Dispereert niet. Deel 4
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Van nominaal tot effectief gezagOnthouding.Lang werd gesproken van Java en de buitengewesten. Die onderscheiding is afkomstig uit de vorige eeuw, toen de Regering zich praktisch niet met de koloniën buiten Java bemoeide. Uitgezonderd dan enkele plaatsen zoals Makassar en de Minahassa op Celebes, Sambas, Banjermasin en Pontianak op Borneo, Padang en Palembang op Sumatra en verschillende posten in de Molukken. Wel wist men ‘sedert het midden van de 19de eeuw zo ongeveer, tot hoever, op een politieke kaart van de Archipel, het Goevernement zijn kleur had te strijken’, maar van werkelijk bestuur was geen sprake. Zo had ook de Compagnie gehandeld, maar wat voor een handelslichaam te verdedigen was, moest de Staat als een verzuim worden aangerekend. Die had immers een andere roeping dan winst te maken en dividend uit te keren. En toch werd het niet als een verzuim gevoeld. Integendeel, opzettelijk werd deze toestand bestendigd. Het doel van Graaf Van den Bosch, de man van het cultuurstelsel, was aanvankelijk: Java èn Sumatra te exploiteren, het laatste dan voorzover Nederland er krachtens het traktaat van 1824 recht op had. Vandaar ook het ingrijpen in de Padrioorlogen. Maar zelfs dit plan werd losgelaten en ook Sumatra werd op enkele winstgevende gebieden na verwaarloosd, posten als Baros en Singkel weer ontruimd. De reden van deze onthouding was uitsluitend: de buitengewesten brachten geen voordelen op en daadwerkelijk bestuur zou heel wat kosten. De interesse voor een bepaalde streek was recht evenredig met de opbrengst van dat gebied. Hoe de toestand op verschillende eilanden was, of daar slavernij, mensenroof, koppensnellen en weduwenverbranding, om maar enkele gruwelen te noemen, in zwang waren, dat deerde het Goevernement niet ... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch ingrijpen.Toch bemoeide de Regering zich wel eens met die eilanden, welke slechts in naam bij haar imperium behoorden. En daarvoor waren twee redenen. In de eerste plaats bestond er vrees, dat een andere mogendheid zich over die streken zou ‘ontfermen’, en dat wenste men in geen geval. Dat die vrees niet geheel ongegrond was, blijkt wel uit de historie van Borneo. Wie dat eiland op een kaart van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor 1940 bekijkt, ziet, dat het Noordwesten wit gelaten is. Het maakte geen deel uit van Nederlands-Indië. In 1839 vestigde zich in die streken James Brooke, zogenaamd om er handelsbetrekkingen aan te knopen. Maar daar bleef het niet bij. Hij mengde zich in de strijd tussen de vorsten, die daar heersten, en bracht het in 1841 tot radja van Serawak. Nog regeren zijn nazaten daar onder Britse suzereiniteit. Andere avonturiers probeerden dit voorbeeld te volgen en zo zien we in 1843 Murray opereren in Oost-Borneo, waar hij echter sneuvelde. Wilson sloot een overeenkomst met de vorst van Siak en bezette het eiland Bengkalis. Hij verdween weliswaar, toen het Nederlandse Goevernement hem daartoe sommeerde, maar zulke akkevietjes gaven toch maar aanleiding tot wrijving. Het traktaat met Siak, gesloten door de Goeverneur-Generaal, werd lange tijd in Engeland als een onvriendelijke daad beschouwd en eerst in 1871 werd de Sumatrakwestie definitief geregeld. (Zie vorig hoofdstuk.) Om te voorkomen, dat vreemdelingen