| |
| |
| |
8. De ramp
Overrompeling.
In de nacht van 31 januari op 1 februari 1953 is ons land door een verschrikkelijke stormvloed geteisterd. De gewoonte getrouw heeft de Rijkswaterstaat er een uitvoerig rapport over gepubliceerd. En wie de inleiding van dat indrukwekkende boek leest, wordt getroffen door een niet direct verwachte opmerking: ‘De door de Rijkswaterstaat uitgegeven reeks stormvloedverslagen wordt hierbij voortgezet. Tot nu toe verschenen verslagen van de stormvloeden van 1877, 1881, 1883, 1889, 1894, 1906, 1911 en 1916.’ Dat betekent dus veertig jaar lang gemiddeld om de vijf jaar een stormvloed, die ernstige schade aanricht. Maar het minst in Friesland en Groningen en het meest in Gelderland en Overijssel. Bij de stormvloed van 1916 werd Noord-Holland het zwaarst getroffen. Uit de cijfers blijkt duidelijk, dat de 300 km. lange dijk langs de Zuiderzee de geringste veiligheid bood. Nadat de Zuiderzee in 1932 werd afgesloten, is dat gevaar praktisch geweken. Van die acht stormvloeden was er maar één, die van 1906, welke in Zeeland schade van betekenis aanrichtte. Volgens de statistiek was Zeeland dus een van de betrekkelijk veilige provincies. En na de afsluiting van de Zuiderzee was er trouwens nergens meer ernstige schade aangericht. De ramp van 1953 had daardoor iets van een overrompeling, die verbijstering bracht.
| |
Noodtoestand.
Het is allemaal gebeurd in de nacht van zaterdag op zondag, en de eerste berichten, die door het A.N.P. op de telex werden doorgegeven, 's morgens om een uur of vier, kwamen uit Dordrecht, Maassluis en Willemstad. Berichten over hoog water, over de polders die onderliepen. Maar geen mens had er in de rest van Nederland aanvankelijk een vermoeden van, dat toen een groot deel van Zeeland diep onder water stond, dat dorpen door het geweld van het water waren verpletterd, dat honderden mensen de dood hadden gevonden. Eerst geleidelijk werd het duidelijk, dat er een ramp had plaats gehad. Maar hoe erg het was, dáár had men geen voorstelling van. Dat het toch wel een noodtoestand moest
| |
| |
zijn, werd de meesten duidelijk, toen de militairen per radio werden opgeroepen, om onverwijld naar hun garnizoen terug te keren. Zij kwamen; de treinen liepen vol, de perrons waren vol mensen, en het was er tóch stil. Die oproep tot de militairen was een beslissing van de chef van de generale staf. Hij las de telex-berichten over dijken, die waren bezweken, over dorpen, die geen oproep meer beantwoordden, en hij besloot, op eigen verantwoordelijkheid, om de militairen gereed te houden. Hij trok een conclusie, die eerst moeilijk te trekken scheen. Hij zette door zijn oproep opeens voor heel ons volk een dikke streep onder het woord noodtoestand, dat al meer in de telex-berichten voorkwam, al stond er in die berichten over sommige eilanden nog geen woord en al duurde het héél lang, voordat het duidelijk werd, dat Schouwen-Duiveland door de zee was overspoeld. Velen hadden gedacht dat dit eiland niet was getroffen, want er kwamen immers geen berichten om hulp. Maar een aantal Urker vissers, wier schepen in Breskens lagen, gingen zondagmiddag per autobus van Urk door België naar Zeeuws-Vlaanderen, en ze voeren uit. Ze hadden hun radiozenders aan boord, zij werden verkenners in een wereld van nood en verwoesting en zonden hun berichten naar Scheveningen. Vissers uit Ierseke deden hetzelfde.
| |
De stormvloed.
