| |
| |
| |
2. Nog neutraal
Mobilisatie.
Evenals in de eerste wereldoorlog wilde ook de Nederlandse Regering in het nieuwe grote conflict strikt neutraal blijven, een opgaaf, die thans nog veel moeilijker was dan in de jaren 1914 - 1918. Dat bleek al uit de positie van de luchtstrijdkrachten, die toen nog maar een zeer ondergeschikte rol speelden en die thans een even belangrijke plaats innamen als de land- en zeemacht. Een voortdurende schending van ons neutraal luchtruim moest worden gevreesd en heeft dan ook, hetzij opzettelijk, hetzij bij vergissing, plaats gehad. De blokkade ter zee zou al dadelijk veel scherper vormen aannemen dan in 1914, met al de moeilijkheden en gevaren daaraan verbonden: aanhouding en onderzoek van onze schepen, speciaal door de Engelsen, torpedering of vernieling door mijnen van Duitse zijde.
Bovendien was het gevaar, dat de Duitse troepen nu bij een aanval op Frankrijk Limburg en Brabant niet zouden ontzien, veel groter dan in 1914. In Duitse kringen werd nog altijd betreurd, dat men toen morele overwegingen boven ‘militaire noodzaak’ had gesteld en het oorspronkelijke plan van Von Schlieffen had gewijzigd in die zin, dat alleen België werd overrompeld. Paraatheid was dus geboden, want neutraliteit betekent dan alleen iets, als zij kan worden gehandhaafd.
Na de Duitse herbewapening waren ook in Nederland plannen gemaakt en ten dele uitgevoerd, om het militaire apparaat uit te breiden en te verbeteren, al kwamen de meeste maatregelen te laat. De tijd van bezuiniging op bezuiniging heeft zich verschrikkelijk gewroken.
Toen de kwestie Tsjecho-Slowakije in 1938 een zeer grote spanning veroorzaakte, werden ook in ons land verschillende veiligheidsmaatregelen genomen, die echter na München weer konden worden ingetrokken. Maar het bleek al gauw, dat de onweersbui niet voorgoed was afgedreven, maar opnieuw kwam opzetten. In verband met de inval van Italië in Albanië in het voorjaar van 1939 en de woelingen in Midden-Europa werd door het Ministerie Colijn op 7 april overgegaan tot het oproepen van speciale troepen voor de grens-, kust- en luchtverdediging. Tevoren was de diensttijd al verlengd van 5½ maand tot 11 maanden.
| |
| |
De spanning nam in de zomer toe en het conflict tussen Duitsland en Polen bereikte in de tweede helft van augustus haar climax. De 24ste augustus werd daarom het bevel tot de voormobilisatie gegeven, die de volgende dag plaats had. Drie dagen later volgde de oproep tot de algemene mobilisatie, waartoe het besluit genomen werd in een ministerraad, waarbij de minister-president, Jhr. de Geer, afwezig was. In de laatste maanden voor het uitbreken van de wereldoorlog hadden wij ons nog de weelde van een kabinetscrisis veroorloofd. Dr. Colijn verdween van het toneel en maakte plaats voor Jhr. de Geer, een man met grote gaven, maar volkomen ongeschikt voor zijn taak in deze dagen.
De 29ste augustus kwamen de lichtingen 1924 - 1938 onder de wapenen en over het algemeen kon gezegd worden, dat de mobilisatie evenals in 1914 vlot verliep. Begin september hadden de troepen hun stellingen ingenomen, geen moment te vroeg, want de 3de september was Wereldoorlog II een feit geworden. Tegelijk met de afkondiging van de algemene mobilisatie werd de chef van de generale staf I.H. Reynders tot opperbevelhebber van Land- en Zeemacht benoemd, zodat hij dezelfde functie bekleedde als Generaal Snijders tijdens de eerste wereldoorlog.
| |
Paraat?
