Kleine gedigten voor kinderen
(1998)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 201]
| |
Aantekeningenpagina 10 motto: Psalm 127:3.
pagina 11 voortedragen: voor te houden, te presenteren. iets waar de maker zeer tegen is: vergelijk wat Jean-Jacques Rousseau schrijft in zijn Émile ou de l'Éducation (1762): ‘Émile n'apprendra jamais rien par cœur, pas même des fables’ (Œuvres complètes, dl. iv, Bibliothèque de la Pléiade, Parijs 1969, p. 351). De Duitse filantropijnen dachten al even ongunstig over het van buiten laten leren door kinderen, gelijk ook Betje Wolff deed in haar Proeve over de opvoeding (1779): ‘Pynigt hunne tedere harssentjes niet, en vooral, niet te vroeg! - Spreekt tot hunne reden, niet tot hun geheugen - Een Kind is immers geen Vogel; dat men een Papegaay leer' snappen, maar een Kind als een redelyk schepzeltje behandele!’ (p. 8). dat de maker zelf kinderen heeft: Jan Thomas Willem (1773-1799), Daniël François (1774-1840) en Hieronijmus Johannes Maria van Alphen (1775-1794). Hoogduitsche: Christian Felix Weisse, Lieder für Kinder (Leipzig 1767, vermehrte Auflage ald. 1769); Gottlob Wilhelm Burmann, Kleine Lieder für kleine Mädchen, und Jünglinge, Berlin 1777. een kind van vijf: ‘Jantje’, officieel Jan Thomas Willem van Alphen, gedoopt 7 februari 1773. Van dit leergierige kind koesterde vader Hieronijmus de hoogste verwachtingen.
pagina 13 Aan twee lieve kleine jongens: voorzover Van Alphen hierbij in eerste instantie aan zijn eigen zoontjes dacht, kunnen alleen de twee oudsten, Jantje en Daniël, bedoeld zijn. De op 13 augustus 1775 geboren Hieronijmus jr. was op het moment van schrijven waarschijnlijk nog te jong voor enige lectuur.
pagina 15 speelgoed: op het bijbehorende plaatje draagt het meisje een leesbordje (hornbook) aan de gordel, terwijl verder een houten popje, een (prik)tol en een mandje of emmertje zichtbaar zijn. | |
[pagina 202]
| |
pagina 17 vrolijk(heid) in de zin van gelijkmatige blijmoedigheid vormt een sleutelbegrip binnen het achttiende-eeuwse normenpatroon; zie P.J. Buijnsters, ‘Vrolijke wetenschap: de semantiek van het woord "vrolijk" in de achttiende eeuw’, in: Maarten Klein (ed.), Nieuwe Eskapades in de Neerlandistiek. Een bundel opstellen voor M.C. van den Toorn. Groningen 1992, p. 16-32. naarstigheid: (studie)ijver, vergelijk het gedicht ‘De naarstigheid’ (p. 29).
pagina 19 'k Ontzie hem: ik heb ontzag voor hem. kastijdt: slaat. Dat mócht kennelijk volgens de verlichte pedagoog Van Alphen als er aanleiding toe bestond. Zo vreest Flipje in ‘De drijftol’ (p. 55) klappen te krijgen van zijn vader, terwijl ook Hendrik in zijn ‘Zamenspraak’ met Jakob (p. 167) deze stouterik wijst op het risico van een vaderlijke tuchtiging. iet: iets.
pagina 21 zelf: zelfs. iet: iets. ras: gauw. regte: echte.
pagina 23 lieft: liefheeft; vergelijk Spreuken 10:22.: ‘De zegen des Heeren, die maakt rijk’. Die is hier onderwerp, anders had er Dien moeten staan. schat: vergelijk Mattheüs 6:19-20: ‘Vergadert u geene schatten op de aarde [...]. Maar vergadert u schatten in den hemel.’
pagina 25 priktol: ‘van een ijzeren punt (prik) voorziene tol, die niet wordt voortgezweept als een drijftol, maar geworpen; vandaar ook: werptol’ (wnt xii, 4187). Hoe dat in zijn werk ging toont ons Joannes Luykens Des Menschen Begin, Midden en Einde; vertoonende het kinderlyk bedryf en aanwasch (Amsterdam 1712) in woord en beeld. De met een snoer omwonden werptol werd uit de hand weggesmeten. Winnaar was wiens tol het langst overeind bleef. mijn prenten: die vormen hier kennelijk wél een acceptabel tijdverdrijf. Het zal dan stellig niet gaan om de vermakelijke centsprent van het type ‘Jan de Wasser’, evenmin om ‘paapse’ heiligenprenten (‘santjes’) maar om didac- | |
[pagina 203]
| |
tische of anderszins leerzame kinderprenten. Zie De Meyer 1962; C.F. van Veen, Centsprenten. Catalogus Rijksprentenkabinet Amsterdam 1976. haak: vurig verlang.
pagina 27 Eens anders last: vergelijk Galaten 6:2: ‘Draagt elkanders lasten, en vervult alzoo de wet van Christus.’
pagina 29 snappen: babbelen; vergelijk De Snapper (1733-1734) als titel voor de Nederlandse vertaling van het spectatoriale tijdschrift The Tatler (1709-1711) door Richard Steele en Joseph Addison. klappen: uitslaan. haast: weldra.
pagina 31 Gods woord de spiegel: vergelijk het gedicht ‘De Spiegel’ uit Jan Luikens emblematabundel Het leerzaam Huisraad, Amsterdam 1711, p. 55-56, met volgende aanhef: Die dikmaal voor de Spiegel gaat,
En ziet hoe hem het hoofd al staat,
Uit zucht van idel welbehaagen,
Die zy gewaarschouwd, dat hy 't weet,
En boven alles niet vergeet,
Gods Woord, zyn Herte voor te draagen:
Die held're Spiegel, daar men ziet,
Of 't zelve zuiver is, of niet,
En waar de misgestalten zitte.
