Nederlands displegtigheden. Tweede deel
(1732)–Cornelis van Alkemade, Pieter van der Schelling– Auteursrechtvrij
[pagina 283]
| |
Rang der disgenooten aan de Tafel, en in het toebrengen van een dronk, onder de oude volken, byzonder de Romeinen. Welke by de Romeinen de hoogste plaats was aan den dis. Rang der disgenooten, onder de Numiden, Grieken, Trojaanen, Egiptenaaren, Hebreen, oude Duitsen, enz.[i. Dus verre beschreven zynde de plegtigheden, in de gastmaalen, aan den dis, en in het voor-, en om-drinken gebruikelyk, schynt de natuur der zaake te vereisen, dat men vertoone, of, een hoedanige orde, en rang gehouden werd ten opzigte van de gasten, en disgenooten, zoo wel in het plaatsen der zelve aan den dis, als het voordrinken, of het brengen van een dronk aan de zelve, of het instellen hunner Gezondheden; mitsgaders, of, en wat rang men bespeur- | |
[pagina 284]
| |
de in het noemen, of instellen van de zoogenaamde Drinkvoorwaardens; twee zaaken, die we dan wat nader zullen beschouwen. ii. Kennelyk is het uit de overblyfselen der oude Geschiedenissen, dat de oude Duitsers, en Bataviers (hoewel zy ook elk wel eer een byzonder eettafelken gebruikten, als breeder gezegd is. I. Deel, Kap. VIII. § v.) egter aan hunne tafelen, en in hunne drinkplegtigheden, zekeren rang, en ordre onderhouden hebben, gelyk andere volken, als in 't vervolg breeder.] iii. De oude Romeinen waren gewoon aan te leggen, en niet te zitten; de vrouwen alleen zaten, eerbaarheidshalven, op stoeltjes, of lage bankjes: drie, of vier gasten besloegen ydere tafel, die rond was, met hunne leg-beddekens. Die eerst, of boven aan op een bedde lag, besloeg de aanzienelykste, en waardigste plaats; daar aan volgde de tweede, die met het hoofd tot aan het middenlyf van den eersten reikte, hebbende een klein hoofdkussen onder het hoofd; de geringste plaats besloeg de | |
[pagina 285]
| |
leste, of onderste. Dog in veele gastmaalen wierden drie gasten op een bedde geplaatst, en die dan in het midden lag, wierd gehouden de aanzienelykste plaats te beslaan, als in 't breede by Justus Lipsius, Dionisius Lambinus, en anderen te zien is. iv. Dat deze Romeinen den rang aan tafel naauwkeuriglyk hebben waargenoomen, blykt doorgaans uit hunne Historien: Discubuere Sertorius inferior, in medio super eum T. Fabius, Hispaniensis Senator, ex proscriptis, in summo Anthonius, quia autem erat convivium Sertorii, ipsi locus inferior, Senatori honoratior datus. [In welke Historien men dus, onder andere, gemeld vind, dat, in het gastmaal, gegeven door Sertorius, Antonius de hoogste, T. Fabius de middelste, en Sertorius, om dat hy Onthaaler was, de laagste plaats besloeg. Hoewel Sallustius aanmerkt, dat by de Numiden, en anderen, de middelste voor de hoogste plaats gehouden wierd. Bell. Jugurth. p. 54. als § v. breeder.] | |
[pagina 286]
| |
v. Suetonius (in Augusto. cap. 65.) verhaald, dat Cajus, en Lucius, Neven van Augustus, de laagste plaats hadden, wanneer de Keizer met de zelve neven spysde: En worden de laage plaatsen by de Romeinen genaamd umbrae, dat is, schaduwen, om dat deze gasten, als de schaduwen van de aanzienlykste geagt wierden. Horat. Dio, Cassius, Plutarch. [Of liever, de umbrae, die onder de vleugelen van de genoodigden ongenoodigd kwamen, besloegen de laatste plaatsen.] Zie verder van dezen rang onder de Romeinen, Plautus, Horatius, en anderen. vi. [Dat de Romeinen zekeren rang aan tafel, en in het omdrinken, hielden gelyk reeds in het voorgaande is aangetoond, kan dus blyken uit de manier van hunne aanlegginge, en onderscheide naamen, waar mede zy den verscheiden rang van de plaatsen der aanlegginge beteekenden. Maar egter schynt het zoo klaar niet, | |
[pagina 287]
| |