Maar een gemobiliseerd leger is niet voldoende. Om geheel paraat te zijn, komt er heel wat meer kijken. Uit het onderzoek na de oorlog is wel gebleken, dat er zeer veel aan de organisatie, de bewapening en het moreel van onze troepen ontbrak.
Tal van gemobiliseerden hadden een veel te korte opleiding gehad. Lange jaren was de diensttijd maar 5½ maand en degenen, die de zogenaamde vooroefeningen in eigen omgeving hadden ‘doorlopen’, konden zelfs met 1½ maand toe. Van zulke militairen kan natuurlijk moeilijk gezegd worden, dat ze allround soldaten zijn. Daarbij kwam nog, dat door de bezuinigingen de lichtingen zeer klein waren gehouden, waardoor verhoudingsgewijs veel te veel huisvaders moesten worden ingezet, als het ernst werd. Van de ongeveer 43.000 goedgekeurde dienstplichtigen kwamen in de jaren van bezuiniging maar 19.000 man onder de wapenen.
Ook de herhalingsoefeningen hadden zeer veel te wensen overgelaten, ook al omdat alles wat geld kostte, diende te worden vermeden. Grote manoeuvres behoorden tot de zeldzaamheden. ‘Alles was goedkoop en daarmee is het voldoende aangeduid.’
| |
| |
Er was veel te weinig materieel en wat er was, dateerde vaak uit de vorige eeuw. Kanonnen van 1880 moesten uit de arsenalen gehaald en opgepoetst worden om nog dienst te doen. ‘We hadden geen artillerie, geen afweergeschut, geen mijnenwerpers, geen radioverbindingen, geen pantserafweer, geen vliegtuigbescherming’, zo luidde later de klacht van menig commandant, die met zijn troep tegen een modern uitgerust leger kwam te staan. De verdedigingslinies waren lang niet gereed. De Grebbestelling moest eigenlijk nog gebouwd worden en toen de oorlog uitbrak was zij wel gedeeltelijk klaar, maar het had zeker nog een half jaar gevergd vóór het werk geheel voltooid zou zijn. En elders was het nog erger. Geen kazematten van beton hier, geen telefonische verbindingen daar, geen mogelijkheid tot inundatie elders.
‘En wat in vredestijd verzuimd is, haalt men in een paar maanden niet in’, merkte een hoofdofficier terecht op, waarbij nog kwam, dat de winter 1939/'40 erg streng was, waardoor het werk zeer vertraagd werd.
Het grote aantal verloven was oorzaak, dat van een regelmatige oefening van het gemobiliseerde leger ook nog weinig terecht kwam, terwijl er aan de leiding ook, zacht gezegd, nog wel het een en ander ontbrak. Er was onvoldoende kader en de automatische bevorderingen waren geen waarborg, dat de rechte man ook op de rechte plaats kwam.
Er was bovendien jaren een geest gekweekt tegen het leger, die de tucht ondermijnde en al wat militair was in discrediet had gebracht of trachtte te brengen bij het Nederlandse volk. Wat de Pruis te veel had, had ons volk te weinig. In de laatste jaren was hierin wel verbetering gekomen, doordat ook de Vrijzinnig-Democraten en Socialisten hun politiek wijzigden, maar men verandert de mentaliteit niet met een handomdraai en het denigrerend praten over ‘soldaatjespelen, sabeldieren en geldverspilling’ had zijn uitwerking gehad. In 1933 was muiterij nog ‘dappere ongehoorzaamheid’ in de ogen van sommigen en nog iets eerder werd er gesproken van de ‘uitbranding’ van het officierenkorps. De bekering kwam, vooral door de gevaren van het verschrikkelijke stelsel van tirannie bij onze oosterburen, die met geen gebroken geweertje was te bestrijden, doch de stelselmatige ondermijning van ons nationaal besef en onze nationale plicht hadden te lang geduurd. Vonden velen het niet een sport ‘om de lijn te trekken’ en gold het soms niet als een daad om zich te verheffen, als men ‘zich even fijn gedrukt had’?
