Kleine gedigten voor kinderen
(1998)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 176]
| |
Het eerste Nederlandse kinderboek?De literatuur kent geen recht van patent, zoals dat in de wereld van de toegepaste wetenschap en techniek het geval is. Toch presenteerde Hieronijmus van Alphen zijn Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen als een Nederlandse primeur. Terecht of ten onrechte? Dat hangt er maar van af wat men precies onder een kinderboek belieft te verstaan. De kwestie is op dit punt vergelijkbaar met de vraag of Wolff en Dekens Historie van Mejuffrouw Sara Burgerhart uit 1782 onze eerste Nederlandse roman mag heten. Néé, in zoverre er ook ruimschoots voor dat jaar diverse oorspronkelijk-Nederlandse romans verschenen zijn. Já, wanneer men daarmee bedoelt dat Sara Burgerhart in Nederland aan het begin staat van een nieuw type roman, dat wezenlijk verschilt van wat er tevoren op dat gebied te koop was. Terug nu naar Van Alphens Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen. Zeker is dat Van Alphen zowel in de literaire geschiedschrijving als in de publieke opinie geldt als de vader van het Nederlandse kinderboek.Ga naar voetnoot* Maar dat kan natuurlijk niet betekenen dat Nederlandse kinderen vóór 1778 nooit boeken hebben gelezen. Er zijn zelfs goede gronden om aan te nemen dat in het achttiende-eeuwse Nederland, waar het Groot A/B/C/ of ‘hanenboek’, de Spreuken van Salomo en de kleine catechismus op het menu van elke volksschool stonden, naar verhouding minder analfabeten rondliepen dan in de overige Europese landen. Voor het protestantse volksdeel hier was bijbellectuur heilige plicht. En leerboekjes voor schoolgebruik of voor particulier huisonderwijs zijn er altijd geweest. Zulk lesmateriaal veranderde na 1778 heus niet op slag. Daarnaast bestond er in de achttiende eeuw ook allerlei ontspanningslectuur voor jong en oud zonder leeftijdsonderscheid: van goedkope, met primitieve houtsneden versierde herdrukken van laat-middeleeuwse volksboeken als Reinaert, Uilenspiegel of De Vier Heemskinderen, nóg oudere fabels van Aesopus en Phaedrus, spannende reisverslagen over de zeventiende-eeuwse schipper Bontekoe, bijbelse en profane prentenboeken, raadsel- en anekdotenbundels tot het meest goedkope ‘stripverhaal’ van de op straat uitgevente centsprent.Ga naar voetnoot† Dat alles lag daar in overvloed, misschien niet in de etalage van een deftige grotestadsboekhandel, maar dan toch in de talloze kleine winkeltjes waar de mensen ook hun almanak of schrijfwaren | |
[pagina 177]
| |
konden kopen. Of anders waren er wel de talloze colporteurs die eer de winter aanbrak het platteland afreisden om langs huizen en boerderijen hun populaire lectuur te slijten. En die trage onderstroom van dikwijls eeuwenlang herdrukte populaire lectuur bleef voorlopig ook na 1778 nog rustig voortkabbelen. Er ligt echter één fundamenteel verschil tussen die traditionele ontspanningslectuur, waar klein en groot naar grepen, en de Proeve waarmee Van Alphen in 1778 voor de dag kwam en op grond waarvan hij terecht de schepper van het moderne Nederlandse kinderboek mag heten. Dat verschil zat hem niet in het al dan niet moraliserende. Dat een boek, hoe vermakelijk ook, altijd tevens nuttig en leerzaam moest zijn was voor iedereen een uitgemaakte zaak. Het nieuwe schuilt hierin dat Van Alphen zich als eerste uitdrukkelijk tot jonge kinderen richtte met een voor hen verstaanbare en nooit eerder in Nederland op zo'n attractieve manier gepresenteerde pedagogische boodschap. Hoe zag dit nieuwe opvoedingsideaal eruit en langs welke weg was Van Alphen op dat spoor gekomen? |