| |
| |
| |
4. Het schrikbewind
De tweede Alva.
Veertien dagen na de capitulatie arriveerde de vertegenwoordiger van de Führer, om overeenkomstig diens wens het hoogste gezag in het civiele bestuur over te nemen.
Dit was mogelijk geworden, zo deelde de nieuwe bewindsman mee, doordat de kracht van het Duitse leger en de grootmoedigheid van de Führer de orde zo spoedig hadden hersteld. Het stuk was tweetalig en er kwam al dadelijk een vermakelijke vergissing in voor. In de Duitse tekst wordt gesproken van een catastrofe ‘durch die frühere Führung der Niederlande heraufbeschworen’, wat betekent, dat die catastrofe was opgeroepen of verwekt door de verdwenen Nederlandse regering. Maar de vertaler maakte er van: na de door de vorige regering bezworen catastrofe. Het zou niet de laatste vergissing van de vertalers zijn. Menigmaal hebben velen zich verkneuterd om de overzetting van de tekst op de grote, rood omrande en door de roofvogel met het hakenkruis in zijn klauwen gekroonde aanplakbiljetten.
Maar er was toch een verschil tussen Dr. Arthur Seyss-Inquart en Ferdinand Alvarez de Toledo, hertog van Alba. De laatste kwam er echt voor uit, wat zijn plannen waren. Men wist, wat men van hem te verwachten had en vandaar ook, dat zo velen uitweken. De nieuwe Rijkscommissaris blaakte van rechtvaardigheid, van goede bedoelingen, van liefde voor ons volk. Zo scheen het althans. Maar de vertegenwoordiger van Hitler had een reputatie en die kende het Nederlandse volk: verrader van zijn eigen land en volk. Hij had de 12de maart 1938 troepen gevraagd aan zijn chef te Berlijn, om Oostenrijk te bezetten en deze minister verwelkomde op dezelfde dag te Linz de Führer, die hem als beloning voor zijn verraad bekleedde met de post van Rijksstadhouder van het overgeleverde Oostenrijk. Lang was hij niet als zodanig werkzaam. Hitler had toch nog liever een niet-Oostenrijker in de hoogste functie te Wenen en reeds de eerste mei 1939 werd hij weggepromoveerd, toen hij tot Rijksminister voor bijzondere zaken werd benoemd. Even bekleedde hij een betrekking in het veroverde Polen en thans wachtte hem zijn levenstaak in de Nederlanden.
| |
| |
| |
Als de vos de passie preekt.
Het klonk allemaal zo mooi, die 29ste mei 1940. In de Ridderzaal, waar elk jaar Koningin Wilhelmina met de vertegenwoordigers van haar volk samenkwam, was nu een erezetel opgericht voor de Rijkscommissaris. Een orkest was aanwezig. Zelfs de harp ontbrak niet. Geen wapengekletter, maar zachte muziek!
‘Gedragen door de zedelijke kracht van de grootste inspanning voor eigen volk kwamen wij ook naar dit land. En ook al liggen de dode strijders van onze weermacht in de Nederlandse aarde, toch zijn onze harten niet van vijandschap vervuld. Ook het Nederlandse volk heeft als gevolg van een geschiedkundige dwaling zijn bloedige tol betaald. De Nederlandse soldaten hebben zich in de strijd goed geweerd, de Nederlandse burgerbevolking heeft zich tegenover de strijdende troepen ordelijk gedragen. Er is niets, wat ons zou kunnen verhinderen, elkander met achting te bejegenen. Wij Duitsers echter, die door dit land gaan met een blik, welke gescherpt is door het begrip voor de waarden van de banden des bloeds en de ontbinding des bloeds in een volk, verheugen ons over de Nederlandse mensen. Wij verheugen ons over de kinderen, wij wensen, dat de jongens hier krachtige en energieke mannen en de meisjes gelukkige moeders in grote gezinnen zullen worden. Wij gevoelen ons heden steeds en in alle omstandigheden verantwoordelijk voor het goede bloed, want bloed verplicht ook over uiterlijke feiten en ontbrekend begrip heen.
Uit dit inzicht en de daaruit opkomende verandering worden de krachten gevormd, welke de hoogste waarden van ware menselijkheid laten onderscheiden en ontwikkelen. Wij komen hier niet om een volkskarakter in het nauw te brengen en te vernielen en om aan een land de vrijheid te ontnemen. Wij kennen de ware vrijheidsoorlogen van dit land, welke eens tegen de geloofsdwang en tegen Habsburg werden uitgevochten...’
‘Wij willen dit land en zijn bevolking noch imperialistisch in het nauw drijven, noch aan dit land en zijn volk onze politieke overtuiging opdringen...’
‘Als Rijkscommissaris oefen ik het hoogste regeringsgezag in het burgerlijk bestuur in de onder de bescherming der Duitse troepen staande Nederlandse gebieden uit, om de
| |
| |
openbare orde en het openbare leven te waarborgen. Ik zal alle maatregelen ook van wetgevende aard nemen, die nodig zijn om deze opdracht te vervullen. Het is mijn wil, hierbij het tot dusver geldende Nederlandse recht in werking te laten, tot uitoefening van het bestuur de Nederlandse autoriteiten er bij te betrekken en de onafhankelijkheid van de rechtspraak te garanderen...’
‘Wij zijn niet gaarne met wapengeweld gekomen, wij willen beschermers zijn om dan vrienden te blijven...’
‘Het Nederlandse volk zal door vervulling van de taak, die uit het gemeenschappelijke lot voorvloeit, in staat zijn, zijn land en zijn vrijheid voor de toekomst te verzekeren.’
Dit zijn enkele zinsneden uit de rede van Seyss-Inquart op die gedenkwaardige 29ste mei 1940.
| |
Zes jaar later.
Op de beklaagdenbank voor het internationaal gerechtshof te Neurenberg zit Dr. Arthur Seyss-Inquart en hij moet aanhoren, hoe de Amerikaanse procureur Atherton een aanklacht voorleest die 1½ uur in, beslag neemt. Hij noemde de excommissaris een der verachtelijkste oorlogsmisdadigers en stelde op zijn rekening de deportatie van 117.000 Nederlandse Joden, van wie het overgrote deel naar vernietigingskampen is gezonden, evenals het gewelddadig wegvoeren van 430.000 Nederlanders, die als slaven in Duitsland werden gebruikt. En hij haalde de rede van deze beul aan, die hij de 2de februari 1943 in Den Haag hield: ‘Wij blijven menselijk, omdat wij onze tegenstanders niet pijnigen...’.
Verder bracht hij aan het licht, dat op aansporing van de beklaagde Nederland was leeggeplunderd. In april 1942 begon het met een ‘vrijwillige bijdrage’, bestemd voor het voeren van de oorlog tegen het bolsjewisme. Per maand moest 10 miljoen gulden in goud worden geleverd. Op 31 maart 1944 was 2.150 miljoen Rijksmark afgedragen.
‘Hij is verantwoordelijk voor alle wreedheden en misdaden door de Duitsers in Nederland begaan’, zo luidde de conclusie van de Amerikaanse procureur. En hij heeft de waarheid gesproken. Tussen de 27ste mei 1940 en de 5de mei 1945 liggen jaren van de grootste ellende, veroorzaakt door handelingen van de Rijkscom- | |
| |
missaris en zijn handlangers, die volkomen in strijd waren met zijn mooie woorden, die hij in de Ridderzaal had gesproken.
Handhaving van het Nederlandse recht: dat betekende de moord op tienduizenden onschuldige Nederlanders.
Garantie van de onpartijdige en onafhankelijke rechtspraak: dat hield in, dat onafzetbare rechters werden afgezet, omdat zij recht wilden spreken. Dat hield ook in, dat duizenden zonder enige vorm van proces werden omgebracht, al dan niet na een schijnvonnis.
Geen opdringing van de eigen politieke overtuiging: dat betekende de opheffing van alle politieke partijen, behalve die ene, die eigen land en volk had verraden. Dat was de knechting van de pers en de ontbinding van alle organisaties, behalve die van de N.S.B.-ers.