De ramp had plaats bij springvloed, maar theoretisch kon déze springvloed in verband met de maanstand niet veel betekenen. De storm heeft het gedaan. En daarbij is het van belang na te gaan, hoe die storm het Noordzeewater heeft opgestuwd. Een diepe depressie trok op 31 januari langzaam in zuidoostelijke richting over de Noordzee. Op het bijgevoegde kaartje is zij te volgen. 's Morgens om zes uur lag de kern voor de noordoostpunt van Schotland. Het is bekend, dat de winden op het noordelijk halfrond om de depressie draaien tegengesteld aan de wijzers van de klok. Zo begon aan de oostkust van Schotland door de zware storm een opstuwing naar het Zuiden. Tegen de middag was de depressie midden boven de Noordzee gelegen en de storm stuwde nu ook langs de kust van Engeland het water verder zuidwaarts. Daarbij werd die opstuwing steeds breder: zij schoof op naar het Oosten en kreeg langer banen. Toen de depressie de zuidpunt van Noorwegen raakte, was de hele Noordzee in heftige beweging en de opstuwing ging over de volle breedte dóór naar het Zuiden, naar de nauwe
| |
| |
trechter tussen de Hollandse kust en de Theemsmonding. Te middernacht was de kern van de depressie in de Duitse bocht. De storm woede onverminderd voort en de wind begon op de Noordzee te krimpen. Heel het samengestelde resultaat van deze opstuwing perste zich in de zeegaten tussen de Zeeuwse eilanden. Drie achtereenvolgende vloeden schoven over elkaar heen en hoogden elkaar op. Toen het tijd was voor eb, blééf het water even hoog als normaal bij vloed en de volgende vloed werd er als het ware overheen getild. Dit geaccumuleerde geweld laat zich precies narekenen. En ook is het niet moeilijk te zeggen, wat er anders had moeten verlopen om de ramp af te wenden. Als de depressie zich de helft sneller had verplaatst, of naar het Noordoosten was gezwenkt, dan waren de gevolgen van deze storm alleen vermeld in de geregelde overzichten van de hoogwaterstanden. En nu, in deze situatie, bezweken in het nachtelijk duister de dijken en stormde de zee naar binnen.
| |
Weggegleden dijken.
Hoe het toen ging, blijkt misschien het duidelijkst uit een verslag van wat in Stavenisse gebeurde, in het Westen van het eiland Tholen. Daar werd in de voornacht een vergeefse strijd gestreden aan het haventje. De vloedplanken waren geplaatst, maar ze konden het op den duur niet houden. Wat konden enkele mensen beginnen, terwijl het geweld van de zee al meer toenam? Het water drong naar binnen, de straten stonden blank, het water wies zienderogen en ieder zocht een goed heenkomen in het hoger gelegen gedeelte van het dorp, op de bovenverdieping, op zolder ... In één woning zaten tenslotte veertig mensen op de bovenverdieping, sommigen zo naar binnen gevlucht. Want het was aan de haven misgegaan. Het was allemaal erg, het kon nog erger worden, maar niemand had het gevoel, dat het een catastrofe was. En toen gebeurde het. Het was, alsof uit het Westen een vreemd geweld aanstormde, dat de grond deed dreunen. En opeens was het er. De volle zee overstroomde het land vanuit het Westen. Het Westen, daar was de Scheldse dijk, een geweldige dijk, een machtig bolwerk. Nooit had iemand in Stavenisse gedacht, dat het dáár mis zou gaan. En nu was die dijk er niet meer. Over tientallen meters was hij, neen, niet doorgebroken maar letterlijk weggegleden. Op twee plaatsen, over een lengte van respectievelijk 265 en 150 meter, wàs er geen dijk meer. Voor de rest waren nog vele honderden
| |
| |
