Dispereert niet. Deel 5
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 247]
| |||||||||||||||||
A. Algra
| |||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||
1. Naar de over-rijcke landen van AmericaMelodie der verten.‘Set uwen voet in West ghelijck in 't Oost gheschied,
Soo leyt haest neer ghevelt het trotsche Spaensch ghebied.’
In 1624 gaf de dichter A.H. deze raad aan zijn landgenoten. Die waren toen echter al bezig dat advies op te volgen. Want evengoed als het Oosten lokte ook het Westen. De Nieuwe Wereld bevatte schatten, die tot nu toe alleen de Spanjaard en Portugees ten goede waren gekomen. Het strenge monopoliestelsel sloot alle andere volken uit van de deelname aan handel en scheepvaart op Amerika. Die bepalingen weerhielden echter Fransen, Nederlanders en Engelsen niet om ook de Atlantische Oceaan over te steken en verschillende punten te bezetten. Uit ons land waren het vooral de Zeeuwen, die op avontuur uitgingen. Er viel wat te verdienen in de Westindische wateren: zout was er gemakkelijk te verkrijgen en onze haringkopers hadden er heel wat van nodig. Na 1580 was het moeilijk om het uit Portugal te betrekken. Geen wonder dus, dat verschillende schippers een kansje waagden op de eilanden in de Caraïbische zee. Dan was er tevens de mogelijkheid, dat men eens een rijk geladen Spaanse koopvaarder tegenkwam. Het handwerk der Watergeuzen bleek dan nog niet verleerd: vlug de zeilen bijgezet en de vijand geënterd! Er is sprake van, dat een Zeeuw reeds in 1520 een reis naar Amerika maakte, maar zeker is dat niet. Wel weten wij, dat in 1567 twee schippers, van wie de een uit Enkhuizen, de ander uit Arnemuiden afkomstig, op Cuba vertoefden, terwijl iets eerder ook uit Hoorn reeds een tocht naar de West is gemaakt. De eigenlijke vaart begint echter na 1570. Dan verschijnen geregeld Hollanders en Zeeuwen in de Kraalzee, zoals men in die tijd de Caraïbische zee noemde wegens de vele koraalriffen. Nog vóór 1600 vinden wij in het gebied tussen de Orinoco en Amazone Zeeuwse nederzettingen, die zich later uitdijden tot de kolonies Essequibo, Demerary en Berbice. Kleine maatschappijen werden opgericht, die de expedities financierden. Ze zijn te vergelijken met de compagnieën van verre, waarvan de eerste tochten naar Indië uitgingen. Behalve in Zeeland vond men deze vennootschappen te Rotterdam, Amsterdam en Enkhuizen. | |||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||
De W.I.C.Sedert 1591 waren er al plannen om één generale compagnie te stichten voor de vaart op Amerika. Dat was dus nog vóór de zeeweg naar Indië was ontdekt, laat staan dat er plannen in de maak waren, een Oostindische Compagnie op te richten. Toch is de W.I.C. bijna 20 jaar na haar Oostindische zuster geboren. Een der redenen, waardoor de oprichting werd vertraagd, was het Twaalfjarig Bestand. In 1606 begonnen er onderhandelingen met Spanje over een definitieve dan wel een tijdelijke vrede. De vaart op Oost-Indië was daarbij een der grote struikelblokken. Als de Nederlanders nu ook nog door een Westindische Compagnie expansie in Amerika zochten, zou die vrede, ja zelfs een bestand, geheel onmogelijk worden. Oldenbarnevelt heeft dan ook de plannen tegengewerkt, wat hem de sympathie van Amsterdam kostte, misschien wel het grootste verlies, dat hij in zijn binnenlandse politiek kon lijden. Zo duurde het tot 1621, het jaar, waarin de strijd met Spanje werd hervat, voordat de geoctrooieerde generale Westindische Compagnie werd opgericht. | |||||||||||||||||