| |
| |
Daarbij kwam nog iets: wij waren er de vorige keer ‘doorgerold’ en nu zou het ook wel wat meevallen, zo redeneerden velen. De ernst van de situatie was velen niet duidelijk en het op zichzelf prachtige feit, dat wij meer dan 100 jaar in Europa geen oorlog hadden gehad, werkte dit ongerechtvaardigd optimisme in de hand en leidde tot een zekere goedmoedigheid, die in zorgeloosheid ontaardde. Uit inspectierapporten is dat nu nog duidelijk te merken. een wachtcommandant, die ongewapend de grenscontrole uitoefende, soldaten, die op een kritiek moment de schietgaten van de kazematten hadden dichtgestopt, omdat het anders zo koud was. En toen van de hoogste legerleiding een opmerking gemaakt werd over de wijze, waarop een weg aan de grens moest worden versperd, waren er officieren die het toch allemaal maar theorie vonden, want in de praktijk kwam het gelukkig toch niet zo ver. Zij geloofden niet in een overval en zulk een zorgeloos optimisme wordt gaarne overgenomen. Wie de uitgebreide verslagen en verhoren van de Enquête-commissie naleest, zal nog veel meer gerechtvaardigde klachten kunnen ontdekken en tal van oorzaken kunnen vinden, die tot de conclusie moeten leiden: Wij waren noch in augustus 1939 noch in mei 1940 klaar.
| |
Wisseling in het opperbevel.
En dan boterde het niet tussen de Regering, speciaal de minister van Defensie, en de opperbevelhebber. Knappe rechtsgeleerden en militaire kopstukken hebben hun licht laten schijnen over de verhouding tussen de commandant van Land- en Zeemacht en de Regering. Het is een puzzle, die niet gemakkelijk is op te lossen. De twee termen opperbestuur en opperbevel zijn wel aardig, maar in de praktijk is de grens moeilijk. Het eerste berust bij de constitutionele Koning, en de minister van Defensie of de ministers gezamenlijk kunnen dus ter verantwoording geroepen worden. Voor zijn beleid moet dus de opperbevelhebber door de Regering op haar beurt ter verantwoording kunnen worden geroepen, maar gaat dit ook zover, dat zij in zijn leiding kan ingrijpen, hem kan voorschrijven, hoe hij in zijn ‘techniek’ moet zijn? Het is hier de plaats niet, om een oplossing te geven, maar wel kan gezegd worden, dat door deze ‘tere’ verhoudingen gemakkelijk conflicten konden ontstaan. De opperbevelhebber klaagde, dat de minister van Defensie teveel in zijn zaken ingreep, buiten of achter hem om handelde en hem te weinig armslag gaf, doordat de staat van beleg niet
| |
| |
werd afgekondigd maar slechts de staat van oorlog en dan nog op beperkte schaal. Een vrij scherpe censuur op de pers moest b.v. door de opperbevelhebber op last van de minister weer worden ingetrokken. Dan waren er klachten over onvoldoende voorlichting, over onbeantwoorde voorstellen, verschil van inzicht over het toelaten van mobilisatieclubs voor de militairen, die aanhangers van de ‘moderne vakbeweging’ waren, wat de opperbevelhebber ontoelaatbaar achtte.