pagina 33 veertien maanden oud: hoewel voor de achttiende eeuw geen demografische gegevens ter beschikking staan, was de kindersterfte toen ongetwijfeld bijzonder hoog, vooral onder het lagere volk. Vermoedelijk stierf 20 tot 25% van alle borelingen nog in het eerste levensjaar, terwijl meer dan 30% vóór het vierde levensjaar overleed. Zie Matse 1983, p. 328; vooral de diverse artikelen met betrekking tot de situatie in Utrecht in: Dood en begraven. Sterven en rouwen 1700-1900, catalogus Centraal Museum Utrecht, 1980. voor niet: tevergeefs. | |
[pagina 204]
| |
pagina 35 Wijl: omdat. kan ik geen...: paradoxaal genoeg verklaart Coosjen in een gedicht dat hij niet dichten kan. zwigten: onderdoen.
pagina 37 Baker: oudere vrouw uit de kleine burgerij die als taak heeft pasgeboren kinderen te verzorgen en de kraamvrouw op te passen. Zij bleef meestal enkele weken totdat deze weer op krachten was. Zie J. le Francq van Berkhey, Natuurlyke Historie van Holland, dl. iii/2e stuk. Amsterdam 1776, p. 1223 e.v.; G.D.J. Schotel, Het oud-Hollandsch huisgezin der zeventiende eeuw. Tweede, verbeterde en geïllustreerde uitgave door H.C. Rogge. Leiden (1904), p. 27-30. krijt: huilt. wis: vast en zeker. speelgoed kopen: het is niet helemaal duidelijk waar moeder dat speelgoed kopen moest. Eigenlijke speelgoedwinkels waren er in Nederland toen nog niet. Veel werd waarschijnlijk op bestelling door smid of timmerman of, bij wijze van huisvlijt, door de ouders zelf gemaakt. Wel werden poppen en ander speelgoed te koop aangeboden in kermis- en marktkramen, zoals afgebeeld in J. Cats, Spiegel Van den Ouden ende Nieuwen Tijdt, 's Graven-Hage 1632, p. 29.
pagina 39 ledig: niets doend, werkeloos. veelen: uitstaan.
pagina 41 Mij geeft men ... wijn: ‘Tot diep in de achttiende eeuw was bier de meest algemene drank bij de maaltijden; alleen de meer welgestelden dronken ook wijn’ (Jozien Jobse-van Putten, Eenvoudig maar voedzaam. Cultuurgeschiedenis van de dagelijkse maaltijd in Nederland, Nijmegen 19962. Maar ‘voor Kinderen en Jongelingen’ werd ook het drinken van wijn vaak als ‘niet gunstig’ beschouwd (zie Noël Chomel en J.A. de Chalmot, Algemeen huishoudelijk-, natuur-, zedekundig- en konstwoordenboek, 2e druk. Leyden-Leeuwarden 1778, p. 4239). Van Alphen lijkt hier echter niet zwaar aan te tillen. wagt: verwacht. | |
[pagina 205]
| |
pagina 43 Wilmink (1990, p. 32) wijst terecht op de knappe vormgeving van dit gedicht, waarin de even regels steeds tot halve regels gebroken zijn: ‘Het zou te ver gaan om te zeggen dat zulks het gebroken glas symboliseert. Maar de besluiteloosheid en radeloosheid van de jongen vind je er toch heel mooi in terug.’ glas: vensterruit; vergelijk thans nog: glazenwasser; zijn eigen glazen ingooien. verstoken: verborgen (voltooid deelwoord van versteken). Ook hier treft een raak detail: ‘het kind verstopt de scherven, en realiseert zich dan pas dat zoiets bij een ruit niet helpt, anders dan bij een breekbaar voorwerp dat men wellicht niet zou missen’ (Wilmink 1990, p. 33). Wijl: omdat. onthutseld: beduusd. bewogen: ontsteld. paletten: kaatsen met de vederbal als bij het tegenwoordige badminton: ‘Een bal van kurk, met gekleurde veêren vercierd, wordt met een raketje of paletje, dat van draadwerk gevlochten of met een trommelvelletje bespannen is, over en weêr gekaatst. Omdat raketten of paletten de ligtste soort van kaatsen is, [lijkt het] uitgevonden voor de jufferschap en de kinderen’ (J. ter Gouw, De volksvermaken, Haarlem 1871, p. 329). Cats geeft er een afbeelding van in zijn Spiegel Van den Ouden ende Nieuwen Tijdt ('s Graven-Hage 1632, p. 32-33), terwijl G. van Sandwijk in zijn Prenten-Magazijn voor de Jeugd, jrg. 3 (Purmerend 1844) dit ‘zindelijk kinderspel’ uitbeeldt met een duidelijke verwijzing naar Van Alphen: ‘men moet niet digt bij de glazen komen, dewijl men ligt den pluimbal in eene glasruit kan slaan.’ In elk geval mag dit kinderspel niet verward worden met het vroegere tennis dat door volwassenen op de kaatsbaan gespeeld werd, vergelijk Cees de Bondt, ‘Heeft yemant lust met bal, of met reket te spelen...?’ Tennis in Nederland 1500-1800. Hilversum 1993. volan: pluimbal (Frans: volant). raketten = paletten. krijten: huilen. verschoond: verontschuldigd. Aanhalingstekens duiden in de zeventiende en achttiende eeuw soms aan dat de betreffende passage een spreukmatige wijsheid bevat.
pagina 45 Van Alphen was er trots op door het succes ook van zijn rijmloze kindergedichtjes bewezen te hebben ‘dat men het rijmelooze, onder de bepalin- | |
[pagina 206]
| |
gen die ik straks zal opgeven, invoerende, de natie daar aan vrij gemaklijk zoude gewennen’ (Digtkundige Verhandelingen, Utregt 1782, p. cxix). duizend duizend: kan zowel duizendmaal duizend betekenen als louter ter versterking dienen, vergelijk wnt iii, 3638.
