Dispereert niet. Deel 4
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 352]
| |
6. Met volle zeilenHet nieuwe Indië.Professor Gonggrijp deelt mee, dat een Engelse geleerde en oudbestuursambtenaar, die door ervaring en veelomvattende studie in staat en bevoegd was, het Nederlandse beleid te vergelijken met dat van andere koloniale mogendheden, de volgende uitspraak heeft gedaan: Nooit heeft wellicht enige regering zo van ganser harte en met zulk een ijver en grondig begrip de taak aangevat, de welvaart van haar onderdanen op te bouwen, als die van Nederlands-Indië in het begin dezer eeuw. In zijn oordeel staat hij niet alleen. Zelfs Japanners gingen hierin mee. Het Indië van vóór 1940 kon de vergelijking met de andere streken op het zuidelijk halfrond glansrijk doorstaan en menige Europese staat kon wat zorg en instellingen, verkeer en bedrijf betreft, een voorbeeld nemen aan Indië. Zelfs de Indonesische minister Subandrio gaf dit in 1962 grotendeels toe. Coen zag voor Indië een grote toekomst. Zijn idealen gingen niet in vervulling. Het monopolie drukte alle particulier iniatief dood, het winstbejag verhinderde de bevordering van de algemene welvaart en hield geen rekening met de bevolking, een eerlijke Europese samenleving kon zich niet ontwikkelen Het exploitatie-systeem in de eerste helft van de vorige eeuw maakte elke ontplooiing haast onmogelijk. Eerst in het laatst van de vorige en de eerste decennia van deze eeuw kwam de grote vooruitgang. Toen werd het mogelijk, wat Coen wenste: een Nederlandse samenleving in de tropen. Toen openbaarde zich en zegevierde de gedachte, dat het heil van de bevolking gezocht dient te worden en dat dit tevens ten voordeel strekt aan het moederland. De volgende bladzijden mogen een - zeer onvolledig - beeld geven, van wat in deze eeuw in Indië veranderde en tot stand kwam op economisch en materieel gebied. | |
Irrigatie.In Nederland is het vaak de vraag: hoe raken we het water kwijt? In Indonesië daarentegen wordt al het mogelijke gedaan, om niets van deze kostbare gave nutteloos naar zee te laten stromen. Inzonderheid de rijst vereist geweldige hoeveelheden water; voor het rijpen staan de sawahs geregeld blank. Sommige velden hebben | |
[pagina 353]
| |
5000 liter per uur en per ha. nodig, maar er zijn ook gronden, die 30.000 liter in dezelfde tijd en voor hetzelfde oppervlak vragen. Dit alles maakt een nauwkeurige regeling nodig: de sawahs liggen terrasgewijs, wat vooral in het gebergte een prachtige aanblik oplevert; dijkjes moeten geregeld worden onderhouden, voor doorstromen dient gezorgd, opdat ook de lager gelegen velden worden voorzien; in de tijd van het rijpen moet de sawah droog zijn. Dit vereist een voortdurend toezicht. De regenval, hoewel in Indonesië vrij regelmatig, is alleen niet voldoende, om in de behoefte aan water te voorzien. Het rivierwater wordt daarom door stuw dammen op hoger peil gebracht en door leidingen naar de rijst- en suikervelden gevoerd. Grote waterreservoirs, wadoeks, waarvan sommige met een inhoud van 40 millioen kubieke meter, bergen tijdelijk de grote hoeveelheden, nodig voor de bevloeiing. De opbrengst van de rijstvelden werd door dit alles veel groter èn veel regelmatiger. Daardoor werd b.v. voor de Serajoedalwerken, die een 30 jaar geleden zijn geopend en die meer dan 1½ millioen hebben gekost, een grotere produktie ter waarde van ƒ 820.000 per jaar berekend. Waar jaarlijks amortisatie en lasten op ƒ 121.000 werden geschat, was de bruto winst dus het zevenvoud van de kosten. Op het grote nut voor de bevolking behoeven wij, als wij zulke cijfers bezien, niet nader in te gaan. Een 3 millioen hectare is op deze wijze bevloeid, alleen op Java, waarvan ongeveer de helft op moderne wijze. Wadoeks, pompstations, dammen, syphons en tunnels, men treft ze in heel Indonesië aan en in de jaren tussen 1920 en 1930 werd jaarlijks van 5 tot 7 millioen gulden aan nieuwe werken besteed. | |
