bekommerden met het planten van wyngaarden, of eenige vrugtdragende boomen.
|
-
voetnoot1
- Onze voorouders hebben hunne oude gewoontens van kleedinge, lighaamsoefening, huisvestinge, leeftogt, en onderhoud te gebruiken, uit Asie, na de verstrooijing der volken, in het Celtise land overgebragt zynde, twee duizend, en meer dan vier honderd jaren behouden, tot dat zy eindelyk, in andere Landschappen al oorlogende overgegaan, eene zagter levenswys geleerd hebben. Cluv. Germ. antiq. l. 2. c. 17.
-
voetnoot2
-
Caes. de bello Gall. l. 4. Tacitus spreekt van een gestremde melk, dog de vraag is, wat men daar door te verstaan hebbe?
1. Sommigen verstaan door deze melk, boter; 2. Anderen kaas. Plinius verstaat door Iac coactum, of samen geperste melk, boter lib. 28. c. 10, alwaar hy ook de manier der ouden van boter te maken beschryft c. 9. Zie ook Bat. ill. p. 270. II. Dog, daar Tacitus onder de spys der Duitsen van geen kaas gewag maakt; En daar Plinius uitdrukkelyk te kennen geeft, dat de Barbaren, waar onder de Romeinen de Duitsers begrepen; 't gebruik van de kaas niet wetende, of veragtende; liever boter van hun melk maakten, met deze woorden: Miram Barbaras gentes quae lacte vivant, ignorare, aut spernere tôt saetulis casei dotem, densantes id alioquin in acorem jacundum, & pingue butyrum. Spuma id est lactis; concretiusque quam quod serum vocatur. Non omittendum in eo olei vim esse, & Barbaros omnes, infantesque nostros ita ungi lib. 9. Cap. 41. Daar is het wonder, dat Julius Cesar onder der zelver spyzen, de kaas opteld. de bell. Gall. VI. zeggende: Agriculturae non student, majorque pars victus corum in lacte, & caseo, & carne consistit. ‘Zy maken geen werk van den landbouw, en het grootste deel van hun leeftogt bestaat in melk, kaas en vlees.’ En dat Tacitus spreekt van een lac concretum, de mor. German. een gestremde melk, onzeker latende, of hy 'er kaas, of boter door verstaa: Cibi simplices, agrestia poma, recens fera, ant lac concretum. ‘Zy gebruiken, zegt hy, eenvoudige spys, wilde appelen, vers wild vlees, of gestremde melk.’ III. Om welke schynstrydigheid weg te nemen, men door lac concretum, of gestremde melk (zoo niet by Cesar, die alleen van kaas, en van geen boter spreekt) ten minsten by Tacitus, met den zeer geleerden Cluverius, beide boter en kaas zou konnen verstaan. Germ. antiq. l. 1. c. 17. IV. Zulks, dat de oude Duitsers hier in eenigzins zweemden naar dat volk, daar de Nederlandse Virgilius den Romeinen navolgende, aldus van zingt in het III. boek der Landgedigten bl. 101.
‘De huislien perssen 's nacht den kaas, dien zy verkoopen,
Uit uchtend melk, of die by dag gemolken wort;
Wat d'uier 's avonds spade in 't zuiver melkvat stort,
Dat voert de korf in stad, als 't oosten op wil klaaren,
Of 't wort met zout besprengt, om 's winters te bewaren.’
V. 't Gebruik van kaas had ook al vroeg plaats by de Gallen, die sommigen onder de Duitsen begrypen Bat. illustr. I. D. bl. 270. maar niet by de Brittons, om dat de zelve meer eenvoudig, en minder ervaren waren, volgens Strabo lib. IV. VI. Dog 't is een misslag te gelooven, dat de boter door de Celten zou uitgevonden zyn. Want Strabo getuigd, datze aan de Ethiopiers al voor olie verstrekt hebbe, lib. 17. En profeet Esaias maakte daar van al gewag ontrent 800 jaar voor Strabo, Kap. VIII. en zelfs Salomon, Spr. XXX. 33. Zeggende: De drukking des melks brengt boter voort; Ten bewys, dat de zelve al in gebruik is geweest by de oude Hebreen, Cluv. d.l.
-
voetnoot3
- Tacit. Annal. & de Mor. Germ. c. 23.
-
voetnoot5
- De oude, en vele der hedendaagse geleerden hebben gemeend, dat de mensen voor den Zondvloed alleen aardvrugten, en planten tot hun spys gebruikt hebben, en dat de κρέωφαγία, of het eten van vlees, eerst na den Zondvloed zou een begin genomen hebben, waar van breeder handeld Vorstius de Physiol. Christ. l. V. c. 10.