Usselincx.Usselincx was een streng Calvinist, een man met grote kolonisatieplannen en zendingsijver. Reeds. vanaf 1591 had hij geijverd voor de oprichting van een compagnie voor de vaart op Amerika, maar nu het doel bereikt was, trok hij zich teleurgesteld naar Zeeland terug. Het is hier de plaats om iets meer over deze idealist mee te delen. Immers het succes is tenslotte niet het beslissende. Veel van wat Usselincx wilde, is in later eeuwen, in onze tijd soms, in vervulling gegaan. Usselincx was een Antwerpenaar, die zich na de verovering van die stad in Noord-Nederland had gevestigd, evenals verschillende andere Calvinistische zakenlieden. Hij reisde in Spanje en Portugal, kwam zelfs op de Azoren en hoorde daar veel over de Amerikaanse bezittingen. In Holland teruggekeerd, pleitte hij voortdurend voor de oprichting van een Westindische Compagnie. Door het Bestand kwam daar, zoals wij reeds zagen, eerst niet van en in die tijd heeft Usselincx zich gewijd aan de drooglegging van de Hollandse meren, maar al is deze onderneming een succes geworden, Usselincx verloor er al zijn kapitaal mee en vluchtte naar Zeeland. | |||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||
Maar toen het Bestand om was en de plannen voor een Westindische Compagnie opnieuw naar voren kwamen, verscheen Usselincx weer. Hij wilde van geen streng monopoliestelsel weten, maar pleitte voor kolonisatie. Aan de overzijde van de oceaan moest een tweede Nederland verrijzen, dat op gelijke en vriendschappelijke voet met het oude Nederland zou verkeren. Met de wilden diende contact gezocht en dezen zouden door de verkondiging van de ware Christelijke Gereformeerde religie tot een ‘beschaafde natie’ worden gevormd. Voor zulke ideeën was men in die dagen nog niet rijp. Coen moest zijn vrijhandelsideeën loslaten en zijn kolonisatieplannen mislukten vrijwel geheel. Usselincx vond dan ook geen gehoor en heeft nog in Zweden geprobeerd zijn plannen te verwezenlijken. Ook daar werd hij bitter teleurgesteld en tenslotte is hij in ons land teruggekeerd, nog altijd hopende, dat de Bewindvoerders op zijn plannen zouden ingaan. Zijn gebrek was, dat hij zijn tijd een paar eeuwen vooruit was en zijn principiële veroordeling van de W.I.C. werd niet geteld. | |||||||||||||||||
Bezwaren.Er waren ook praktische bezwaren. Barlaeus verhaalt, hoe bedachtzame lieden het hoofd schudden en waarschuwend de vinger ophieven. De Nederlanders werden te overmoedig en wilden verder springen dan hun pols lang was. Licht zou er wrijving met de Oostindische Compagnie kunnen komen en in elk geval zouden de strijdkrachten verdeeld moeten worden. ‘Zij, die voor enge vromen werden gehouden, verklaarden, dat de heerszucht beteugeld, de begeerte om alles naar zich toe te halen, gedoofd moest worden; dat het dom en onchristelijk was, zo beproefd werd de Spaanse Majesteit van al hare rijken te beroven; dat de Nederlanders eerzucht genoeg hadden, overal aan te vallen, maar geen kracht genoeg om alles te behouden; dat groot vertoon van macht eerst de afgunst, vervolgens de haat van onze buren zou opwekken.’ | |||||||||||||||||
Argumenten voor de oprichting.Er waren echter ook anderen. Zij bepleitten agressie in westelijke richting vooral op deze grond, dat vandaar de Spaanse koningen hun schatten kregen, die zij gebruikten voor de oorlog tegen de | |||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||
Republiek. Wanneer hun bezittingen daar werden aangetast, zouden zij minder te duchten zijn en wellicht geneigd vrede te sluiten. Handel en scheepvaart hadden de Nederlanden in staat gesteld de Habsburgse wereldmonarchie te trotseren en voor die beide bronnen van bestaan moesten steeds weer nieuwe wegen worden gezocht. En uit de kringen van ‘meer godsdienstig gestemden’ gingen stemmen op, die de expansie verdedigden, opdat met de uitbreiding van grondgebied ook het Rijk van Christus zou worden uitgebreid en omdat ‘een fakkel behoorde ontstoken te worden voor de in het rijk der duisternis blindelings dolende volkeren’. | |||||||||||||||||