pagina 49-50 Bakers (zie ook p. 37) stonden bekend en waren bij hun kinderlijk gehoor geliefd om het vertellen van dikwijls fantastische verhaaltjes (vandaar de spreekwoordelijke aanduiding ‘bakersprookjes’ = kletskoek). De door hen overgeleverde raadsels en ‘nursery rhymes’ vormen niettemin een belangrijke bron voor onze kennis van de oude volkscultuur. Zie J. van Vloten, Nederlandsche baker- en kinderrijmen. Vierde, veel vermeerderde druk. Met melodieën, bijeengebracht door M.A. Brandts Buys. Leiden 1894 (ie druk 1871); G.J. Boekenoogen, Verspreide geschriften, ed. A.A. van Rijnbach, Leiden 1949. getijden: jaargetijden. tuiltjes: kransen, slingers. Als ... zijn: Als de meeste vruchten rijp zijn (en niet: als de vruchten op zijn rijpst zijn). braaf: flink. knappen: knabbelen. morellen: zuur soort kersen.
pagina 53 Vergelijk Markus 10:14 en Lukas 18:16: ‘Laat de kinderkens tot mij komen.’ Onzer: over ons. in zijn armen: Markus 9:36. onze jeugd: ons in onze prilheid.
pagina 55 Navolging van het gedicht ‘Der Kräusel’ uit de Lieder für Kinder (1767) van Christian Felix Weisse. drijftol: tol die met een zweep wordt voortgedreven, in tegenstelling tot prik- of werptol en de modernere bromtol. De drijftol figureert in diverse zeventiende-eeuwse embleemboeken, zoals Roemer Visschers Sinnepoppen (1614, uitgave door L. Brummel, 's-Gravenhage 1949, p. 165), waar het motto luidt: ‘Soo langh de Roe wanckt [zwaait]’ en de bijbehorende tekst volgende uitleg geeft: ‘Veel menschen zijn deughdelijck, soo langh zy onder het kruys en verdruckinghe leven: maer als de Roede van den eers [achterwerk] is, soo worden zy luy in den dienste Goods. Ghelijck een Drijf-tol, die | |
[pagina 207]
| |
niet meer gheslaghen [...] en wort, die valt haest [spoedig] in onmacht ende blijft ligghen.’ Vergelijk verder ‘De Dryftol’ uit Joannes Luykens emblematabundel Des Menschen Begin, Midden en Einde; vertoonende het kinderlyk bedryf en aanwasch (Amsterdam 1712), p. 76-77, waar de prent een tollende jongen laat zien die door twee volwassenen (zijn ouders?) en twee speelmakkertjes wordt gadegeslagen. Hier luidt het motto: ‘Men slaat niet om hem dood te slaan, / Maar houd daar meê het leeven aan’, terwijl het onderschrift weer een godsdienstige toepassing formuleert: De Dryftol, door de zweep gedreeven,
Word onderhouden by zyn leven:
Zo ook, het menschelyke hert,
Door naarstigheid van veele slagen,
Die dryven tot Gods welbehagen,
Op dat het niet als dood en werd!
Zie over dit emblematisch motief Becker 1977, p. 644-646.
pagina 59 nakend: naakt. duitje: koperen geldstuk ter waarde van 1/8 stuiver. bidt: smeekt. slegte: eenvoudige, zonder opsmuk.
pagina 61 Vrije navolging van het gedicht ‘Die Freundschaft’ uit de Lieder für Kinder (1767) van Christian Felix Weisse. feilen: fouten; dat hier niet het werkwoord feilen = falen bedoeld is, blijkt uit de schrijfwijze mijn’ (met apostrof) in de verzameleditie-1787. verschoont: verontschuldigt, spaart. een groot vermogen: grote invloed. gedogen: uitstaan.
pagina 64 motto: Psalm 22:31.
pagina 65-66 Johannes Allart (1754-1816): boekverkoper te Amsterdam sinds 1773 en zonder twijfel de meest toonaangevende uitgever in Nederland, vooral op het gebied van de ‘moderne’ literatuur (Rhijnvis Feith, drieëntwintig uitgaven!). Hij woonde vooraan op de Nieuwendijk, twee huizen van de Dam. | |
[pagina 208]
| |
Allart was een ondernemend zakenman die zijn eigen geldelijke belangen nooit uit het oog verloor. Zie Ton Broos, Lijst van boek- en plaatwerken uitgegeven door of in samenwerking met Johannes Allart, Amsterdam 1979; idem ‘Boeken zijn zo goed als geld maar geld is beter: Johannes Allart (1754-1816)’, met vervolg onder de titel ‘Misdruk en mispunt’, in Spektator, jrg. 9, nr. 1 (1979), p. 14-25, en jrg. 11 (1981), p. 212-223. Jacobus Buijs (1724-1801): etser, graveur en tekenaar; befaamd vooral om zijn boekillustraties, onder andere bij Wolff en Dekens roman Sara Burgerhart (1782); sinds 1768 directeur van de Amsterdamse Tekenacademie. Zie E. de la Fontaine Verwey 1934, p. 83-98; Scheen 1969-1970, dl. 1, p. 193-194; L. Buijnsters-Smets, ‘Jacobus Buijs als boekillustrator’, in: Documentatieblad Werkgroep 18e Eeuw, xvi/2 [nr. 63-64] (1984), p. 91-107. Jan Punt (1711-18 dec. 1779): beroemd Amsterdams toneelspeler, daarnaast tekenaar en vooral graveur van boekprenten; zie E. de la Fontaine Verwey 1934, p. 65-70; Scheen 1969-1970, dl. 11, p. 202. Noach van der Meer jr. (1741-1822): prentkunstenaar die zich vooral bezighield met boekillustraties; als zodanig medewerker van Reinier Vinkeles; zie E. de la Fontaine Verwey 1934, p. 124-125; Scheen 1969-1970, dl. 11, p. 28. C.F. Gellert, Fabelen en Vertelsels, in Nederduitsche vaerzen gevolgd. Amsterdam, Pieter Meyer, 1772-1774. 