Zorg voor de Nederlandse belangen, opdat de bevolking van ons land in geen enkel opzicht achter zou staan bij Duitsland: dat liep uit op wegvoering van onze levensmiddelen, onze machines, onze voorraden grondstoffen.
Bescherming werd de grootste plundering.
Vrijheid en menselijkheid waren blijkbaar de vertaling van Tyrannenjoch und Vernichtungswille, twee woorden, die steeds gebruikt werden voor de plutocratische, liberale, communistische, joodse vijanden.
Het was ook in mei, maar dan in mei 1944, dat Antipholis van Ephesus bij een tekening van Antipholus van Syracuse dichtte:
Nog nimmer is de Waarheid zó ontkend,
zózeer verminkt en listiglijk bemanteld
met veil gepraat, waaraan 't gemeen zich went,
als in dit uur, waarin een tijdperk kantelt.
De leugen zit ten troon en heeft de straat,
zij grijnst ons aan langs de vertrouwde wegen,
de leugen ranselt Waarheid in 't gelaat -
maar leugen staat den Nederlander tegen.
Prins Jezus, die ons aller harten kent,
die nieren proeft en de tirannen ment,
wij hebben van dat gif genoeg gekregen.
Verslaat de Vijand, die de Waarheid schendt! -
de leugen staat den Nederlander tegen.
| |
| |
| |
De militaire gezaghebber.
Toen Seyss-Inquart het burgerlijk bewind aanvaardde, werd Generaal Christiansen tot hoofd van het militaire gezag in het door de Duitsers bezette Nederlandse gebied benoemd. Hij stamde uit een oud Noordfries geslacht en volgens de enthousiaste beschrijvingen in sommige bladen waren zijn voorouders in Holland goed bekend geweest als gezagvoerders en harpoeniers op Nederlandse walvisvaarders. Zelfs was een van zijn geslacht opgeklommen tot lid van de vroedschap van Amsterdam. Hij was korter in zijn toespraak dan Seyss-Inquart. Tot deze collega sprak hij slechts enkele zinnen:
‘Onze strijdgemeenschap en verbondenheid van tot dusver waarborgt mij een succesvolle samenwerking voor Führer, Volk en Vaderland.’
Over de belangen van het Nederlandse volk geen woord. Dat was in elk geval eerlijker. En wat die succesvolle samenwerking betreft, het was al spoedig geen geheim, dat de beide leidslieden elkaar niet konden luchten en dat Christiansen de recepties van Seyss weigerde bij te wonen. Het Nederlandse volk heeft niet die afkeer van deze vliegergeneraal gehad als van de Rijksminister, maar toch blijven wij ons die vijf mannen herinneren, die uit het gijzelaarskamp te Sint Michielsgestel zijn weggesleept en op de heide bij de Belgische grens zijn gefusilleerd. Op last en onder verantwoordelijkheid van ‘de sympathieke en de ons niet onbekende Christiansen, die voor het Nederlandse volk de grootste achting koesterde’.
Zo had Nederland zijn twee machthebbers en zij kregen hun helpers. Nog voor zij beiden op het toneel verschenen, had de Führer ons Dr. Wohltat toegezonden als economisch adviseur in de directie van de Nederlandse Bank, ‘een man met een grote naam en internationale reputatie, die hier de wederopbouw in grote stijl ter hand zal nemen’. De naam van de nieuwe adviseur was althans prachtig (en hij was zeker nog de beste van het hele stel), maar naar de Wohltaten hebben we vergeefs uitgezien.
Van al die handlangers, die de Führer ons zond, is wel de naam Rauter de meest beruchte geworden. Hij, die zich noemde: de Höhere S.S. und Polizeiführer, Generaal-Commissaris voor het Veiligheidswezen, heeft met zijn trawanten en met goedkeuring van de opperbeul Himmler zijn slachtoffers bij duizenden gemaakt.
| |
| |
| |
De Joden.
Handhaving van het Nederlandse recht. Dat had de Rijkscommissaris bij de aanvaarding van zijn ambt uitdrukkelijk beloofd. Maar hij was nog slechts enkele weken aan het bewind, of dit recht werd geschonden. Onze grondwet garandeert de volledige vrijheid van godsdienst niet. alleen, maar verklaart ook, dat elke Nederlander tot elke landsbetrekking benoembaar is. De bezetter begon niet direct met een pogrom. Alles ging geleidelijk, zo geleidelijk, dat de gewetens van een groot deel van het Nederlandse volk in slaap werden gesust. Dat al vrijwel dadelijk het rituele slachten werd verboden en de niet-Ariërs niet meer deel mochten uitmaken van de luchtbescherming, dat was toch niet zo erg? Zo redeneerden velen, misschien beter gezegd: bijna allen. Toen kwam de bepaling, dat allen, die een overheidsbetrekking bekleedden of bij het onderwijs werkzaam waren, de zogenaamde Ariërverklaring moesten tekenen. Dat betekende ontslag van de Joden uit die betrekkingen, ofschoon dat natuurlijk niet dadelijk werd gezegd. Wel werd het benoemen en bevorderen van Joden terzelfder tijd verboden. Nog was de reactie gering. Uit de kringen van de professoren en studenten te Leiden kwamen de eerste protesten, terwijl ook de kerken een poging deden, om de Rijkscommissaris te bewegen, het onrechtmatige besluit in te trekken.
| |
Het eerste rekwest.
De vertegenwoordigers van 7 kerkgemeenschappen, n.l. de Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken, de Chr. Gereformeerde Kerken, de Geref. Kerken in H.V., de Herstelde Evangelisch Lutherse Kerk, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit en de Remonstrantse Broederschap, zonden uit naam van die kerken in oktober 1940 hun eerste verzoekschrift in.
De strekking van de genomen maatregelen, waarbij gewichtige geestelijke belangen ten nauwste zijn betrokken, achten zij in strijd met de Christelijke barmhartigheid. Voorts treffen deze maatregelen de leden der kerk zelve, voorzover zij in de laatste geslachten tot het Christendom zijn overgegaan en in volkomen gelijkgerechtigdheid, zoals de Heilige Schrift uitdrukkelijk verlangt (Romeinen 10:12, Galaten 3:28), in de kerken zijn opgenomen.
Eindelijk worden de kerken op het diepst ontroerd, omdat
| |
| |
het hier betreft het volk, waaruit de Zaligmaker der wereld is geboren en dat het voorwerp is van de voorbede der Christenheid, opdat het zijn Heer en Koning lere erkennen.
Het is om deze redenen, dat zij zich wenden tot Uwe Excellentie met het dringende verzoek te willen meewerken tot de intrekking van de voorschriften, houdende verbod van benoeming en bevordering van Joodse ambtenaren in het bezette Nederlandse gebied. Zij doen daarbij een beroep op de belofte, door Uwe Excellentie in een plechtig uur geschonken, dat gij ons volkskarakter wilt eerbiedigen en aan ons land geen ideologie wenst op te dringen, die ons vreemd is.
| |
Bijna te laat.
Het stuk was een beroep op de Rijkscommissaris, maar tegelijk een appèl op het geweten der Nederlanders. Maar ook nu bleek, dat het moeite kostte, om dit geweten wakker te schudden. Daarbij kwam, dat dit getuigenis in de Hervormde kerken wèl en in de Gereformeerde kerken niet werd voorgelezen, wat verwijdering tussen de samenwerkende kerken bracht, die door een onhandige poging, om het niet afkondigen te verdedigen, nog werd vergroot. Gelukkig is het contact spoedig hervat en had men geleerd door de opgedane ervaring. De meesten beseften echter ook na dit kerkelijk getuigenis niet, welk een groot gevaar in deze eerste maatregels school. Het was daarom, dat Dr. J. Koopmans, secretaris van de Ned. Christen Studenten Vereniging, een brochure schreef, een der eerste illegale pamfletten, waarin op zeer prïncipiële en pakkende wijze op het verzuim van ons Christenvolk werd gewezen, dat niet direct een duidelijk ‘neen’ had gezegd, toen de Ariërverklaring werd gevraagd. Daarin werden de verenigingen en besturen aangeklaagd, omdat zij of een ontwijkend advies aan de leden hadden gegeven, òf geredeneerd hadden: Doe het maar, want de anderen doen het ook.