wat by de Romeinen voor de hoogste of waardigste plaats wierd gerekend. Te weten, terwyl nu by de Romeinen 3 of 4 personen een bed besloegen, leggende op den linker arm, met het hoofd, en boven lyf wat verheven, op dat ze de regter arm vry, en uitgestrekt zouden konnen hebben, de eerste aan het hoofden-eind van dat rustbedde, met de voeten uitgestoken agter de lendenen van den tweeden, en de tweede met zyne voeten uitgestrekt agter de rug van den derden, en zoo voort Ga naar voetnoot1. En terwyl die aan het hoofdeinde van dit rustbedde lag wierd summus, de hoogste, en die aan het laagste, of voeten-eind van het zelve lag, imus, of de laagste genaamd, en die tussen deze twee lag, medius, de middelste, geheten wierd; zoo is het hier van daan gekomen, dat sommigen meenden, dat de gemelde summus, of hoogste, de waardigste plaats bekleedde, en daar van zoo ge- | |
[pagina 288]
| |
naamd was. Lips. antiq. lect. Cantelius de Rep. Rom' diss. 6. c. 2. pag. 387. Kipping. antiq. Rom. 4. c. 3. hier voor § 11. en I. D. K. VIII. § 11. en A. (2). vi. Dog Lipsius beweerd, dat niet deze, maar de middelste, op de waardigste, en hoogste plaats lag. Ego non summum, sed medium locum honor. ficentissimum habitum confirmo. Om dat Cicero verhaald, dat hy by Eutrapelus ter maaltyd was geweest, en dat boven hem Atticus, en beneden hem Verrius, hadden aangelegen. Epist. l. 9. ad Paetum; en by gevolg, dat Cicero in het midden heeft aangelegen; 't welk de hoogste, of waardigste plaats moet zyn gewees, om dat hem, als oud Burgemeester van Roome, de zelve hier toekwam. En om andere redenen, by de zelven te zien. antiquar. lection. lib. 3. cap. 1. vii. En dat dienvolgens de middelste de eerste, de tweede in rang de plaats aan 't hoofd-, en de derde aan 't laagste einde van het rustbedde geweest zy, indien 'er drie gasten op aanlagen. En indien 'er | |
[pagina 289]
| |
vier aanlagen, dat de hoogste plaats was, naast die van het hoogste einde van het rustbedde, en, indien 'er twee aanlagen, dat de waardigste was, die aan het hoofd van het rustbedde aanlag. Lipsius d. l. Cantelius de Roman. republ. dissert. 6. cap. 11. p. 367. Ter bevestiging van het gevoelen van Lipsius, Cantelius, Kipping, enz. kan strekken een plaats C. Sallustius, waar van ik hier voor reeds eenig gewag gemaakt heb. § iv. alwaar hy verhaald, hoe Hiempsal aan de regter zyde van zynen ouder broeder Atherbal ging zitten, op dat Koning Jugurtha, dien hy kleinigheid wilde aandoen, de middelste plaats, als zelfs by de Numiden de aanzienelykste gehouden, niet beslaan, nog innemen mogte. Ne medius ex tribus, quod & apud Numidas honori ducitur, jugurtha soret. onderstellende, dat de Romeinen hier in overeenstemden met de Numiden. viii. Het zy hoe het zy, het blykt, dat de Romeinen, in het aanleggen aan hunne tafelen, zekeren rang waargeno- | |
[pagina 290]
| |
men hebben. Waar op Seneca ziet, als hy zegt: Minus honorato loco positus irasci coepisti convivatori, vocatori, ipsi, qui tibi praeferebatur. Demens, quid interest, quam lecti premas partem? Honestiorem te, aut turpiorem potest facere pulvinum? d. i. ‘Op een minder aanzielelyke plaats geplaatst zynde, begost gy toornig te worden op den gastwaard, en noodiger, en den genen die voor u gesteld wierd. Onzinnige, wat is 'er aan gelegen, wat deel van het rustbedde gy beslaat? Kan u een eetbed eerelyker, of schandelyker maken?’ ix. Vorder hielden de Romeinen in het drinken die order, dat ze, van het hoogste eind, tot het laagste van het rustbedde, onder de aanleggende gasten den beker gaan lieten, 't geen ze noemden, bibere a summo, circumferre potionem, by Varro; en de Grieken, ἐκ κύκλω πίνειν, qui summus accumbit, ad imum, zegt Lipsius d. l. die bewyst dat dit een plegtigheid was, in alle maaltyden, waar in ze | |
