Dispereert niet. Deel 5
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 314]
| ||||
5. Verzuimd BrasilIn twee delen.Toen Spanjaarden en Portugezen aan het eind van de 15de eeuw hun grote ontdekkingsreizen maakten, achtte de paus het nodig, teneinde conflicten te voorkomen, de nieuwe landen eerlijk onder de beide Pyrenese mogendheden te verdelen. De 3de mei 1493 verscheen de bul ‘Inter Caetera’, waarin vastgelegd werd, dat de grens tussen Spaans en Portugees bezit zou zijn een lijn van pool tot pool getrokken op een afstand van 100 mijlen ten Westen van de Azoren en de Kaapverdische eilanden. Portugal was echter met zijn deel niet tevreden en opnieuw werd er onderhandeld met het gevolg, dat 7 juni 1494 het verdrag van Tordessillas werd gesloten, waarbij de grens werd verlegd tot op 370 mijlen ten Westen van de Kaapverdische eilanden. Wat ten Oosten van deze lijn lag, zou Portugees bezit zijn, wat ten Westen lag, behoorde aan Spanje. Zo kon Portugal aanspraak maken op een deel van Zuid-Amerika, n.l. op Brazilië. De demarcatielijn liep door dat land (zie het kaartje). Het was trouwens ook door een Portugees, Cabral, ontdekt, toen die op weg naar Indië in het jaar 1500 te veel naar het Westen afdreef. Veel heeft overigens het verdrag van Tordessillas niet uitgehaald. Dan moest ook aan de andere zijde van de wereld een dergelijke scheiding gemaakt zijn. In de Indische Archipel ontmoetten beide volken elkaar dan ook, waar zij na jaren van strijd tenslotte ook een grens aanvaardden, die tussen de Molukken en Philippijnen liep. Brazilië werd onder Thomas de Souza een bloeiende kolonie, die vooral suiker en Brazielhout leverde. Het laatste ‘heeft een root hart en geeft verwe’. In Europa werd het geraspt, speciaal in de gevangenissen, die dan ook de naam rasphuizen droegen (voor vrouwen waren er spinhuizen). Sedert 1580 stonden Portugal en Spanje onder dezelfde koning en al bleven de Spaanse en Portugese koloniën officieel van elkaar gescheiden, toch dienden beider rijkdommen en voortbrengselen na dat jaar de Habsburgse politiek. Wat voor de Indische waren gold, die in Lissabon werden verhandeld, werd nu ook re- | ||||
[pagina 315]
| ||||
gel voor de Braziliaanse: slechts met groot risico konden onze kooplieden ze halen. Het strenge monopoliestelsel maakte het bovendien onmogelijk, rechtstreeks met de Portugese bezittingen connecties aan te knopen. Toch waagden ondernemende kooplieden het wel, een bezoek te brengen aan de havens van Sal Salvador of Olinda. | ||||
De eerste expeditie.De verdeling van Alexander VI leverde de Nederlandse kooplieden geen rechtsgrond op, het gebied der Portugezen te ontzien en nau-
Nederlands Brazilië
| ||||
[pagina 316]
| ||||
welijks was de Westindische Compagnie opgericht, of de Bewindhebbers wijdden hun aandacht aan het rijke Brazilië. Tegelijkertijd zou een poging gedaan worden zich van de Westkust van Afrika meester te maken. Vandaar kregen de Portugezen en Spanjaarden hun slaven, die de Compagnie nu nodig zou hebben voor haar cultures in het nieuw te veroveren gebied. Bovendien zouden de Spanjaarden en Portugezen daardoor in ongelegenheid komen door gebrek aan werkkrachten. West-Afrika is niet los te maken van de Braziliaanse plannen. En niet te vergeten, de afbreuk aan de vijand gedaan, zou de strijd in Europa ten goede komen. Bij het vertrek van de eerste vloot naar Brazilië gaf een dichter als derde ‘nuttigheyd’ van de tocht op: de vrede voor ons Land, Castilien moet haar krachten
Nu spitten hier, end' daar, end' bieden tegenstand
In beyde Indiens soo verre van ons Land,
Te minder sal hy ons op onse palen quellen,
De kamers van sijn schat berusten in dat perck.
Of om het met de woorden van De Laet te zeggen, was men van mening, ‘dat men den Koningh van Spagniën, de senuwen van syne jaarlijkse inkomsten behoorde af te snijden, ende de springaderen uyt de welcke 't bloedt ende de levendmaekende geest in dat groot lichaam sich verbreyt, met der tijdt gelijck op te stoppen.’ In januari 1624 verliet een vloot, bestaande uit 23 grote schepen en 3 jachten het Goereesche Gat, om een aanval te doen op de Portugese kolonie in Zuid-Amerika. Het was in de eerste plaats gemunt op de hoofdstad San Salvador aan de Allerheiligenbaai. De leiding berustte bij de admiraal Jacob Willekens van Amsterdam, terwijl Pieter Pietersz. Heyn de rang van vice-admiraal voerde. De Heren hadden alvast een goeverneur voor de te veroveren kolonie benoemd, n.l. Jonkheer Johan van Dorth, die bovendien het bevel voerde over het landingsleger. In mei arriveerde de vloot in de baai en begon de strijd. De stad lag op een heuvelrug, rondom de halve-maanvormige baai. Verschillende forten verdedigden bovendien de toegangen. Maar de bevelhebbers besloten door te tasten. Een fort, vlak voor de stad in de baai gelegen, veroorzaakte de vloot heel wat schade. Piet Heyn en zijn maats besloten deze sterkte aan te tasten. Veertien sloepen, elk met 20 man bewapend, ‘beghaven sich naer de voornoemde Platte-forme ende beklommen deselve, het welcke by de Vice-Ammirael niet tegenstaende het ghewaldigh schieten soo van de Batterije, als van het Strand, | ||||
[pagina 317]
| ||||