Op dit punt beschuldigde hij zelfs de kerken, dat zij geen leiding hadden gegeven in de geest van een kerkblad, dat schreef:
‘Eer vergete mijn rechterhand zichzelve, dan dat ik een verklaring ondertekene, dat ik niet van Joodsen bloede ben, waarbij ik dus verklaar: Gij, Here Jezus, zijt wel van Joodsen bloede geweest, maar ik gelukkig niet, en daarom kan ik mijn betrekking houden.’
| |
| |
Geen enkele instantie was er, die open en eerlijk durfde te adviseren: Weigert te tekenen! Secretarissen-generaal, burgemeesters, besturen van christelijke scholen, christelijke organisaties, omroepverenigingen, de balie, de Maatschappij voor Geneeskunde, zij allen werden door de schrijver opgeroepen, om een standpunt te bepalen, om na de eerste verloren slag niet weer te falen of te redeneren: De maatregelen zijn tot nu toe nog al gematigd.
Wij kunnen in het vervolg niet allerlei artikelen en andere illegale geschriften citeren of excerperen, maar deze twee eerste stukken hebben grote betekenis gehad. ‘Bijna te laat’ heeft duizenden diep getroffen en het heeft bij een groot deel van ons volk bij elke nieuwe oekase de vraag doen rijzen: ‘Mag ik dit doen?’ De eerste slag was verloren, schreef Dr. Koopmans, maar dat verschillende volgende slagen gewonnen zijn, is niet het minst aan zijn vlammend protest en zijn waarschuwing te danken. En dat geldt niet alleen van de slagen op het terrein van rassenleer en godsdienst, maar evenzeer van die op het gebied van het onderwijs, de organisatie, de staatsbemoeiing, de wegvoering naar Duitsland, de Arbeidsdienst, de Winterhulp, de Volksdienst en zovele meer, waar de vijand ons trachtte te verslaan.
| |
Al maar verder.
De bezetter ging door. De ontslagen kwamen wel, de Joodse kinderen moesten van school verwijderd worden, de eerste bordjes verschenen in parken of aan openbare gelegenheden: ‘Joden niet gewenst’. Straks werd het ‘Voor Joden verboden’. Op het persoonsbewijs kwam een grote J te staan en de stamkaart voor de distributiebescheiden werd gemerkt. De voorbereidingen voor de grote razzia's! Maar om nog duidelijker de Jood te herkennen en om hem straks nog gemakkelijker te kunnen vangen, werd de 29ste april 1942 de Davidsster voorgeschreven, te dragen op de jas of de mantel, de gele zespuntige ster met het woord Jood er op.
Men grijpt uw kind, men steelt uw zaken,
Men neemt u alles, alles af,
Om paria's van u te maken,
Men brengt u tot de bedelstaf.
Maar van uw borst daar blinkt van verre,
Het Davidsschild, de Jodensterre.
Gij gaat door diepe, donkere dalen,
| |
| |
Groot is uw leed, fel is uw pijn,
Maar immer zal de opzet falen,
Want God zegt: Eeuwig zult gij zijn!
En uit uw harten licht van verre,
Het Davidsschild, de Jodensterre.
Zo zag de dichter in het Geuzenliedboek het teken van smaad als een erester en zo beschouwden ook vele Nederlanders dit, toen zij in april 1942 tot grote ergernis van de Duitsers en hun trawanten voor ieder, die met een ster getooid was, de hoed afnamen.
Maar toen die ster verscheen, was het leed al begonnen. De dichter wijst daar ook op. De Joden moesten hun bedrijven en winkels overlaten aan ‘eerlijke Verwalters’, die begonnen met zichzelf een behoorlijk traktement toe te kennen en met royaal gebaar Winterhulp te gedenken, zij moesten hun vermogen storten bij Lipmann en Rosenthal, die wel zorgde, dat het in Duitsland kwam, zij werden samengedrongen in afzonderlijke wijken, zij werden overgeleverd aan de barbaarsheid van de kornuiten van de W.A., die cultuurbeschermers wilden heten.
| |
Het eerste grote conflict.
Amsterdam heeft het recht in zijn wapen te voeren de zinspreuk: Standvastig, Vastberaden, Barmhartig. En volkomen verdiend. Daar kwam het in februari 1941 tot een spontaan verzet tegen de barbaarse methoden van de Duitsers en hun handlangers. De laatsten, de W.A., waren begonnen met het uitlokken van incidenten in de Jodenbuurten: het inslaan van ruiten en het molesteren van Joodse bewoners. Amsterdam trok partij voor de verdrukten en het kwam tot botsingen op grote schaal, gevolgd door een vrijwel algemene staking. De Duitsers moesten hun prestige handhaven en spoedig schoten de overvalwagens in alle richtingen. Hoe ernstig de toestand wel was, bleek uit het feit, dat de uitzonderingstoestand werd afgekondigd en de bevelhebber van de weermacht, Generaal Christiansen, het opperste gezag aan zich trok. Met zware straffen werden bedreigd zij die de arbeid niet onmiddellijk hervatten of die nog enige actie voerden. Opmerkelijk was echter, dat hij tevens elke politieke actie verbood, in het bijzonder het dragen van uniformen en insignes, van welke aard dan ook. Dit laatste was duidelijk genoeg. De W.A. moest ook van de straat. Na een paar dagen was de rust volledig hersteld, de rust van het kerk- | |
| |
hof. De stad mocht nog 15 miljoen gulden boete betalen en burgemeester De Vlugt en vier wethouders hadden af te treden.
Het ondubbelzinnig bewijs, zo luidde de officiële uiteenzetting, was geleverd, dat Engelse agenten en anti-Duitse ophitsers de hand in het spel hadden gehad. En verder stond vast, dat Joodse horden, voorzien van wapenen, stelselmatig incidenten uitlokten en aanvallen pleegden op Nationaal-Socialisten en de weerloze vrouwen en kinderen van deze Nederlanders mishandelden. De talrijke arbeiders waren tegen hun wil, maar door bedreiging en zelfs handtastelijkheden gedwongen geweest om te staken! Zo trachtte de ‘Voorlichtingsdienst’ de schuldvraag op te lossen en de manifestatie anderzijds te verkleinen, door de duizenden stakers als slachtoffers voor te stellen, die uit vrees hadden gehandeld. Daarmee was weer niet in overeenstemming het besluit van dezelfde dag, dat geen staker over de 25ste en 26ste februari loon mocht worden uitbetaald en dat hij zonder meer mocht worden ontslagen.
Ziet men op het directe resultaat, dan lijkt het verzet onzinnig. Met een loden buis of een paar keien begint men niets tegen tanks en mitrailleurs, maar evenals bij de meistaking van 1943 is deze eerste grote poging tot verzet een morele overwinning geweest voor de moedige Amsterdammers. De N.S.B. had zich voor altijd onmogelijk gemaakt en de ware intenties van de bezetters waren na alle mooi gepraat thans volkomen duidelijk. De slachtoffers hadden niet voor niets hun leven gegeven.
Van de arrestanten werden velen tot langdurige gevangenisstraffen veroordeeld en enkelen hoorden het doodvonnis tegen zich uitspreken. Vierhonderd Joden in de leeftijd van 20 tot 35 jaar werden als vergeldingsmaatregel overgebracht naar een Duits concentratiekamp, zo bepaalde de Hogere SS- en Politiechef Rauter in een bekendmaking, die in Amsterdam werd aangeplakt. Dat stond gelijk met het uitspreken van de doodstraf.
Tegelijk met de berechting van de ‘ophitsers en raddraaiers’ van de Amsterdamse opstand, vielen de vonnissen van een groep actieve verzetslieden, de eerste grote groep, die terechtgesteld werd. Het officiële communiqué wordt hieronder afgedrukt.
| |
De achttien.