meters zwaar beschadigd. En meer om de Zuid, in de aangrenzende Nieuwe Annex Stavenissepolder, waren ook twee stukken, van 400 en 140 meter, nu zònder dijk. Vroeger dacht men bij een doorbraak altijd aan een gat, betrekkelijk smal, waar het water doorheen bruiste en aan de binnenkant al kolkend een wiel vormde. Het polderland kwam dras te staan en het water werd nòg hoger, het kon gevaarlijk hoog worden, maar het ging niet zó plotseling, of er konden veiligheidsmaatregelen worden genomen. Hier werden de dijken opeens naar beneden geschoven en de zee stroomde als een wilde vloed, als een hoge golf over het land. Toen de zee zó de Kerkstraat van Stavenisse bereikte, werden de schuren plat tegen de grond gedrukt, de ramen werden ingeslagen, de deuren opengeramd, de huizen in rijen te pletter gelopen. En meteen waren de mensen in twee groepen verdeeld. De ene groep was door het eerste geweld onmiddellijk volkomen overrompeld en meegesleurd. De anderen brachten het er levend af, al scheen alles te wankelen. Maar hun huis stond nog en machteloos moesten zij wachten in de nacht, totdat er misschien in de grauwe, late morgen een kans zou zijn op redding. En voor sommigen is er geen redding meer gekomen, zij kwamen om, na een lange, vergeefse strijd. En toen tenslotte de balans werd opgemaakt, stonden er alleen voor Stavenisse tweehonderd doden vermeld. In het gehele rampgebied was het dodencijfer 1835. Van wat in de eeuwenlange strijd tegen de zee was veroverd en beschermd, had de zee in één nacht hoofdzakelijk tussen middernacht en 4 uur in de morgen, opeens 150.000 hectare terugveroverd.
De deskundigen van Waterstaat gingen na, hoe het gebeurd moest zijn. En hun verklaring is de volgende: De golven slaan steeds meer over de dijk; de binnentalud wordt geheel doorweekt en drassig, ontaardt in een zware sponsachtige massa, die door het eigen gewicht loszakt van de drogere kern; langs de kruin van de dijk ontstaat zo een lengtescheur, waardoor het water de kans krijgt, de kern van de dijk aan te tasten; dan, soms met donderend geraas als bij een bominslag, begint de dijk aan de binnenzijde in te storten en weg te glijden. Dan is het gauw afgelopen, de rest van de dijk is tot een smalle richel zonder steun geworden, die het geweld van buiten niet meer kan doorstaan. Alles wordt weggevaagd en de zee buldert over het land.
Later heeft ‘Waterstaat’ alles geregistreerd. Over een totale lengte van 48 km. waren in Zeeland de dijken doorbroken; daarbij was over 14 km sprake van zware doorbraken, waarbij de
| |
| |
dijk praktisch was verdwenen, en over 5,7 km. waren stroomgaten ontstaan, in totaal 89. Voor Zuid-Holland waren de cijfers: doorbraken met een totale lengte van meer dan 17 km. Hiervan was over 6 km de dijk geheel verdwenen en de gezamenlijke stroomgaten hadden een lengte van 1 km. In Noord-Brabant was de schade geringer, maar toch was ook nog 3,5 km dijk verdwenen en waren de stroomgaten samen ruim 1 km lang.
| |
Schokkende bijzonderheden.
Maar het is onmogelijk, de aandacht voorgoed af te wenden van die paniek, die verschrikking, die doodsnood van mensen, die jaren lang altijd rustig waren gaan slapen, ook als het springvloed was en de storm bulderde, en die nu ineens door de vloed werden overweldigd.
Nog in februari 1953 verscheen een boek DE RAMP, een nationale uitgave met een woord vooraf van H.M. de Koningin, een uitgave, ontstaan uit spontane samenwerking van de gehele Nederlandse boekenwereld, waarin de welsprekende platen de hoofdzaak zijn, maar waarin ook de tekst in een beklemmende preciesheid de situatie schetst.
‘Bij het geteisterd Stavenisse vluchtte die nacht een echtpaar. In de woonkamer stond het water al boven de knieën. De vrouw was al op de overloop. De man zou nog even een tas grijpen, die in de kamer lag. Maar binnen enkele tellen was het water nog een halve meter gestegen en drukte de deur dicht. De vrouw die trok, de man die duwde, zij konden hem niet bewegen. Zij moest vluchten en hij verdrinken, aan de andere kant van de deur.
