Kleine gedigten voor kinderen(1998)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 165] [p. 165] Aanhangsel [pagina 167] [p. 167] aant. Zamenspraak tusschen Jakob en Hendrik hendrik Gij kent u lessen niet, en huppelt echter blij. jakob Wat raakt het leeren mij? hendrik Wat raakt het leeren mij? Gij moogt uw Vader vreezen. jakob Dien kan ik wel belezen. hendrik Hij zei u onlangs nog, dat gij een domöor zijt. jakob Ho! Ho! ik heb nog tijd. hendrik Maar als gij grooter zijt, dan zal 't u wis vervelen. jakob Dat kan u weinig schelen. hendrik Zeer veel; ik heb u lief, en vrees er daarom voor. jakob Gij zijt een wijsneus; hoor! hendrik Nu, 't zal mijn schuld niet zijn, krijgt gij van Vader slagen. jakob Gij zult die ook niet dragen. hendrik En echter zie 'k niet graag, dat coosje slagen krijgt. jakob Loop, malle Jongen! zwijgt. hendrik Kom, leg uw priktol weg, en krijg in tijds uw boeken. [pagina 168] [p. 168] jakob Ik moet er nog naar zoeken. hendrik Wel haast u dan; zoo niet, dan komt ge wis te laat. jakob Ja, morgen! beste maat! hendrik Vaarwel dan; 't is mijn tijd. Ik wil geen botmuil wezen. jakob Ik wel, 'k heb niets te vreezen. hendrik Speel dan, zoo lang 't u lust: Gij zijt een dwaze zoon. jakob Wat loopt die priktol schoon! * * * Gij kindren, die dit leest, Wien prijst gij wel het meest? Vorige Volgende