‘Op 13 maart zijn van de achttien Nederlanders, die zoals bekend is gemaakt, in het Haagse proces tegen een terreur-, sabo- | |
| |
tage- en spionage-organisatie ter dood waren veroordeeld, vijftien door de kogel terechtgesteld. Een gratieverlening kwam niet in aanmerking, daar bedoelde organisatie behalve ernstige sabotagehandelingen tegen militaire inrichtingen op de laagste wijze en met de gemeenste middelen, zoals zij anders slechts bij onbeschaafde volken bekend zijn, b.v. allerlei gifmoorden en aanvallen op Duitse militairen beraamd en in een aantal gevallen ook ten uitvoer heeft gebracht. Slechts drie der veroordeelden heeft de Bevelhebber der Weermacht tot een levenslange tuchthuisstraf begenadigd, omdat zij bij het plegen der daad nog geen twintig jaar oud waren. De Weermachtbevelhebber wenst hiermede een laatste beroep te doen op het verstand en het inzicht van de Nederlandse jeugd. Tegelijk zijn drie te Amsterdam veroordeelde ophitsers, die tot stakingen in de provincie Noord-Holland hadden aangezet, doodgeschoten.’
Zo was het getal van achttien toch weer vol.
| |
Ik heb geloofd.
Een van de ‘misdadige elementen’, die reeds erg geleden had door de verschrikkelijke mishandelingen, schreef op de dag van de terechtstelling nog aan zijn vrouw. Het was de 40-jarige verzekeringsagent Ary Kop uit Vlaardingen:
‘Ik kan het mij nog niet voorstellen en toch gebeurt het met zonsondergang of met zonsopgang, maar wij sterven voor een heilig doel. Ik ben zo gelukkig, dat ik je gisteren nog heb kunnen spreken. Wij hebben zojuist met 15 man nog een psalm gezongen: “Nu gaan wij op tot Gods altaren”, maar allen, zonder uitzondering, kunnen het zich nog niet voorstellen, dat het over enkele uren of morgen nog afgelopen is...’
‘Jac. v.d. Ende kwam ook nog afscheid nemen met de woorden: Ik ben altijd een vriend van je geweest en ik hoop, dat Gods genade ons voert. Hij weet wel, wat wij gewild hebben.’
En toen zes veroordeelden reeds gereed stonden, om weggebracht te worden, schreef hij nog:
‘Terwijl zes vrienden op de gang reeds stonden om weggebracht te worden, kwam in mijn gedachten:
| |
| |
“Ik heb geloofd, en daarom zing ik.
Van ontferming en verlossing
Door het bloed van Golgotha.
Daarom zing ik U, die stervend
Alles, alles hebt volbracht.
Lam Gods, dat de zonden wegneemt
Lam van God, voor ons geslacht”.’
De dag na zijn executie werd zijn derde kindje geboren.
| |
Het lied.
Aan deze achttien wijdde de dichter Jan R.Th. Campert zijn ontroerend vers:
Een cel is maar twee meter lang
en maar twee meter breed,
wel kleiner nog is het stuk grond,
maar waar ik naamloos rusten zal,
wij waren achttien in getal,
O lieflijkheid van lucht en land
van Hollands vrije kust -
eens door den vijand overmand,
vond ik geen uur meer rust;
wat kan een man, oprecht en trouw,
nog doen in zulk een tijd?
Hij kust zijn kind, hij kust zijn vrouw
en strijdt den ijdelen strijd.
Ik wist de taak, die ik begon
een taak, van moeiten zwaar,
maar 't hart dat het niet laten kon
schuwt nimmer het gevaar;
het weet, hoe eenmaal in dit land
voordat een vloek'bre schennershand
het anders heeft begeerd,
voordat die eden breekt en bralt
| |
| |
het misselijk stuk bestond
en Hollands gronden binnenvalt
en brandschat zijnen grond,
voordat die aanspraak maakt op eer
een land dwong onder zijn beheer
en plunderde als een dief.
De rattenvanger van Berlijn
zo waar als ik straks dood zal zijn,
en niet meer breken zal het brood
noch slapen mag met haar -
verwerp al wat hij biedt en bood,
Gedenkt, die deze woorden leest,
en die hun nastaan 't allermeest
in hunnen rampspoed groot,
zoals ook wij hebben gedacht
er komt een dag na elke nacht,
voorbij trekt ied're wolk.
Ik zie, hoe 't eerste morgenlicht
door 't hoge venster draalt -
mijn God, maak mij het sterven licht,
gelijk een elk wel falen kan,
opdat ik heenga als een man
als ik voor de lopen sta.
| |
Oordeel van Seyss-Inquart.
In diezelfde dagen hield de Rijkscommissaris een ontzaglijk lange redevoering in het Concertgebouw te Amsterdam, waarbij hij de Februari-opstand te Amsterdam en de pas gevelde vonnissen ook besprak:
‘Er zijn mensen, die van mining zijn, dat zij krachtens na-
| |
| |
tionale beweegredenen zich persoonlijk op het spel zetten en dat het ingezette en verspeelde leven een soort oproep en aansporing voor de overigen vormt en een aanleiding tot nationale gedachtenis voor de nakomelingen, kortom, dat zij nationale helden en martelaren worden. Deze mening is een onjuistheid. Als nationale helden en martelaars blijven slechts diegenen in de herinnering van een volk voortleven, die hun leven aan de goede zijde van de ontwikkeling van dit volk op het spel hebben gezet. Slechts wie voor de werkelijke dragende politieke idee van een volk zijn leven heeft gelaten, geldt als heros. Wie aan de verkeerde kant stond wordt vergeten, al heeft hij zich persoonlijk nog zo flink gedragen. Als het Nederlandse volk zich opmaakt en de weg van de volkse vernieuwing en de gelijkgerechtigde medewerking aan de nieuwe opbouw van Europa inslaat, dan zullen degenen, die aan de andere zijde hebben gestaan en zijn gevallen, worden vergeten.’
Maar als dit het criterium is, dan hebben deze achttien, en vele honderden met hen, aan de goede kant gestaan, want ze zijn en worden niet vergeten.
| |
Oranje en Nederland.
De aanvankelijke ontsteltenis en teleurstelling bij een groot deel van het Nederlandse volk, toen bekendgemaakt werd, dat de Koningin het land verlaten had, had wel heel spoedig plaatsgemaakt voor juister inzicht en hoe meer de vijand trachtte haar naam en haar daden te belasteren, hoe groter de aanhankelijkheid werd of opnieuw werd. Ook hier wist de bezetter door onhandigheid voortdurend zichzelf te schaden en zijn handlanger Anton Mussert deed al niet anders. Hij verklaarde de 5de juli 1940:
‘Wij, nationaal-socialisten, zijn er van overtuigd, dat op 13 mei 1940 het Oranjehuis als Vorstenhuis heeft opgehouden te bestaan. Dit is voor ons een vaststaand feit en de toekomst zal dit bevestigen. Koningin Wilhelmina was de laatste der regerende Oranjes.’
Het was precies een week na een geweldige en onverwachte demonstratie, vooral in Den Haag, waarbij ons volk zijn liefde voor het Oranjehuis in ballingschap had getoond. Duizenden legden op de verjaardag van de Prins hun bloemen neer bij het paleis en
| |
| |
tekenden de felicitatieregisters, de opperbevelhebber Generaal Winkelman en burgemeester De Monchy voorop. De wegvoering van eerstgenoemde in krijgsgevangenschap is ook aan deze daad niet vreemd.
En dan volgen de maatregelen elkaar op: geen fietsvlaggen, het dragen van oranje verboden, elke demonstratie eveneens, het Wilhelmus verboden, behalve dan voor de N.S.B., die het 6de couplet voortdurend ontwijdde, geen recht mocht meer worden gesproken in naam der Koningin, de straatnamen, die aan levende leden van het koninklijk huis herinnerden, dienden te worden gewijzigd. Op 31 augustus werd nauwlettend controle gehouden, maar wie kon verhinderen, dat vele heren die dag juist blootshoofds liepen. Hoe meer maatregelen, hoe vindingrijker de Nederlanders. Uitgesneden dubbeltjes, postzegels op een bepaalde wijze opgeplakt, naamgeving van kinderen, slagzinnen met O.Z.O., het waren allemaal maar van die kleinigheden, waarop de bezetter direct weer reageerde met verbod en bedreiging.