Daar op Tholen zag een man zijn vrouw en twaalf kinderen verdrinken. Een tienjarig meisje wordt gered, maar onder het huispuin liggen haar vader, moeder en acht broertjes en zusjes.
Ergens te midden van kolkend water en striemende kou zitten een jonge man en zijn verloofde. Als na anderhalve dag een reddingboot komt is het meisje dood, de jongen half krankzinnig. Een jongen van Spijkenisse zwemt uren lang met zijn meisje op zijn rug. Dan raakt zij te verkleumd, wanhopig en uitgeput en verdwijnt in de diepte.
| |
| |
Een man is met zijn vrouw op het dak gevlucht. Zijn vrouw aan de ene hand, de andere geklemd om de schoorsteen. Het water kabbelt langs hen voort en zijn rechtervoet slaat dag en nacht achtereen met de golfklots tegen de dakgoot. Wanneer zij gered worden, is die voet kapot; de man heeft geen hiel meer, geen been meer. Het is slechts een versplinterd bot.
Op Tholen zwalkt een gezin van zes personen op een afbrokkelend vlot. Een voor een verdwijnen zij in de diepte. Alleen een jongeman, de laatste, wordt nog gered.
Ergens hangen een man, een vrouw en vier kinderen aan de dakrand. Een half uur, een uur. Dan laten zij los, de een na de ander, en verzinken in het grauwe, gulzige water.
Een man drijft met zijn vrouw op het losgeslagen dak van hun huis ergens aan land. Een tocht begint langs overspoelde dijken zonder leven en beschutting. Maar wanneer hij ten slotte nog bij de levenden komt, heeft hij zijn kinderen gestorven moeten achterlaten, onderweg tussen wat aangespoelde melkbussen.
Een man komt aanstrompelen met een dochter in zijn armen. Men neemt haar over. Zij is dood. Hij zegt: Mijn andere dochter is ook dood. Ik heb haar niet kunnen meenemen.
Het zijn maar enkelen uit duizenden van die nacht.’
Zulke bijzonderheden zijn later niet meer te verifiëren.
Zij zijn opgeschreven uit de mond van hen, die ‘het hebben meegemaakt’.
En vreemd steekt daarbij af het verhaal van die bejaarde Zeeuw, die in het huis waar hij na de vlucht gastvrijheid genoot, de nieuwsgierigheid maar weinig kon bevredigen, omdat hij naar eigen zeggen eigenlijk niets had meegemaakt. ‘Toen het water kwam, zijn wij naar de zolder gevlucht. En toen werd het water al hoger en kwam het op de zolder. En toen zijn we op het dak geklommen. En toen kwam er een heel hoge golf en sloeg het dak van het huis. En op het dak dreven we toen tegen de dijk aan. En toen zijn we van het dak op de dijk gestapt. Nou, en dat is alles wat we hebben meegemaakt.’
En dan komt het andere verhaal, dat van de hulpverlening. Maar eerst moest men wéten wat er was gebeurd. Het rampgebied zwéég. Het moest worden verkend. Over de vissers is al wat gezegd.