met sulcke dapperheyt ende veerdigheyt is verricht, dat sijn Trompetter de eerste ende hy selfs de tweede ende de reste van sijn volck successivelijck boven op de Platte-forme zijn geraeckt - een seer stoute ende manhaftige daet, want de muyr was omtrent acht of neghen voet hoogh uyt het water opghetogen ende wel met vijf of ses hondert man, naer het ghemeyne seggen, voorsien; doch ons Volck gheraeckte daer niettemin op, staende op malkanders schouderen ende langhs de Bootshaecken opklaverende. De Portugeesen dit siende, zijn met groote verbaestheyt daeruyt gheloopen, ende door 't water naer de Stadt gevlucht, achterlatende een deel dooden.’ Aan verdere verdediging dachten de Portugezen niet. Toen de volgende dag de bestorming van de stad plaats zou hebben, bleek het garnizoen gevlucht. Alleen de goeverneur was met zijn gezin achtergebleven, daar hij zijn eed aan de koning wenste te houden. De buit, die in de stad vermeesterd werd, was buitengewoon groot, terwijl ook de veroverde schepen in de Baai nog heel wat goederen bevatten. De expeditie was schitterend gelukt. Van Dorth kon zijn ambt aanvaarden. Een deel van de vloot (met de beide admiraals) vertrok. | ||||
Door ondeugden verloren.Op het bericht van de verovering van de Portugese hoofdstad werd een nieuwe expeditie uitgezonden. Maar toen zij de kust van Brazilië bereikte, was de stad San Salvador reeds weer in handen der Portugezen. Zij hadden dat niet in de eerste plaats te danken aan hun overmacht of dapperheid, al was de vloot en het leger die Philips IV zond onder leiding van Toledo, een geduchte macht. Neen, de val van de stad was in hoofdzaak te wijten aan de onderlinge verdeeldheid en de losbandigheid van de achtergebleven Nederlanders. De goeverneur, Johan van Dorth, was n.l. kort na zijn ambtsaanvaarding op een verkenningstocht door de vijand overvallen en gedood. ‘'t Hooft hebben se hem afghesneden ende 't lichaem leelijcken mishandelt.’ Albert Schouten nam zijn plaats in, maar overleed enkele dagen later eveneens. Nu werd diens broeder Willem Schouten commandeur, maar ‘hy begaf sich tot alle ongheregeltheden’, deed niets voor de verdere versterkingen, onthield de soldaten hun loon en schold hen voortdurend uit. Van vechten hield hij niet. ‘Hij ging liever in de Hoerenhuysen, ende bleef op 't Hof sitten, swelghende ende suypende.’ Op die wijze | ||||
[pagina 318]
| ||||
kon dan ook van een flinke verdediging geen sprake zijn en toen hij eindelijk werd afgezet, was het te laat. De krijgsraad besloot te onderhandelen en gaf zich op belofte van vrije aftocht over. ‘'t Is een straffe Godts gheweest over dien Gotloosen hoop. 't Verlies, d'welck de Compagnie daer by ghehadt heeft, is seer groot gheweest, boven 't verlies van een Plaetse van soo grooten gewichte, ende die haer dier hadde ghestaen, soo veel Schepen ende andere dingen te verliesen.’ De volgende jaren konden geen nieuwe successen te land worden geboekt. Een aanval op Afrika mislukte en de W.I.C. hield zich onledig met het kapersbedrijf. De verovering van de zilvervloot, die wij reeds in een vorig hoofdstuk bespraken, is het glanspunt van deze periode. | ||||
Olinda maeckt ons herten vro.De verovering van de zilvervloot was oorzaak, dat de Compagnie een nieuwe expeditie op touw kon zetten tegen Brazilië. Deze keer was niet San Salvador het doel, maar Pernambuco, wegens zijn ligging en zijn belangrijke handel in suiker en verfhout van grote betekenis. Piet Hein was in dienst van den lande overgegaan als luitenant-admiraal van de vloot en daarom werd Hendrik Loncque tot leider van de expeditie benoemd. Hij had als viceadmiraal deel gehad aan de verovering van de zilvervloot. Het was een geduchte macht, die in februari 1630 voor de hoofdstad van de provincie Pernambuco verscheen: 52 schepen, 13 sloepen en 7280 manschappen, ‘een fraye ende machtighe Vloote als veellicht oyt uyt dese Landen is t' zeyl ghegaen’. Het doel werd bereikt en Olinda en het Recief veroverd. Weer wapperde de Nederlandse driekleur boven Brazilië en deze keer zou het jaren duren, eer zij weer werd neergehaald. De Portugezen trokken af naar het binnenland en verontrustten vandaar uit voortdurend de onzen. Jarenlang heerste er een hardnekkige guerrilla, waarbij zich van Nederlandse zijde vooral onderscheidden de bevelhebbers Schuppe en Artichewsky. Laatstgenoemde was een Pools edelman, die wegens manslag zijn vaderland had moeten verlaten en in dienst van de Westindische Compagnie was getreden. Hij had een naam onder de aanvoerders in die tijd. Toen hij met zijn troepen bij Porto Calvo in een moeilijke positie geraakte en een paniek dreigde, waarom alle officieren aanrieden te retireren, wist hij door persoonlijk optreden alle bataljons te | ||||
[pagina 319]
| ||||
bewegen stand te houden. Ontkomen was onmogelijk, daar de vijand hun de pas had afgesneden. Daarom was het beter ‘met goede resolutie ende in goede ordre als met verbaastheyt ende in confusie, de eere ende 't leven te hasarderen. Godt opende haer alle daer op 't verstandt, soo datse met eenen mondt alsamen beloofden als eerlijcke Lieden te vechten.’ De volgende dag begon de slag. Artichewsky won en dit is volgens L'Honoré Naber de belangrijkste overwinning geworden uit de hele oorlog te land in Brazilië. De doden werden in een gracht gelegd en met rijs toegedekt, de gewonden verbonden en voor het vervoer gereed gemaakt. Maar voor de terugtocht aanvaard werd, had er nog een plechtigheid plaats: ‘Ende yeder-een sijn knijen buyghende wierdter een Dancksegginghe tot Godt ghedaen; ende naer dat weder waren op-ghestaen soo bedanckt haer de Colonel (Artichewsky) voor hare goeden dienst aen de Compagnie ghedaen, ende liet daer op de Bataillons tot een triumphe dry-maels vier geven. Zo werd het verkregene bevestigd. Olinda met omgeving was een Nederlandse kolonie geworden. Olinda maeckt ons herten vro,
De Hoof-stadt van Fernambuco,
Verovert met kleyn schaden,
De Batavieren vechten soo
Alleen door Gods ghenaden.