De pers werd gedwongen om lasterlijke berichten op te nemen over leden van het koninklijk huis. Sommige kranten weigerden, andere trachtten door een bepaalde opmaak en het veelvuldig noemen van de bron - D.N.B. - zich uit de moeilijkheden te redden. De grote voorliefde voor het kweken van goudsbloemen, margrieten, anjers en afrikaantjes was in de oorlogsjaren wel heel opvallend en wekte meermalen de woede op van de W.A. Maar veel meer werd de band bevestigd door de toespraken, die de Koningin hield voor de radio. Het kon om 7 uur 's avonds opvallend stil zijn op straat, want het bericht was op kantoor en school, in werkplaats en winkel allang verspreid: ‘Vanavond spreekt de Koningin!’ En al was dan sedert juni 1940 het luisteren naar ‘vijandelijke’ zenders ten strengste verboden, als de Koningin sprak, dan waren 90% van de toestellen afgestemd op Engeland. En hoevelen hebben moed en troost geput uit de woorden, die zij sprak, woorden als deze:
‘Christus' ledige graf spreekt door alle tijden heen, is het alles beheersende feit, in betekenis ver uitgaande boven het verschrikkelijk gebeuxren van het huidige tijdsgewricht. Het verzekert ons, dat achter het beeld, dat wij zien van deze wereld, doortrokken van haat en overdekt met puinhopen en verwoesting van allerlei aard, Zijn machtig rijk staat, dat geen overweldiger kan overweldigen, en het verzekert ons
| |
| |
tevens, dat Hij, de Overwinnaar van dood en duivel, in de kracht van Zijn liefde steeds geslagen wonden heelt en tranen doet verkeren in blijdschap; en zulks niet voorbijgaande, maar voor altijd. Nog zien wij slechts de ellende om ons heen en het heengaan van hen, die ons lief zijn; hun thuiskomen is nog voor ons oog verborgen. Doch eens zal het anders zijn, want het ledige graf zegt u, dat het thuiskomen der uwen is in Zijn Rijk en in Zijn licht, dat zij in Christus u nabij zijn, omdat Christus u nabij is...’
‘Groot en schoon is het offer, dat zij, die hun leven gaven, brachten. Maar zeer zwaar en drukkend zijn ook de vele dagelijks terugkerende offers, die een ieder moet brengen en het leed, dat hij moet doormaken en zonder welke onze vrijheid niet te herwinnen is. Vooral de geest, waarin de offers gebracht worden en de beproevingen gedragen worden, is een kracht ter overwinning. Levendig staat ons voor de geest in deze tijd het innig verband tussen Christus' lijdensnacht en de onze, en wij voelen de steun, die deze kruisverwantschap ons geeft.
Voor ons heeft Hij volgehouden tot het einde, opdat wij zouden kunnen volhouden in iedere strijd, niet alleen in de innerlijke strijd, maar ook in die voor een rechtvaardige en goede zaak. Hij heeft volgehouden voor ons, opdat wij dit zouden kunnen ook in de worsteling van dit ogenblik. Toen de nacht der verlatenheid over Hem kwam, een verlatenheid, die nimmer ons deel zal en kan zijn, klonk van Zijn lippen: Mijn God, Mijn God. Ziedaar het geheim van Zijn kracht en ook van de onze. Als wij in de donkerste ure van ons leven God niet loslaten, ook als wij niets meer van Hem bespeuren kunnen, worden wij de overwinning deelachtig, die, welke wij thans zo vurig begeren, maar bovenal die, welke door Christus is behaald.’
En dan het gebed elke zondag in de kerk. Er waren kleine kinderen, die er op letten en bij thuiskomst hun oordeel over de dominee uitspraken: ‘Een goeie, want hij bad voor de Koningin.’ Als dat de maatstaf is voor een ‘goeie dominee’, dan had Nederland er in die tijd weinig slechte.
Verboden noch verdachtmaking hebben de liefde tussen vorstin en volk kunnen uitblussen.
Nog is het uur van weerzien niet gekomen,
| |
| |
Maar ons verlangen zwol tot zekerheid,
En wat ons door de vijand werd ontnomen,
niet onze liefde tot Uw rijk beleid,
niet onze trouw, die in het laffe dreigen
van straf en dood nog groeide, rijk en diep,
en niet de blijdschap, die wij voelden stijgen,
als ons van ver Uw stem tot strijden riep.
En nu wij heden weer Uw feest gedenken,
gaan onze harten juichend tot U uit;
zelfs groter vreugde wil die dag ons schenken,
want voller weten wij, wat hij beduidt.
Voller dan vroeger in die tijd van vrede
toen ons alleen geluk met U verbond,
want wat wij allen met en om U leden,
brandt dieper nog in 's harten diepsten grond.
| |
De N.S.B.
Die liefde en de groei daarvan was omgekeerd evenredig met de sympathie voor de beweging, die zich Nederlands durfde noemen, de N.S.B. In de jaren voor de oorlog had zij aanhangers weten te vinden, door listig gebruik te maken van de slechte economische toestanden, door beloften naar alle kanten, maar reeds voor 1940 was de invloed sterk aan het verminderen. Bij de verkiezingen in 1938 daalde het aantal stemmen tot de helft van dat van enkele jaren tevoren. Reeds in de maanden van de mobilisatie was van de trouw, waarop de Beweging steeds zo prat ging, van de liefde voor Volk en Vaderland (en toen nog voor de Vorstin, zo het heette) niet veel gebleken en sprak de Leider de bekende woorden, dat hij met gekruiste armen zou afwachten, als Nederland in oorlog met Duitsland kwam. Of het met gekruiste armen was, weet ik niet, maar hij bracht in elk geval die 5 dagen door op een vliering in Huizen. Maar toen de capitulatie een feit was, kwam hij weer te voorschijn en dacht, dat het nu zijn gouden tijd werd. Hoe weinig begreep hij de toestand en ook de geestesgesteldheid van ons volk. Nog maar enkele weken na de verwoesting van Rotterdam hield hij te Lunteren een hagespraak, daarbij dankbaar memorerend de aanwezigheid van Duitse partijgenoten. En daar had hij de ‘moed’, om de opperbevelhebber van de Duitse luchtmacht, Hermann Göring, de grote luidklok van de N.S.B. aan te bieden ‘als offer van dankbaarheid voor de bescherming, ons geboden’. De bescher- | |
| |
ming, waarvan Rotterdam het voorbeeld was. De geste werd niet eens op hoge prijs gesteld en Göring beschouwde het alleen als een welkome aanvulling van het zo hoog nodige metaal.
Intussen had de Beweging de wind mee. Het aantal leden nam weer toe, maar de kwaliteit was omgekeerd evenredig met de kwantiteit en de leider zelf sprak voortdurend zijn ongerustheid uit over het peil van zijn volgelingen. De baantjes, de extra-toewijzingen en andere voorrechten lokten het gespuis, dat graag de hand opstak en ‘Houzee’ schreeuwde, als daar iets mee te verdienen viel. Het aannemen van nieuwe leden werd zelfs tijdelijk gestaakt en de bekeerlingen konden voortaan eerst een tijd als sympathiserende leden beproefd worden op hun trouw en eerlijkheid.
Maar het Nederlandse volk werd niet gewonnen. Dat zag de optochten van de W.A. in de zwarte uniformen met ergernis en minachting. Een enkele maal kwam het tot een botsing, waarbij een dergelijk sujet werd gedood, die dan met groot eerbetoon werd begraven en als martelaar werd vereerd. Maar in de regel liet het Nederlandse volk de op relletjes beluste horden trekken zonder er de minste notitie van te nemen.
De propaganda slaagde maar niet, hoe de leiders zich ook inspanden en dan moesten de verslagen goed maken, wat er aan de werkelijkheidd ontbrak. Na een bezoek aan Eindhoven heette het, dat langs de hele weg de mensen geschaard stonden om de leider te begroeten, om zelf de man te aanschouwen, van wie nu iedereen weet, dat hij de leider van het Nederlandse volk zal zijn. Heel Eindhoven was uitgelopen! Men had het uur van het bezoek zo gekozen, dat de Philips-fabrieken begonnen.
Het is maar een der vele voorbeelden van propaganda, waarop ons volk vergast werd, maar dat was te nuchter om deze prachtverslagen te geloven.