3 dln. in 8o; met titelprent en 149 andere kopergravures door Noach van der Meer jr. naar Jacobus Buijs (= J. Landwehr, Emblem and Fable Books printed in the Low Countries 1542-1813. Utrecht 1988, nr. f 105). Eerste Nederlandse vertaling door Bernardus de Bosch, J. Lutkeman, Pieter Meyer, J.P. Broeckhoff, H.J. Roullaud, Joannes Lublink den Jongen en anderen. Tweede, ongewijzigde druk: Utrecht, J. van Schoonhoven & Comp., 1775. De bijbehorende prenten ‘behooren tot Buys' meest geslaagde en verzorgde boekversieringen’ (E. de la Fontaine Verwey 1934, p. 89). de eerste en beste afdrukken: de zogenaamde proefdrukken ‘avant la lettre’, dat wil zeggen: nog zonder gedrukt onderschrift; dergelijke vroege afdrukken waren om hun hogere kwaliteit bij de bibliofielen het meest gezocht en moesten soms ook extra betaald worden. De boekverkoper Jan van Terveen (1732-1777) aan de Lijnmarkt te Utrecht was jarenlang Van Alphens vaste uitgever. Hun relatie dateerde reeds uit zijn studententijd en werd ook na de dood van Van Terveen met zijn opvolgers, de weduwe Geertruy van Terveen-Lubberding (overleden 1802) en hun zoon Jan Gerard (1758-1836) gecontinueerd. Uit de vijf bewaarde brieven van mr. Hieronijmus van Alphen aan J.G. van Terveen over de periode 1792-1798 blijkt intussen, dat onze dichter voor zijn uitgever een lastig man kon zijn, juist omdat hij financieel van hem onafhankelijk | |
[pagina 209]
| |
was. Zo heeft de firma Terveen steeds tevergeefs geprobeerd om haar vermeend alleenrecht op de uitgave van Van Alphens kindergedichten contractueel vast te leggen. redenen: de kwade praktijken namelijk van diverse roofdrukkers, vergelijk Van Dokkum 1918, p. 29-33, waarbij men bedenken moet dat er voor 1803 in Nederland nog geen auteursrecht bestond. Zie Th. Wink, Van privilegie tot wet, Assen 1942; P.G. Hoftijzer, De zeis in andermans koren. Over nadruk in Nederland tijdens de Republiek, Amsterdam 1993. dus: als volgt.
pagina 69 beugeltas: tas die aan een metalen beugel is bevestigd. verschoning: vergiffenis. (ge)wis: vast en zeker.
pagina 71 Ofschoon ... had: indien ik al grote rijkdom bezat.
pagina 73 Lustig: vrolijk. van het spelen: de editie-1787 heeft: van te spelen.
pagina 75-76 grager: gretiger. of: als. aartig: aardig.
pagina 79 den prijs: het boek dat vader zijn kinderen als premie voor leerprestaties voorhoudt is een bijzonder geval, omdat het hier niet gaat om het gewone, van overheidswege uitgeloofde prijsboek: meestal een in perkamenten band gestoken uitgave van een klassieke tekst voor leerlingen van de Latijnse school, op de platten bestempeld met het stadswapen en van binnen voorzien van een geschreven oorkonde. Over zulke prijsbanden bestaat ruime documentatie; zie Chris Coppens en J. Storm van Leeuwen, De prijs is het bewijs: vier eeuwen prijsboeken. Tentoonstellingscatalogus k.u. Leuven 1991/Koninklijke Bibliotheek Den Haag 1992 (met supplement). Maar over die particuliere lokpremies, waarmee vader hier zwaait, is veel minder bekend. En ‘Dat boek met mooie prentjes’ zal (gelet ook op de leeftijd van de kinderen) zeker geen Latijnse ‘klassieker’ zijn geweest, maar bijvoorbeeld een fabelbundel van Gellert (zie ook p. 208). | |
[pagina 210]
| |
leerde: de vraag is wáár Daantje en Jantje het onderwijs volgen: in groepsverband op de publieke Nederduitse school of in kleine kring bij hen thuis? Jantje heet in vs. 14 het gauwst ‘van allen’, hetgeen de aanwezigheid van meer dan twee leerlingen suggereert. Toch moeten we hier wel denken aan een privé-klasje voor kinderen van goed gesitueerden. Daarop wijst zowel de inhoud van het onderwijs (met speciale aandacht voor aardrijkskunde) als het feit dat Daantjes vader zelf een prijsboek uitlooft. En alleen rijke particulieren konden het zich veroorloven om voor hun kinderen diverse meesters (vs. 26) te engageren. groene ... lintjes: zeventiende- en achttiende-eeuwse prijsbanden waren gewoonlijk voorzien van groene sluitlinten tegen het kromtrekken van de platten. de kaarten: de blinde kaarten. Het aardrijkskundeonderwijs stond omstreeks 1780 nog in de kinderschoenen. Op de gewone dorps-, parochie- of stadsscholen werd daaraan geen aandacht besteed. Toch waren er reeds enkele atlasjes en andere geografische hulpmiddelen voor de jeugd, dankzij vooral het zendingswerk van de Duitse filantropijnen. Geografieonderwijs werd nu snel een keurmerk van de verlichte pedagogie. Zo publiceerde Betje Wolff in 1779 haar Aardrykskunde voor kinderen, naar het Duits van Georg Christian Raff. Maar pas in 1784-1785 verscheen W.E. de Perponchers Nieuwe Aardrijksbeschrijving voor de Nederlandsche Jeugd (3 dln., bij elkaar 1547 bladzijden!). Zie I. van der Velde, ‘Bij de oorsprongen van ons aardrijkskunde-onderwijs’, in Pedagogische Studiën, jrg. 48 (1971), p. 278-292; De Booy 1980, p. 56-59; Bulhof 1993, p. 184. weer: in de verzameleditie-1787 is dat geworden: meer.