Zorg voor de inheemse bedrijven.Maar de irrigatie was het enige niet. Het Goevernement hielp ook op andere wijze de landbouwer. De landbouwconsulenten gaven voorlichting, beter zaaizaad werd verstrekt, tentoonstellingen dienden om de tani met nieuwe werktuigen, andere vruchten, beter plantmateriaal en moderne bemestingsmethoden bekend te maken. De bestrijding van ziekten en insecten werd krachtig ter hand genomen. Wel stuitte men daarbij soms op conservatisme, maar menige boer wist ook van aannemen en volgde de Europese verbouwer na. De inheemse rubbercultuur was zelfs een geduchte concurrent van de ondernemingscultuur geworden. Men trof in de bergstreken tabaksveldjes en theetuintjes aan; de tani wist er | |
[pagina 354]
| |
aardappelen en Europese groenten en niet te vergeten bloemen te kweken, waarvoor hij in de stad zijn afzetgebied vond. Door de goede zorg van de Regering werd de veeteelt verbeterd. Wij zagen daarvan in het vorige hoofdstuk reeds een voorbeeld bij de bespreking van Soemba. De melkcontrole in de grote steden beschermde bovendien de consumenten tegen minderwaardige producten. De visserij werd door wetenschappelijk onderzoek en door propagering van betere methoden sterk bevorderd. De industrie begon de laatste jaren voor de oorlog ook op te komen. Het inheemse handwerk en de kunstnijverheid werden gesteund. In 10 jaar tijds werden 30.000 weefgetouwen verstrekt en 4000 machinale bedrijfjes geopend met regeringssteun. Als laatste punt van deze - zeer onvolledige - opsomming, wijzen we er op, dat de emigratie van het overbevolkte Java naar Sumatra een aanvang nam en aanvankelijk met zeer goede resultaten. Thans vragen de grote Europese bedrijven de aandacht. | |
Jezuïetenpoeder.In 1638 lag de echtgenote van de Spaanse onderkoning van Peru, de gravin del Chincon, zwaar ziek. Hardnekkige koortsen sloopten haar gestel. Een landgenoot bood haar een tot nog toe onbekende medicijn aan, waardoor hij zelf van een soortgelijke ziekte was genezen. Het middel bleek ook probaat voor de gravin, want zij herstelde boven verwachting. Zij maakte nu propaganda voor het wondermiddel in haar vaderland, waar het ook met succes werd toegepast. Zelfs in Rome drong de faam van ‘de poeder der gravin’ door en het is bijzonder aan de Jezuïeten te danken geweest, dat het reeds na twintig jaar in heel Europa werd gebruikt. Polvo de los Jesuitos, Jezuïetenpoeder, werd het genoemd. In later tijden sprak men van kina (van cinchona, zoals de boom gedoopt werd ter herinnering aan de gravin) en voor duizenden en nog eens duizenden malarialijders is deze medicijn een uitkomst geweest. Maar in de vorige eeuw verminderde de produktie snel. In de Zuidamerikaanse staten werd weinig of niets gedaan, om de cultuur in stand te houden. Het gevaar was niet denkbeeldig, dat door roofbouw de boom geheel zou verdwijnen. Daarom hebben Engelsen en Nederlanders getracht de cultuur naar hun koloniën over te brengen. De Duitser Hasskarl wist met levensgevaar een | |
[pagina 355]
| |
aantal levende kinaplantjes naar Batavia over te brengen. De uitvoer van kinaplanten en -zaden was nl. ten strengste verboden en een van de helpers van Hasskarl kostte de vermetele poging zelfs het leven. Zo konden in 1854 de eerste stekjes op Java worden geplant op aanwijzing van de geleerde natuurvorser Junghuhn. Maar het vlotte in het begin niet recht, ook al omdat men niet op de hoogte was van de wijze van cultuur. In 1865 kocht de Nederlandse regering van de Engelsman Ledger een partijtje zaad, dat tevergeefs aan de autoriteiten te Londen was aangeboden. En toen ging het beter. De Cinchona Ledgeriana bleek een prachtboom te zijn, de fouten bij de eerste proefneming gemaakt, werden vermeden en ‘de cultuur kwam op Java ras tot een technische volmaaktheid, die zonder weergade is’. In deze eeuw leverde Java reeds meer dan 90% van de wereldproductie en werd Amsterdam de markt voor de kostbare bast. Te Bandoeng werd ook een kininefabriek opgericht en de bevolking van Indië stelde de ‘pil-Bandoeng’ op hoge prijs. | |
Het edel kruyt.Een Havanna met een Deli dekblad. Dat is voor de kenners wel de sigaar. Welnu, de naam zegt het reeds, het dekblad is afkomstig uit Deli, het belangrijke cultuurgebied op Oost-Sumatra. Daar vestigde zich in 1863 de ondernemende planter J. Nienhuys en spoedig bleek, dat de tabak, die er gekweekt werd, zich door haar elasticiteit uitnemend leende voor dekblad. Het gevolg was de oprichting van de Deli-maatschappij, die van de sultan belangrijke concessies verkreeg. Sedert die tijd ging de culuur snel vooruit. In 1870 werd voor een waarde van ƒ 270.000 geproduceerd, in 1894 was dit reeds tot 11 millioen gulden gestegen en nog voor de wereldoorlog was de opbrengst een 50 millioen. Ook in de Vorstenlanden en Besoeki ontwikkelde zich een belangrijke tabakscultuur, zodat er jaren geweest zijn, dat Indië voor bijna 100 millioen gulden aan dit produkt exporteerde. | |