Het ergste voor Mussert was, dat de bezetter hem niet voor vol aanzag. Hij had gehoopt op een functie als Quisling in Noorwegen; herhaaldelijk was geprofeteerd dat de ambtsaanvaarding spoedig te verwachten was, maar de Duitsers waagden zich niet aan dit experiment.
‘De N.S.B. zal haar regeerplicht als roeping aanvaarden’, riep Mussert in juli 1942 uit op een bijeenkomst te Lunteren, maar wat hem en zijn beweging ten deel viel in december 1942 op de ilde verjaardag van de partij was een schamel beetje ‘regering’. Hij werd bekleed met de raadgevende macht.
| |
| |
Een maand later volgde een decreet van de Rijkscommissaris:
‘Het is in overeenstemming met de taak mij door de Führer opgedragen, het Nederlandse volk te betrekken bij de verantwoordelijke medebeslissing inzake het bestuur van dit land. Drager van de politieke wil van het Nederlandse volk is de Nationaal-Socialistische Beweging der Nederlanden. Ik heb derhalve gelast, dat ter waarborging van de harmonie tussen het Bestuur en de taak van de Nationaal Socialistische Beweging der Nederlanden alle aan mij ondergeschikte Duitse instanties bij de uitvoering van belangrijke personeelsaangelegenheden, overleg dienen te plegen met de Leider der Nationaal-Socialistische Beweging.’
In de praktijk kwam dit overleg neer op het uitzoeken van partijgenoten voor de opengevallen baantjes en het paraderen voor de fotograaf.
Dan was er nog de onderlinge verdeeldheid tussen de zonen van hetzelfde huis, de strijd tussen de N.S.B. en de N.S.D.A.P. en andere malcontenten, scheldkanonnades tussen Volk en Vaderland en De Misthoorn, grote aversie tussen de W.A. en de Nederlandse S.S. Duitse instanties moesten dan de eenheid herstellen, zo nodig door al te felle opposanten naar het Oostfront te zenden.
| |
Naar het Oostfront.
Want ook hier had Mussert een taak. Hij mocht als ronselaar optreden voor de Führer, om soldaten te werven voor de grote kruistocht in het Oosten en hij mocht bij het vertrek van de kleine contingenten een toespraak houden, samen met de landverrader luitenant-generaal Seyffardt, en hoog opgeven van de dure roeping van het ‘Nederlandse legioen’ en het hoog houden van de Nederlandse vlag en de Nederlandse eer in de strijd tegen het barbarendom. Van die Nederlandse vlag en die Nederlandse eer kwam niet veel, want de vrijwilligers kregen een Duitse opleiding en Duitse officieren en zij moesten de eed van trouw afleggen aan Hitler. Van zeer velen kwamen al spoedig de prachtige rouwadvertenties in de krant met het runenteken er boven en de vermelding dat de dappere kameraad voor Leider, Volk en Vaderland was gesneuveld, wat de animo onder de W.A. nu weer niet stimuleerde. Gelukkig voor hen werd medegedeeld, dat er ook een
| |
| |
krachtig thuisfront moest blijven en de leden van ‘de keurtroep, die het nationaal-socialisme wil uitdragen door houding en discipline’ werden op 50 vergaderingen gerustgesteld door de commandant Mr. Zondervan met de mededeling dat het gaan naar Rusland helemaal vrijwillig was en dat de Leider niet beval maar verzòcht en dat er ook een zeer belangrijke taak in eigen land was te verrichten. Die taak kon spoedig gevonden worden in de Landwacht, waarin ze, met jachtgeweren uitgerust, hun moedwil en onkunde konden botvieren.
Het eenmaal illegaal uitgekomen ‘Haarlems Dagblad’ gaf de beste typering van deze terroristen door een advertentie:
‘Driemaal reeds was hij door de rechtbank veroordeeld; tweemaal voor inbraak en eenmaal voor oplichterij. Zijn vrouw is van hem weggelopen. De voogdijraad heeft hem uit de ouderlijke macht over zijn kinderen ontzet. Wat deed hij dus: Hij werd landwacht!’
| |
De ‘Opbouw’.
En intussen werd het Nederlandse volk verblijd met de producten van de nieuwe orde. De oude instellingen en organisaties moesten verdwijnen. Aanvankelijk kregen ze een commissaris, natuurlijk iemand van de nieuwe richting. Zo werden de vakverenigingen gelijkgeschakeld, eerst de socialistische, straks ook de confessionele. Hoe dat in zijn werk ging, vertelde Ruppert in het eerste nummer van De Gids, na de bevrijding van het Zuiden verschenen op 15 maart 1945.
‘Het was 25 juli 1941.
De voorzitters van alle bij het Christelijk Nationaal Vakverbond aangesloten bonden waren door de Duitse bezettingsautoriteiten opgeroepen tot een bespreking ten kantore van het C.N.V.
Namens de zgn. Rijkscommissaris werd ons toen meegedeeld, dat de “heer” Woudenberg in het vervolg als commissaris van het C.N.V. zou optreden en dat alle bestuurders verplicht waren, de orders van deze commissaris op te volgen.
Discussie over dit besluit had volgens de Duitse autoriteit geen zin. Maar dat verhinderde de aanwezige voorzitters toch niet, om elk voor hun bond te verklaren, dat zij niet bereid waren, een dergelijk “commissariaat” te aanvaarden.
| |
| |
De bestuurders staakten de arbeid, die hun lief was. Verreweg het grootste deel bedankte terstond voor de organisatie, waaraan zij jaren lang hun krachten gegeven hadden.
De Christelijke vakbeweging, die tot zo rijke zegen was geweest voor de arbeidende stand, ging uiterlijk ten onder.’
Dit is maar een voorbeeld, maar zo ongeveer ging het bij de meeste vrije organisaties. Daarbij was het vooral om de goedgevulde kassen te doen. De werkgeversorganisaties volgden, tal van jeugdverenigingen en allerlei andere organisaties ‘van niet commerciële aard’. Van medewerking was weinig of geen sprake. Bestuurders trokken zich terug, de leden bedankten bij duizenden, maar de kassen waren gered en dat was heel belangrijk voor de nieuwe beheerders.
Na deze stap kwamen er al spoedig nieuwe. De eenheid zou voortaan worden nagestreefd en zo kregen we voor de boeren een Landstand, voor de arbeiders het Nederlandse Arbeiders Front, voor de vorming van de jeugd een Jeugdstorm, in plaats van de dienstplicht een vrijwillige, later een verplichte Arbeidsdienst, de groene Koenraad met zijn schop. De zorg voor de behoeftigen zou voortaan door de Winterhulp worden geregeld, straks aangevuld door de Nederlandse Volksdienst. Geen week ging er voorbij, of de een of andere oekase verkondigde, dat er ten behoeve van het Nederlandse volk weer een heilrijke organisatie in het leven was geroepen of een sociale maatregel van de eerste orde was genomen. Jammer, dat het Nederlandse volk de eisen en voordelen van de nieuwe tijd slecht verstond. N.A.F.-vergaderingen werden een fiasco òf door gebrek aan belangstelling òf doordat de gedwongen aanwezigen ‘de ernst van de toestand nog niet verstonden’. De postbode kwam in vele rayons met net zoveel krantjes van de Landstand terug als waarmee hij op stap was gegaan.
De ‘Kultur’ was voor de bezetter en de Beweging ‘een voorwerp van aanhoudende zorg’ en deswege werd ons land verrijkt met een Kultuurkamer onder leiding van Prof. Goedewagen, die in juni 1942 werd geopend met een rede van de Rijkscommissaris, die verklaarde, dat het een diepere grond had, dat de Nederlandse Kultuurkamer de Reichskulturkammer tot voorbeeld had genomen. Er kwamen in deze Kamer verschillende gilden, zoals dat van de beeldende kunsten, het persgilde, onder leiding van Max Blokzijl, een muziekgilde, een letterengilde, een filmgilde en één voor theater en dans.
| |
| |
De artsen moesten lid worden van een Artsenkamer, waarin een N.S.B.-er de leiding kreeg. Dit pogen is op een volledig fiasco uitgelopen, omdat 6000 dokters weigerden een aanmeldingsformulier in te zenden en velen zullen zich herinneren, dat op een bepaalde dag alle bordjes met arts waren verdwenen of dat deze beroepsaanduiding met een stuk leukoplast was overplakt. Tenslotte moest de Artsenkamer haar activiteit staken, omdat, behalve een kleine groep van nieuwlichters, niemand zich aan de oekases van de leider Croin stoorde.