Maar het belangrijkste zal geweest zijn, dat de beide autoriteiten het niet eens waren over de strategie: over de waarde van de Peelstelling, over de vraag, of de Grebbe de lijn van de uiterste weerstand moest zijn of de oude vesting Holland, of de troepen na een eventuele terugtocht van de Grebbe nog ingezet zouden kunnen worden achter de Waterlinie en dergelijke kwesties meer. We kunnen zeggen, dat er van het begin af aan geen of te weinig vertrouwen heeft bestaan, een allereerste voorwaarde voor een juiste samenwerking. Een samenkomst onder presidium van Koningin Wilhelmina zelf bracht geen blijvende verbetering en tenslotte werd de 30ste januari 1940 Generaal Reynders verzocht zijn ontslag aan te vragen. Zijn opvolger werd Generaal Winkelman, een gepensioneerde, die echter bij de mobilisatie weer in actieve dienst was getreden. Over deze kwestie is na de oorlog een onverkwikkelijke strijd gevoerd, maar wie dan ook gelijk had, al deze kwesties waren niet bevorderlijk voor de consequente doorvoering van een bepaald verdedigingssysteem. En dat had Nederland zo dringend nodig. Alles ging zo stroef. En ernstig is b.v. de klacht, dat bij het uitbreken van de oorlog vóór de Grebbestelling niets was opgeruimd, omdat de Regering het had verboden. De vijand heeft van de boomgaarden een pracht gebruik gemaakt en onze verdediging kon ze niet onder vuur nemen, toen ze de voorposten aanvielen.
| |
Een nationale verdediging.
Er was echter ook een andere oorzaak, die het opstellen van een bepaald plan bemoeilijkte. Dat was ons stelsel van de nationale verdediging. Onze Regering stond op het standpunt van de volstrekte neutraliteit. Er moest dus front naar twee kanten worden gemaakt en de kusten moesten evengoed als de landsgrenzen worden bezet. Als een van de beide partijen aanviel, zouden wij de andere om hulp vragen. De gezanten hadden daartoe verzegelde opdrachten,
| |
| |
die echter alleen in geval de aanval een feit was, mochten worden geopend. Maar dat verhinderde, dat er vooraf overleg kon worden gepleegd. Wij konden door deze politiek, om het concreet te zeggen, bij een eventueel gevaar van Duitse zijde - en dat was het waarschijnlijkst - vooraf geen overleg plegen met België, gesteld dat dit ook zou worden aangevallen, en met Frankrijk. Daarom was er ook geen coördinatie in de verdediging en sloot de Belgische defensielijn niet aan bij onze Peelstelling. Zouden de Duitsers beide landen aanvallen, dan konden ze door Belgisch gebied eenvoudig om onze Peelstelling heentrekken en de aanval in de rug beginnen. Er zijn in de meidagen Franse troepen in Brabant aangekomen, maar het ontbrak volkomen aan samenwerking, omdat er geen plannen waren en de hopeloze toestand was oorzaak, dat zij al spoedig zich hebben teruggetrokken op Antwerpen. Alleen in Zeeland hebben ze krachtdadig aan de strijd deelgenomen, terwijl onze manschappen, geheel terneergeslagen, feitelijk aan geen weerstand meer dachten. Engeland en Frankrijk hadden in 1939 een gemeenschappelijke opperbevelhebber benoemd, maar zij waren bondgenoten en wij hadden steeds ons onthouden van iedere toenadering tot welke partij dan ook. En de Belgen, eerst nauw met Frankrijk verbonden, waren dezelfde weg opgegaan, toen het linkse Frankrijk met Rusland een verbond sloot.
| |
De moderne oorlog.
Men was in ons land misschien ook nog te veel ‘vastgeroest in de methoden en handelwijzen’ van de eerste wereldoorlog. Toen kreeg b.v. de Belgische regering nog ‘fatsoenlijk’ een ultimatum en begon de strijd aan de grenzen. Men had het in 1939 en zelfs in 1940 nog over een tweede of derde linie, terwijl na de inval in Polen al gebleken was, dat door de luchtmacht de strijd direct naar het hart van het land kon worden verlegd. Vooral Noorwegen was een les, waar de parachutisten een grote rol speelden. Of met die les voldoende rekening is gehouden? Een van de commandanten meende in de avond van de 9de mei de waarschuwing om bijzondere waakzaamheid te betrachten, niet te moeten doorgeven, daar zijn troepen toch niet in de eerste linie lagen. De verrassing van Waalhaven en van de Moerdijkbrug zou misschien voorkomen zijn, wanneer met deze mogelijkheid meer rekening was gehouden. Nu zijn vele soldaten in de slaap verrast, belangrijke verbindingen bijna zonder slag of stoot in handen van de vijand gevallen en netjes op rijen staande vliegtuigen vernield.