zich verder meester zouden maken van de buitengewesten, werd naar een rechtsgrond gezocht om dit te verhinderen, en men meende dit het beste te kunnen doen, door met de vele potentaatjes contracten af te sluiten, waarbij zij verklaarden het Nederlands oppergezag te erkennen. En verder liet men hen met rust. De tweede reden, dat het Goevernement zich soms met die ‘leenstaatjes’ bemoeide, was, dat de scheepvaart in de Archipel beveiligd moest worden. Op de kleine Soenda-eilanden gold het kliprecht. Een gestrand schip behoorde met de hele bemanning aan de vorst. De goederen eigende hij zich toe, de equipage werd slechts tegen een losprijs vrijgelaten. Hetzelfde stelsel hebben we reeds in Atjeh ontmoet. Volgens westerse begrippen kon een dergelijk recht niet bestendigd worden. Het kon bovendien tot conflicten met vreemde mogendheden aanleiding geven. Immers, die vorsten stonden onder Nederlandse suzereiniteit en het Goevernement was dus aansprakelijk voor dergelijke wandaden. Ook dat hebben wij reeds gezien bij de geschiedenis van de Atjeh-affaire. In elk contract werd dan ook uitdrukkelijk gestipuleerd, dat de inheemse vorsten van het kliprecht afstand deden tegen een bepaalde vergoeding, die van 20% tot 50% van de waarde van de lading varieerde. Dat betekende echter niet dat de vorsten en hun onderdanen nu ook werkelijk zich van strandroof onthielden. Telkens weer kwamen er te Batavia klachten binnen over schending van deze overeenkomsten, en dan moest er wel ingegrepen worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een boete werd opgelegd en als de zaak heel ernstig was, of de boete niet betaald werd, vertrok er een expeditie, die een paar strandkampongs bij wijze van wraak leegroofde en in brand stak. Aan de eer was voldaan. De troepen en oorlogsschepen keerden naar Java terug. De schrik zat er voor een poosje in, tot een nieuwe schending van het contract weer een strafmaatregel noodzakelijk maakte. Het aantal tuchtigings-expedities in de 19de eeuw is vrij groot. Zo nu en dan als de pupil erg ondeugend was, kreeg hij een pak slaag, maar verder bemoeide de opvoeder zich niet met hem. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een illustratie.Als voorbeeld van deze onthoudingspolitiek nemen wij het eiland Soemba en maken daarbij gebruik van het uitstekende werk van Ds. D.K. Wielenga, die jaren als missionair predikant op dat eiland heeft gewerkt. Omstreeks 1840 begon de Regering zich met Soemba te bemoeien, omdat er geruchten liepen over relaties met Engelsen. Men vreesde, dat dezen te eniger tijd wel eens vaste voet op het eiland konden zoeken en het als niemandsland annexeren. ‘Zo werden in 1845 papieren contracten met enkele vorsten gesloten. Voortdurend pleegden de Soembanezen strandroof op gestrande schepen, die naar Australië voeren. De klachten, door vreemde mo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gendheden ingediend, kon men niet naast zich neerleggen. De radja's werden beboet en tot het innen van deze boete - in de vorm van paarden - werd in 1866 de eerste ambtenaar op Soemba geplaatst. Hij mocht zich echter absoluut niet met de zaken in zijn ‘ressort’ bemoeien. De resident van Timor gaf als consigne: het niet doen is het belangrijkste deel van de taak van de ambtenaren! Onthouding van alle zaken, waar het Goevernement buiten moet blijven. Zij - de ambtenaren - mochten nimmer iets gelasten, ‘omdat zulks vroeg of laat zou bevorderen de middelen, om de uitvoering er van te verzekeren, zo niet te dwingen’. De controleur kreeg op zijn verzoek niet eens geweren om zich bij een aanval te kunnen verdedigen, en hij kreeg de welgemeende raad, maar te doen, alsof hij niets zag en hoorde van wat er alzo in zijn omgeving geschiedde. Zo hoorde de controleur, dat een dertigtal Endenezen enige kampongs in Taboendoeng hadden geplunderd en nu met buit beladen, waaronder vele slaven, op hun terugtocht waren. Hij meldt nu aan de Resident, dat hij deze mensen, als zij straks te Waingapoe, de havenplaats, komen, zal trachten op te pakken. Per ommegaande krijgt hij echter een schrijven, zich hier buiten te houden. ‘De beste instructie, die ik u geven kan voor nu en voor den vervolge is, dat u maar niet alles dadelijk moet geloven, wat men u al zo komt vertellen en in geen geval moet laten blijken, dat u het gelooft. Ziet men, dat de bij u gebrachte praatjes door u voor waarheid worden aangenomen en dat u er niets aan doet, omdat u er wegens gebrek aan middelen niets aan doen kunt, dan blijkt daaruit uw machteloosheid en dat doet meer kwaad dan goed. Het volk behoeft niet te weten, dat u de middelen ontbreken. Dat de ambtenaar alles of zoveel mogelijk wil weten, is zeer goed, doch ze moeten niet alles willen opmerken. Wij moeten een zaak tussen de radja's en het volk niet tot de onze maken en moeten alles vermijden, wat aanleiding geven kan tot verzet, want dan wordt het Goevernement gedwongen handelend op te treden en zou zodoende door de schuld van de ambtenaar het Gouvernement in moeilijkheden komen, wat aan die ambtenaar niet zou vergeven worden.’ Onze ambtenaren moesten dus maar kalm toezien, hoe onder hun ogen de mensen elkaar vermoordden, beroofden en strooptochten hielden; zij mochten het zelfs wel weten, maar niet opmer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
124. Het gezondheidsetablissement ‘Sindang Laya’, naar een aquarel van G.F. Tydeman (Rijksprentenkabinet, A'dam). Dit bekende herstellingsoord, in 1857 gesticht door de Limburgse arts Dr. J.C. Ploem, lag in de nabijheid van de geneeskrachtige bron Tji-Panas, die reeds in 1744 door gouverneur-generaal Van Imhoff werd bezocht. Het beleefde zijn gouverneur-generaal Van Imhoff werd bezocht. Het beleefde zijn ‘bloeitijd’ in de Atjeh-oorlog, toen het medisch potentieel van Batavia ontoereikend bleek om de stroom van gewonden uit Noord-Sumatra te verwerken. Dit schilderij dateert van 1878 en werd door de maker, een twintig-jarige marineofficier, uit dankbaarheid voor de in ‘Sindang Laya’ genoten behandeling geschonken aan de toenmalige directeur Dr. J.B. Dumont, wiens echtgenote, Angelique Dumont-le Roux, op het middenpad is afgebeeld. Rechts voor het gebouw een aantal palankijns (draagstoelen).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
125. Prof. Dr. C. Snouck Hurgronje (Foto Coll. Icon. Bureau, 's-Gravenhage).
126. J.B. van Heutz, gouv.-gen. 1904-'09. (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
127. Een groep Atjeh-officieren met in het midden de in 1894 op Lombok gesneuvelde gen.-majoor Van Ham.
128. Een groep Atjeh-officieren van de post Tjot Iri, 1896. Geheel links luit. H. Colijn met vrouw en zoontje (Foto Kon.Inst. v.d. Tropen).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