Zo zong men in het vaderland op de wijze van ‘Te Mey als al de voghelen singen’. | ||||
Een generael opsiender.Doch Artichewsky kon meer dan vechten. Hij schreef ook missives aan de Heren XIX en dan durfde hij het raak zeggen. Hij wil veel meer actie, nieuwe veroveringen, zelfs een aanval op Peru, het rijke goudland. De Compagnie moet nieuwe troepen zenden, meer krijgsmateriaal en geld. Bovenal moet in Brazilië alles veel beter | ||||
[pagina 320]
| ||||
geordend worden. Nu is het er vaak een chaos. Er moet daarom zo spoedig mogelijk een ‘generael opsiender op ons allegaer’ worden benoemd. De Heren in het vaderland moeten niet alleen aan winst en dividend denken. Het is ons bij de lezing van de depêches van Artichewsky, of wij Coen horen toornen tegen de kruidenierspolitiek van de Bewindhebbers van de V.O.C. Ook in dit opzicht is de Poolse edelman met de grote Goeverneur-Generaal één van zin: hij wil vrijhandel en kolonisatie. Wat het advies van de generale opziener betreft, daaraan hebben de Heren XIX gevolg gegeven. In overleg met de Staten-Generaal benoemden zij tot goeverneur van alle veroverde en nog te veroveren bezittingen en tot kapitein- en admiraal-generaal van de krijgsmacht te land en ter zee in die streken Johan Maurits van Nassau, een kleinzoon van Jan de Oude en petekind van Prins Maurits. Johan Maurits was de 17de juni 1604 op de Dillenburg geboren. Hij had 19 broers en zusters en het was dus geen wonder, dat het de vader zwaar viel, ‘den jungen Hauff, damit Gott der Herr ihin gesegnet hatt, zu unterhalten’ (Fabius). Prins Maurits werd zijn peet, maar veel voordeel bracht dit de jonge graaf in het begin niet. Een fraaie zilveren schotel was voorlopig het enige gunstbewijs. Toen hij ouder werd, nam hij dienst in het Staatse leger en klom al spoedig op tot kolonel, in welke rang hij deelnam aan de belegering van 's-Hertogenbosch. Bij Frederik Hendrik stond hij zeer in de gunst. En het was met diens instemming, dat deze Nassau benoemd werd tot landvoogd van de koloniën in Brazilië. De 25ste oktober 1636 verliet hij de rede van Texel. De Compagnie had hem een vloot van 32 schepen en 2700 soldaten toegezegd, maar toen puntje bij paaltje kwam, waren er maar vier | ||||
[pagina *81]
| ||||
166. De plantage ‘Plantersrust’ op Curaçao, gezien vanuit het gebouw ‘Mundo Novo’, eertijds militair hospitaal, thans Curaçao's museum. ‘Plantersrust’ was een zgn. gouvernements-proeftuin, waar naast de verbouw van sisal en aloë de cultuur van nopal (om het daarop levende cochenille-insect, dat een kostbare verfstof leverde) beoefend werd. Deze waterverftekening, één der zeldzame afbeeldingen van Curaçaose plantages, werd in 1862 gemaakt door de 19-jarige adelborst Jacob Hendrik van de Poll, die enige tijd in genoemd hospitaal werd verpleegd en het daarop volgende jaar te Groningen overleed. Het origineel is eigendom van de Stichting C.N.O. (Cultuurgeschiedenis van de Nederlanders Overzee) te Amsterdam.
| ||||
[pagina *82]
| ||||
167. Gezicht op Willemstad, Curaçao. Op de voorgrond het Fort Amsterdam. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)
168. Het Fort Amsterdam uit tegenovergestelde richting gezien. In het midden het gouvernementskantoor, daterend uit 1760; links op de voorgrond het Gouvernementsgebouw, schuin tegenover de Emmabrug gelegen; zie boven. (Fotoarchief Kon. Inst. voor de Tropen)
169. De haven van Willemstad, met een gedeelte van het C.P.I.M.-complex. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)
| ||||
[pagina *83]
| ||||
170. Een Curacaose plantagewoning in oud-Hollandse stijl.
171. Een fraai voorbeeld van oud-Hollandse bouwkunst te Otrabanda op Curaçao (foto-archief K.N.S.M.).
| ||||
[pagina *84]
| ||||
172. Het fort Oranje op St. Eustatius, met het monument dat herinnert aan het korte verblijf van Michiel de Ruyter op dit eiland. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tr.)
173. Oude magazijnen aan het strand en de Baaiweg van St. Eustatius, gezien vanaf het fort Oranje. In de verte het eiland Saba. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)
| ||||
[pagina *85]
| ||||
174. Het Aruba Caribbean Hotel op Aruba, typerend voor het toenemend toerisme op de Antillen. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)
175. De zoutwinning is één der oudste ‘industrieën’ in het Caraïbische gebied. Een zoutpan op het eiland St. Maarten. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)
| ||||
[pagina *86]
| ||||
176. Johan Maurits v. Nassau, de ‘Braziliaan’ (gravure van Pieter Soutman). In de portretlijst zijn lijfspreuk: Qua patet orbis (Zover de wereld reikt)
177. Christoffel Artichewsky, onder Johan Maurits luitenant-generaal in Brazilië. (Rijksprentenkabinet)
178. Woning van een Hollandse kolonist in Brazilië, naar een schilderij van Frans Post (Rüksmuseum A'dam).
| ||||
[pagina *87]