| |
| |
Opmerkelijk blijft het, dat een burgerminister, Albarda, steeds erop aangedrongen heeft de wegen om Den Haag te versperren, om een landing van vliegtuigen op die grote verkeerswegen te verhinderen. Van militaire zijde zag men dit gevaar niet als reëel, al heeft men tenslotte tot de uitvoering van het plan meegewerkt. De vele wrakken langs deze wegen in de meidagen hebben de zienswijze van deze minister van Waterstaat bevestigd. Munitie en handgranaten moesten in de omgeving van Moerdijk nog uitgedeeld worden, toen de troepen al midden tussen de vijanden zaten, want die munitie was kort tevoren ingenomen. Het had nog wel de tijd, evenals het aanbrengen van de explosieven voor het doen springen van de grote bruggen in het centrum. De overval van Noorwegen had geleerd, dat er nergens tijd voor is, als een vijand aanvalt, die de ‘verouderde gebruiken’ van ultimatum en oorlogsverklaring heeft afgeschaft en alleen ‘plechtige verklaringen’ aflegt, als de strijd al uren aan de gang is.
| |
Van het westfront geen nieuws.
Nadat de 1ste september de Duitse troepen waren binnengevallen, kwam voor Polen spoedig het einde. Verraderlijk door Rusland in de rug aangevallen, moest het reeds na enige weken het verzet opgeven. Duitsland wilde in geen geval een twee-frontenoorlog, die in de jaren 1914 - '18 tenslotte tot de nederlaag had geleid. Daarom eerst snel en afdoende met Polen afgerekend en tijdelijk een goede verstandhouding met Rusland, om dan alle krachten in het Westen aan te wenden. Ziedaar het plan van Hitler. Rusland kwam daarna wel aan de beurt. Misschien heeft hij ook gehoopt, dat Frankrijk en Engeland na de val van Polen wel geneigd zouden zijn tot vrede. Een aanbod in die richting is door hem gedaan. De verdediging van Frankrijk door de Maginotlinie heette formidabel en ook daarom verwachtten sommigen, dat geen der partijen het zou wagen tot de aanval over te gaan, maar dat men zou afwachten. Heel de herfst van 1939 en de eerste maanden van 1940 gebeurde er dan ook aan dit front zo goed als niets. Een enkele verkenning, een schermutseling voor de afwisseling en verder radiopropaganda over en weer. De profetie van een miljoenenworsteling scheen niet bewaarheid te zullen worden. Misschien wordt het nog wel vrede, zo oordeelden optimisten en de pogingen van verschillende zijde, om een einde aan de dreiging van een vernietigingsoorlog in het Westen te maken, werden met blijdschap be- | |
| |
groet. Zo kwam Koning Leopold onverwacht in ons land en richtte zich met onze Koningin opnieuw met een aanbod tot bemiddeling tot de strijdende partijen, echter zonder resultaat.
| |
Als in de eerste wereldoorlog.