De organisatie.De W.I.C. werd geheel ingericht naar het model van de V.O.C. Ook hier Bewindhebbers en een dagelijks bestuur, de Heren XIX. Verder waren er kamers, nl. te Amsterdam, Middelburg, Rotterdam, Hoorn en Groningen. Voor de tijd van 24 jaar kreeg de nieuwe vennootschap het handelsmonopolie aan de westkust van Afrika ten Zuiden van de Kreeftskeerkring, op heel Amerika en al de eilanden tussen dit werelddeel en Nieuw-Guinea. Praktisch was daarmee de hele wereld buiten Europa toegewezen aan de beide handelslichamen. Wij vestigen er hier echter nogmaals de aandacht op, dat deze monopolies iets anders waren dan die van de koningen van Spanje en Portugal. Dezen gaven aan enkele concessionarissen verlof om handel op hun koloniën te drijven en sloten verder alle anderen, landgenoten zowel als vreemdelingen (vooral de laatsten) uit. Het octrooi van de beide Nederlandse compagnieën richtte zich alleen tegen particuliere Nederlandse kooplieden en schippers. Tegen buitenlanders werden geen bepalingen gemaakt, al hebben de organen van de beide handelslichamen door andere middelen wel getracht (en wat de V.O.C. betreft met succes), de concurrenten te weren uit streken, door de onzen geoccupeerd. De Staten-Generaal hadden meer invloed op de gang van zaken bij de Westindische dan bij de Oostindische Compagnie. Een van de Heeren XIX werd door hen benoemd, bij onenigheid tussen de bestuurders beslisten zij, de benoeming van goeverneurs in de vreemde werelddelen geschiedde na approbatie van de Hoge Regering en zo zouden er meer voorbeelden aan te halen zijn. Financieel was de staat ook bij de Compagnie geïnteresseerd. Hij had nl. 1 miljoen gulden bijgedragen tot de vorming van het stam- | |||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||
kapitaal, dat 7 miljoen bedroeg. Het land deelde dus ook in de winsten en speciaal kwam aan admiraliteit en stadhouder een deel van de buitgemaakte prijzen toe. | |||||||||||||||||
Karakter.Hoewel in de stichtingsakte van negotie en populatie gesproken werd, van handel en kolonisatie dus, is de Westindische Compagnie toch in hoofdzaak een kaapvaartmaatschappij geworden. Zij heeft gebloeid in de eerste 20 jaren na het Bestand, toen Piet Heyn, Loncq, Houtebeen en anderen met schatten thuis kwamen. Op de vestigingen in Brazilië en Nieuw-Nederland na, die in de volgende hoofdstukken ter sprake komen, is er weinig gedaan aan het uitvoeren van die beide belangrijke programmapunten van het octrooi. Dat wil niet zeggen, dat de W.I.C. niet van betekenis is geweest. Joannes de Laet, die in 1644 een ‘Iaerlijcks verhael van de Verrichtinghen der geoctroyeerde West-Indische Compagnie’ heeft geschreven, geeft in de opdracht van zijn werk aan de Staten die betekenis aldus weer: ‘De meeste middelen, waermede den Koningh van Hispagnien de gantsche Weerelt, ende insonderheyt het Christenrijck, soo vele Jaren in roeren heeft ghehouden, ende dese Gheunieerde Provintien soo machig bestreden, zijn voornamentlijck hem toe-ghekommen uyt de over-rijcke Landen van America. Wat groote schatten van Goudt ende Silver hy uyt die ghewesten jaerlijcks heeft getrocken is alle de Weerelt ghenoegh bekent. Wat andere Koninghen ende Potentaten daer teghen van tijdt tot tijdt hebben voorgenomen ende te wege ghebracht, en is mede niet verholen. Dese Gheunieerde Provintien, hoe wel de laeste wel zijn geweest, in 't selve mede bij der Handt te nemen, en zijn effen-wel niet de geringste geweest in 't verhinderen ende verderven van dese sijne inkomsten. Naer dat de geoctroyeerde West-Indische Compagnie is opgericht, ende heeft begonnen te wercken, heeft men konnen speuren, hoe des selves Koninghs schatten ende inkomsten hebben kommen te verminderen ende sijne vorige macht te verflauwen. De swackheyt van dat groot Lichaem laet sich nu klaerlijck sien; door so swacken teghenpartije soo merckelijcken verminckt zijnde, dat de armen beginnen te hangen. De vreese | |||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||
