekens roman Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart uit 1782. Maar altijd was die illustratie-achteraf een teken van onverwacht verkoopsucces. Pas in zo'n geval durfde een uitgever de veel grotere investering aan om een of meer kopergraveurs aan het werk te zetten. In het voorbericht tot het Vervolg kondigde Van Alphen zelf de te verwachten illustraties reeds aan. De plaatjes zouden onder zijn toezicht door de kunstschilder Jacobus Buijs getekend en vervolgens door de graveurs Jan Punt en Noach van der Meer jr. in koper gegraveerd worden. Dat de keus op Jacobus Buijs (1724-1801) viel was niet verwonderlijk. Deze schilder van origine had zich sinds de jaren zestig steeds nadrukkelijker toegelegd op de tekenkunst, zowel theoretisch (door enkele verhandelingen) en organisatorisch binnen de nieuw opgerichte Amsterdamse Tekenacademie als praktisch. Algauw werd de boekillustratie het hoofdterrein van zijn werkzaamheden, waardoor hij binnen enkele jaren uitgroeide tot de gezichtsbepalende topillustrator van het Nederlandse boek.Ga naar voetnoot* Zo illustreerde Buijs (om slechts enkele voorbeelden te noemen) ook Wolff en Dekens roman Sara Burgerhart en de Julia van Rhijnvis Feith. Maar dat gebeurde pas later, in de jaren tachtig. Het werk echter waarmee Buijs zijn naam als boekillustrator vestigde was de Nederlandse editie van Gellerts Fabelen en Vertelsels (1772-1774) met zijn 149 platen, alle in koper gegraveerd door Noach van der Meer jr. De recensent van de Nederlandsche Bibliotheek was vol lof voor ‘de keurige uitvoering deezer plaaten, welke, als geteekend door den Konstschilder Buis, alle de noodige vereischten hebben om kundige Liefhebbers te voldoen’.Ga naar voetnoot† En ook Van Alphen verwees met ongewone geestdrift naar ‘de fraaie plaatjes voor Gellerts fabelen [die] men, zo wel als die fabelen [zelf], aan onze Nederlandsche jeugd niet genoeg kan aanbeveelen’. Geen wonder dus dat hij wel oren had naar het voorstel van boekhandelaar Allart. Volgens dit plan werden de zesenzestig illustraties, een bij elk gedicht, alle onder persoonlijk toezicht van de dichter door Jacobus Buijs in rood krijt getekend.Ga naar voetnoot* Het graveerwerk kon in het vereiste tempo natuurlijk | |
[pagina 189]
| |
onmogelijk door één man worden gedaan. Daarom kwamen er meer graveurs aan te pas: voor Proeve + Vervolg het duo Jan Punt (1711-1779) en Noach van der Meer jr. (1741-1822); en voor het Tweede Vervolg Matthias Sallieth (1749-1791) en Buijs' zoon Cornelis (1746-1826). Toen hun koperplaten afgesleten waren, kreeg Reinier Vinkeles (1741-1816) opdracht om voor de verzameleditie-1787 alle prenten opnieuw te graveren.Ga naar voetnoot† Hoewel Van Alphen beloofde dat de prijs van de zesenzestig plaatjes ‘zo laag mogelijk gesteld’ zou worden, was zo'n complete serie allerminst goedkoop: bijna vijf en een halve gulden tegen twee gulden en acht stuiver voor de tekst alleen. Toch zijn Van Alphens kindergedichten in deze gescheiden combinatie jaar na jaar herdrukt. Pas in maart 1818 slaagde de firma Van Terveen er eindelijk in om van Allart het kopijrecht der prenten met de zesenzestig koperen platen plus de nog aanwezige voorraad afdrukken over te nemen. Toen ook deze snel uitverkocht raakten en de oude koperplaten wegens slijtage onbruikbaar bleken, besloot Van Terveen tot een algehele revisie van de Kleine Gedichten voor Kinderen. In 1821 werd daarom aan Abraham Leon Zeelander (1789-1856) opdracht gegeven om naar eigen ontwerp een nieuwe serie prentenGa naar voetnoot‡ te graveren ‘met inachtneming van de tegenwoordige kleederdragt, en verdere uiterlijkheden’. Deze uitgave verscheen in genoemd jaar bij J.G. van Terveen te Utrecht. Het is de eerste editie bij Van Terveen van tekst + prenten samen! De oude en nieuwe platen worden sindsdien dikwijls onderscheiden als ‘Van Alphen met de steekjes’ en ‘Van Alphen met de hoedjes’, dit op grond van de niet geheel juiste voorstelling dat alle hoofddeksels een dergelijke metamorfose hebben ondergaan. Het verschil tussen de door Buijs en de door Zeelander ontworpen illustraties is echter vooral een verschil in kwaliteit. Jacobus Buijs was een vaardig, academisch geschoold tekenaar, terwijl de onbeholpen plaatjes van Zeelander op zijn best aan de naïeve kunst van een zondagsschilder doen denken. Gelukkig echter zijn de uitgevers van Van Alphens kindergedichten naderhand, toen ‘modernisering’ niet meer hielp of hoefde, weer teruggekeerd naar de oorspronkelijke beeldvorm, getuige ook alle twintigste-eeuwse facsimile-edities. In die gedaante hebben | |
[pagina 190]
| |
daarom verreweg de meeste lezers de Kleine Gedichten voor Kinderen leren kennen. In onze uitgave zijn Buijs' illustraties enigszins vergroot. Deze prentjes zijn meer dan een weergave van wat in het bijpassende gedicht te lezen staat. Ze plaatsen het gelezene ook in een bepaalde sociale omgeving. Wie het op grond van de tekst nog niet in de gaten had, ziet meteen aan de kleding van ouders en kinderen, aan de huisinrichting en aan de geometrisch aangelegde tuin met tuinbeelden en hooggeschoren hagen dat we ons hier bevinden in de wereld van de gegoede burgerij. Dat geldt overigens voor verreweg de meeste kinderboeken van verlichte aard uit het laatste kwart van de achttiende eeuw, zelfs wanneer ze door doodarme auteurs als Margareta de Cambon-van der Werken of Petronella Moens geschreven werden. Toch heeft dit de identificatie van minder met rijkdom gezegende lezers blijkbaar niet in de weg gestaan, omdat het accent in die gedichten en verhalen voor de tijdgenoot steeds viel op de morele rijkdom van de deugd. We komen daarmee al op het moeilijke punt van de waardering. |
|