pagina 81 klepper: ‘Nachtwaker die (door kleppen met zijn klep of klap) het uitroepen van het uur inleidt en bij brand of ander onraad alarm slaat’ (wnt vii, 3893); voluit: klepperman; vergelijk D.J. van der Ven, Neerlands volksleven, Zaltbommel 1920, p. 214-215 en afb. 219. Net als bijvoorbeeld de lantaarnaanstekers, de vuilnisophaalders en klokkenluiders werden ook de klepperlieden door de stedelijke overheid aangesteld. Dat het echter ‘geen gewone publieke ambtenaren waren konden ze accentueren in hunne berijmde nieuwjaarswensen waarmede ze zich geslachten lang in de belangstelling der burgerij plachten aan te bevelen’ (S.J. Fockema Andreae, De Nederlandse staat onder de Republiek. Amsterdam 19693, p. 186-187). Voor de door hen uitgevente nieuwjaarswensen zie Maurits de Meyer, Volksprenten in de Nederlanden 1400-1900. Amsterdam-Antwerpen 1970, p. 176-178. In Utrecht kwamen de kleppers ‘tegen schemering bijeen | |
[pagina 211]
| |
in de klepperswachtkamer in het Waaggebouw, "Het Keizerrijk", waar hun namen opgelezen werden; daarna moesten zij tot in de vroege morgen ieder in zijn eigen wijk de ronde doen, hun klep roeren en duidelijk uitroepen het uur dat de klok zo juist geslagen had. Wanneer de kleppers hun wacht begonnen, daalde de nachtelijke stilte over de stad.’ (A. van Hulzen, Utrecht. Gorinchem 1962, p. 33).
pagina 83 de zwarte man: de boeman, eigenlijk (maar niet hier!) de duivel, zoals in dit citaat uit Betje Wolff en Aagje Deken, Historie van den Heer Willem Leevend, dl. viii ('s Gravenhage 1785), p. 64: ‘de zwarte Man [...] gaat immers om als een brieschende Leeuw’. In Van Alphens gedichtje echter gaat het om de traditionele ‘kinderschrik’ alias croque-mitaine, die ook bekend is van oude kinderprenten; zie Emile H. van Heurck en G.J. Boekenoogen, Histoire de l'imagerie populaire flamande et de ses rapports avec les imageries étrangères, Bruxelles 1910, afb. p. 19 en passim.
pagina 85 Vrije navolging van het gedicht ‘Der Winter’ uit de Lieder für Kinder (1767) van Christian Felix Weisse. arrem: arm; de overgangsklank (svarabhakti-vocaal) is hier om metrische redenen in de spelling tot uitdrukking gebracht.
pagina 87 geen ... plant: de verzameleditie-1787 heeft hier: noch kruid noch plant. De komma na droppels is hier toegevoegd, conform de verzameleditie-1787.
pagina 93 hobbelpaard: ook te zien op het bijbehorende plaatje; het lijkt overigens het laatste speelgoed waar een kind met hoofdpijn behoefte aan heeft. Gode: (aan) God.
pagina 95 lieven: beminnen. krakkeelen: ruziën.
pagina 97 zo: zo-even. 't school: het meisje komt nu weer thuis; ze zat dus waarschijnlijk op | |
[pagina 212]
| |
een privé-kostschool voor jonge meisjes van vijf tot twaalf jaar uit de gegoede stand, waar behalve de basisvaardigheden (lezen, schrijven, rekenen, catechese) nog Frans, geschiedenis, aardrijkskunde, tekenen, muziek en fijnere vrouwelijke handwerken onderwezen werden. Vergelijk De Booy 1980, p. 27; Willem Frijhoff, ‘Van onderwijs naar opvoedend onderwijs. Ontwikkelingslijnen van opvoeding en onderwijs in Noord-Nederland in de achttiende eeuw’, in: Onderwijs & Opvoeding in de achttiende eeuw 1983, p. 8. verzellen: deftiger voor vergezellen. regte: echte. Wijl: omdat. Of... is: of de vriendschap bij ons slechts uit woorden bestaat.
pagina 99 oogwit: oogmerk, plan.
pagina 101 Der zonde: aan de zonde. een spot: een voorwerp van bespotting; aldus enkele malen in de Statenbijbel, bijvoorbeeld Job 12:4: ‘de rechtvaardige en oprechte is een spot.’ Te stout: al te stoutmoedig, vermetel. spaê: laat.
pagina 103 knip: ‘toestel om dieren, vooral vogels te vangen, dikwijls bestaande in een kooi waarvan het deurtje dichtslaat zodra het dier binnen is’ (wnt vii, 4675). wagt: verwacht.
pagina 105 wis: vast en zeker. waar ... af: een mooi staaltje van kinderlijke overdrijving dat laat zien hoe raak Van Alphen zich soms kon inleven in zijn sujets; vergelijk Wilmink 1990, p. 30, 33.
pagina 107 Dies: daarom (tweede naamval onzijdig van die in bijwoordelijk gebruik).
pagina 109 Mag: de verzameleditie-1787 heeft hier: Moog'. Worde: de verzameleditie-1787 heeft hier: Wordt. | |
[pagina 213]
| |
pagina 111 Vrije navolging van het gedicht ‘Die Mücke’ uit de Lieder für Kinder (1767) van Christian Felix Weisse. hij: in de verzameleditie-1787 is de mug overal een zij geworden. wat lang: het lijkt niet zonder belang hier op te merken dat Van Alphen zelf een uiterst bedachtzaam man was, die met het klimmen van de jaren steeds meer moeite kreeg om zelfs de meest alledaagse beslissingen te nemen. Zie P.J. Buijnsters, ‘Het geheime dagboek van Hieronijmus van Alphen,’ in: De Nieuwe Taalgids, jrg. 61 (1968), p. 73-83.