heeft den Machtigen aengegrepen, die alle andere deed beven.’ De Laet heeft de betekenis goed geschetst. De afbreuk, die de W.I.C. de koning van Spanje heeft gedaan, is voor ons land van grote waarde geweest. Wij denken dan aan de vermeestering van de zilvervloot, die in dit, en aan de vierdaagse zeeslag aan de Braziliaanse kust, die in een volgend hoofdstuk ter sprake komt. Deze laatste slag is van even grote betekenis als de overwinning van Tromp bij Duins. En tenslotte: Curaçao en de eilanden boven de wind zijn nog heden ten dage delen van het Koninkrijk der Nederlanden. Dat is te danken geweest aan de activiteit van de W.I.C. Met Suriname staat de zaak anders, zoals nader zal blijken. Wanneer wij over de operaties van deze Compagnie spreken, moeten wij een keus doen. Het is onmogelijk al de grote figuren, die haar hebben gediend, en hun daden te bespreken. Brazilië en Nieuw-Nederland worden bovendien in aparte hoofdstukken besproken. | |||||||||||||||||
Pieter Pieterszoon Heyn.De populairste admiraal van de Compagnie is wel geweest Pieter Pieterszoon Heyn, van wie èlk Nederlands kind weet te zingen. Hij werd de 15de november 1577 te Delfshaven geboren, in de vrijheidlievende en ondernemende streek langs de Maas. Zijn vader was kapitein van een koopvaarder en al vroeg voer de jonge Pieter mee de Maasmond uit. Met zijn vader bracht hij enkele jaren door op de Spaanse galeien, totdat zij bevrijd werden door een uitwisseling tegen de Spaanse gevangenen van Nieuwpoort. Zo kon Pieter weer als vrij man gaan varen. In 1607 maakte hij een reis naar Indië op een van de schepen van Verhoef, waarmee ook Coen zijn eerste reis naar Java maakte. De meest bekende figuur uit de historie van de V.O.C. en de populairste uit die van de W.I.C. reisden samen! Piet Heyn bracht het onderweg tot kapitein. Als zodanig heeft hij later waarschijnlijk nog een reis naar de Oost gemaakt, maar na 1620 treffen wij hem geregeld in de Westindische wateren aan. Hij heeft er zelfs wegens schending van het monopolie van de Spaanse koning een tijdlang gevangen gezeten. Nadat hij zijn vrijheid teruggekregen had, weerhield de opgedane ervaring hem niet, in dienst te treden van de W.I.C. en zo nam hij als vice-admiraal deel aan de verovering van San Salvador. | |||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||
Piet Heyn was een echte Calvinist, een uitstekend commandant, een man van discipline, bemind door zijn ondergeschikten en door zijn vijanden geëerd om zijn edelmoedigheid. Wij bezitten een getuigenis omtrent zijn persoon van zijn vriend Ds. Spranckhuysen. Deze vertelt van de admiraal, dat hij zich nimmer te scheep begaf, ‘ofte hy dede dat in sulcker voughen, als ofte hy gegaen hadde van de Aerde na den Hemel. Eerst ende voor al besorghde hy syne Ziele, die wassende door de handt des Geloofs en des Gebedts in het Bloedt des Lams Jesu Christi, ende voorts deselve bevelende in handen van den ghetrouwen Schepper der Zielen, den eeuwigen Almachtigen ende Barmhertigen God. Daer na soo disponeerde hy oock sijne tijdelijcke goederen. Eyndelijck soo nam hy een Christelijck afscheydt van sijn Vrouwe en Vrienden. Ende sulcks alles na behooren ghedaen zijnde, so gingck hy henen met een vaste resolutie, ofte om door Gods ghenade uit te voeren 't geene hy voorghenomen hadde; ofte om daer by te sterven, en syn leven te laten in den dienst van syn Vaderlandt, wel wetende, dat so te sterven niet alleen heerlijck, maer oock ghenoeghlijck en zaligh is.’ | |||||||||||||||||