| |
| |
Vooral ook de verkenning uit de lucht heeft belangrijke diensten bewezen. Een Belgische piloot kwam op zondagavond tegen de schemering in Oude Tonge, want daar moesten ongeveer tien mensen in nood verkeren. Hij merkte echter, dat honderden wachtten op hulp. Zo ging het telkens. De berichten werden eerst geleidelijk als een legkaart in elkaar gepast, totdat een beeld kon worden gevormd. Maar intussen was overal het reddingswerk begonnen. De militairen hebben heel veel gedaan. Zij kwamen met sloepen, met duoks, met helicopters. Het werd al heel gauw een actie in Navoverband, waarbij grote Amerikaanse helicopters belangrijke diensten bewezen. Ongeveer 60.000 mensen werden voor langer of korter tijd geëvacueerd en kregen elders onderdak. Mensen die vast verbonden waren, hun leven lang, aan een bijna streng gesloten gemeenschap, zaten nu naast onbekenden, één in spanning en leed. En groots was de begeerte om te helpen. Kleding, dekens, geld, levensmiddelen, het was al spoedig bijna in overvloed beschikbaar. En ook uit het buitenland kwam een indrukwekkende stroom van giften en hulpmiddelen. Ook later bij de wederopbouw. En intussen ging in het eigenlijke rampgebied, vooral als bij eb weer gedeelten droogvielen voor enkele uren, het werk door, dat moest gebeuren, het zoeken naar slachtoffers, die soms moeilijk te identificeren waren, als ze uit het slik werden opgedolven.
| |
Dijken dicht.
Maar voordat met de wederopbouw kon worden begonnen, moesten eerst de dijken dicht. En dat was in sommige gevallen een bijna bovenmenselijke taak. Door het grote verschil van eb en vloed in de Zeeuwse stromen werden de gaten soms door de stroom al maar verbreed en uitgediept. Uit de lucht gezien leek het eigenlijke gat op een zware stam met grillige takken ver in het land. Dat waren de geulen die door erosie ontstonden, als het water tweemaal per etmaal weer naar zee terugstroomde. Een enkel cijfer: het stroomgat bij Schelphoek aan de zuidkust van Schouwen, het grootste van alle stroomgaten, had ten slotte een wijdte van 525 meter en een grootste diepte van 37 meter en elk etmaal ging tweemaal een watermassa van gemiddeld 125 miljoen m3 naar binnen en weer naar buiten. Gelukkig hadden de mannen van Waterstaat ervaring opgedaan met een nieuw middel, dat onder meer gebruikt was bij het dichten van de gaten van Walcheren, die gemaakt waren om het land te inunderen, ten einde de Duitsers te verdrijven. Dat dichten
| |
| |
was nl. gebeurd met behulp van caissons, grote betonnen bakken, die in het gat werden gevaren op het moment dat de getijstroom kenterde, en daarna tot zinken werden gebracht. Men had nog een andere ervaring opgedaan. Ten behoeve van de invasie in Normandië hadden de geallieerden in Engeland betonnen, geprefabriceerde havens gebouwd, de zgn. Mulberry Ports, waarvan de havendammen bestonden uit Phoenixcaissons, die vanuit Engeland naar de Franse kust werden gesleept. Het grootste type had afmetingen van ruim 62 × 18 × 18 m en een waterverplaatsing van 7400 ton. En zie, bij informatie bleek, dat in de Engelse oorlogshaven Portsmouth nog zes zulke caissons lagen. Ze werden door de Engelse marine afgestaan en naar Nederland gesleept. De Nederlandse industrie bouwde intussen kleinere caissons in series, die geassembleerd konden worden. En met behulp van zulke caissons bleek men ook de grootste stroomgaten de baas te kunnen. Maar welk een karwei was het! Wat kwam er een vakkennis aan te pas, met koelbloedigheid toegepast. En achteraf was er de verwondering, dat het zó was gelukt. Het laatste stroomgat, dat ten Zuiden van Ouwerkerk op Duiveland, ging dicht in de nacht van 6 op 7 november 1953, om 4 minuten voor middernacht, bij het schijnsel van vele natriumlampen en in tegenwoordigheid van H.M. de Koningin. Drie Phoenixcaissons waren reeds geplaatst, en de laatste werd als een deur dichtgetrokken en geduwd door sleepboten en sloot zo de ruimte tussen de reeds geplaatste caissons af. Toen de vloed weer kwam opzetten, was Duiveland voor het eerst na negen maanden voor hem onbereikbaar.