| ||||
179. De ligging van Mauritsstad, het Recief en de omringende forten.
180. Het paleis ‘Frijburgh’ dat Johan Maurits aan de noordkant van Mauritsstad, midden in een grote tuin, liet bouwen en dat, naar men zei, meer dan ƒ 600.000.- heeft gekost. ‘Het was zeer treffelijk en lustig getimmert en had zeer schoone uitsichten, niet alleenlijk in zee, maar ook te landewaerts in. Het pronkte met twee hooge toorens, die vijf of zes mijlen verre uit zee konden gezien worden en den zeeman een baek verstrekten.’ (Uit: Nieuhof, ‘Gedenkwaerdige Brasiliaense Zee- en Lantreize’, A'dam 1681)
| ||||
[pagina *88]
| ||||
181. Gezicht op Mauritsstad en Recief, met de door Johan Maurits aangelegde brug, die beide steden met elkaar verbond (zie boven). Deze brug, voor die tijd een zeldzaam staaltje van Hollandse ingenieurskunst, moest ƒ 240.000.- kosten, maar bracht de eerste dag na opening reeds ƒ 620.- aan tolgeld op (voor elke passerende burger 2 stuivers, voor een soldaat en een neger 1 stuiver, voor een ruiter 4 en een ossenkar 7 stuivers), en door verpachting ontving men jaarlijks ƒ 28.000.-. Links achter de brug het Hof van de Graaf (domus comitis).
| ||||
[pagina 321]
| ||||
schepen - welgeteld, zegt Barlaeus spottend! - aanwezig. Volgens dezelfde schrijver waren de voortekenen overigens gelukkig, want in het Nauw van Calais sprong een kabeljauw aan boord en streken 5 patrijzen op de schepen neer, ‘welke tekenen, volgens de uitlegging der geluksprofeten, geacht werden gelijke dienstbaarheid zo van land, als van zee te beloven. En misschien wil Gods goedheid, omdat zij bewogen wordt door de godsvrucht(!) der regenten, ook door deze middelen en door beelden van het toekomstige verkondigen wat op handen is. Diergelijke zijn in de Oudheid geweest: de slang te Bagrada, toen Regulus in Afrika streed; het aanschouwen door Koning Dejoratus van een heil aanbrengende adelaar; de drie raven Gracchus toekrassend; de wolf in Gallië de schildwacht het zwaard uit de schede halende, en andere zonder tal.’ | ||||
De eerste successen.23 januari 1637 arriveerde de nieuwe landvoogd in Brazilië, waar hij dadelijk de toestand opnam. Artichewsky had niet te veel gezegd. Er was dringend ordening nodig. Het leger leek meer op een bende dan op een geregelde troep, er was gebrek aan wapenen, munitie en levensmiddelen. De Portugezen deden voortdurend strooptochten en bedreigden zelfs de weg van het Recief naar Olinda. Johan Maurits stelde dadelijk orde op zaken en na het houden van een bedestond, ‘opdat het de schijn niet zou hebben, dat hij iets zonder goddelijke bijstand ondernam’, begon hij het offensief tegen de vijand. Allereerst zou een aanval gedaan worden op de vesting Porto Calvo, de operatiebasis van de Portugezen. In een veldtocht van enkele weken werden de benden van de vijand verslagen en verdreven.Ga naar voetnoot1) De Spaanse bevelhebber Don Manuel gaf zich met de hele bezetting van Porto Calvo over en mocht na een aangeboden gastmaal met de zijnen in vrijheid heengaan. De buit was aanzienlijk: 27 kanonnen, 4 mortieren, ‘ijzeren kogels en projectielen in menigte, zo goed als lont en oorlogstuig, het hele magazijn des Konings, dat zich daar bevond’. De grens werd verlegd naar de San-Franciscorivier. Ten Zuiden daarvan werd een brede strook verwoest, zodat de vijand daar geen basis zou kunnen vestigen. Het fort Maurits aan de mond van de rivier diende tot verzekering van de grenzen. ‘De ganse provin- | ||||
[pagina 322]
| ||||
cie Pernambuco heb ik van vijanden gezuiverd’, kon Johan Maurits aan Frederik Hendrik schrijven. | ||||
Plannen.Evenals Coen en Artichewsky drong de Graaf aan op kolonisatie. Brazilië was een vruchtbaar land. ‘De grond heeft slechts behoefte aan bewoners, smeekt om kolonisten teneinde deze eenzaamheid te bewonen en te bebouwen. Ik heb aan de (Heren) XIX geschreven om Duitse vluchtelingen, uit het vaderland verdreven en van have beroofd, herwaarts over te zenden; zij zullen in een goed land om te bebouwen en onder een zachte heerschappij komen. Hetzelfde zij aan de zorg van Uwe Excellentie aanbevolen, want zonder volksplantingen kunnen deze streken der Compagnie niet van nut worden noch er op berekend, om de strooptochten der vijanden te verhinderen. Bijaldien de zaak op deze wijze niet slaagt, wens ik, dat de Amsterdamse werkhuizen geopend worden en het galeigeboefte worde losgelaten, opdat het hier de grond met het houweel bewerke, van wangedrag worde afgehouden, zijn vorig gedrag eerlijk uitzwete en voor het gemenebest niet schadelijk doch nuttig zij.’ Men ziet, de Graaf was minder kieskeurig dan Coen indertijd. Zijn brieven aan de Heren XIX en de Staten-Generaal hameren ook voortdurend op hetzelfde aambeeld: er zijn kolonisten, soldaten, victualiën en krijgsbehoeften nodig. Maar evenals Coen werd hij voortdurend teleurgesteld. | ||||
Ongeregeldheden beteugeld.Ook in ander opzicht is er overeenkomst tussen Coen en Johan Maurits. Beiden toornden tegen de losbandigheid in de koloniën. De Graaf zag ook in een eerbaar huwelijk de beste remedie tegen de uitspattingen. Degenen die ‘schandvlekken voor de Compagnie werden geacht’, moesten de bezitting verlaten, predikanten en ziekentroosters kregen tot taak de zondaren te vermanen, weesmeesters en magistraten werden aangesteld om aan de toestand van wetteloosheid een eind te maken. | ||||