Welcom met u Schatten!Na zijn dapper optreden bij de verovering van San Salvador liet Piet Heyn zich ook de volgende jaren gelden. De Heeren XIX benoemden hem tot admiraal en in 1626 en 1627 kruiste hij weer in de Amerikaanse wateren. Reeds in het eerstgenoemde jaar ontmoette hij een zilvervloot, maar tot zijn spijt was zijn macht veel te gering om de 40 schepen van de vijand aan te tasten. ‘Het doet mij wee soo schoone occasy voorbij hebbe moeten gaan door het manckement van assestentie’, schreef hij aan de XIX. De vloten van Boudewijn Hendriksz. en Jan Lam, twee commandeurs, even geducht als Heyn zelf, moesten zich met zijn eskader verenigen, maar hij had ze niet kunnen vinden. Nu deze buit hem dus ontgaan was, wendde hij de steven naar Brazilië en verscheen opnieuw in de Allerheiligenbaai, waar hij een grote slag sloeg. Tal van Spaanse schepen, met suiker en andere produkten geladen, werden buit gemaakt. Zegevierend keerde Heyn naar het vaderland terug, waar hij in de herfst van 1627 arriveerde. De Bewindhebbers vereerden hem met ‘een sware goude keeten met een Penningh daer aen’. | |||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||
Geen wonder, want op deze tocht had de admiraal 38 schepen van de vijand vermeesterd of vernield en voor duizenden aan suiker, verfstoffen en andere produkten buitgemaakt. In mei 1628 voer Piet Heyn weer uit, deze keer met de titel admiraal- en kapitein-generaal. Meestal noemde men hem op deze reis generaal, om verwarring te voorkomen met Loncq, die de titel admiraal had gekregen. Het was een flinke vloot, waarover de generaal kreeg te beschikken. De buit van het vorige jaar had gemaakt, dat de Bewindhebbers goed uit de hoek gekomen waren. Het doel van de tocht was thans, de jaarlijkse zilvervloot uit Mexico te bemachtigen. Daarom mocht het ook niet als in 1626 aan de nodige secours ontbreken. Deze keer had Heyn geluk. De 8ste september kruisende ten Noorden van Cuba, werd de wacht een vloot van 20 zeilen gewaar. Ogenblikkelijk begon de jacht. Een deel van de schepen kon vrijwel dadelijk buit gemaakt worden, maar de grote galjoenen, die de begeerde schatten aan boord hadden, vluchtten de baai van Matanzas binnen. Heyn ze na. Bij maanlicht werden de grote zeekastelen vermeesterd. Het geschiedde zonder verzet. Een deel van de bemanning, waaronder de admiraal, had reeds een goed heenkomen aan de wal gezocht. De rest gaf zich na enkele schoten over op de belofte van ‘bonne guerre’ (lijfsbehoud). Deze gevangenen werden zo spoedig mogelijk met voedsel aan land gebracht. Over land konden zij zich naar Havanna begeven. En toen begon het overladen van de buit. Een week was er voor nodig. Gout, silver ging men laden,
't Was eenen lust om sien,
Daer wy soo langh om baden
Dat sachmen daer geschien.
Concenillie seer schoneGa naar voetnoot1)
En Indigo heel goetGa naar voetnoot2),
Wy waren 't ongewone
't Gaf de Matroosen moet.
Hoe soumen konnen swijgen
Die groote kostelijckheydt,
| |||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||
Dat men daer uyt sagh krijgen
Vant Zilver daer gheleyt,
Seer groote Zyde balen,
Seer groote Zyde rollen schoon,
Ick moet het u verhalen
Met eenen Koninghs Croon.Ga naar voetnootl)
De slechtste waer ghepresen,
Dat was CampechyhoutGa naar voetnoot2),
En Huyden uytghelesen
Soo gingen wy int Wout,
Orientaelsche steenenGa naar voetnoot3)
Werden gevonden mee,
Den Koningh mach wel weenen,
Sijn herte doet hem wee.
Soo langh des weerelts gronden
De gulde son omkruyt,
Soo is tot geenen stonde.
Ghekregen sulcken buyt,
Als daer nu heeft ghekregen
Den Generaal Piet-Heyn,
En niet daer voor gheslegenGa naar voetnoot4)
Looft Godt vry alghemeyn.
Dominee Sprankhuysen verhaalt, hoe de stemming bij het overladen van de kostbaarheden niets te wensen overliet; er passeerde nl. terwijl men daarmee bezig was, een scheepje vol vaten wijn. Dat werd veroverd en de buit werd over de schepen verdeeld. Voorts was er een papegaai, die zorgde voor de vrolijkheid door telkens luidkeels te roepen: ‘Victoria, Victoria, o que buena va!’ (Victorie, Victorie, o, wat gaat het ons goed!) De galjoenen werden meegenomen, de overige schepen in brand gestoken en toen begon de terugreis. | |||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||
In Januari verheven
Den thienden dagh voorwaer
Sagh men Piet-Hein ghepresen
Tot Rotterdam seer klaer,
Aenkomen met zijn scheepen
En den Admirael Loncq,
'T gheschut wiert aenghesteken,
Men gaf daer lustigh vonck.
