Kleine gedigten voor kinderen
(1998)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
NawoordOntstaansgeschiedenisBegin 1778 verscheen bij de Utrechtse uitgever Van TerveenGa naar voetnoot* een onaanzienlijk bundeltje, getiteld Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen. Het bevatte vierentwintig gedichtjes, die inderdaad doorgaans niet meer ruimte besloegen dan één pagina octavo-druk. Illustraties ontbraken, terwijl het titelblad ook geen auteursnaam vermeldde. Wel was er een kort voorbericht, waarin de onbekende dichter zijn bedoeling uiteenzette. Hij wist dat hij met het gebodene, literair gesproken, weinig roem zou oogsten. Maar hij wilde, zelf vader van jonge kinderen, aan hen en aan andere kinderen in de leeftijd van vijf tot tien jaar iets nuttigs en tegelijk bevattelijks te lezen geven zoals dat in Nederland niet eerder was beproefd. Zou iemand meteen geraden hebben wie die anonieme kinderdichter was? In elk geval vergiste de laatste zich faliekant door te menen dat hij met zulke simpele versjes weinig eer zou inleggen. Ze zijn integendeel de enige gedichten van zijn hand die in het geheugen van het Nederlandse volk zijn blijyen hangen en die zijn naam bij het grote publiek levend hebben gehouden. Lang heeft de onzekerheid over het auteurschap van de Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen overigens niet geduurd. Want nog in hetzelfde jaar 1778 verscheen bij Van Terveen een Vervolg met tweeëntwintig gedichtjes in dezelfde trant, ook nu weer zonder enige illustratie. Ditmaal echter maakte de schrijver zich reeds op het titelblad bekend als mr. Hieronijmus van Alphen.
De Utrechtse advocaat Hieronijmus van Alphen was op dat moment een goede dertiger.Ga naar voetnoot† Als literator had hij in beperkte kring enige naam gemaakt door een paar bundels met stichtelijke poëzie en enkele geleerde verhandelingen. Maatschappelijk en privé echter had hij tot dusver weinig geluk | |
[pagina 174]
| |
gekend. Jurist zonder emplooi, was hem op 13 augustus 1775 zijn jonge vrouw Johanna Maria van Goens in het kraambed ontvallen. Zij had hem als weduwnaar achtergelaten met drie kleine jongens: Jantje (gedoopt 7 februari 1773), Daniël (gedoopt 11 September 1774) en Hieronijmus (gedoopt 20 augustus 1775). Die vormden volgens het voorbericht tot de Proeve van Kleine Gedigten ‘thands zijn eenig en grootst vermaak’. Voor hen ook waren deze kindergedichten in eerste instantie geschreven. Daarnaast brachten studie en poëzie de nodige afleiding, waarbij zijn zwager Rijklof Michaël van Goens (een broer van de overleden ‘Jansje’) hem graag terzijde stond als gids in de moderne Europese literatuur. Hoe onzeker Van Alphen zich omstreeks deze tijd voelde blijkt allerduidelijkst uit zijn schriftelijke vragen om karakteranalyse aan Johann Kaspar Lavater te Zürich, die toen voor half Europa als therapeut optrad. Maar de beroemde man reageerde in 1777 koel-afwijzend; hij had al zoveel correspondentie te voeren. Een jaar later was Van Alphen zélf een beroemdheid: zowel door zijn eveneens in 1778 gepubliceerde Theorie der Schoone Kunsten en Wetenschappen (het eerste Nederlandse handboek op het gebied van de moderne esthetica)Ga naar voetnoot* als door zijn ‘Vaersjes voor Kinderen’, op grond waarvan Betje Wolff hem ‘een onzer eerste Genien en beste Dichters’Ga naar voetnoot† noemde. Van zijn twee bundeltjes