Kleine gedigten voor kinderen
(1998)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 154]
| |
[pagina 155]
| |
Het lijk
Mijn lieve kinders, schrikt tog niet,
Wanneer gij dode menschen ziet;
Zoudt gij voor lijken beven?
Kom hier: deez bleke koude man,
Die voelen, zien, noch horen kan,
Houdt nu niet op te leven.
Hij denkt en werkt - ja meer dan gij;
Maar met geen ligchaam zo als wij.
De ziel is weg van de aarde.
Die God, dien hij hier heeft gevreesd,
Is bij hem in zijn dood geweest;
En houdt dit lijk in waarde.
Al is de ziel van 't ligchaam af,
Al daalt het lijk in 't donker graf,
Dat moet u niet doen ijzen.
Gelooft het tog, de goede God
Zal zelfs dit lelijk overschot
Veel schooner doen verrijzen.
Ach, lieve kinders! zegt dan niet;
Wat is dat sterven een verdriet!
Mogt ik maar altoos leven!
Wanneer ge God bemint en dient,
Dan voert de dood u, als een vriend,
In 't eeuwig zalig leven.
En komt dan eens de jongste dag,
Dan zal het ligchaam, dat daar lag,
Zig levend weêr vertoonen.
Dan voeren de Englen van beneên
U zingend naar den Hemel heên,
Om eeuwig daar te woonen.
Mijn lieve kinders schrikt dan niet,
Wanneer gij doode menschen ziet;
Zoudt gij voor lijken beven?
Zegt liever vrolijk - deze man,
Die hier niet zien of hooren kan,
Mag in den hemel leven.
|
|