Groot was de vreugde in het vaderland. Piet Heyn werd met eerbewijzen overladen. Hij zelf vond het veel te erg. De Laet verhaalt, hoe de vlootvoogd opmerkte: ‘Siet hoe het volck nu raest, omdat soo grooten schat t'huys brenghe, daer weynich voor hebbe ghedaen; ende tevoren als ick der voor hadde ghevochten, ende verre grooter daden ghedaen als dese en heeft men sich naeuwelijcks aen my ghekeert.’ De schijver voegt hieraan toe: ‘'T welck inder daet soo is, want de dinghen die wy hebben verhaelt, bij hem in de Bahia de todos os Santos (Allerheiligenbaai) aengherecht, met een ongelooflijcke dapperheyt ende voorsicht uytghewrocht, zijn wel hooger te weghen gheweest, als het veroveren van dese Vloote. 't Welck niet en segge tot verminderingh van sijn Loff, die altijdts by ons sal ghedacht worden, maer om aen te wijsen den verkeerden yver ende swacke oordeelen van de meeste menighte, die deughden niet en prijsen, dan alser nut en voordeel aen hun vast is.’ Verschillende opgaven becijferen de buit. Naber geeft een staatje uit een pamflet, dat de inhoud der schepen verkort weergeeft:
De samensteller komt dan op 11.510.437 gulden. Ook de opgaven | |||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||
van de Compagnie komen ongeveer op dit bedrag. Maar daarin zijn dan niet begrepen produkten als hout, de waarde van de schepen en hun inventaris, zodat men de totale buit gerust op 14 à 15 miljoen kan stellen. Piet Heyn kreeg 7000 gulden, ongeveer ½% van de waarde, de bemanning ontving 17 maanden extra gage, behalve hetgeen zij zelf al ‘versmoort’ hadden. Frederik Hendrik ontving 700.000 gulden. Dat is 100-maal zoveel als Piet Heyn. Die verhouding lijkt ons niet bepaald billijk.Ga naar voetnoot1) Tenslotte waren de aandeelhouders ook goed uit. Zij kregen 50% dividend. | |||||||||||||||||
Een schat en buyt voor dijne Kerk.De betekenis van deze overwinning werd door sommigen in Nederland gezien als een redding uit de nood. Men lette er daarbij op, dat de toestand voor de Protestanten in die dagen niet rooskleurig was. De 30-jarige oorlog in Duitsland scheen ten voordele van Habsburg te zullen worden beslist. Gustaaf Adolf was nog niet te hulp gesneld. Zou in Duitsland de contra-reformatie zegevieren, dan liep ook in de andere landen van het continent het Protestantisme groot gevaar. De Spaanse en Oostenrijkse Habsburgers waren in de ogen van de rasechte Calvinist ‘de trouwste stijl en stut van den Roomschen Reus’. En nu had de Spaanse Habsburger een gevoelig verlies geleden, dat hem noodzaakte voor een tijd zijn activiteiten te staken. Zo bezien was de vermeestering van de zilvervloot een uitkomst voor de Protestanten en kon Samuel Ampzing laten zingen op de wijs van psalm 68: O God, wy danken dijne magt,
Die gy hier hebt te weeg gebragt
Voor ons gesicht, en ogen.
Wat deeld gy hier een schat en buyt
Aen dijne Kerk en kind'ren uyt,
De Spaensche magt onttogen!
Siet ons so voorts genadig aen,
En wilt den Draek te gronde slaen,
En sijnen trotz beschamen.
| |||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||
Bespoedigt Heer! dit groote werk.
Tot heyl van dijne lieve Kerk,
En dijns naems ere, Amen.
Die toon beluisteren wij ook in de feestpreek van Ds. Spranckhuysen en zo zag Piet Heyn zijn succes het liefst. | |||||||||||||||||
Indruk in Spanje.Irene Wright heeft in de Spaanse archieven gesnuffeld naar documenten omtrent de verovering van de zilvervloot. Verscheidene zijn er door deze schrijfster gepubliceerd en door Prof. van Dam vertaald. Men kan ze vinden in de Werken van het Historisch Genootschap, Serie III, deel 53. Er blijkt uit die stukken, dat de Spanjaarden de vermeestering van de zilvervloot als een grote slag beschouwden. De raad voor oorlogszaken te Madrid schreef aan de koning: ‘Het feit, dat Uwe Majesteit en hare onderdanen met deze vloot zulk een grote schat verliezen is een nimmer te voren geziene ramp; maar zij heeft geen invloed op de grootmoedigheid van Uwer Majesteits hart, noch op de liefde en trouw, waarmee de onderdanen Haar dienen. Wanneer wij onze vijand in het bezit zien van de grootste schat, die zij ooit hebben verworven, dan kan ons vertrouwen niet anders dan steeds meer zich vestigen op God, en er ons toe aanvuren om hen (de vijanden) te straffen en ons te beteren, maar als wij overwegen, dat zij de goede naam van Uwer Majesteits wapenen kleineren en dat zij bijzondere voorspoed gehad hebben, omdat het hun geen bloed en geen bijzondere moeite gekost heeft, dat gaat toch menselijkerwijs gesproken alle troost te boven.’ Don Juan de Benavides, de admiraal van de zilvervloot, kreeg het dan ook hard te verantwoorden. Wel stelde hij een uitvoerig stuk op, om zich te verdedigen, maar het baatte hem niet. Na een proces, dat maar even 5 jaar duurde, werd hij onthoofd. De vice-admiraal zat jaren gevangen. ‘Spanje voelde zich voor de hele wereld vernederd. Er moest een zoenoffer zijn.’ (Irene Wright) Ook in de Zuidelijke Nederlanden zag men de grote betekenis van het succes van Piet Heyn in. Kardinaal de la Cueva schreef in december 1628 uit Brussel aan de koning, dat de kredietwaardigheid verdwenen was, overal grote ontevredenheid heerste, de soldaten op luide toon soldij eisten, terwijl er geen geld voorhanden was. Alles wat beleend kan worden, is reeds beleend en velen vre- | |||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||
zen grote rampen. De rebellen schijnen met het geld grote plannen te hebben. (Den Bosch!) | |||||||||||||||||
Daer leeft noch syns gelijk.Bidt nu doch allegader
Voor den Generael bemint
Dat Godt hem lanck wil sparen,
Met ghesontheydt heerlijck ...
Maar lang heeft Piet Heyn niet meer geleefd na de vermeestering van de zilvervloot. De volgende wens ging in vervulling: Ende hierna vergaren
Al in het eeuwich Rijck.
In 1629 werd hij tot luitenant-admiraal van Holland benoemd en sneuvelde kort daarop in de strijd tegen de Duinkerkers. Maar de Westindische Compagnie had meer ervaren kaperkapiteins. Toen Jan Pietersz. na een strijd van zes uren tegen 10 Spaanse schepen het onderspit moest delven, zong men: ‘Al is Jan Pietersz. dood, daar leeft noch syns gelijk.’
Welnu, dat gold ook bij de dood van Piet Heyn. Dirck Pietersz. van Uytgeest keerde in 1629 met een grote buit in het vaderland terug. Hij had op zijn tochten langs de Afrikaanse en Amerikaanse kusten 11 schepen op de vijand veroverd. In hetzelfde jaar voer Loncq met een grote vloot uit ter verovering van Olinda en Recief (zie het vijfde hoofdstuk). Dan was er Adriaen Jansz. Pater, die geregeld in de buurt van Cuba kruiste. De Spanjaarden kregen de goede raad bij deze ‘Pater’ eens te gaan biechten. Soeckt nu aflaet ghy Spaens gekroont
Die noch inde Havana woont,
Wilt u by tyds verneeren,
Wie komt te laat wordt niet verschoont,
Pater sal 't absolveeren.
Pater was in die streken goed thuis, want hij had drie jaar dienst gedaan als galeislaaf op een Spaans galjoen ‘en gedurende deze tijd ging hij alle havens van deze kust onderzoeken en peilen.’ (Uit een brief uit St. Marta aan de koning. St. Marta was door Pater gebrandschat.) Doch de man, die het meest gevreesd was in de Kraalzee was | |||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||
Cornelis Cornelisz. Jol, beter bekend onder de naam Houtebeen. Dat hij in onze historie minder genoemd wordt dan Heyn, zal wel daaraan toe te schrijven zijn, dat hij niet het geluk gehad heeft een zilvervloot te vermeesteren. Tweemaal is de Spaanse retourvloot hem ontgaan, een keer door onwil of lafheid van zijn kapiteins, de andere keer door een orkaan, die zijn vloot deerlijk teisterde. | |||||||||||||||||
Houtebeen.De Spaanse archieven staan vol van de daden van Pie de Palo, zoals Houtebeen daar in de officiële stukken wordt genoemd. Jarenlang heeft hij voor de Compagnie gevaren en gevochten, zowel in de Caraïbische zee als in de Afrikaanse wateren. De Laet geeft in een statistiek een hele rij van de door Jol behaalde buit:
En het waren geen kleine vaartuigen, die hij kaapte. Een Spaans admiraalsschip sleepte hij uit een der Amerikaanse havens. Van een grote armada viel hij brutaalweg een der rijkstbeladen gekonvooieerde koopvaarders aan en maakte die buit. In 1638 werd hij admiraal en stevende met 12 schepen de Caraïbische zee binnen, om de daad van Piet Heyn te herhalen. Hij ontmoette werkelijk een rijk beladen vloot en dapper streed hij met de grote galjoenen. Maar zijn kapiteins trokken zich uit de strijd terug en waren oorzaak, dat de admiraal zich de buit zag ontgaan. Hij brieste van woede en gaf een der kapiteins zelfs een pak slaag, maar dat baatte weinig meer. Barlaeus schreef de houding der ondergeschikte bevelhebbers aan ijverzucht toe. Zij gunden Houtebeen het succes niet, omdat hij hen was voorbijgestreefd. Maar hoe het ook zij, of het lafheid of jaloersheid was, de zilvervloot kwam behouden in Spanje aan. Het volgende jaar nam Jol deel aan de slag bij Duins als onderbevelhebber van Tromp. Ook toen weerde hij zich geducht: Heeft hy een been van hout? hy heeft een yzre handt,
Het klotsen van zyn stelt dreunt Aragon in d'ooren
Gelyk een donderslagh het Lichaem van ons Landt.