En waar van de waarschynelykheid besloten word uit Gen. IX: 3. Vide Clerici compend hist. univ. Waar uit ook sommigen gegist hebben, dat die verscheide manieren van leven, en leeftogt te gebruiken, oorzaken zouden zyn van het langduriger, en korter leven, dat de mensen voor, en na den Zondvloed geleefd hebben.
-
voetnoot9
- I. Alexander ab Alexandro l. 3. c. 11. verhaald, dat de molens, om graan te maalen, in oude tyden onbekend waren, en dat de Romeinen veele eeuwen lang geen brood, maar zekere toegemaakte pap gegeten hebben; en dat 'er ontrent zes honderd jaaren lang geen bakkers te Rome geweest zyn, enz. 't welk ook Plinius te kennen geeft lib. 19. cap. 8.
Waarom men by Plautus gewag gemaakt vind van Pultiphagus Romanus, dat is, pap-, bry-, of, zoo anderen willen, moes-etende Romein, in poennulo & mostellaria. En verder: dat de wyn aan de vrouwen, door de wet verboden was by de Romeinen. En zelfs het gebruik daar van, of niet aangenomen, of door de wet ontzeid aan eenige volken. De zelve Schryver toond zeer naaukeurig aan, hoedanige spyzen de oude volken gebruikt hebben, voor dat zelfs de meest boom-, en aard-vrugten in gebruik, of bekend waren. Als ook, hoe de Romeinen door de Lex Fannia, dat is de wet van den Burgemeester Fannius, de overdaad in spys, drank, en kleeding hebben gezogt te beletten, als ook in vervolg van tyd door de Wet Orchia, Dida, Oppia, Cornelia, Aucia, Julia. II. Dat sommige der oudste volken, voor het uitvinden veeler aard-, en boom-vrugten, eikels gegeten hebben, en daar na meel, en gerst, in plaats van brood van koorn gemaakt, toond de zeer geleerde Joh. Ger. Vossius de Physiolog. Christian. & de Theol. gentil lib. 5. cap. 10. Dat ook de oude Grieken zig voor het gebruik des broods met kastanien, en eikels, en vervolgens met gerst behielpen, toond Rous in zyn Attise Oudheden 6. b. 2. afd. 4. h. 't Welk de Digter Tibullus bevestigd, l. 2. El. 3.
Glans alat, & prisco more bibantur aquae,
Glans aluit veteres.
En Juvenalis Sat. 6. Lucretius l. 5. enz. Zoo word Dafne, tot haar vrindin Silvia sprekende ingevoerd, in Tassoos Harderspel, Amintas, verduitst, en in Digt gebragt, door J.B. Wellekens, bl. 6.
En zoo dit leven u vermaakt,
Het is om dat gy nooit het andre hebt gesmaakt.
Zoo ook het eerste volk, 't geen leefde in vroeger dagen,
Wanneer de waereld nog eenvoudig was gewent,
Dronk water met vermaak, at eikels met behaagen,
Maar nu 't gebruik van graan en druiven is bekent,
Laat yder d'eikels, en het water voor de dieren, enz.
Verstaande door eikels ook alle soorten van vrugten, volgens de gewoonte der Ouden. l. 236. D. de V.S. of boomvrugten. D. § 1. de gland leg. Dat die van Arkadie meest al glandes, eikels, of boom-vrugten, de Argiven peren, die van Athene vygen, de Tirynthiers wilde peren, genaamd ἀχράδας, anderen dadels gegeten, en sommigen by kastanjen, en andere by anderen vrugten geleefd hebben, is buiten ons bestek in 't byzonder te bewyzen. Dien 't lust, zie Bulengerus de conv. l. 2. prol. in 8. p. 113. III. Zoo leeft men ook van maalen, met enkele aardvrugten gehouden, hoedanige Plautus noemd coenae terrestres, en Horatius, in navolging van den Grieksen Diphilus, coenae sine sanguine, bloêlooze maalen, de quibus uberius Lipsius, antiq. lection. l. III. c. 1. De Grieken noemdenze δεῖπνα ἄναιμα, waar van Horatius zyne voors. spreekwys schynt ontleend te hebben, of ἄπυρα, vuurelooze maalen, om dat daar toe geen vuur gebruikt wierd. Seneca Epist. 18. Bulengerus de conv. l. 1. c. 11. IV. Justinus schryft aan die van Athene toe, datze eerst het ploegen, en graanen zaayen zouden geleerd hebben aan die te voren eikels aten. Arare quoque & serere frumenta glaudem vescontibus monstrarunt. lib. II. c. 6. Anderen schryven dit toe aan Triptolemus. Vide Justin d.l. Anderen aan Ceres. Anderen aan den held Buzyges. Vide Plinium l. VII. c. 56. Hesychium in voce Βουζύγης. &c. En Ausonius aan Epimenides in Epist. 22. p. 671. V. Van de spyze der oude Batavieren, en Zeeuwen, getuigen de oude Kronyken in diervoegen, dat hun getuigenis hier op uitkomt. ‘Haar spys was voormaals simpel, en slegt, sonder eenige bereidinge van kruiden of saussen, sonder eenige lekkerheid, van slegte pottagie van boonen, erten, koolen, warmoes. Haar brood was van geerste, rogge, en tarwe; haar toespyze was kaas, boter, eyeren verse wei, en melk,koeyen, ossen, schapen, en verkens vlees, daar zy alleen den honger mede mogten verdryven.’ Zie Reigersbergen, en Boxhorn, Kron. Van Zeel. I. D. bl. 13.