[pagina 291]
| |
zig maar een weinig vrylyk wilden maken, by de Romeinen gebruikelyk. Zoo vind men ook van andere volken, dat de schaalen, of bokaalen, van de regterhand omgingen, als blykt uit Homerus. Iliad. a. en Ausonius epist. 9.] x. [Dat diergelyken rang onder de Grieken plaats had aan tafel, en in het drinken, blykt uit Historien. Xenofon verhaald van Cyrus, dat hy zyne genoodde gasten niet onbezonnen, maar elk een met xi. En van het gebruik van den rang der gasten onder de Trojaanen, en ande- | |
[pagina 292]
| |
ren, is te zien Virgilius Ga naar voetnoot2, zeggende: Inde thoro Pater AEneas sic orsus ab alto. Alwaar niet de hoogste, maar eerste plaats van AEneas verstaan word; want de derde plaats was toegevoegd aan zyn zoon Ascanius, en in de tweede, of middelste had zig Dido geplaatst: Aurea composuit sponda, mediamque locavit. xii. By de Grieken was ook de gewoonte van op hunne maaltyden met name te noemen den genen, aan wien men den beker zoude toereiken, op dat men te samen daar uit drinken zoude. Gelyk men hen ook toeschryft, dat ze eerst verzonnen hebben de verscheide geregten, en zoogenaamde tweede tafelen. Zie Polid. Virgilius de rer. invent. l. 3. c. 5. [Dog by de zelve Grieken hield men verscheide orde in het omdrinken op de gastmaalen; die van Thracie dronken uit groote glaazen, van de regterhand om- | |
[pagina 293]
| |
gaande; die van Athene uit kleinder glaazen, mede rondom gaande van de regter zyde. Die van Thessalie dronken uit groote glaazen, gevende den genen, dien 't luste. Athenaeus, dipnosophistarum sive coenae sapientum libr. 15.] xiii. Dat ook de oude Egiptenaaren niet alleen byzondere tafels hadden, maar dat ze ook elk, naar zyne waardigheid, en ouderdom, in rang aan de tafel plaatsten, is onder andere te zien in de maaltyd, die Josef zyne broederen bereid hadde, welke de Goddelyke Moses beschryft Ga naar voetnoot3, getuigende: Eerstelyk, dat Josef, om zyne waardigheid te betuigen, als een Stedehouder des Konings, voor zig zelve alleen aanrigtte, en voor zyne broederen in 't byzonder, en voor de Egiptenaaren in 't byzonder, om dat de zelve niet mogten eeten met de Hebreen, het welk hen een gruwel was. | |
[pagina 294]
| |
En ten 2. dat Josef zyne broeders aan tafel schikte naar hunnen ouderdom, eerst den eerstgeborenen, en daer na de jonger broeders Ga naar voetnoot4. Voorts, dat hy hen liet voordienen de geregten van zyne tafel; dog dat hy het geregt van den jongen Benjamin vyfmaal grooter deed zyn, dan dat der andere; en dat ze alle door den drank verheugd, en dronken wierden met hem. xiv. Dat de gasten, by de oude Duitsen elk aan een tafeltje zaten in een ronden kring, by den haard, is te zien by Posidonius Ga naar voetnoot5, die daar by meld den rang, dien ze in 't zitten gehouden hebben, daar in bestaande, dat de voortreffelykste, die in manhaftigheid, of Adel uitblonk, in het midden de eerste plaats bekleedde, waar | |
[pagina 295]
| |
aan de waard des gastmaals volgde, en voorts, na dat elk in waardigheid uitstak: agter welke de gewapende dienaars stonden met hunne speeren, en schilden; zynde de gasten zelfs mede gewapend, als uit Tacitus blykt, welke uitdrukkelyk verhaald, dat ze tot de gastmaalen nooit, dan gewapend zynde, gingen. xv. [Dus verre beschreven we dan hier ontrent kortelyk de gewoontens van andere oude volken, met zulken oogmerk, op dat men, zullende in het volgende Hoofddeel bespeuren diergelyke gewoontens der oude Duitsen, Batavieren, en Nederlanderen, uit dit voorgaande der zelver oorsprongk, of overeenstemming zou konnen navorschen; en besluiten, dat ze zelve Duitsen, en Bataviers deze hunne gewoontens van andere volken ontleend, of ten minsten met de zelve eenigzins gemeen gehad hebben.] |
|