Verdraagzaamheid.Op godsdienstig gebied was de landvoogd verdraagzaam. Zelf was hij een overtuigd Calvinist, maar de verhoudingen in Brazilië ge- | ||||
[pagina 323]
| ||||
doogden niet, dat de leer van Genève met al te grote krachtdadigheid werd ingevoerd. Er woonden vele Portugezen, al dan niet van gemengd bloed, die aan de Roomse kerk waren gehecht. Verder hadden er zich tal van Joden gevestigd en onder de oorspronkelijke bevolking heerste nog het heidendom. De Graaf kwam de Joden tegemoet, door het verlenen van vrijstelling van wacht op ‘de dag, die sedert de Schepping heilig is’. Wat de Portugezen betrof, wilde de landvoogd hun vrijheid van eredienst laten. In zijn politiek testament schreef hij: ‘En hoezeer ik wense, dat allen hetzelfde geloven en belijden als ik, is het toch beter andersdenkenden gemoedelijk te verdragen, dan dat de staat door grote woelingen in onrust worde gebracht. Niets is gevaarlijker dan ontijdig tegen volgroeide en zeer krachtige dwalingen toegediende medicijn; ieder heeft de godsdienst, die hij van kindsbeen heeft ingezogen, lief en wil die behouden. Zo gij hem tegenwerkt, slaat hij de verzenen tegen de prikkels, zodat het beter is een oogje dicht te doen dan dat heilige vuur met hartstochtelijke en ontijdige plannen aan te wakkeren. Laat ik dus niet verlangen, dat gij u met kerkelijke aangelegenheden der Portugezen inlaat, of dat zij gedwongen worden om zich aan Uw ritus en onze plechtigheden te wennen. Laten zij hun priesters hebben en het kerkelijk bewind, dat zij van hun ouders hebben ontvangen... Niets gaat hun (de Portugezen) zozeer ter harte als het gezag hunner geestelijken en streng tegen dezen op te treden ware hier ter plaatse vol gevaar. Schenkt niet te veel aandacht aan beschuldigingen en klachten door hen, die van onze religie zijn. Ieder wil, dat het geloof, hetwelk hij omhelsd heeft, ieders geloof zij en dat onder eenzelfde hemel en eenzelfde gouverneur allen hetzelfde geloven.’ Degenen, die met beschuldigingen en klachten kwamen, zullen wel enkele ijverige predikanten geweest zijn, die meermalen op verbod van de ‘superstitie’ aandrongen. | ||||
Zending.Het heeft niet ontbroken aan pogingen, om aan de Brazilianen het Evangelie te verkondigen. Davit Doresla legde zich toe op de studie van de taal der inboorlingen. ‘Met alle naarstigheid’, zo schrijft Van der Dussen in een rapport aan de XIX, ‘heeft hy zich begeven tot het leeren van de Brasilische tale, daer inne hy gereets verre geproffiteert heeft en gereets veele goede onderwijsinge gedaen en ordre gestelt; gaende van tijt tot tijt rontom de aldeas | ||||
[pagina 324]
| ||||
(dorpen) visiterende en onderwijsende hare kinderen, doopen en huwelijcken samengeweven.’ Bij de Portugezen hadden de bekeringspogingen geen succes. Zij waren volgens dezelfde schrijver met een onbeweeglijk vooroordeel ingenomen en hielden vol, dat onze leer een ketterse en vervloekte leer was en dat zij niet vermochten daarvan te horen spreken zonder in de zonde van ketterij te vervallen. Een poging om door onderwijs althans de jongeren te winnen, liep ook op niets uit, omdat de Portugezen hun kinderen thuis hielden, waar ‘sy se onderwijsen door de papen, die in haere huysen verkeeren, soodat daer oock geen vat aen is’. Het heeft aan predikanten in Brazilië niet ontbroken, die daar de ‘gereformeerde religie, sijnde de rechtmatige leere van Godes Heylich Woort vercondichden’. Van der Dussen noemt er tien op en een proponent, terwijl er ook nog plaatsen waren, die zich met een ziekentrooster moesten behelpen. Hij vindt dit aantal nog veel te gering. Er blijkt ook hier, evenals in Indië, dat het aan geloofsijver bij onze vaderen niet ontbrak. Evenals daar, volgde ook hier de kerk de vlag van de Compagnie. Er is zelfs een classis gevormd! | ||||
Vrijhandel of monopolie.Coen had voor vrijhandel in de Indische bezittingen gepleit, maar zijn liberale denkbeelden werden door de Bewindhebbers ter zijde gelegd. Een zelfde strijd ontbrandde ook onder de leiders van de Westindische Compagnie. Zeeland hield strak vast aan het monopoliestelsel, de Amsterdamse heren voelden meer voor vrijhandel. De uitsluiting viel in het verre Oost-Indië ook veel beter te handhaven dan in Zuid-Amerika. Vele kooplieden voerden er al een drukke handel vóór de W.I.C. werd opgericht. Ontduiking van het monopolie zou door de betrekkelijk korte afstand veel gemakkelijker gaan. Johan Maurits was een voorstander van het liberale systeem. Uitvoerig zette hij de voordelen daarvan uiteen aan de Bewindhebbers, met het gevolg, dat zijn standpunt werd aanvaard. Nederlandse particulieren zouden voortaan op Brazilië mogen varen en aldaar handel drijven. Slaven, krijgsbehoeften en verfhout waren van deze vrijhandel uitgezonderd. De rechten op deze particuliere handel geheven, vormden een belangrijke bron van inkomsten voor de Compagnie. Daarnaast bleef de Graaf steeds aandringen op kolonisatie. | ||||
[pagina 325]
| ||||
San Salvador.Johan Maurits heeft ook pogingen gedaan San Salvador opnieuw te veroveren. In 1638 voer hij met een vloot en een landingsleger naar de baai. Maar deze keer ging het niet zo gemakkelijk als bij de expeditie van Willekens. Wel werden verschillende forten rondom de stad veroverd, maar de stad zelf werd dapper verdedigd. De Graaf moest het beleg opbreken. ‘Jupiter wil dikwijls anders dan Caesar’, verzucht Barlaeus, die een lange rij argumenten aanvoert, waarom de poging gestaakt moest worden: te geringe troepenmacht, ziekte, het ongunstige weer en de grote reserves van de vijand waren wel de voornaamste motieven. De kosten van de expeditie werden echter goedgemaakt door de buit van 400 slaven. | ||||