pagina 113 Over dit reeds in de zestiende eeuw bekende maar nu gelukkig vergeten kinderspel geeft Blöte-Obbes 1968 gedetailleerde informatie: ‘Het spel bestond hierin dat eerst de vogel [meestal een vrouwtjes sijsje of pop, omdat die goedkoper was dan het mannetje, het smidje] mak moest worden gemaakt. Daartoe werd zij in een klein kooitje gezet en in dat kooitje hing bij het voerbakje een fel gekleurd lapje stof. Was de vogel gewend, dan trok men het een broekje aan, het haampje, en dat was met een draad bevestigd aan een krukje van hout, dat in dezelfde kleur geverfd was als het lapje stof in het kooitje. Het sijsje kende die kleur dus goed. Het kon wel wat rond vliegen, maar moest steeds naar het krukje terug waar het aan vast zat. Ging het op het krukje zitten, dan kreeg het wat lekkers, Zo werd het vogeltje er langzamerhand aan gewend om, zodra haar het krukje voorgehouden werd, erop te gaan zitten om dat lekkere hapje te krijgen. Nu kwam het spannende moment. De sijs werd zonder draad en zonder haampje losgelaten en moest uit vrije wil op het krukje terug komen. Onder de kinderen werden er wedstrijden gehouden, waarbij de sijsjes tegelijk werden losgelaten. Wiens vogel het eerst op het krukje vloog, had gewonnen.’ Een fraaie afbeelding van het vogeltje op de kruk vindt men in de Prentjes Almanach, voor kinderen voor het jaar 1799 (Amsterdam, Erve W. Houtgraaff). cijsje: zangvogel die vaak in kooien gehouden werd. vogelman: vogelverkoper. nergens geen: men zou verwachten: nergens een of geen. voordaan: voortaan.
pagina 117 Aan mijn kleine lezers: het bijbehorende prentje toont weer twee jongetjes, conform het allereerste gedicht Aan twee lieve kleine jongens! Mooglijk ... de laatste bundel: dat was inderdaad het geval. grooter betekent hier: omvangrijker én moeilijker en dus meer gericht op grotere kinderen. | |
[pagina 214]
| |
Weinig, wel, en dikwijls lezen: naar het klassieke voorschrift van de Romeinse schrijver Plinius de Jongere (Epistolae 7, 9, 16): ‘Multum legendum esse, non multa’, dat is: ‘Men moet veel, niet velerlei lezen’. Intussen was de laat-achttiende-eeuwse populaire leescultuur dikwijls meer gericht op kwantiteit dan op diepgang. Vooral romanlezers bezondigden zich aan wat toen voor het eerst als ‘leeswoede’ werd aangemerkt. Zie Dominik von König, ‘Lesesucht und Lesewut’, in: Herbert G. Göpfert (Hrsg.), Buch und Leser, Hamburg 1977, p. 89-125. Leert ... tijd: is op uw leeftijd de beste manier van leren.
pagina 119 Mijn lieve: wie spreekt hier tot de lieve Jan? Naar het prentje te oordelen zeker niet Jantjes vader (die zou ook deftiger zijn gekleed), maar een bij de tuinpoort staande konijnenverkoper of anders een tuinman. De tekst zelf echter laat een ruimere interpretatie toe. Hier kan het wél de vader zijn die zijn kind de les leert.
pagina 121 Van goeder hart: oprecht, zonder enige bijbedoeling (wnt v, 318). mogtze: in de verzameleditie-1787 werd dit: mogt hij. vrolijk: zie de aantekening bij p. 7, noot 1. algenoegsaam: buiten zich niets nodig hebbend; vergelijk Betje Wolff en Aagje Deken, Brieven van Abraham Blankaart 1 ('s-Gravenhage 1787), p. 146: ‘De Almagtige God alleen heeft buiten zich [...] niets nodig, om dat hy de algenoegzaame is’.
pagina 123-124 Dies: daarom. mag: de verzameleditie-1787 heeft hier: moog'. naken: overkomen (eigenlijk: in mijn buurt komen, naderen). verhoogen: prijzen.
pagina 127 wat ouds!: de cursivering en het uitroepteken geven al aan dat het om straatroepen gaat van rondtrekkende opkopers. Arme ‘bullenjoden’ zochten op deze manier een schamele boterham te verdienen. Wat ze hier zoeken is geen ‘antiek’ maar tweedehands lijfgoed, afdankertjes van de beter gesitueerden, die vervolgens weer aan de minderbedeelden werden doorverkocht. Men vindt zulke straatleurders met bijpassende werftekst dikwijls afgebeeld op achttiende- en negentiende-eeuwse centsprenten; zie De Meyer 1962, p. 541; C.F. van Veen, Centsprenten. Catalogus Rijksprentenkabinet | |
[pagina 215]
| |
Amsterdam 1976, nr. 157-164; vooral het standaardwerk van Karen F. Beall, Kaufrufe und Strassenhändler/Cries and Itinerant Trades. Hamburg 1975. hun: de verzameleditie-1787 verbetert dit tot: hen. Neen ik: nee.
