Kleine gedigten voor kinderen
(1998)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
[pagina 157]
| |
Het vogelnestjen
Eene vertelling Mietje had eens, onder 't wandlen,
Een verholen vogelnestjen
In een dorenhaag gevonden.
'k Heb nu, zeize, mijn verlangen:
o Hoe zal ik mij vermaken,
Met die lieve kleine diertjes!
Aanstonds ga ik thuis wat halen,
Om dit nestjen in te bergen.
Mietje liep en zag haar moeder,
Die zij hijgend dit vertelde:
Lieve Mietje, zei de moeder,
Stoort tog nimmer vogelnestjes!
Denk maar eens, hoe de oude vogels
Om dat stooren zouden treuren;
Zoudt gij, Mietje lief, niet schreien,
Als men u, met Piet en Jetje,
Tegen wil en dank vervoerde;
Mietje lief, hebt medelijden,
Met die oude lieve vogels!
Zoek tog nimmer uw genoegen
In de droefheid van een ander.
Neen, zei Mietje, lieve moeder!
Neen dat niet! maar hoorze eens schreeuwen;
Ach zij hebben zulken honger!
Denk niet meisje, zei de moeder,
Dat zij juist van honger schreeuwen.
Ach zij zouden zeker sterven,
| |
[pagina 158]
| |
Als gij hun zo lang woudt spijzen,
Totze niet meer konden schreeuwen.
Maar wiltge u eens regt vermaken,
En eens zien hoe de ouden zorgen
Om hen juist zo veel te geven,
Als die diertjes noodig hebben,
Zet u slegts in stilte neder,
En ge zult dan schielijk merken,
Dat zij vliegjes, mugjes, wormpjes
Vangen en in 't nestje brengen.
o De goede wijze Schepper
Heeft zo wel aan deze vogels
Ouders, als aan u, gegeven:
Dezen weten altoos beter,
Wat de kinders noodig hebben,
Om dat zijze 't meest beminnen.
Ja die zullen nooit verzuimen,
Hun têerhartig te verzorgen;
Daar toe heeft hun God de liefde
Voor hun jongen ingeschapen;
En gij moet niet wijzer wezen,
Dan de goede en wijze Schepper.
Mietje hoorde naar haar moeder;
Maar ging dikwijls zagtkens kijken
Naar het groeien van de jongen,
Zonder 't nestjen ooit te stooren.
|
|