Geen twee grote masten op één schip.De Heren XIX namen Johan Maurits de afloop van de expeditie niet kwalijk. De schuld lag dan ook grotendeels bij hen, omdat ze steeds in gebreke bleven, de nodige strijdkrachten en krijgsbehoeften te zenden. Dat zou nu verbeteren. Zij beloofden, dat voortaan hun eerste en laatste zorg zou zijn, dat het gewest door zendingen van troepen en schepen versterkt zou worden. Als eerste vervulling verscheen Artichewsky, die een tijdlang in de Nederlanden was geweest, met 1600 man (er waren 3000 beloofd). Maar tussen de houwdegen en de landvoogd boterde het niet. De Heren in het vaderland hadden Artichewsky tot ‘meester-generaal van de artillerie’ benoemd en hij had tevens de belofte verkregen, dat zijn soldaten zonder zijn toestemming niet zouden worden verdeeld over andere regimenten. Hij wilde zijn officieren en manschappen onder zijn persoonlijke leiding houden. De Heren in het vaderland hebben in zijn eis toegestemd en niet voorzien, dat daardoor moeilijkheden zouden kunnen ontstaan met de goeverneur, kapitein- en admiraal-generaal. Johan Maurits vertrouwde Artichewsky niet en zag in hem een soort dwarskijker, door de Bewindvoerders gezonden om op zijn doen en laten toezicht te houden. Uitvoerig toont L'Honoré Naber het onjuiste van dit denkbeeld aan. De opdracht aan Artichewsky dat hij zijn meesters rapport moest uitbrengen over het geschut, de wapens en munitie, als generaal van de artillerie, was ontactisch. Het behoeft dan ook geen verbazing te wekken, dat het heel spoedig tot een botsing kwam. De goeverneur stoorde zich niet aan de beloften aan Artichewsky gedaan en beschikte naar welgevallen over de nieuwe troepen. Er waren meer | ||||
[pagina 326]
| ||||
conflicten, waarover Artichewsky klaagde in een brief aan de Bewindhebbers, welk epistel hij echter ruiterlijk aan zijn tegenstander voorlas. Dit was voor Johan Maurits te veel. Hij verwijderde zich uit de Raad en wenste niet langer goeverneur te wezen, als Artichewsky in Brazilië bleef. Een poging tot verzoening door de Raad aangewend, stuitte af op de onwil van Johan Maurits en het eind van het liedje was, dat de Pool moest wijken voor Nassau. Artichewsky kreeg arrest en werd vervolgens naar Nederland getransporteerd. Tevergeefs poogde hij daar rechtsherstel te krijgen. De Bewindhebbers, de Staten-Generaal en de Prins begrepen heel goed, dat ze hadden te kiezen tussen Maurits en Artichewsky en natuurlijk lieten ze de edelman schieten voor de Graaf. Velen onzer geschiedschrijvers hebben Artichewsky onrecht gedaan. Naber heeft zijn optreden in het juiste licht gesteld. In elk geval bleek, dat er geen twee grote masten op één schip konden zijn. | ||||
Vorstelijke praal.Johan Maurits hield van de kunst en vooral van de bouwkunst. In Den Haag had hij een prachtig huis laten bouwen, waarvan de beroemde Jacob van Kampen de ontwerper was. Ook in Brazilië heeft hij trots al zijn beslommeringen die liefde niet verloochend. Olinda werd verlaten, omdat het ongeschikt lag. Het Recief was veel beter geschikt als hoofdplaats en op een eilandje liet Johan Maurits, gedeeltelijk van de afbraak van Olinda, een nieuwe stad bouwen, Mauritsstad. Twee bruggen gaven verbinding met het Recief en het achterland. Een prachtig paleis verrees in de nieuwe stad, Fryburgh, met twee hoge torens, ‘die op 6 ad 7 mijlen zichtbaar, den zeevaarders tot landmerken dienden’. Pieter Post was de bouwmeester. Maar behalve dit officiële verblijf legde hij nog een park aan op het noordelijk deel van het eiland en in het midden daarvan verrees een landhuis, Boa Vista, Schoon Gezicht. ‘Wie haar maar aanschouwd hebben, stellen de villa's van Bajae in Campania zo goed als die van Luculles in Latium er bij ten achter.’ Fabius deelt mee, dat vanaf de hoge torens een zonsverduistering werd bestudeerd en de resultaten vergeleken met de waarnemingen van de kapiteins op de oceaan, die daartoe opdracht hadden gekregen. Johan Maurits spaarde geen kosten, als het ging om kunst en wetenschap; de bouw van Fryburgh kostte zes tonnen gouds en de Compagnie heeft er geen cent aan ten koste gelegd. | ||||
[pagina 327]
| ||||
De vierdaagse zeeslag.Wanneer wij het hebben over de vierdaagse zeeslag, dan denken wij aan De Ruyter, die in 1666 de Engelse tegenstander op schitterende wijze versloeg. Maar in 1640 is ook een vierdaagse zeeslag geleverd, waarbij het even warm is toegegaan en die de Nederlandse marine evengoed tot grote ere strekt. In 1639 werd er in Spanje en Portugal een grote activiteit aan de dag gelegd. Een tweede armada zou afrekenen met de Nederlanders op de Noordzee en tegelijkertijd werd een grote macht uitgezonden naar de Amerikaanse kust om met één slag een eind te maken aan de heerschappij van de Westindische Compagnie in Brazilië en de Caraïbische zee. De eerste onderneming vond haar roemloos einde bij Duins. Met de tweede liep het al niet beter af. Door onderschepte brieven was Johan Maurits op de hoogte gekomen van de plannen van