-
voetnoot10
-
Procop. de Reb. Gotth. lib. 4. Zulks men op de Noordse volken, en daar onder de oudste Batavieren, met weinig verandering zouw konnen toepassen de woorden van Virgilius, in zyn Aeneas l. 8.
Gensque virûm, truncis & duro robore nata,
Quieus neque mos, neque cultus erat, nec jugere tauros,
Aut componere opes norant, aut parcere parto,
Sed rami, atque asper victu venatus alebat.
Door van den Vondel in zyn vertaalden Eneas 8.b.nagevolgd, en van ons met weinig verandering hier ter neder gesteld.
Een regt hardvochtig volk, geteeld uit eik, en struiken,
Van overouds het bosch tot hun verblyf gebruikten,
En liepen zonder tucht, en zeden, wild genoeg.
Zy wisten van geen stier te spannen voor den ploeg,
Van middelen, nog goed te gaeren, en te spaaren,
Maar leefden slechts by loof, en wild, gejaagd in 't gaaren,
Een byster harden kost, enz.
We zullen hier nog byvoegen een tafereel van zeker oud volk, waar in men eenige trekken van de oude Batavieren kan bespeuren. Justinus namentlyk beschryft de oude inwoonders van het Europisch Skythie in diervoegen, datze in vele zaken zwemen naar de oude Batavieren, waarom we het de moeite waardig agten zyne woorden te vertalen: ‘Zy weten onder zig van geen belendingen, nog scheipaalen, nog van land-bouwen, nog van huis, nog dak, nog woonplaatsen, gewoon zynde hunne kudden, en hun vee te weiden, en door woeste wildernissen te zwerven. Hunne vrouwen, en kinderen voeren ze met zig op wagenen, welke, tegen de slagregens, en het winterweder met leder bedekt zynde, hen voor huizen verstrekken. Zy oefenen de regtvaardigheid door den Volks aart, en niet door wetten. Geen schelmstuk weegt by hen zwaarder dan diefstal; want, zonder bescherming van dak, en beschutting, hun vee houdende, wat zouden zy konnen behouden, zoo het stelen geoorlofd waar? Goud, en zilver begeren ze niet, als andere menschen. Hun spys is melk, en honing; 't gebruik van wolle, en kleederen hen onbekend, hoewel ze in geduurige koude zyn. Ze gebruiken nogtans de vellen van grof, en kleen wild. Deze soberheid is hen een oorzaak van de regtvaardigheid in hunne zeden, als die niets, dat eens anders is, begeren. Want daar is begeerte tot rykdommen, daar het gebruik der zelve is. En och, of by de sterfelyken diergelyke gematigdheid, en onthouding van eens anders goed waar! Voorwaar men zouw zoo veel oorlogen door alle eeuwen, en landen, niet zien aanhouden, nog het staal, en de wapenen zouden niet meer menschen wegrukken, als het noodlot, en de naturelyke gesteltenis. Zoo dat het te verwonderen schynt: Dat hen de natuur dat geeft, 't welk de Grieken, door de langdurige onderwyzinge der Wyzen, en de geboden, en voorschriften der Filosofen, niet hebben konnen verkrygen: en dat dus de beschaafde zeden, vergeleken bye ene onbeschaafde woestheid, door de zelve overtroffen worden. Zoo veel meer vorderen dezen door de onkunde der ondeugden, als genen door de kennis van deugd. l. II. c 2.’
|