Het witte goud.Men heeft de suiker wel de kurk genoemd, waarop Java dreef. Geen wonder, als men in het oog houdt, dat in de jaren vóór de crisis naar schatting een milliard gulden in dit bedrijf was belegd, bijna uitsluitend Nederlands kapitaal! In 1927 was een opper- | |
[pagina 356]
| |
vlakte van meer dan 185.000 hectare met suikerriet beplant en waren er 178 fabrieken in werking. Reeds onder het cultuurstelsel was, zoals we reeds zagen, de suiker het belangrijke produkt naast de koffie. Sedert 1870 is het een particulier bedrijf geworden en nam de produktie gestadig toe, hoewel er ook zeer moeilijke jaren zijn geweest voor deze cultuur, toen de sereh-ziekte haar bedreigde en de beetwortel een geduchte concurrent werd. Toch kwamen de ondernemers die slagen te boven en Java werd de suikerleverancier van het Verre Oosten. Voor de grote crisis was de jaarlijkse produktie tot bijna 3 millioen ton gestegen. In 1912 was het nog niet de helft. Deze grote uitbreiding werd niet veroorzaakt door belangrijke gebiedsvermeerdering, maar hoofdzakelijk door het kweken van nieuwe soorten. Nergens ter wereld werd op zo wetenschappelijke wijze te werk gegaan als op Java, waar aan de proefstations een keur van deskundigen verbonden was. | |
Koffie en thee.Koffie was reeds tijdens de V.O.C. een belangrijk produkt en in de dagen van het cultuurstelsel vloeiden er millioenen in de Nederlandse schatkist door de winsten op de koffie. Multatuli noemde zijn werk dan ook: Max Havelaar of de koffieveilingen van de Nederlandsche Handelmaatschappij. Wij zagen, dat de goevernementscultuur een 40 jaar geleden definitief werd afgeschaft. Particulieren namen ook dit bedrijf over, maar hadden als bij de suiker met ziekten en prijsschommelingen te kampen. De oude beroemde Java-koffie verdween vrijwel geheel door de koffiebladziekte en Robusta werd de soort, die gekweekt werd. De opbrengst was zeer verschillend. Zo werd in 1925 61 millioen kg. geoogst, maar in het daaropvolgende jaar slechts 39 millioen kg. De Compagnie betrok vroeger de thee uit China. Bij de behandeling van de 18e eeuw zagen we reeds, hoe elk jaar de jonken met dit produkt op de rede van Batavia verschenen. Ruim 100 jaar geleden is men echter op Java ook met de aanplant begonnen en werd dit produkt onder de gedwongen cultures opgenomen. Voordeel heeft het Goevernement er echter niet van gehad en in 1860 werd de teelt dan ook geheel aan particulieren overgelaten. In 1873 nam men proeven met de Assam-thee (uit Voor-Indië) en weldra had deze soort de Chinese thee verdrongen. Op Java, vooral in de omgeving van Buitenzorg, Soekaboemi en Bandoeng, ontstonden reusachtige ondernemingen, terwijl ook in Deli de cul- | |
[pagina 357]
| |
tuur van betekenis werd. In 1927 was op Java 91.000 ha. met thee beplant en op Sumatra 18.000 ha. Ongeveer 65 millioen kg. werd in dat jaar geproduceerd. | |
Rubber.In de Indische encyclopedie, die in het laatst van de vorige eeuw verscheen, zoekt men tevergeefs het woord rubber, wel een bewijs, hoe jong deze cultuur nog is. Maar het toont ons ook, hoe snel zij tot ontwikkeling is gekomen, als gevolg van het gebruik van auto en fiets en de toepassing van de rubber in de techniek. In 1883 werden de eerste zaden in de kweekbedden uitgestrooid, nog geen 40 jaar later was er ongeveer 350.000 ha. met rubberbomen beplant, waarvan meer dan de helft aan de oostkust van Sumatra en 150.000 ha. op Java. De rubbertap werd een der belangrijkste werkzaamheden in Indië en gaf duizenden arbeid en brood. In 1929 bedroeg de uitvoerwaarde meer dan 80 millioen gulden. | |