pagina 129 De liefde tot het Vaderland: eind jaren zeventig groeide het besef dat Nederland economisch en daardoor ook mentaal in een crisistoestand verkeerde. Buitenlandse concurrenten (Engeland!) verdreven ‘onze’ koopvaarders van de wereldmarkt, handel en industrie stagneerden, de onderlaag van de bevolking verpauperde met alle gevolgen voor de stabiliteit van de Republiek. Dat vroeg om actie. In 1777 trof een ‘vonk van patriottisch vuur’ de anders zo afwachtende Van Alphen en hij stond daarin niet alleen: juist in Utrecht lag de basis voor een nationaal reveil, waarvan mr. Hendrik Herman van de Heuvel de grote stimulator werd door de oprichting in 1777 van de zogenaamde Oeconomische Tak. Doel was protectie en stimulering van de nationale economie vanuit een uitdrukkelijk vaderlands gevoel. Staatkundige vernieuwing stond niet op het program, al zou het economisch patriottisme in de jaren tachtig een politiek vervolg krijgen in de Patriottenbeweging. Het streven van de Oeconomische Tak wekte alom geestdrift. Op 4 februari 1778 vond reeds te Utrecht de oprichtingsvergadering plaats van een lokaal ‘Departement’, waarbij Van Alphen meteen benoemd werd tot thesaurier (zie Buijnsters 1973, p. 94-99). Ook andere literatoren stelden hun pen graag in dienst van dit economisch patriottisme. Zo publiceerde de jonge dichter Rhijnvis Feith in 1778 een enthousiaste propagandabrochure Aan mijn Vaderland, terwijl Betje Wolff en Aagje Deken in 1781 met hun Economische Liedjes voor de nodige arbeidsvitaminen zorgden. Belangrijk is dat dit nieuwe vaderlands gevoel vrijwel alle kinderboeken uit het laatste kwart van de achttiende eeuw doortrekt met als hoogtepunt het Vaderlandsch A.B.-Boek (1781) van de Patriot Johan Hendrik Swildens (1745-1809); zie Buijnsters 1990, p. 200-203; idem, ‘De Patriot als schoolmeester: Patriotse ideologie in achttiende-eeuwse kinderboeken’, in: Th.S.M. van der Zee e.a., 1787 De Nederlandse Revolutie 1787? [Amsterdam 1988], p. 100-112. Dies: daarom.
pagina 131 het vonnis strijken: uitspraak doen. Wagt u: pas op! kom dan ter zij: kom dan even (met mij) apart. | |
[pagina 216]
| |
pagina 133 Het onweder: hoewel het beroemde experiment van Benjamin Franklin met het vliegertouw dat zou leiden tot de uitvinding van een bliksemafleider reeds van 1749 dateert, was een dergelijke beveiliging tegen onweer eind achttiende eeuw hier nog niet operationeel. De verlichte Zutphense predikant J.F. Martinet spreekt uitvoerig over onweer in zijn populaire Katechismus der Natuur, dl. 1 (Amsterdam 1777), p. 123-129: ‘Geen Verschynsel toch is er in de gansche Natuur treffender voor het gezigt, ontzaggelyker voor het gehoor, geweldiger voor het gevoel, en nuttiger voor de Waereld.’ Wat dat laatste betreft, moet men volgens ds. Martinet bedenken ‘dat niets onze tuinen en velden beter verlost van schaadelyke Rupsen' dan het onweer. Bovendien zuivert het de lucht van alle onreinheid. In het onweer beluisteren we Gods stem, zoals ook de psalmist getuigt: ‘De God der eere dondert’ (Psalm 29:3). Daarom is alle ‘kinderagtige vrees’ uit den boze: God alleen kan ons bewaren. Intussen memoreert Martinet wel dat men ‘in de Engelsche Americaanse Coloniën, waar het geweldig en veel dondert, metaalen Draaden over de Huizen gespannen [heeft], waar langs de nedervallende Blixem wordt afgeleid in de aarde, 't welk na te volgen niet onraadzaam is' (p. 129). mij: er staat: mj
pagina 135-137 wezen: gezicht. godvrugt: verzameleditie-1787 heeft: godsvrucht. zal: verzameleditie-1787 heeft hier: gaat. haast: spoedig. vrolijk: zie de aantekening bij p. 17. gul: ronduit. genaken: nabij komen.
pagina 139 ras: snel. of ... was: was het maar anders. Mijn lieve: naar het bijpassende plaatje te oordelen is het vader die hier Jantje toespreekt. De roos die verwelkt vormt een geliefd contrabeeld in alle achttiendeen negentiende-eeuwse albumpoëzie.
pagina 141 alrêe: reeds. ras: gauw. | |
[pagina 217]
| |
spant zig ... uit: ontspant zich. Dat dikwijls doolen doet: dat ons dikwijls van de rechte weg afhoudt.
pagina 143 vergenoegd en vrolijk: twee sleutelbegrippen in het ethos van de Verlichting die beide de fundamentele tevredenheid van een redelijk christen uitdrukken.
pagina 145 een slegtaart: iemand met een verkeerde aanleg.
pagina 147-149 Schrijven ... als of men praat: volgens het stijlvoorschrift van de gemeenzame brief, die in de loop van de achttiende eeuw onder invloed van Gellert en briefromanciers als Samuel Richardson steeds meer de ouderwetse retorische briefstijl verdringt. Zo leert ook de Nieuwe Handleiding tot de manier van brieven schryven, Amsterdam 17793, p. 8: ‘De beste, en algemeenste Regel dan, die omtrent het Brieven schryven kan gegeeven worden, is, zoo te schryven gelyk wy spreeken.’ Zie verder W. van den Berg, ‘Briefreflectie in briefinstructie’, in: Documentatieblad Werkgroep 18e Eeuw, nr. 38 (februari 1978), p. 1-22; P.J. Buijnsters en Leontine Buijnsters-Smets, bnk 221-222. Clorinde: ofwel een oudere zus óf (met meer waarschijnlijkheid) een vriendin van Caatje. datze: ze is hier (en logischerwijs ook in de volgende twee regels) Clorinde. Toch kan haar in de daaropvolgende regel even goed, zo niet beter, op zus Caatje slaan. En bij die verzuchting ‘O wij zijn zo saam gewend’ is zelfs geen twijfel meer mogelijk. Dat heeft enkel betrekking op Carels lievelingszusje. Voor een nieuwejaar: als nieuwjaarsgeschenk, zie wnt ix, 1982. De kinderprent was het geëigende geschenk bij gelegenheden als nieuwjaar, verjaardag, bevordering op school, kermis etc.; zie De Meyer 1962. dies: daarom. ledig: niets doend, werkeloos. Wijl: omdat. welvarend: gezond. aanminnig: lieftallig.
