Kleine gedigten voor kinderen
(1998)–Hieronymus van Alphen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 134]
| |
[pagina 135]
| |
Claartje bij de schilderij van hare overledene moeder
Wanneer ik neêrgezeten
Bedaard het beeld aanschouwe
Van mijne lieve moeder,
Dan rollen mij de tranen
Gestadig langs de wangen.
Dat lief en lagchend wezen,
Waar godvrugt en opregtheid
Bevalligheid en blijdschap
Zo klaar op is te lezen,
Doet mij dan bitter schreien,
Om dat ik haar moet missen;
Ik - nog geen negen jaren.
Wat heb ik niet al uurtjes
Met nut bij haar gezeten,
Wanneer zij mij, al spelend,
Het een en ander leerde.
Maar 't zal mij altoos heugen,
Hoe zij mij bij haar sterven
Voor 't laatst nog eens omhelsde.
Ik kan er niet aan denken,
En 'k doe het tog zo gaarne.
Toen zeize: ‘lieve Claartje!
Uw moeder zal haast sterven,
En van deze aarde scheiden,
Om in de blijden Hemel
Bij de engelen te woonen;
Hoor dan mijn laatste woorden,
En geef mij 't laatste kusje.
| |
[pagina 136]
| |
Eert God, bemin uw vader!
Groei op in deugd en wijsheid!
En wiltge vrolijk leven,
Leer vroeg de zonden haten.
Maar hebt ge eens kwaad bedreven,
Dan moetge 't gul belijden;
En God om Jesus wille
Zal u vergeving schenken.
Maar zietge dan, mijn Claartje!
Op aarde mij niet weder,
Zie dikwijls naar den hemel,
En zeg - daar woont mijn moeder.
Ach, zag ik na uw sterven
Mijn kind ook daar verschijnen,
Hoe zou ik mij verblijden.
En God eerbiedig danken.
Voor u, mijn lieve Claartje!
Is ook de hemel open.
Maar ach; mijn lieve meisje!
Ik voel den dood genaken,
En kan niet langer spreken.
Vaarwel, vaarwel dan, Claartje!
Daar hebtge 't laatste kusje!’
'k Ging schreiend naar beneden;
En 't duurde weinige uuren,
Of moeder was gestorven.
Wanneer ik nu, gezeten
Bij 't beeld van mijne moeder,
Aan haren dood gedenke,
Dan rollen mij gestadig
De tranen langs de wangen.
Dan zie ik naar den hemel,
De woonplaats mijner moeder;
Dan roep ik, bitter schreiend,
o God, hebt gij die moeder
Aan mij zo vroeg ontnomen,
U mag ik niet berispen,
Hoe zeer ik haar betreure;
| |
[pagina 137]
| |
Neen, gij zijt wijs en heilig,
Mag ik u maar beminnen,
Mijn lieven Vader eeren,
En moeders lessen volgen,
Dan zal ik bij mijn sterven
Bij U en moeder komen.
Wat zal dat zalig wezen!
|
|