Een keur van Oosterwaren.Dan was er de kapok, de peper, de kopra, de palmolie, de vezelcultuur, de cacao, de citronella-olie, de nootmuskaat enz. Rijk was Nederlands-Indië aan voortbrengselen en de tijd was voorbij, dat de Heren in het vaderland schreven: ‘Het principale wit, waarnaar wij schieten, is het bezit van de Molukken, de specerijeilanden’. Meer dan 2 milliard gulden was in al die ondernemingen belegd en dat voor verreweg het grootste deel Nederlands kapitaal. Die ondernemingen gaven werk aan tienduizenden Europeanen en aan honderdduizenden inheemse bewoners; zij vormden de ruggegraat van het gehele particuliere bedrijfsleven in NederlandsIndië; zij maakten de aanleg van goede wegen mogelijk evenals het bestaan van spoor- en tramwegen. Zonder de Europese grootlandbouw zou geen spoorlijn, zelfs op Java, rendabel zijn geweest. Handel en scheepvaart steunden voor een groot deel op de exportprodukten en om een indruk te krijgen van de grote bijdragen, die de Indische schatkist uit deze ondernemingen verkreeg, doet men het beste een blik te werpen in het werk over de Java-Suikerindustrie. Daaruit blijkt, dat alleen deze industrie in de jaren 1923, 1924 en 1925 rechtstreeks aan de Indische schatkist bijdroeg 38,5, 42,3 en 33 millioen gulden. Aan lonen aan de inheemse bevolking werd door de suikerindustrie in die jaren telkens een | |
[pagina 358]
| |
bedrag van ruim 90 millioen gulden uitbetaald. De waarde van de uitgevoerde ondernemingsprodukten bedroeg in de jaren 1924, 1925 en 1926 respectievelijk 900, 925 en 817 millioen gulden. Zo werd Nederlands-Indië een der belangrijkste tropische produktie-centra. Ten naaste bij leverde het 92% van de wereldproduktie van kina, 79% van de wereldproduktie van kapok, 71% van die van peper, 44% van die van agave, 37% van die van rubber, 14% van die van thee, 10% van die van suiker en 6% van de wereldproduktie van koffie (Putman Cramer). En wij voegen er aan toe: Hoeveel duizenden in Nederland, in onze havensteden en handelscentra, leefden op die wijze van de voortbrengselen van tropisch Nederland! | |
Schaduwzijden.Ontbraken de bezwaren dan niet? Zeker, en ze zijn gevoeld ook. In verschillende streken moest de Regering optreden, om de bevolking te beschermen tegen het steeds groter vlucht nemende bedrijf. De suikerwet beoogde het voorkomen van misbruiken bij het in gebruik nemen van de bouwlanden. De Javaan moest voldoende gronden overhouden voor de teelt van voedingsgewassen. De waterverdeling kon tot conflicten leiden; ondernemer en tani hadden toch beide groot belang bij de toevoer van het irrigatiewater. Op de ondernemingen kwamen soms toestanden voor, die niet gedoogd konden worden. Vooral in de Buitengewesten en speciaal in Deli waren in het begin de zeden vaak ruw en tot in de Tweede Kamer werden staaltjes van mishandeling en machtsmisbruik meegedeeld. En daartegenover was de planter vaak zijn leven niet zeker, doordat de contract-koelies dikwijls niet uit de beste lagen van de bevolking voortkwamen. ‘Klapzaken en assistenten-aanslagen’ kwamen geregeld voor de rechtbanken. De poenale sanctieGa naar voetnoot1) vond veel bestrijding en had zelfs de aandacht van de Volkenbond. Het morele leven stond dikwijls op geen hoog peil. De haribesars in Deli waren berucht, al behoeft men alle staaltjes daarvan niet te geloven. Gelukkig verbeterde in dit opzicht veel, dank zij het feit, dat ook | |
[pagina 359]
| |
de vrouw haar intrede deed. Hier bleek ook weer wat Coen reeds zag, dat een waarachtige beschaving zonder de vrouw niet bestaan kan. Men behoeft dan helemaal nog geen zoete romanticus te zijn en te rijmen over het vlechten en weven van hemelse rozen om 't aardse leven, om dit toe te stemmen. De arbeidsinspectie werd ingesteld en hield toezicht op de behandeling der koelies, het werven van werkvolk werd aan verschillende bepalingen gebonden, huisvesting en medische verzorging werden geregeld. En het zij tot ere van vele ondernemers gezegd, dat zij zonder dwang veel hebben gedaan in het belang van hun werkvolk, zodat tal van ondernemingskampongs model-nederzettingen werden. | |
