Kleine gedigten voor kinderen
(1998)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermdOntvangst en waarderingHieronijmus van Alphen heeft zich behalve als dichter ook gemanifesteerd als schrijver van literair-theoretische geschriften en als christen-filosoof. Hier echter gaat het enkel om de reacties op zijn kindergedichten, waarbij die andere aspecten nauwelijks een rol spelen. Dat vereenvoudigt de zaak. Maar er blijft een lastig te omzeilen probleem: de kinderen, voor wie deze teksten toch bestemd waren, komen zelf met hun oordeel nergens direct in beeld. Gewoonlijk meet men het succes van een literair werk allereerst af aan het aantal herdrukken of vertalingen en aan de daarmee corresponderende oplagecijfers. Helaas beschikken we op dat punt niet over precieze gegevens als gevolg van het door uitgever Van Terveen gelegde rookgordijn. We weten alleen zeker dat de Kleine Gedigten voor Kinderen tot omstreeks 1850 in allerlei uitvoering geregeld herdrukt zijn, terwijl ze kort na verschijnen ook reeds op muziek gezet werden. Daarna zakte de belangstelling sterk in, zodanig zelfs dat een in 1871 gestarte jubileumuitgave (Feestgeschenk voor de Nederlandsche jeugd) het niet verder bracht dan twee afleveringen. Totdat door publicaties van Pomes en Van Eck in 1908 de ‘ouderwetse’ kindergedichten van Van Alphen weer opnieuw onder de aandacht werden gebracht, waarna deze als het ware een nieuw leven tegemoet gingen: als bijna-echte, fotografische reprint voor kopers die geen pedagogische les maar een aantrekkelijk geschenkboekje met nostalgische waarde zochten. | |
[pagina 191]
| |
Hoe hebben nu Van Alphens tijdgenoten en de onmiddellijk daaropvolgende lezersgeneratie zijn Kleine Gedigten voor Kinderen gewaardeerd en vanwaar die plotselinge ‘knik’ in de belangstelling halverwege de vorige eeuw?Ga naar voetnoot* De eerste aan wie Van Alphen in 1777 zijn toen nog niet gedrukte Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen voorlegde was zijn zwager Rijklof Michaël van Goens. Deze vond alle gedichten naar vorm en inhoud voor het doel geschikt maar had de verzameling graag nog uitgebreid gezien met ‘enige vertelseltjes’. Als daarvoor twee andere gedichten geschrapt moesten worden, dan misschien ‘De waare vriendschap’ en ‘Alexis’. Het laatste leek hem te ‘prosaïsch of abstract’, terwijl voor het eerste het bezwaar gold dat kinderen niet veel idee hebben van ‘vlijen’ of ‘gevlijd’ worden ‘in den zin waarin wij 't opvatten’. Hieronijmus moest maar eens de proef op de som nemen met zijn zoon Jantje.Ga naar voetnoot† Uit het feit dat Van Alphen de twee bekritiseerde gedichten gewoon heeft laten staan, mogen we misschien afleiden dat althans één kind hieraan zijn goedkeuring gegeven heeft. In een latere brief van 21-23 juni 1800 bleek Van Goens nog even geestdriftig als een kwarteeuw tevoren: ‘Die Kinderlieder sind wahre Meisterstücke, in ihre Art: so gut, als das besste [...] was man in einige Sprache hat.’Ga naar voetnoot‡ Alleen kwam hij nu met een merkwaardig inhoudelijk argument waarom Van Alphens kindergedichten zelfs nog te prefereren zouden zijn boven die van Weisse, namelijk ‘wegen den Christlichen Sinn, der in den Ihrigen herrscht’. Deze zienswijze getuigt echter meer van het tegen de geest van de Verlichting ingaande, religieuze Réveil, waardoor Van Goens toen geïnspireerd werd, dan dat zij recht deed aan Van Alphens Kleine Gedigten voor Kinderen, die juist om hun gemis aan dogmatische belijndheid bij sommige rechtzinnige beoordelaars bezwaar hadden opgeroepen. Clarisse bijvoorbeeld bekende dat (met alle respect voor Van Alphen) diens regel ‘En tot geluk geschapen’ uit ‘Het kinderlijk geluk’ voor hem moeilijk te rijmen viel met de calvinistische predestinatieleer.Ga naar voetnoot** Zulke incidentele kritiek van orthodox-christelijke zijde deed intussen niet de minste afbreuk aan Van Alphens roem als kinderdichter. En wanneer navolging het beste bewijs is voor succes, dan kan men zeggen dat Van Alphens kindergedichten decennialang de toon hebben gezet in onderwerps- | |
[pagina 192]
| |
keuze en dichtvorm. Zodanig zelfs dat alles wat er in die jaren aan Nederlandse kinderpoëzie verscheen een min of meer flauwe echo van Van Alphen leek. Soms werd dat ook door latere kinderdichters als Pieter 't Hoen, Hendrik Riemsnijder, Dirk Onderwater en J.F.L. Müller openlijk erkend.Ga naar voetnoot* Halverwege de negentiende eeuw echter kreeg Van Alphens reputatie als kinderdichter een geduchte knauw door de beschuldiging van onkinderlijkheid. Nadat P.A. de Génestet in zijn versvertelling ‘De Sint-Nikolaasavond’ uit 1849 al een venijnige plaagstoot richting Hieronijmus had uitgedeeld, Ga naar voetnoot† kwam dezelfde auteur in 1857 voor hetzelfde gehoor nog eens op de zaak terug. Zijn als rehabilitatie bedoelde voordracht Over kinderpoëzyGa naar voetnoot‡ droeg echter meer het karakter van een uitgewerkt rekwisitoor, pas aan het eind wat getemperd door een vleugje sympathie voor Van Alphens goede bedoelingen. De Génestets bezwaren zijn overbekend, want honderdmaal nagepraat: het is een brave-Hendrikenmoraal die Van Alphen zijn gehoor inprent, even onwaar als ongezond. In plaats van kind met de kinderen te zijn, stelt Van Alphen zich boven zijn jeugdig publiek. Dat laatste is zeker waar, zoals een anonieme criticus al in 1798 had vastgesteld.Ga naar voetnoot** Maar even waar is dat de ‘ferme jongens, stoere knapen’- mentaliteit van waaruit De Génestet die zogenaamd pedante braafheid attaqueert, op een al even tijdsgebonden ideaalbeeld stoelt. Ditmaal niet van de Verlichting maar van de Hollandse Romantiek. De Génestet beriep zich bij zijn aanval op het volgens hem zoveel levensechtere model van de Hollandse jongen dat Hildebrand in zijn Camera Obscura zou hebben geschetst. Maar Beets zelf nam het nu voor Van Alphen op: wat thans stijf leek, was eens, in de achttiende eeuw, fris en oorspronkelijk; men moest de ter discussie staande kindergedichtjes beoordelen in het licht van hun eigen tijd. Hoe waar dat ook mocht zijn, het effect van De Génestets kritiek was | |
[pagina 193]
| |
dat men Van Alphens Kleine Gedigten voor Kinderen voortaan met andere ogen ging bekijken. Ze waren, om zo te zeggen, van de ene dag op de andere ouderwets geworden. En het zou meer dan een halve eeuw duren eer hun prestige tot nieuwe hoogte zou stijgen, zij het nu (in wetenschappelijke kring) als pedagogisch-historisch monument, of (bij het grote publiek) als nostalgische herinnering aan een ver verleden. Een tekst die dat bereikt mag pas recht klassiek heten. |
|