de Spaanse koning. Een grote vloot zou uitzeilen naar San Salvador en daar verder met schepen en manschappen worden aangevuld. In november 1639 vertrok de expeditie uit de Allerheiligenbaai, sterk 86 schepen met 11 à 12000 koppen bemand. Eerst twee maanden later arriveerde deze armada voor het Recief, daar zij gedurig met tegenwind had te kampen gehad. Admiraal Loos beschikte slechts over 41 schepen, waarbij verschillende kleine, die inderhaast in oorlogsschepen waren gemetamorfoseerd. Reeds waren de Spanjaarden en Portugezen bezig met de voorbereiding van een landing van 7000 man, waartegen Johan Maurits er geen twee duizend kon stellen, toen Loos de aanval begon. Hij voer regelrecht op de Spaanse admiraal af en werd daarbij door vijf galjoenen aangetast. Urenlang bleef hij met deze overmacht slaags, maar tenslotte ‘heeft hij hem daer wederom uytgeredderd, met verlies van sijn eigen leven, 3 andere dooden en maer 4 gequetsten’. Jacob Huygens nam het commando over en zette de volgende dag de strijd voort (13 januari). Van 10 uur 's morgens tot de avond werd er bitter gestreden met ‘grouwelicken en furieusen geschiet’. Huygens lag tussen de Spaanse en de Portugese admiraal in en takelde de beide tegenstanders geweldig toe. Ook de 14de januari werd de strijd hervat. Schout bij nacht Jacob Aldrixsz. werd door 11 Spaanse schepen aangevallen. Huygens kwam te hulp en wist vijf van die galjoenen te verdrijven, maar de overige klampten zich aan ‘De Swaen’ vast en een 300 man sprongen over en veroverden zelfs de kajuit. Maar Aldrixsz. sloeg ze er weer uit en kapte het anker. Zijn schip dreef nu naar de kust en vier gal- | ||||
[pagina 328]
| ||||
joenen lieten hun prooi los. De Spanjaarden en Portugezen, die reeds overgesprongen waren, werden ‘met geweld uytgedreven, waer van het meeste deel verdroncken is’. Het schip van admiraal Don Antonio de Cuncha, dat met ‘De Swaen’ afgedreven was, werd vermeesterd: 230 man, onder wie de admiraal, 4 monniken, 2 kapiteins, 2 alferes en een dokter, geraakten in gevangenschap. De buit bestond uit 30.000 gulden aan zilver, enige gouden kettingen en een pijp watersGa naar voetnoot1), ‘behalven dat voorts onder de matroosen versmoort (verdonkeremaand) is’. De beide volgende dagen kon er geen slag geleverd worden door windstilte. Wel begon tegen de middag van de 16de januari een flinke bries op te steken, maar Huygens en zijn officieren besloten tot de volgende dag te wachten, ‘willende liever den geheelen dach met haer slaen’. De 17de januari ‘van Godt deselve wint hebbende’, is de strijd hervat, die de beide volgende dagen in een vervolging van de vluchtende vijand eindigde. ‘De Spanjaarden en Portugezen zochten een goed heenkomen, steeds achtervolgd door de onzen, die kruit noch kogel spaarden, om de vijandelijke schepen tot zinken te brengen. Een groot deel der bemanning vond de dood in de golven, een ander deel kwam om van honger en dorst.’ (Fabius) Caspar Barlaeus verhaalt, dat ‘wij in al dese 4 furieuse slagen niet meer als 22 dooden en 82 gequetsten’ hadden. Hij ziet daarin de zonderlinge en genadige bescherming Gods en ten andere de overgrote couragie van officieren, soldaten en matrozen, ‘niettegenstaende sij sagen soo groote en machtige schepen, tegen de welcke sij slaen moesten, waer bij de onsen maer als jachten te vergelijcken waeren’. In het moederland werd deze slag vereeuwigd door een penning met de beeltenis van Johan Maurits, waaromheen de woorden: ‘God sloeg 's vijands hoogmoed den 12, 13, 14 en 17 January 1640.’ De slag bij Conjahou was niet minder roemvol dan de overwinning van Tromp bij Duins. | ||||
Tegenspoed.Maar de glansrijke overwinning werd door tegenspoed gevolgd. Een | ||||
[pagina 329]
| ||||
aanslag op San Salvador mislukte voor de tweede maal. Maandenlang werd de stad bedreigd, maar tenslotte moest de Graaf het beleg opbreken evenals in 1638. Portugezen stroopten voortdurend in Pernambuco, pokken en misoogsten van de suiker veroorzaakten grote verliezen, een vloot onder Houtebeen, uitgezonden om het succes van Piet Heyn te hernieuwen, ging voor een groot deel in een orkaan verloren. De bevolking, speciaal het Portugese deel, was ontevreden en de zendingen uit het moederland waren nog steeds even onvoldoende. | ||||
De wapenstilstand.In 1640 stonden de Portugezen tegen de Spaanse koning op en wisten hun onafhankelijkheid te bevechten. Er ontstond nu een eigenaardige verhouding. Spanje was nu de gemeenschappelijke vijand van Nederland en Portugal en er werd zelfs gedacht over een verbond. Maar in Oost-Indië en Brazilië waren de beide staten elkaars onverzoenlijke tegenstanders. Tenslotte werd men het eens over samenwerking in Europa, terwijl in de koloniën een tienjarige wapenstilstand van kracht zou zijn. In het vorige deel zagen we, hoe de Nederlanders in Indië, voordat deze bepalingen ingingen, nog deden wat ze konden, om het een en ander in de wacht te slepen, en ook Johan Maurits heeft getracht in Afrika successen te behalen, voor hij het bestand ‘ambtelijk’ afkondigde. In 1637 had hij daar reeds St. George del Mina aan de Goudkust laten vermeesteren, een belangrijke slavenmarkt. Deze kolonie is Nederlands bezit gebleven tot 1871, toen zij bij het tweede verdrag van Londen aan Engeland werd afgestaan. Angola en St. Thomé werden na het sluiten van de wapenstilstand nog veroverd. | ||||