Schatten in de bodem.Maar niet alleen de landbouw, ook de mijnbouw is in de laatste decennia van grote betekenis geworden. Daar was in de eerste plaats de aardolie, een produkt, evenals de rubber, voor de moderne techniek van zo grote betekenis. Op Java, Sumatra en Borneo werden grote olievelden ontdekt, evenals op verschillende andere eilanden; op het zo lang verwaarloosde Nieuw-Guinea begon de oliewinning ook. Hoewel Indië maar 3% van de wereldproduktie leverde, was de olie een bron van rijke inkomsten. De kwaliteit was van bijzondere aard: de Sumatra-olie had een zeer hoog gehalte aan benzine, het belangrijke Tarakanveld leverde een soort, die haast zonder verdere bewerking voor stookolie geschikt was. In 1930 werd meer dan 5½ millioen ton olie gewonnen, waaruit een 1½ millioen ton benzine werd geproduceerd. De schaduwzijde van deze tak van mijnbouw was, dat Indië soms meer dan normale belangstelling genoot van het buitenland. Verder wijzen wij op de kolenproduktie, die gedeeltelijk door het Goevernement zelf werd uitgevoerd. Borneo en vooral Sumatra leverden in 1905 ruim 300.000 ton van 1000 kg, 25 jaar later was dit tot bijna 2 millioen ton gestegen. De tin van Banka, Billiton en de Riouw-eilanden was van nog veel grotere betekenis dan de steenkool. Met achter-Indië was Nederlands-Indië de leverancier van bijna heel de wereldproduktie. Ook hier was het Goevernement belanghebbende, doordat een deel der mijnen in zijn handen was, of doordat het grote aandelen in de particuliere maatschappijen bezat. Het ‘tinpotje’ was beroemd en heeft meer dan eens de begroting sluitend gemaakt. In 1925 | |
[pagina 360]
| |
vloeide er op deze wijze alleen meer dan 60 millioen gulden in de staatskas. | |
De crisis.De geweldige produktietoename van land- en mijnbouw werd echter omstreeks 1930 door de wereldcrisis plotseling wreed verstoord. Tal van bedrijven moesten worden ingekrompen of zelfs geheel gesloten. De prijzen daalden enorm, buitenlandse markten werden voor de Indische produkten gesloten, althans de import bemoeilijkt. We geven hier een paar cijfers om de geweldige kracht te illustreren. De cacao kostte in 1929 ƒ 97 per 100 kg, in 1934 ƒ 17. De kapok daalde in dezelfde tijd van ƒ 93 tot ƒ 30 per 100 kg, de koffie van ƒ 89 tot ƒ 25, terwijl de peper in nog korter periode van ƒ 209 op ƒ 35 (!) kwam te staan. De suikerproduktie daalde in 6 jaar tijds van bijna 3 millioen ton tot ruim ½ millioen, de uitvoerwaarde van de rubber daalde van 83 millioen gulden in 1929 tot 16 millioen gulden in 1931. Zo zouden we door kunnen gaan: het tinpotje raakte leeg, de lonen daalden, duizenden employés werden ontslagen, keerden naar het vaderland terug, om daar het leger werklozen te vergroten, of leefden op de rand van de kampong. Ook de inheemse bevolking ondervond de nadelige gevolgen van de depressie. In sommige streken heerste een toestand, die bijna hongersnood genoemd kon worden. De lonen in de suiker uitbetaald, daalden tot beneden 10% van wat er vroeger op deze wijze onder de bevolking in circulatie kwam. Allerlei maatregelen werden genomen. Thee-, rubber- en tinrestrictie, beperking van de suikercultuur, contigentering van de invoer, steuncomités voor de behoeftigen, rigoreuze bezuiniging op de overheidsdiensten, die de grens van afbraak naderdeGa naar voetnoot1), bedrijfsreglementering enz. enz. Na 1936 ging de lijn weer enigszins in stijgende richting; de prijzen liepen omhoog, opgelegde schepen konden weer gaan varen, de landsinkomsten vermeerderden, enkele cultures werden uitgebreid en voor de jongeren was er opnieuw kans aan de slag te gaan. | |
[pagina 361]
| |
Steeds vlugger.Daendels heeft de postweg aangelegd en de reis van West- naar Oost-Java, die voorheen vaak een maand vorderde, tot een dag of tien teruggebracht. In 1939 bracht de dag- of de nacht-expres de reiziger in een half etmaal van Batavia naar Soerabaja, of wil men het nog vlugger: de K.N.I.L.M. vroeg niet meer dan 3 uren van uw tijd. Onze voorouders voeren om de Kaap en als zij de tocht binnen 7 maanden volbrachten, kregen zij van de Heren XVII een premie. Toen de stoomschepen kwamen en het kanaal van Suez was gegraven, kon men in 40 dagen de reis van Amsterdam naar Indië maken, later tot een maand en nog minder ingekort. Toen waagde Van der Hoop in 1924 de tocht door de lucht, ‘versmadend de roem onzer voorvaderen op het water’. Mede door het oponthoud te Philipopel, hadden de pioniers meer tijd nodig dan de boot, maar de grondslag was gelegd. Straks kwam de postdienst om de 15 dagen, toen de wekelijkse en een paar jaar voor de oorlog kreeg Indië de drie-maal-per-week-verbinding met het Moederland. In 5½ dagGa