pagina 151 dat ... leven: dat is pas een plezierig leven leiden. En ... verstond: En Keesjes bedoeling meteen begreep. voen: voeden. | |
[pagina 218]
| |
pagina 153 Die zon: Psalm 74:16: ‘Gij hebt het licht en de zon bereid.’ liefde: 1 Johannes 4:8,16: ‘God is liefde.’
pagina 155-156 Het lijk: de ogenschijnlijk klinische wijze waarop in dit gedicht kinderen met de dood worden geconfronteerd stuitte bij lateren (De Génestet!) op bezwaren. Maar ze beantwoordt wel precies aan de achttiende-eeuwse praktijk, waarbij een dode thuis lag opgebaard, omringd door huisgenoten, vrienden en verwanten. Ook kinderen werden geenszins uit de buurt van een sterfbed gehouden. Het werd door een verlichte pedagoog als Allard Hulshof zelfs raadzaam geacht om een kind van tijd tot tijd een lijk te laten zien om het aldus steeds aan zijn eigen dood en opstanding te herinneren. Zie voor de toenmalige vertrouwdheid met dood en begraven de bijdrage van A. Dirkse-Balhan, ‘spelen op het kerkhof. Over de dood in boeken voor kinderen ca. 1780-1880’, in: Dood en begraven. Sterven en rouwen 1700-1900. Tentoonstellingscatalogus Centraal Museum Utrecht 1980, p. 114-123. Is ... geweest: zie Psalm 48:15: ‘Hij zal ons geleiden tot den dood toe’ en Jesaja 53:9: ‘Hij is bij de rijken in Zijnen dood geweest.’ houdt ... in waarde: typische zegswijze uit de Statenbijbel, Markus 6:20; Filippensen 2:29.
pagina 157-158 verholen: verborgen. Na Zoudt staat abusievelijk een komma, hier geschrapt conform verzameleditie-1787. zulken: de verzameleditie-1787 heeft: zulk een. hun: verzameleditie-1787 heeft hier het grammaticaal juistere hen. regt: echt. hen: de verzameleditie-1787 verbetert dit, grammaticaal correct, weer tot hun.
pagina 161 de boomen: het snoeien van de bomen wordt in dit gedicht tot een zinnebeeld: ‘op tijd gesnoeid zal de plant goede vruchten voortbrengen’ (Becker 1977, p. 647). In overdrachtelijke zin geldt dat traditioneel ook voor de opvoeding. Ook daar is het zaak om gebreken in de vroegste jeugd te corrigeren. Becker wijst in dit verband op een embleem uit Cats’ Spiegel Van den Ouden ende Nieuwen Tijdt (1632). Toch gaat Van Alphens uitlegging hier in een heel andere richting: die leert dat wie te veel wil meestal aan het kortste eind trekt. | |
[pagina 219]
| |
pagina 163 Dat ... verdroten [van het werkwoord verdrieten]: dat de tijd mij onaangenaam is geweest. geen eenzaamheid te vreezen: de cultus van de eenzaamheid vormt paradoxaal genoeg een belangrijk kenmerk van de gevoelige Verlichting. Paradoxaal omdat de verlichte burger van de achttiende eeuw over het algemeen juist graag in groepsverband opereert, getuige de talrijke genootschappen waar men zich bij aansluit. ‘Gezelligheid’ (sociabiliteit) scoort hoog op de maatschappelijke ladder. Maar er manifesteert zich ook een heel andere tendens. Centrale figuur is hier Johann Georg Zimmermann (1728-1795) met zijn [Betrachtungen] Ueber die Einsamkeit (1756, herzien in 1773, sterk uitgebreid in 1784). Het werk werd ook in het Nederlands vertaald: De Eenzaamheid, Amsterdam-Utrecht 1789-1792, 4 dln. in 8o. Zimmermanns stelling is ‘Die Langweile führe den schwachen Menschen zur Gesellschaft, den starken zur Einsamkeit’, hetgeen vervolgens in zijn boek aan tal van voorbeelden uit heden en verleden wordt gedemonstreerd. dat ... aan: dat bevalt mij wonder wel. 'k Zeg ... leit: Ik zeg precies zoals de zaken bij mij liggen.
pagina 167-168. belezen: bepraten, ‘inpakken’ (wnt ii, 1719). wis: vast en zeker. Coosje: is hier roepnaam voor Jakob. krijg: grijp. in tijds: bijtijds. botmuil: domkop. Wien: eerst stond er: Wien prijst, wien laakt gij 't meest?
pagina 169-171 Toeval of niet, maar G. van Sandwijks Prenten-Magazijn voor de Jeugd, jrg. 4 (Purmerend 1845) vertoont een Chinees schimmenspel ‘De snoepende kat’ in de vorm van een samenspraak tussen een moeder en haar ondeugende dochter Lizette. knappen: knabbelen. terdeeg: (eens) goed. beklappen: verklikken. betalen: (het) betaald zetten, zie wnt ii, 2199. Dewijl: omdat. Lelijkaart: van inborst kwade. gewis: vast en zeker. vernam: waarnam. spijt: ergernis. | |
[pagina 220]
| |
nijd: afgunst. nijdig: jaloers. Dies: daarom. la fite: Marie-Élisabeth Boué (Hamburg 1737-Londen 1794), echtgenote van de Waalse predikant te Den Haag Jean-Daniel de La Fite (1719-1781); schreef diverse pedagogische werken in de trant van Arnaud Berquin, zoals Lettres sur divers sujets. La Haye 1775, en Entretiens, Drames et Contes Moraux, destinés à l'éducation de la jeunesse de l'un et de l'autre sexe, et à la former aux vertus religieuses et sociales. La Haye 1781-1782. Zie Michaud, Biographie Universelle, t. 22, p. 489; J.-M. Quérard, La France Littéraire, t. iv (reprint Mayenne 1964), p. 395. |
|