En dan moeten we niet vergeten, dat het gevaar went. Ook tijdens de eerste mobilisatie waren er dagen van spanning geweest. Dan werden de verloven ingetrokken en kwam de ministerraad in spoedzitting bijeen. De crisis van 31 maart 1916, de troepenconcentraties van Duitsland aan onze grenzen in het begin van 1917, de zand- en grintkwestie in april 1918, het zijn een paar van de belangrijkste momenten geweest, waarbij het leek, dat ook Nederland zijn onzijdigheid niet langer zou kunnen bewaren. Maar telkens dreef de bui ook weer af. Zou het misschien ook nu bij enkele dagen van extra-spanning, van wilde geruchten blijven? Een incident bij Venlo, waarbij een paar mannen van de Engelse geheime dienst met een Nederlandse officier op Nederlands gebied door de Duitse Gestapo werden opgelicht en weggevoerd, schrikte velen op, maar Duitsland zweeg vrijwel over deze zaak, om dit ‘komplot van Nederland’ later des te beter te kunnen uitspelen. Toen kwam de novemberalerte: troepenconcentraties aan de grens, een perscampagne in Duitsland tegen Nederland geheel naar het bekende model, dat ook gebruikt werd voor de aanval op de andere randstaten, een ernstige waarschuwing van onze militaire attaché, dat de inval waarschijnlijk de 12de november zou plaats hebben, intrekking van de meeste verloven. Doch de inval had niet plaats, mogelijk is de zaak afgelast of op verzet van de Duitse generaals gestuit, die voortdurend nog terugdeinsden voor een oorlog in het Westen en november voor het grote offensief wel heel ongeschikt oordeelden. Het water van de grote rivieren stond tot aan de dijken. De 13de november hield de minister-president dan ook een rede, waarin hij verklaarde:
‘Het is aan de Regering gebleken, dat in de laatste dagen geruchten gelopen hebben over een acuut dreigend gevaar voor ons land en dat die geruchten in brede kring onrust hebben verwekt.
En nu wil ik U even komen vertellen, dat daarvoor geen enkele grond bestaat.’
Als het zo positief gezegd wordt, valt het wat mee, denkt de ge- | |
| |
wone burger en als dan later de verloven weer worden ingetrokken, dan sust men zichzelf met de gedachte: och, de vorige keer betekende het ook niets. Toen in april 1940 plotseling allerlei maatregelen werden getroffen aan de kust, omdat, zoals later bleek, berichten waren binnengekomen over een groot konvooi, werd de troepen na het afnemen van de spanning meegedeeld, dat het hier slechts een oefening was geweest. Of dergelijke zoethouderij bevorderlijk is voor een onafgebroken waakzaamheid, mag wel worden betwijfeld. Nog eens werden in dezelfde maand de verloven ingetrokken, de inval in Denemarken en Noorwegen toonde aan, hoe Hitler met beloften omsprong, maar de 24ste april was de spanning weer voorbij en werden de verloven weer als tevoren verstrekt.
Toch bleek nu ook wel, dat de toestand ernstiger werd. Generaal Reynders had direct bij de mobilisatie de staat van beleg willen afkondigen, maar de Regering was slechts genegen de veel mildere staat van oorlog in te voeren en dan nog op zeer soepele wijze. Thans werd eindelijk die staat van beleg afgekondigd en kon de militaire overheid krasser optreden tegen allerlei gevaarlijke elementen, die intensief voor de vijand spioneerden of onze weerbaarheid trachtten te verlammen. Prees Mussert niet de-armenover-elkaar-politiek aan?
Doch ook nu trad de Overheid nog allerminst rigoureus op. Van een lijst met 820 namen van personen, die staatsgevaarlijk werden geacht, werden er maar 30 uitgekozen, die voor directe arrestatie in aanmerking kwamen en tenslotte arresteerde de politie er maar 21, die geïnterneerd werden. Opmerkelijk is, dat de instanties, die hierover moesten oordelen, Mussert een te onbenullige figuur vonden, om hem ook de eer aan te doen martelaar voor zijn zaak te worden.
| |
Onafwendbaar.
De Nederlandse militaire attaché, die met een Duitse kolonel in verbinding stond die ten koste van alles de ondergang van Hitler wenste, had ook na november meer dan eens gewaarschuwd voor een dreigende inval. Zijn berichten waren niet altijd au sérieux genomen, vooral niet als dan de genoemde datum weer voorbijging, zonder dat er iets gebeurde. Er is zelfs ernstig aan zijn ontslag gedacht, omdat men hem als te zenuwachtig beschouwde. Achteraf is wel gebleken, dat het Duitse invalsplan van het begin af aan wel degelijk heeft bestaan. De 28ste september werd hem door zijn
| |
| |
Duitse relatie meegedeeld, nadat hij zijn vermoeden over een Duitse schending van onze neutraliteit had kenbaar gemaakt:
‘Beste vriend, je hebt gelijk. Nu is ook Holland “an die Reihe”.’