naar voetnoot1) werd de afstand Amsterdam-Batavia afgelegd en velen herinneren zich nog de spanning bij de vluchten van ‘Pelikaan’ en ‘Uiver’, die toonden, wat er in onze piloten zat. De Maatschappij Nederland en de Rotterdamsche Lloyd onderhielden met hun pracht-schepen, die een wereldreputatie hadden, de ‘beurtvaart’ op de Archipel, de Koninklijke Paketvaartmaatschappij zorgde voor de verbinding tussen de honderden eilanden, de Java-China-Japan-lijn voer op Oost-Azië, er was een geregelde dienst op Australië, Bengalen, Zuid-Afrika, New-York. De K.N.I.L.M. exploiteerde verschillende luchtlijnen in Indië en had een verbinding met Australië. Java had het beste wegennet van heel Azië en ook in de Buitengewesten werden tal van goede autowegen aangelegd. | |
Hallo, hier Indië!Toen Koning Willem III in 1817 geboren werd, duurde het meer dan drie maanden, eer de blijde tijding in Indië bekend werd. Bij de geboorte van Prinses Irene vierde Indië al feest, toen men in Nederland nog onkundig was van de gebeurtenisGa naar voetnoot2). Dat is te | |
[pagina 362]
| |
danken aan de radio. Wel waren de rijksdelen ook door kabels verbonden, maar daarbij bleef men afhankelijk van het buitenland. In de eerste wereldoorlog hebben de zakenmensen dat in Indië maar al te goed gevoeld. Toen kwamen ‘Kootwijk’ en ‘Malabar’, die op de lange golf in den beginne de afstand als het ware moesten ‘overschreeuwen’. Sedert is de techniek vooruitgegaan, de korte en de ultra-korte golf zijn ingevoerd en het kwam zo ver, dat men op Java ‘even’ zijn ouders in Groningen of Maastricht kon opbellen. Men moet het gedaan hebben, om het ontroerende er van te kunnen voelen, wanneer men in blijde of droeve dagen met de familie in het ‘moederland’ kon spreken. En honderden over de hele Archipel stemden 's avonds af op de Phohi, waarvan de omroeper steeds met zijn ‘goeden morgen, goeden middag en goeden avond’ aanving. De radio! In het begin experimenteerden enkele liefhebbers, later ontstonden er de particuliere omroepverenigingen en op de duur begon de Nirom (Ned. Ind. Radio Omroep Maatschappij) haar taak en zond haar Europese en inheemse programma's uit. De ‘verstrooide’ in de rimboe, die praktisch nooit in de kerk kon komen, hoorde nu elke zondag minstens éénmaal de prediking van Gods Woord. | |
Kunst en Wetenschap.‘Eens stond de wetenschap aan de wieg van de Compagnie’, zegt Colenbrander. Het was in de tijd van Heurnius en zijn geleerde vrienden. Maar in later tijden verflauwde de liefde voor de wetenschap of openbaarde zich slechts in een zucht naar curiositeiten. Het werk van mannen als Rumphius en Camphuys vond in die dagen weinig bewonderaars; het duurde jaren eer Leydekkers bijbelvertaling werd gedrukt. Ook daarin is in de 19de eeuw verandering gekomen. We moeten volstaan met het geven van enkele voorbeelden. Taalgeleerden hebben een onderzoek ingesteld naar de vele talen van de Archipel: Van der Tuuk, Roorda, Kern, Adriani. Meermalen geschiedde dit onderzoek op instigatie van het Nederlands Bijbelgenootschap, zoals nog heden ten dage verschillende taalgeleerden in zijn dienst arbeiden. De historie werd beoefend. Dr. Van der Hoop toonde, dat hij in de lucht thuis was, maar niet minder in de bodem, als het ging om de oude geschiedenis. En de ‘laatste Germaan’, de reus Stein | |
[pagina 363]
| |
Callenfels, van wie het aantal anekdoten legio is, deed voor hem niet onder. Stapel, Kielstra, Godée Molsbergen, De Haan, Krom, IJzerman en andere historici van naam schreven over een latere tijd menig waardevol werk. De liefde voor hetgeen vroeger was, uitte zich in de restauratie van de Borobodoer en menig ander Hindoekunstwerk, die sindsdien ieder jaar duizenden bezoekers trekken. Het museum van het Koninklijk Bat. Genootschap en de bibliotheek van deze stichting, openbare leeszalen, de dienst voor Volkslektuur, welke laatste honderdduizenden boeken in de inheemse talen uitleende, het zijn enkele voorbeelden, hoe de toestand veranderde in de 19de en 20ste eeuw. Vroeger werd geklaagd: Er is niets, wat de geestelijke ontwikkeling bevordert. De verveling staat op ieders aangezicht te lezen! Honderd jaar geleden was er één krant, in 1939 waren er honderd. Land- en volkenkunde werden ijverig bestudeerd, vaak