Dat rust niet op zyn been, maar op zyn moedigheeden,
Wie zich vol moedts betoont ontbreekt het aan geen leden.
| |||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||
Opmerkelijk is, dat Houtebeen wars van alle zeemansruwheid was. Evenals Piet Heyn behandelde hij de krijgsgevangenen ridderlijk. Meestal liet hij ze na enkele dagen weer vrij. Van Haren geeft dit getuigschrift van hem: ‘Behalven Piet Heyn heeft niemand zo veel buyt op de Spanjaards veroverd als hy; en egter was hy by die natie geacht in zo verre, dat een van hunne Priesters hem noemt dien kloeken en edelmoedigen Hollander, welken de Spanjaards zo zeer vreesden, en dien zij Pie de Palo (Houtebeen) noemden.’ Tekenend is een briefje, dat een Spaanse commandant aan Pie de Palo zond, toen deze na een overval van Santiago op Cuba een sommetje vroeg voor de uitlevering van het lijk van een Spaanse officier. ‘Aan den wil, dien de heer Admiraal toont, kan men wel zien, welk een groot krijgsman hij is. Maar aangezien de oorlog nu eenmaal deze rampen met zich sleept, is het niet billijk, dat hij een afkoopsom eischt voor het lijk van Kapitein Juan de Inza en te minder, omdat hij zoo'n dapper krijgsman is, die altijd alle krijgsgevangenen, die hij maakte, weer de vrijheid gaf. En het zal billijk zijn, dat hij dat nu ook weer doet met die, welke hij thans weer heeft!’ (Werken Hist. Gen., deel 63) Houtebeen liet inderdaad twee dagen later, toen hij die streek verliet, alle gevangenen weer vrij en hoewel het er niet uitdrukkelijk bij staat, mogen we ook aannemen, dat het lijk van de kapitein uitgeleverd is. Het is trouwens opmerkelijk, hoe humaan van beide zijden in de Caraïbische zeeën is opgetreden, heel anders dan in Brazilië en dikwijls ook in Europa. Jol moest niets hebben van mishandeling van gevangenen. De Staten-Generaal hadden voorgeschreven, dat alle gevangen Duinkerkers ‘de voeten gespoeld’ moesten worden. Dit bevel is later ingetrokken wegens het verzet van de matrozen, die voor weerwraak van de Duinkerkers vreesden. Maar in Jols tijd bestond het voorschrift nog en toen hij als kapitein het eens moest uitvoeren, liep hij volgens Van Haren over het dek te ijsberen, terwijl zijn ondergeschikten de gevangen Duinkerkers twee aan twee gebonden over boord wierpen. Houtebeen wees ‘van tyd tot tyd met de vinger na de kant van Den Haag, terwyl hy uitriep: ‘Voor uwe reekening, Mijne Heeren de Staaten! voor uwe reekening!’ Nadat zijn tweede poging een zilvervloot te bemachtigen verijdeld was door een vreselijke storm, voer hij naar de kust van Afrika | |||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||
en veroverde er Angola en St. Thomé beide van grote betekenis voor de slavenleverantie. Aan de kust van Afrika is hij aan de koortsen bezweken. Hij ligt begraven in de kerk van St. Thomé, nagenoeg op de evenaar, waardoor naar Barlaeus opmerkt, ‘het geding tusschen Noord en Zuid werd ondervangen, over het graf van den man, die op beide halfronden zijn triomfen had gevierd.’. |
|