Denemarken gaf zich zonder verzet over, Noorwegen werd verrast en hoewel in het Noorden nog gestreden werd, de zaak was feitelijk al de eerste dag beslist.
En nu waren Nederland en België aan de beurt, om de oorlog in het Westen tot een beslissing te brengen. Geen doorbraak door de Maginotlinie, maar dezelfde weg en methode als in 1914, met dit verschil, dat Brabant en Limburg niet meer zouden worden ontzien. Dat was in 1914 de grote fout van de keizer geweest, zo oordeelden de militaire deskundigen in Duitsland.
De militaire attaché waarschuwde opnieuw ernstig, terwijl ook via het Vaticaan en de Griekse ambassade te Berlijn verontrustende mededelingen binnenkwamen. Een voor Amerika bestemd gecamoufleerd telegram werd te Amsterdam onderschept, dat ‘vertaald’ luidde: Duitsers, die het weten kunnen, zeggen vrijdag.
De Regering trok opnieuw de verloven in, deze keer zonder enige uitzondering, munitie werd uitgedeeld - en soms weer ingenomen -, de bruggen werden ondermijnd - en bij sommige de springladingen weer verwijderd -, de grote wegen in Zuid-Holland werden versperd, vliegvelden voor buitenlandse machines gesloten verklaard en sommige omgeploegd of op andere wijze onbruikbaar gemaakt.
De 9de mei werd om twee uur het bevel tot de inval door de Führer gegeven en kolonel Oster deelde onze attaché mee:
‘Nu is het werkelijk uit. Er zijn geen tegenbevelen gegeven. Het zwijn is naar het westfront vertrokken.’
De Nederlandse legerleiding kreeg een telefonische mededeling van de attaché: Morgenvroeg bij het aanbreken van de dag. Dus brief 210 ontvangen? Dit laatste was een code-afspraak. 200 betekende inval en 10 was de datum. Dit was om 9 uur in de avond en 1½ uur later belde men nog eens voor alle zekerheid uit Den Haag de attaché op, of het wel werkelijk ernst was en het antwoord op een vraag naar de toestand van zijn vrouw luidde korzelig:
‘Ik begrijp niet, dat je mij onder deze omstandigheden nog lastig valt. De operatie daar is niets meer aan te doen. Ik heb
| |
| |
alle dokters gezien. Morgenvroeg bij het aanbreken van de dag vindt het (de operatie van de patient) plaats.’
Opmerkelijk is, dat de Duitsers deze telefoongesprekken nog hebben doorgelaten, hoewel zij natuurlijk door hadden, wat die betekenden. Zij hebben b.v. later naarstig gezocht naar de bron van inlichtingen van onze berichtgever. Waren zij misschien van mening dat door dit ongestoord telefoneren de Nederlanders toch nog zouden denken, dat het zo'n vaart niet zou lopen? Misschien waren er, die er zo over dachten, want uit de verhoren na de oorlog is gebleken, dat sommige officieren twijfelden aan de ernst van de toestand.
Het bericht om bijzonder op zijn hoede te zijn, werd verzonden, maar niet overal doorgegeven, terwijl een beschikking, waarbij in bijzondere gevallen weer verloven konden worden toegekend, de scherpte van het bevel verzwakte. Aan de andere kant werden nog vóór een Duitse soldaat de grenzen had overschreden, ten Oosten van de grote rivieren al wegen versperd en bruggen onklaar gemaakt.