door dezelfde personen, die ook de talen tot het object van hun studie hadden. Weer wijzen we op de geheel enige figuur van Dr. Adriani. Het adatrecht kreeg zijn meester in Prof. Van Vollenhoven. Snouck Hurgronje was, zo zagen we reeds, de kenner van de Islam. De plantentuin te Buitenzorg was niet alleen een prachtig oord, maar was wetenschappelijk met de daaraan verbonden laboratoria en musea voor de tropische plantkunde van wereldbetekenis. De sterrenwacht te Lembang, het ‘zee-laboratorium’ bij Batavia, het meteorologisch observatorium, eveneens in de hoofdstad, de talrijke landbouwproefstations, zij toonden, dat de wetenschap in Indië geen stiefkind meer was. Over het onderwijs willen wij in een afzonderlijk hoofdstuk spreken. Deze onvolledige weergave moge genoeg zijn, om de lezer te overtuigen, dat er ook in dit opzicht iets groots geschied is. | |
Medische verzorging.Pest, cholera en pokken decimeerden vroeger vaak in korte tijd de bevolking, malaria en framboesia waren echte volksziekten, de typhus en dysenterie maakten ieder jaar duizenden slachtoffers. Ook in dat opzicht is ontzaglijk veel verbeterd. Moerassige stre- | |
[pagina 364]
| |
ken werden drooggelegd, om de malariamuskiet haar broedplaatsen te ontnemen, hele nieuwe kampongs werden gebouwd, om de pestrat haar schuilhoeken te ontroven, de bevolking werd voorgelicht, kreeg injecties en medicijnen. In zeer veel plaatsen bouwde men hospitalen of hulpziekenhuisjes en werd polikliniek gehouden, Mantri's gingen de desa in met eenvoudige lektuur, films of platen, om de bevolking te wijzen op het gevaar van ongekookt drinkwater, ze te waarschuwen tegen de mijnwormziekte, ze in te enten tegen pokken of ze kinine en andere medicijnen te verstrekken. Dokter Otten vond het pestvaccin uit en sedertdien is deze vreselijke ziekte, die voor een 40 jaar nog duizenden slachtoffers in de Preanger en op Midden-Java opeiste, vrijwel verdwenen. Hij heeft door die daad wel geen wereldreputatie verkregen als Harold Lloyd of Dempsey of welke filmster en bokskampioen dan ook maar nuttig was hij wel. De inheemse bevolking, die aanvankelijk huiverig tegenover de westerse methoden stond, en vaak niet eerder om hulp kwam, dan wanneer het reeds te laat was, kreeg vertrouwen in de dokter en het hospitaal, vooral nadat de verrassende uitwerking van het neo-salversaan op de framboesia, de afzichtelijke huidziekte, bleek. Werd in 1900 ruim 2 millioen voor de volksgezondheid besteed, 30 jaar later was dit bedrag vertienvoudigd! | |
Allerhande.Wij kunnen nog wijzen op andere maatregelen, door regering en organisaties genomen ten nutte van de bevolking: de instelling van de postspaarbank, de inrichting van het volkskrediet, het tegengaan van de woeker, de bestrijding van het opiumkwaad, de zorg voor de veiligheid door een modern politiekorps, de verbeterde woningbouw en kampongaanleg, de voorlichting op allerlei gebied. Fouten werden gemaakt. Maar dat neemt niet weg, dat er iets groots tot stand kwam. | |
De Kerk.Aan het eind van dit hoofdstuk willen wij nog enkele woorden wijden aan de kerk. De zending wordt in het volgende hoofdstuk besproken. Na 1800 zag het er met het geestelijk leven droevig uit. We | |
[pagina 365]
| |
zagen reeds, dat tijdens Daendels slechts een drietal predikanten in heel Indië was overgebleven. De mensen doopten hun eigen kinderen. Een dominee zagen zij toch nooit! Na 1816 verbeterde in dit opzicht de toestand. Er kwamen verschillende predikanten uit het moederland. Koning Willem I maakte de Indische kerk, die in de 17de en 18de eeuw een onderdeel had uitgemaakt van de Nederlandse Gereformeerde Kerk, zelfstandig. Dat wil zeggen: de band met de Hervormde Kerk werd verbroken. Maar de kerk werd des te afhankelijker van het Goevernement. De predikanten werden door de Minister benoemd, door de Goeverneur-Generaal geplaatst en overgeplaatst. Het kerkbestuur, dat te Batavia zetelde, was geheel een creatuur van de Hoge Regering en mocht zelfs niet eens zelfstandig corresponderen, De Lutherse Kerk te Batavia werd met de Protestantse Kerk verenigd. Willem I wenste maar één Protestants ‘genootschap’. En daarnaast de Roomse Kerk. Vandaar, dat de belijdenis zo vaag mogelijk werd gesteld. Gesproken werd van evangelische waarheden, vermeerdering van godskennis, bevordering van de christelijke zeden, bewaring van orde en eendracht, aankweking van liefde voor land en regering. Alles naar het recept: de beste Christen, de beste burger. | |