kindergedichten verscheen nu de ene herdruk na de andere, zodat uitgever Van Terveen ten slotte met nummering ophield om zijn debiet voor de concurrentie geheim te houden. Het hielp weinig, want algauw circuleerden er ook allerlei roofdrukken. Dat kon ongestraft omdat er nog geen auteursrecht bestond. Kwalijker was dat Van Alphens stadgenoot, de schoolmeester Pieter 't Hoen (1744-1828), hem onmiddellijk na-aapte met een eveneens anoniem gepubliceerde Nieuwe Proeve Van Klijne Gedichten Voor Kinderen, die in 1778-1779 bij Samuel de Waal en G. van den Brink Jansz. te Utrecht verscheen. Het geheel bestond uit zes ‘stukjes’ met in totaal 126 gedichten. Hypocriet genoeg deed 't Hoen het in zijn voorbericht voorkomen of zijn zoontje niet langer had kunnen wachten op het door Van Alphen beloofde Vervolg van diens Proeve, zodat hij zelf maar aan het kinderdichten was geslagen. Ook deze imitatie kende enig succes: het eerste stukje beleefde vier, het tweede stukje drie en het derde stukje twee drukken. Wel een bewijs dat men als kinderdichter in 1778 op een goudader zat. Van Alphen is overigens van die hele handel geen cent wijzer geworden. | |
[pagina 175]
| |
Hij wilde voor geen prijs als broodschrijver aangemerkt worden en glorieerde slechts in zijn rol van kindervriend, getuige de lyrische woorden in het voorbericht tot zijn tweede bundel: Tranen vloeien uit mijn oogen,
Lieve kinders, als gij mij
Vraagt om meerder poëzij.
Maar succes stimuleert ook de vraag naar meer, zodat Van Alphen zich reeds bij publicatie van dit snelle vervolgbundeltje meende te moeten verontschuldigen. Het was, verzekerde hij, geenszins uit onwil dat zijn lezers zo lang naar een vervolg hadden moeten uitzien. De kwestie was dat poëzie zich niet dwingen liet. Hij moest als dichter eenvoudigweg wachten totdat hij weer in die gesteldheid raakte waarin hij zijn eerste bundeltje geschreven had.
Daarna duurde het ruim drie jaar, tot 1782, eer Van Alphen met een Tweede Vervolg der Kleine Gedigten voor Kinderen tevoorschijn kwam. Dit derde bundeltje telde twintig gedichten, waarbij het openingsvers ‘Aan mijn kleine lezers’ min of meer als voorbericht diende. Zij moesten vooral niet denken dat Van Alphen hen vergeten was. Het bewijs was deze, ‘mooglijk’ zijn ‘laatste bundel’. Dat bleek inderdaad het geval.Ter afsluiting werden in 1787 alleen nog de zesenzestig gedichten uit Proeve, (Eerste) en Tweede Vervolg als verzamelbundel verenigd onder de titel Kleine Gedigten voor Kinderen. En sindsdien zijn ze steeds als één boekje verschenen. Uitgever Van Terveen had daarmee eigenlijk al van het begin af rekening gehouden door een doorlopende paginering van de drie afzonderlijke stukjes. Ook aan de volgorde van de zesenzestig gedichtjes werd nooit meer getornd.
Na 1782 heeft Van Alphen geen kindergedichten meer geschreven, ook niet voor de kinderen uit zijn tweede huwelijk, in 1781 gesloten met Catharina Geertruyd van Valkenburg. Zijn maatschappelijke positie was door zijn benoeming in juli 1780 tot procureur-generaal te Utrecht geheel veranderd. Het politieke rumoer van de Patriottentijd en later de kerkelijke affaires trokken zijn aandacht steeds meer af van de literatuur. Wei zijn uit zijn nalatenschap in 1836 nog twee kindergedichten (‘Zamenspraak tusschen Jakob en Hendrik’ en ‘De snoepende hond’) tevoorschijn gekomen, die hier als Aanhangsel zijn afgedrukt. |
|