De grensposten hadden trouwens al de grote bedrijvigheid aan de overkant waargenomen. Heel de dag klonken er commando's, reden auto's af en aan, werden pontonbruggen opgeladen en kwamen nieuwe troepen aan, die zich enkele kilometers van onze grenzen opstelden. Het 6de leger stond gereed aan onze grenzen tussen de Dollard en de kop van Limburg, het 18de Duitse leger moest opereren ten Zuiden van de grote rivieren, dus in Brabant en Limburg. De bedoeling was, om een of meer bruggen over de Maas te verrassen en dan met een pantsercolonne door te stoten naar het hart van Holland, waar intussen de luchtlandingstroepen bepaalde posities bezet zouden hebben. Het plan is maar al te goed gelukt, doordat de spoorbrug bij Gennep inderdaad onbeschadigd in vijandelijke handen viel en de parachutisten de grote bruggen bij Moerdijk, Dordrecht en Rotterdam in handen kregen. Onverklaarbaar blijft, dat een waarschuwing van de Nederlandse militaire attaché, die dit plan van het oprukken door de Langstraat meedeelde, zoek is geraakt, ergens verdwaald is op een bureau in het hoofdkwartier en dat na de oorlog geen der verantwoordelijke bevelhebbers er zich iets van herinnerde, alleen enige subalterne officieren.
| |
Als een dief in de nacht.
Jordaan heeft een prachtplaat getekend, waarop een grimmige
| |
| |
‘Grüne’ zijn hand door een ingeslagen ruit steekt en de sleutel aan de binnenkant van de deur omdraait. Hoe suggestief ook, toch geldt dit beeld niet geheel voor degenen, die de leiding hadden in de spannende meidagen. Het is de vraag, of een ieder, die hiertoe geroepen was, wel goed heeft gewaakt bij de deur en of het niet fout was, de sleutel aan de binnenkant in het slot te laten zitten. Maar voor het overgrote deel van ons volk kwam, al was er dan verontrusting door de genomen maatregelen, de vijand wèl als een dief in de nacht. Er waren geruststellende berichten. De treinenloop, die op dinsdag 7 mei sterk was beperkt en hier en daar geheel door busdiensten was vervangen, zou op zaterdag 11 mei weer normaal zijn, zo werd in de kranten meegedeeld. Er verschenen zelfs nog geruststellende berichten op de 9de mei. Een communiqué, kennelijk afkomstig van de hoogste Duitse autoriteiten, noemde de geruchten van een voorgenomen aanval op Nederland dom en plomp. Het heette, dat een bedreiging van onze grenzen onzin was en dat dergelijke praatjes alleen maar verzinsels waren van Engelse oorlogsophitsers, die de methode ‘houdt de dief’ als altijd trachtten toe te passen. Associated Press had van betrouwbare zijde vernomen, dat twee Duitse legers op weg waren van Bremen en Düsseldorf en wel zo snel, dat zij binnen enkele uren de Nederlandse grens zouden kunnen overschrijden. Deze ‘betrouwbare bron van militaire onzin’, zo ging het bericht verder, was ‘zoals wij konden vaststellen, het Britse ministerie van voorlichting’. Dit gebruikte Amerikaanse persagentschappen en hun alarmerende berichtgeving als een afleidingsmanoeuvre, die even dom als plomp kon worden genoemd. Maar terwijl deze geruststellende berichten in de pers verschenen, terwijl over ontspanning werd geschreven, terwijl velen met grote vreugde lazen, dat in Brussel alle politieke en diplomatieke kringen
het er over eens waren, dat het ergste gevaar voorbij was, terwijl bij ons in de Tweede Kamer uitvoerig gedelibereerd werd, of men de Graaf de Marchant et d'Ansembourg een interpellatie over de interneringen zou toestaan, stonden twee Duitse legers slechts enkele kilometers van onze grens gereed en stonden honderden vliegtuigen startklaar voor een aanval op het hart van ons land.
‘Het lijkt weer wat beter. Ik ga tenminste maar eens lekker slapen’, zo was de slotconclusie van een burger en misschien was hij wel de tolk van verreweg het grootste deel van ons volk. Maar die lekkere slaap werd voor miljoenen ontijdig afgebroken... |
|