De Roomse Kerk en de Staat.Slechts enkelen onder de Protestanten kwamen op tegen deze bespotting van de kerk. Met Rome stond het anders. Hier brak een conflict uit, toen de Apostolische vicaris in 1845 een drietal ongehoorzame pastoors hun bediening ontnam en anderen voor hen in de plaats stelde. De Goeverneur-Generaal achtte dit een aantasting van zijn gezag, daar ook hij de Roomse geestelijken mocht plaatsen en overplaatsen. De vicaris werd uit Indië verwijderd en de drie afgezette priesters bleven aanvankelijk hun ambt uitoefenen. Maar de Roomse Kerk toonde in dit geval ruggegraat en het gevolg van dit conflict is geweest, dat zij in het midden van de vorige eeuw reeds het juk van de staat afschudde. Een nieuwe regeling werd nl. getroffen, waarbij het Goevernement bijna al zijn aanspraken prijs gaf. Het is de bloei der Roomse Kerk zeer te stade gekomen. | |
Gereformeerde Kerken.Niet ieder was met de toestand in de Protestantse Kerk ingenomen. | |
[pagina 366]
| |
In 1865 werd te Meester-Cornelis reeds een vrije Schotse kerk gesticht door de gewezen douaneklerk King. Enige jaren later arriveerde de eerste zendeling-leraar van de Chr. Geref. Kerk te Batavia, die op verzoek van enkele broeders zich in de hoofdstad vestigde. In 1887 kon een Chr. Gereformeerde kerk worden gesticht, die tot de huidige dag de naam Kwitang-gemeenteGa naar voetnoot1) draagt. Kings volgelingen sloten er zich grotendeels bij aan. Haar edelste lid is Idenburg geweest die ontzaglijk veel voor de jonge gemeente heeft gedaan en zich nimmer heeft geschaamd, dat hij ‘maar een Kwitanger’ was. Soerabaja kreeg ook in de 19de eeuw nog een Gereformeerde kerk en in de eerste 30 jaren van de 20ste eeuw volgden verschillende andere plaatsen. In 1940 waren er 11 gemeenten en verschillende kringen, waaruit op de duur weer nieuwe gemeenten konden groeien, ware de oorlog niet gekomen. | |
De vrijmaking van de Prot. Kerk.Intussen veranderde ook de toestand in de Protestantse Kerk. Nog in 1898 werd geklaagd, dat er praktisch geen volbloed Europeaan des zondags een dienst bijwoonde. Dertig jaar later moesten er nieuwe gebouwen in gebruik worden genomen! De reden? Wij geloven, dat die alleen hierin gezocht moet worden, dat de meeste predikanten, die na 1920 uitkwamen, het Evangelie des Kruises brachten. En daarvoor is steeds belangstelling, dat veroudert nooit. In 1935 kreeg de Protestantse Kerk haar vrijheid. De voogdij van de Staat verviel. De Regering had slechts nog financiële verplichtingen, geen rechten. Een kerkbestuur werd gevormd, de inheemse kerken op Timor, in de Minahassa en in de Molukken vormden een autonoom onderdeel van de grote organisatie. De gemeenten zelf werden ingeschakeld in de arbeid, de jeugd werd aktief gemaakt, kortom, er was alle reden te vertrouwen, dat de Protestantse Kerk onder Gods zegen een tijdperk van bloei tegemoet ging. | |
Christelijke arbeid.In verband met de kerk noemen wij ook nog het werk van verschillende organisaties. Het moederland was in dit opzicht nog ver | |
[pagina 367]
| |
vóór, maar in de laatste decennia is ook in Indië veel verricht. We wijzen dan op de Bond voor Evangelisatie, de Christelijke Radiovereniging, het Driehoekswerk en andere jeugdarbeid, de Witte-Kruiskolonie, de Oranje-Nassau Stichting van Pa van der Steur, verenigingen voor barmhartigheid, de Bond van Chr. Onderofficieren en de Chr. Onderwijzersvereniging. De tehuizen van het genootschap voor in- en uitwendige zending te Soekaboemi, ‘Dorcas’ van de Gereformeerde kerk te Batavia, chr. militaire tehuizen en clubhuizen voor de jeugd, zij wezen op actief christelijk leven. Ook van Roomse en neutrale zijde is in dit opzicht zeer goed werk verricht. De anti-opiumvereniging, Pro Juventute, Sint-Vincentius, de Katholieke Sociale Bond, het waren, onder vele andere, bekende namen in Indië geworden. Ook op dit terrein is er iets groots verricht, tot zegen van alle rassen en lagen van de bevolking. Veel van deze arbeid is echter door de Japanse overheersing vernietigd. |
|