Het ontslag.De wapenstilstand met Portugal verminderde de moeilijkheden in Brazilië slechts zeer weinig. De bevolking werd steeds oproeriger en het ontbrak de landvoogd ten enenmale aan middelen, om het gezag krachtig te handhaven. De Heren XIX hadden maar één wachtwoord: bezuinigen! Zij verminderden zelfs nog de garnizoenen. Ten einde raad vroeg Johan Maurits om ontslag, tenzij hij over meer middelen kreeg te beschikken. Maar de Bewindhebbers hadden genoeg van de ‘dure goeverneur’ en ook de Staten-Generaal lieten hem schieten. Zo kreeg hij in 1643 bericht, dat zijn verzoek ingewilligd was. Het volgend voorjaar legde hij zijn ambt neer, in een | ||||
[pagina 330]
| ||||
laatste rede in de Raad nog eens zijn idealen en plannen uiteenzettend. Het betekende het einde van de kolonie Brazilië. Dat voelden velen. Verschillende kooplieden verlieten maar meteen Mauritsstad, voor het te laat was. De Joden, die zeer bevreesd waren voor herstel van het Portugese regime, deden nog een poging, de Graaf te behouden. Geen prijs was hun te hoog, al was het ook hun eigen bloed, om ‘hem te coopen’ en te mogen behouden. Zelfs onder de Portugezen waren velen, die de landvoogd graag hadden gehouden, daar hij zich steeds zeer gematigd en verdraagzaam had betoond. Ook van de zijde der inboorlingen werden pogingen aangewend de Graaf te bewegen Brazilië niet te verlaten. Het mocht niet baten. Hij vertrok, door een groot deel van de bevolking uitgeleide gedaan. ‘Sommigen was het een troost zijn rechterhand, anderen zijn opperkleed te mogen aanraken. Allen gevoelden gelijke smart, waar ieder met de ogen naar de Graaf staarde. De aangezichten van minderen of van meerderen, van mannen of van vrouwen stonden gelijkelijk treurig. Er waren er, die uitriepen, dat de zaak van Brazilië verloren, dat er nauwelijks meer hoop was...’ | ||||
Het einde.Deze voorspelling zou maar al te spoedig waarheid worden. Na het vertrek van Johan Maurits braken overal ongeregeldheden uit. De Portugezen, in het geheim door hun landgenoten in San Salvador gesteund, stonden tegen de koloniale raad op en ieder jaar kromp het gebied, dat Johan Maurits had veroverd, in. Nog eenmaal zou een poging worden gedaan de kolonie te redden. In 1647 werd besloten Witte de With met een vloot te zenden en tevens kreeg Johan Maurits het vererende aanzoek, opnieuw goeverneur te worden. Hij was bereid te gaan, mits hij 12.000 soldaten meekreeg. Maar de kruideniers vonden die eis te hoog en zo vertrok Witte de With alleen met half zoveel manschappen en 12 (!) schepen. En daarmee moest hij ook nog San Salvador veroveren! Hij vond alleen het Recief en een drietal forten nog in handen der onzen. Herhaaldelijk vroeg de admiraal om hulp. Hij had gebrek aan touwen, zeilen en victualiën, maar men liet hem zonder antwoord op de ‘hongerberg’ zitten, zodat hij woedend uitriep, dat hij liever de Turk dan de Compagnie diende. Ten slotte werd zijn toestand zo wanhopig, dat hij op eigen | ||||
[pagina 331]
| ||||
gezag terugkeerde naar het vaderland, waar hij wegens zijn eigenmachtig optreden gevangen werd gezet op last van Willem II en de Staten-Generaal, maar spoedig weer werd losgelaten, toen Holland dreigde, hem met geweld te zullen verlossen. De With was verantwoordelijk aan de Staten van dit gewest en niet aan de Staten-Generaal, beweerden ze. Terwijl over deze formele kwestie in het moederland geredekaveld werd, ging Brazilië als Nederlandse kolonie onder. Onze Gouden Eeuw heeft ook haar zwarte bladzijden, onze ondernemende vaderen konden ook krenterig zijn. Toen de oorlog met Portugal weer uitbrak, behaalde de V.O.C. grote voordelen in Indië, maar in Brazilië gingen het Recief en de laatste drie sterkten verloren (1654). De bevelhebber kreeg met de zijnen vrije aftocht en moest in het vaderland nog voor de rechter aantonen, dat overgave noodzakelijk was! Het viel hem niet moeilijk. Zeeland interesseerde zich nog voor het bezit van de W.I.C., maar Amsterdam en Holland hadden andere belangen. Zij wisten dan ook in 1661 de vrede met Portugal door te drijven, waarbij de Compagnie een schadeloosstelling van 8 miljoen gulden kreeg en daarvoor afzag van alle aanspraken op Brazilië. Officieel behield zij het recht, met de vroegere bezittingen te blijven handelen, maar zij kwam deze slag niet weer te boven. Usselincx was gewroken, zegt Muller. Hij had grootse plannen gehad: een volksplanting in Amerika, bevordering van de beschaving, de prediking van de christelijke godsdienst, een nauwe band tussen de volksplantingen en het moederland. Maar zijn programma was niet of in elk geval slechts voor een zeer klein deel gevolgd. Johan Maurits was het in verschillende opzichten met hem eens, uitgezonderd dan op religieus gebied, waar Usselincx met alle geweld het Calvinisme wilde invoeren. Ook Johan Maurits is door de geschiedenis gerechtvaardigd. En zo kon Onno Zwier van Haren in zijn 11de zang van ‘De Geusen’ dichten: Verzuimd Brasil; ô ryke gronden,
Wier aard' is Diamant en goud;
Ik hoor uw overgaaf verkonden,
Nu Bankert u niet meer behoud!
Vergeefs heeft Post Olinda's kerken
Verwoest, voor onse nieuwe Werken.
Met Nassau wykt het wuft geluk;
| ||||
[pagina 332]
| ||||
De Plaats, de naamen, zyn verlooren,
Die d'Overwinnaar had verkooren
In 't heedendaagsche Fernambuk.Ga naar voetnoot1
|
|