Zo kreeg ook de Jeugdstorm alleen de kindertjes van kameraden en kameraadskes onder zijn vanen. De leden van de ontbonden organisaties wachtten andere tijden af of zetten hun werkzaamheden clandestien en gecamoufleerd voort. De diaconieën hadden nooit groter collecten dan in die jaren, toen de Winterhulp schier bedelde, of men toch een gift wou aannemen en de Volksdienst later zijn waardebonnen maar met de grootste moeite kwijt kon. Neen, afbraak was er wel, maar met de opbouw schoot het maar niet op.
| |
Radio en Pers.
Beide instrumenten ter publicatie en voorlichting werden door de bezetter aanstonds ingeschakeld om het Nederlandse volk te beinvloeden en te bekeren tot de nieuwe orde. We kregen de Nationale Radio, waarvoor mannen als Max Blokzijl al spoedig hun welgemeende adviezen gaven, waarvoor Winterhulp en Volksdienst werden aangeprezen en die bij elke nieuwsuitzending ons wilden doen geloven, dat de overwinning nu aanstaande was.
De kranten kregen eerst zachte aanwijzingen of er werden verzoeken gericht tot de redacties, maar al gauw volgden de eerste straffen: een boete hier, een schorsing voor enkele weken of maanden daar, verwijdering van een redacteur elders.
Maar die ‘zachte middelen’ waren maar van korte duur. Er werd een oppercensor benoemd, de heer Janke, en deze kweet zich met ijver van zijn taak. De journalisten moesten lid worden van de Perskamer (later een gilde van de Kultuurkamer) en op de vele conferenties werd hun precies gezegd, hoe en wat ze te schrijven hadden, zelfs de plaats waar een artikel of mededeling moest afgedrukt worden.
A.N.P. leverde voortaan de kopij kant en klaar, zoals de heer Janke het wilde, en voor of na de mededelingen verschenen de aan- | |
| |
wijzingen. Zo af en toe mocht een onhandig stuk van de Leider van het Nederlandse volk niet overgenomen worden of werd een Duits blad gecensureerd - voor wat Nederland betreft - omdat de waarheid er al te duidelijk in voorkwam. Het ging op deze manier:
Niet voor Publicatie.
Op de persconferentie heden werd gesproken door Ministerialrat P.W. Fink, die namens het Rijkscommissariaat mededeelde, dat de heden gepubliceerde oproep van de Rijkscommissaris en van luitenant-generaal Seyffardt ter vorming van het Nederlandse Vrijwilligerslegioen tegen de bolsjewieken, letterlijk en op de voorpagina met grote opmaak gebracht moeten worden. Gedurende de eerste drie dagen moet commentaar ter toelichting van deze oproep worden gegeven. Het moet voor het publiek zeer duidelijk worden gemaakt, dat elk beschaafd volk de kruistocht tegen het bolsjewisme en zijn gruwelen, die thans door zulke ontzettende vondsten in de gevangenissen der veroverde steden versterkt onder de aandacht komen, ondersteunt en ondersteunen moet.
Of over andere onderwerpen:
de presseabteilung wenst geen commentaar in de pers op de inbeslagneming van rijwielen.
in opdracht van oberregierungsrat hushahn delen wij u mede, dat het verboden is foto's te publiceren van leidende duitse persoonlijkheden, zittende aan een maaltijd.
einde noot voor directie, hoofdredactie en redactie.
niet voor publicatie.
noot voor de redacties. niet ter publicatie.
in afwachting van nadere mededelingen, welke hedenmiddag gedaan zullen worden, is het niet geoorloofd het artikel van ir. mussert in volk en vaderland, getiteld ‘geen boter en geen vlees’ over te nemen en te bespreken.
noot voor de redacties, niet ter publicatie.
het is niet juist, dat de n.s.b. hier over acht dagen aan de macht zal komen. de bladen wordt dan ook verboden op deze geruchten in te gaan.
de afdeling perswezen van het departement van v. en k.
| |
| |
deelt mede, dat geen commentaar mag worden geleverd op de nieuwe personele belastingen. over het algemeen mag niet geschreven worden over belastingonderwerpen en dergelijke. noot voor de redactie, niet ter publicatie.
Zo werd de pers dag aan dag geïnstrueerd en redacties en journalisten kronkelden zich in allerlei bochten om nu eens aan een publicatie te ontkomen en dan eens goed te praten - natuurlijk niet in de krant -, dat men bleef verschijnen. Het bekende recept: Er staat ook nog wel iets goeds in de krant. Maar eervol was het niet!
| |
De school.
Zou de vernieuwing, de echte ‘Volkse Geest’, zegevieren, dan was het nodig, dat de Nederlandse jeugd gewonnen werd voor de idealen, dan moest het onderwijs worden genazificeerd. Voorzover hiertoe pogingen zijn gedaan, zijn deze volkomen mislukt, dank zij de ouders, de onderwijzers en leraren, dank zij ook de houding van de leerlingen zelf. Nu bleef het bij vaak stumperige pogingen, om toch iets te laten merken van de nieuwe tijd. Passages in de leer- of leesboekjes moesten worden verwijderd, met het gevolg, dat de leerlingen nu natuurlijk wilden weten, wat er onder het reepje papier stond. Er werd hier en daar reclamemateriaal verspreid, maar het lag in een minimum van tijd in de goot. De houding van vrijwel alle onderwijzers en leraren ‘schommelde tussen hevige verontwaardiging en dodende spot’, als er een nieuwe aanslag op de school gepleegd werd. Dr. van der Does zegt het kort aldus:
‘De leerlingen, in stede van slachtoffer te worden van het verraderlijk Nazivergif, moesten door diezelfde leerkrachten voortdurend in toom gehouden worden, uit vrees, dat zij zichzelf en de school in moeilijkheden zouden brengen door illegale lectuur binnen de schoolmuren te smokkelen of door hun schaarse Nazi-schoolkameraden al te duidelijk te demonstreren, wat zij van hen dachten.’
Geen vak had in die jaren zoveel aantrekkelijkheid als de vaderlandse geschiedenis en de tocht naar Rusland en de val van Napoleon werden volgens de Nazi-autoriteiten op vele scholen misbruikt als propaganda tegen de ‘ontzettende worsteling, die de
| |
| |
grootste man van alle tijden voerde in het belang van Christendom en beschaving’.
De invoering van het Duits op de lagere scholen werd een paskwil, de inschakeling van de schoolkinderen in de Winterhulpactie met speldjes en verkeerstekens mislukte volkomen. Over de benoeming van het personeel aan de bijzondere scholen zal in het hoofdstuk over het verzet nog nader worden gesproken. Op enkele middelbare scholen, waar een leraar hoopte zijn ‘gunstige’ invloed uit te oefenen, kwam het tot conflicten, die geen successen opleverden, maar de leerlingen versterkten in hun afkeer van de nieuwe orde.
Ook aan de universiteiten trachtten de Duitsers en hun handlangers het onderwijs om te zetten, maar ook hier is hun streven niet bekroond. Het ontslag van de Joodse professoren was al heel spoedig de aanleiding tot demonstraties, waardoor de Leidse universiteit werd gesloten en de Technische Hogeschool te Delft tijdelijk ook. In februari 1943 werd plotseling een zeer groot aantal studenten gearresteerd en weggevoerd. De indruk, die deze laffe overval allerwegen veroorzaakte, was zo groot, dat de Duitsers terugkrabbelden. Zij wilden de studerenden verder ongemoeid laten, mits de studenten een verklaring tekenden. 80% weigerde en het gevolg was, dat de universiteiten en hogescholen òf officieel hun deuren sloten òf slechts in naam open waren. Mussert en de zijnen trachtten de Duitse maatregelen goed te praten met tirades over plutocratenzoontjes, die ook maar eens moesten werken, maar zij beseften maar al te goed, dat al deze gewelddaden, het ontslag en de arrestaties van de ware opvoeders van de studerende jeugd, de Beweging nog meer stinkende maakten bij het Nederlandse volk.
| |
De roof.