Honderdduizenden luisterden die nacht voor de radio; er werden ook nog officiële toespraken gehouden; de reporters struikelden over woorden en zinnen, om een indruk te geven van wat er gebeurde. En het officiële verslag van Rijkswaterstaat vertelde:
‘Het op de plaats brengen van de middelste sluitcaisson werd gemakkelijker geacht dan dat van de beide andere, zodat men het aandurfde, deze in de nacht van 6 op 7 november te plaatsen. Dit had het grote voordeel dat de felle stromen door het overgebleven sluitgat slechts tweemaal optraden (éénmaal bij de laatste vloed en éénmaal bij de laatste eb). De laatste vloed veroorzaakte buiten de bezinking aan de polderzijde een verdieping van 7 m. Door de laatste eb ontstonden grote neren, die veel last veroorzaakten. De sluitcaisson, die gemeerd lag ten Zuiden van het westelijk landhoofd, moest ge-
| |
| |
durende de felle ebstroom door een grote baggermolen, die naast zijn normale verankering met spuds en draden ook nog de emmerladder aan de grond had staan, en door 8 Rotterdamse havenboten van elk ruim 400 pk. worden vastgehouden.
Te 21.35 was de snelheid in het sluitgat afgenomen tot 1m/sec; het plaatsen van de sluitcaisson kon een aanvang nemen. Het draaipunt werd tot stand gebracht met de westelijke sluitcaisson. Te 22.35 begon het indraaien van de caisson. Langzaam werd de caisson tegen de afnemende ebstroom op zijn plaats gedrukt. Om 23.23 lag de caisson op zijn plaats en werden de afsluiters opengedraaid. De caisson begon te zinken, terwijl er nog ebstroom liep; 8 havensleepboten hielden de caisson tegen de stroom op zijn plaats. De in de caisson aanwezige slingerschotten bewezen hierbij goede diensten, daar de caisson tijdens het zinken in dwarsrichting sterk ging overhellen. Dit kwam doordat de resultante van de waterdruk een lager aangrijpingspunt had dan de resultante van de door de draden en sleepboten uitgeoefende krachten.
Te 23.56 kwam de caisson aan de grond: het werk was tot een goed einde gebracht.’
Ook voor ons Vorstenhuis was hiermee een goed werk ten einde gebracht. De koninklijke familie had intens meegeleefd en meegeholpen. En de aanwezigheid van H.M. de Koningin bij het plaatsen van de laatste caisson in de koude novembernacht was daarvan het symbool. Maar vooral niet minder indruk maakte het optreden van Prinses Wilhelmina, 72 jaar oud, die zich in de eerste dagen na de ramp door niets liet tegenhouden om overal mensen op te zoeken en te bemoedigen. In een slingerende sloep, op de rug van een matroos, het deed er niet toe, zij moest er heen. Marinemannen vreesden elk ogenblik, dat er iets ergs zou gebeuren. Maar de Prinses hield vol en kwam overal, en groette de mensen, alsof zij ze reeds lang kende, verzocht ze de groeten te doen aan anderen, en vergat nooit erbij te zeggen: ik kom bij u namens de Koningin...
| |
Niet weer als vanouds.
De dijken waren dicht, het land werd drooggelegd, de wederopbouw kon beginnen. Er moest een nieuwe veestapel komen: 20.000 koeien en 1750 paarden waren verdronken. De woningen en an- | |
| |
dere gebouwen hadden een schade geleden van 160 miljoen gulden; duizenden woningen waren ingestort of ernstig beschadigd. Het slib stond een meter hoog in sommige kamers.
Maar dit alles kon worden hersteld. Intussen werd al duidelijker, dat daarmee de opbouw niet was voltooid. Herstel en vernieuwing moesten samengaan. De op de zee veroverde eilanden werden in vele opzichten nieuwe eilanden, met een andere gemeentelijke indeling, een ander landschapsbeeld, een andere organisatie van het gemeenschapsleven. Ook daarbij kwam veel hulp van buiten en niet altijd hulp die goed begreep, hoe de geest van de bevolking was en zou blijven. Soms hoorde men beschouwingen, alsof de mens sociaal anders wordt als het verkeer dichterbij komt en er allerlei schaalvergrotingen plaatsvinden. Maar dat gaat niet in die mate en vooral niet zo snel als de theoretici meenden.
| |
De Deltawet.
En bij de grote veranderingen moest toch ook speciaal worden gedacht aan de toekomst. De deskundigen rekenden het ons voor: déze stormvloed is wel een uitzondering, vooral door de accumulatie van drie vloeden, maar het is mogelijk, dat het wéér gebeurt. Over een jaar, over tien jaar, over een eeuw, wij weten het niet. Het is ook mogelijk, dat het vaker gebeurt, want geleidelijk, hoewel héél langzaam, stijgt de zee ten opzichte van het land. En zowaar: de zee leverde kort daarop het bewijs, dat zij het vaker kon. In Harlingen en andere plaatsen aan de Waddenkust had de stormvloed van 1953 weliswaar niet zulke extreme cijfers opgeleverd als in het Zuidwesten van ons land, maar toch hogere standen dan ooit in deze eeuw. En - het volgend jaar, vlak voor de kerstdagen, steeg het water daar een halve meter hoger dan in het rampjaar en was de situatie twee etmalen kritiek. Al vóór de ramp was Waterstaat geleidelijk tot de conclusie gekomen, dat radicale verbeteringen van ons verdedigingsstelsel tegen de zee in hoge mate gewenst, maar door de vergroting van de technische mogelijkheden ook mogelijk waren geworden.
Zo was de tijd rijp voor de Deltawet, de wet van 8 mei 1958, ontworpen en verdedigd door de minister van Verkeer en Waterstaat Mr. J. Algera. Een wet van slechts 10 artikelen, die 1½ pagina beslaan in het Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden en waarin schijnbaar zo simpelweg wordt gezegd, wat er gebeuren zal:
| |
| |
Artikel 1. Ter beveiliging van het land tegen hoge stormvloeden worden werken uitgevoerd:
I.a. tot afsluiting van de zeearmen tussen de Westerschelde en de Rotterdamse Waterweg door waterkeringen, lopende van Walcheren naar Noord-Beveland, van Noord-Beveland naar Schouwen, van Schouwen naar Goeree-Overflakkee, van Overvlakkee naar Voorne;
b. tot afsluiting van met bedoelde zeearmen in open verbinding staande wateren, voorzover noodzakelijk of wenselijk in verband met de werken, bedoeld onder a;
II. tot versterking van de hoogwaterkering langs:
a. de zee tussen de Belgische grens bij het Zwin en de Westerschelde;
b. de Westerschelde van de zee tot de Belgische grens;
c. de kust tussen de Westerschelde en de Rotterdamse Waterweg, zeewaarts van de werken, bedoeld onder I.a;
d. de Rotterdamse Waterweg en daarmede in open verbinding staande wateren;
e. het overige deel van de kust met inbegrip van die van de Waddeneilanden.
Later werd in het kader van dit Deltaplan ook opgenomen de indijking van de Lauwerszee. Het merkwaardigste is, dat met de uitvoering van sommige van deze werken werd begonnen, voordat de wet nog tot stand was gekomen, maar met goedvinden van de Staten-Generaal. Daarbij ging het bovenal om de stormvloedkering in de Hollandse IJsel, die met bekwame spoed werd gebouwd. Want iedereen wist het, dat de dijken van deze oude rivierarm het op het nippertje hadden gehouden, en dat bij een doorbraak dáár de wateren als bij het ontzet van Leiden opnieuw Zuid-Holland zouden hebben overstroomd, maar met heel andere gevolgen.
En zo zijn de werken tot uitvoering van deze wet in volle gang. Zij zullen de gehele zuidwesthoek van Nederland veranderen op elk gebied en hoe ver en hoe diep die veranderingen zullen zijn, dat zal de toekomst ons leren. |
|