En intussen had een uitplundering van ons land op grote schaal plaats. Treinen en schepen werden vol geladen met boter, kaas, groenten, fruit, koffie, thee, tabak en andere, produkten en vervoerden alles oostwaarts. De Nederlandse Regering had gezorgd voor een zeer belangrijke opslag van voedings-en genotmiddelen. De oorlog 1914 - 1918 had maar al te goed geleerd, dat aanvoer in oorlogstijd heel moeilijk kan worden, zo niet onmogelijk. Hiervan heeft de bezetter enorm geprofiteerd en misschien heeft de wetenschap, dat er veel te halen was, de begeerte om Nederland te
| |
| |
veroveren, nog wel versterkt. Intussen werd het Nederlandse volk overstroomd met distributiekaarten met steeds lager rantsoenen, met een papierwinkel van toewijzingen, met een ‘keur’ van surrogaten. Geweldige propaganda werd gemaakt met de produktieslag. Onze textiel verdween in korte tijd en wat de officiële instanties niet in beslag namen, dat was welkome buit van de individuele Duitsers, die steeds bepakt en bezakt met ‘Urlaub’ gingen. Bollen geeft een staatje, wat één Hauptsturmführer wegsleepte:
4 bestralingsapparaten, 120 scheerapparaten, 750 knijpkatten, 6 radio's, 80 acculampen, 4 kisten filmapparaten, 2 boekenkasten, 2 linnenkasten, 2 gebeeldhouwde kisten, 2 opklapbedden, 6 schilderijen, 10 electrische strijkijzers, 5 electrische kachels, 7 keukenuitrustingen, 4 kisten sigaren, 1 kist sigaretten, 2 pelsjassen, 300 paar zijden kousen, 4 bontjassen, 5 zilvervossen, 2 rollen Engelse stof voor herencostuums, 4 stofzuigers, 4 fietsen, 20 fietsbanden, 8 jachtgeweren en 20 kisten met conserven en dranken.
Daar kon de familie in de Heimat het voorlopig mee doen.
Meubels waren ook zeer welkom en de 8ste juli 1942 moesten onze metalen er aan geloven. De torenklokken werden geroofd. Gelukkig zijn vele daarvan na de oorlog weer terechtgekomen, door sabotage gered. De radiotoestellen werden verbeurd verklaard in 1943 om te voorkomen, dat er valse berichten werden verspreid. Tramwagens, spoorrails, hoogspanningsdraden, fabrieksinstallaties, kunstvoorwerpen, bibliotheken en zelfs onze pasmunt waren voor de beschermers een welkome aanvulling van hun voorraad.
En als er geklaagd werd over de kleine rantsoenen, dan verschenen er prompt biljetten met beschuldigingen aan het adres van Engeland, de bondgenoot, die ons honger liet lijden door zijn meedogenloze blokkade.
80% van de auto's en motorfietsen werd weggehaald en spoedig was elke fiets een begeerlijk object voor de rondtrekkende rovers.
Dit zijn maar enkele voorbeelden. En het Nederlandse volk werd onderwezen, hoe nuttig en voedzaam brandnetels wel waren, hoe de kinderen in de vakanties hun medemens konden dienen door het zoeken van onkruid, dat gekweekte groenten kon vervangen, wilde vruchten, paddestoelen en kruiden voor ‘thee’.
| |
| |
Toen de bevrijding kwam, was ons land volledig leeggeplunderd.
| |
Levend materiaal.
Maar ook mensen kon Duitsland gebruiken. Aanvankelijk werden arbeiders gevraagd en gelokt met schone beloften. Op grote reclamebiljetten verschenen lachende arbeiders en blijde moeders met kinderen naast pakkende opschriften als: Ook zo tevreden? Hij werkt in Duitsland. Meldt U aan bij het Gewestelijk Arbeidsbureau. Verbetert uw toekomst. Grijpt uw kans. Welvaart in Uw gezin door arbeid in Duitsland.
Door foto's en publicatie van brieven werd de arbeiderswereld vergast op de schone vooruitzichten en de buitengewoon paradijsachtige toestanden van degenen, die in de val gelopen waren. De uitwerking was niet geweldig en toen ‘moesten de mensen dan maar tot hun geluk gedwongen worden’, vond Dr. Böning. En toen volgden dan ook de verplichte meldingen, de uitkamming van de bedrijven, de Liese-actie, de razzia's, de oproeping van alle gedemobiliseerden om in krijgsgevangenschap terug te keren. Honderdduizenden zijn door de slavenjagers weggehaald en nog eens honderdduizenden hebben zich door onderduiken aan de ‘plicht’ onttrokken. ‘Zij verkozen het ongewisse en rechteloze leven van een voortvluchtige boven het werken voor de gehate vijand.’
| |
Er zijn geen woorden voor.
Maar dit is het ergste: maanden, maanden lang werd elke week bij Westerbork een trein volgepropt met Joden; telkens ongeveer duizend, mannen, vrouwen en kinderen; ze werden vervoerd onder omstandigheden die bij het transport van vee niet worden geduld; ze werden bij aankomst in Auschwitz of Sobibor en masse vergast, alsof het ongedierte was.
In 1978 heeft Dr. L. de Jong het achtste deel van zijn grote geschiedeniswerk ‘Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog’ gepubliceerd over alles wat gevangenen is aangedaan, en het kostte hem na meer dan dertig jaar nog een zekere zelfoverwinning om dit verhaal op papier te zetten.
Eigenlijk zijn er dan ook geen woorden voor.
| |
| |
21. De ‘nieuwe heren’ (v.l.n.r.): Rauter, Christiansen, Mussert en Seyss Inquart. (Foto R.v.O.)
22. Generaal Seyffart bij het vertrek van Nederlandse vrijwilligers naar het Oostfront.
| |
| |
23. Het manifest van de Nederlandse Unie. (Foto R.v.O.)
| |
| |
24. Prof. Dr. K. Schilder
25. Dr. J. Koopmans (Foto R.v.O.)
26. Mevr. Th. Kuipers-Rietberg (Foto R.v.O.)
27. Johannes Post (Foto R.v.O.)
28. Frans Goedhart, alias Pieter 't Hoen (Foto R.v.O.)
29. Theo Dobbe (Foto R.v.O.)
| |
| |
30. Een Joods gezin, gereed voor vertrek naar Westerbork. (Foto R.v.O.)
31. Jodenrazzia op het J.D. Meyerplein te Amsterdam. (Foto R.v.O.)
32. 'n Bejaard Joods echtpaar, ondergedoken in een souterrain, weet zich te behelpen. (Foto R.v.O.)
| |
| |
33. Zo verging het talloze onderduikers en verzetslieden die zich op het platteland land of elders schuilhielden voor de bezetter. (Foto R.v.O.)
34. Eén van de vele drukkerijen van illegale bladen: radio-ontvangstation, redactie, tikkerij, drukkerij en verzendkantoor, alles inéén. (Foto R.v.O.)
35. De deelnemers aan de geslaagde overval op de strafgevangenis te Leeuwarden, zoals zij die bewuste avond opereerden. (Foto K.P. afd. Friesland)
| |
| |
36. De illegale pers
| |
| |
37. De grote drie in Teheran, 1 december 1943. (Foto R.v.O.)
38. Generaal Dwight D. Eisenhower en Maarschalk Bernard L. Montgomery, ‘Viscount of Al'amein’. (Foto R.v.O.)
| |
| |
39. Koningin Wilhelmina en Prins Bernhard in Londen na een bezoek aan de ‘Oranjehaven’, het tehuis voor Engelandvaarders. (Foto R.v.O.)
40. Het oorlogskabinet-Gerbrandy (v.l.n.r.): Ir. J.W. Alberda, Dr. J. van den Tempel, Mr. J.R.M. van Angeren, Prof. Mr. P.S. Gerbrandy, P.A. Kerstens, Mr. E.N. van Kleffens, J.Th. Fürstner, Dr. G. Bolkestein, H. van Boeijen en Jhr. Mr. E.F.M.J. Michiels van Verduynen.
|
|