129. Generaal Van Heutz met zijn staf tijdens de bestorming van Baté Ilië (Foto Kon. Inst. v.d. Tropen).
130. De onderwerping van het sagi-hoofd der XXII moekims (rechts vooraan, naast generaal Van Heutz) aan het Nederlandse gezag. In het midden de sultan; derde van links luit.-generaal Van Daalen. (Foto Kon. Inst. v.d. Tronen)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ken en als iemand wat kwam veftellen, maar juist doen, alsof men het niet geloofde. Die moordenaars en slavenhandelaars mocht men vooral niet prikkelen. Zij mochten eens kwaad worden en zich verzetten. Alles liever dan dat. Tot elke prijs moesten verwikkelingen worden voorkomen. Ds. Wielenga geeft nog verschillende staaltjes van wat de controleur alzo hoorde en zag. Eens geraakte hij midden in een bende, die het dorp Pamoesakaba aanviel. Hij probeerde de aanvallers tot rede te brengen. De bewoners van het dorp smeekten hem, zijn tussenkomst te willen verlenen. Maar de bende stoorde zich niet aan de ambtenaar, die immers toch niets kon doen. En machteloos moest hij toezien, hoe tal van personen werden vermoord, anderen als slaven weggevoerd en de kampong in brand werd gestoken. De ambtenaar, die zich te Melolo wilde vestigen, kreeg daartoe geen vergunning. Hij moest overhaast vluchten. Zo handelde men met de vertegenwoordigers van de ‘soeverein’. Uit een rapport van 1890 nemen wij nog het volgende over: ‘De Radjah van Rendeh laat 24 mensen doden. (Stierf een vorst, dan werden een tiental slaven en slavinnen doodgeknuppeld met zo weinig mogelijk bloedverlies. Zij moesten de overledene in de geestenwereld dienen.) Zulle dingen geschiedden onder het ‘bewind’ van een beschaafde natie en er werd niets tegen gedaan. Zo vertelt Ds. Wielenga van de kapitein Dijk, die met het bestuur over Soemba werd belast. Hij was een echte militair en wenste geen vernederingen van de vorsten te verdragen. Een paar slavinnen van een grote waren gevlucht. Zij hadden bij het weven een draad gebroken en daardoor het kunstig weefsel bijna bedorven. Er was wel om nietiger reden een slavin gedood en uit vrees voor haar leven vluchtten zij naar Waingapoe en stelden zich onder bescherming van de kapitein. De vorst eiste ze op, maar hij kreeg een weigerend antwoord. Waingapoe werd nu door de vertoornde radja met vernietiging bedreigd. Dijk echter dacht er niet aan, door het zenden van geschenken de zaak weer in orde te brengen, zoals vroeger gewoonte was. Met voorbijgaan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van zijn onmiddellijke chef, de resident van Timor, vroeg hij hulp aan de gouverneur te Makassar. Een oorlogsschip verscheen en een detachement mariniers veroverde de residentie van de vorst. Troepen van Java voltooiden de overwinning, maar toen liet men alles weer op de oude voet doorgaan. De schrik zat er weer een poosje in. De resident was boos. Dit was volkomen in strijd met de onthoudingspolitiek. Hij had nog net een rapport ingediend, waarin stond, dat alles op Soemba rustig was en de verhouding met de vorsten niets te wensen overliet! Kapitein Dijk werd dan ook van zijn post ontheven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bali.Ook op andere eilanden was het een lijdensgeschiedenis. Bali, dat zo dicht bij Java lag, bestond uit verschillende vorstendommen (zie het kaartje op blz. 348). In 1839 erkenden alle negen potentaatjes het oppergezag van het Nederlands-Indische goevernement en deden afstand van het kliprecht. Maar evenals Soemba beleefde men niet, wat men beleed. Strandroof had herhaaldelijk plaats en protesten daartegen bleven onbeantwoord. Zelfs werden de gezanten van Batavia niet eens ontvangen. Dan maar weer een expeditie, en zo hebben we van 1846 - 1849 de drie Bali-expedities gehad, die heel wat offers hebben gekost, maar die praktisch geen resultaat hadden, omdat na de strafoefening het eiland weer ontruimd werd, nadat opnieuw schone contracten waren gesloten. Generaal Michiels sneuvelde tijdens de derde expeditie, toen zijn kamp onverwacht werd aangevallen, zoals dat van Vetter later op Lombok. Hoe moeilijk onze troepen het er soms hadden, deelt Stapel mee in zijn beschrijving van de verovering van Djagaraga. Het was een sterke vesting, die bovendien een natuurlijke verdediging had in een diep ravijn aan de westkust, waardoor de Sangsit-rivier stroomt. ‘Het was langs deze rivier, dat de chef van de staf, de luitenant-kolonel De Brauw, met het 7de bataljon onder de luitenant-kolonel Le Bron de Vexela, een verkenning verrichtte, om na te gaan, of een omtrekking en opvoer van geschut tegenover de linker vleugel der vijandelijke stelling mogelijk zou zijn. De actie, die zich hieruit ontwikkelde, behoort tot de vermetelste ondernemingen, door het Nederlands-Indische leger uitgevoerd. Het dal van de Sangsit werd hoe langer hoe nauwer en ten slotte zag men zich genoodzaakt om de tocht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
door de rivierbedding, over en langs rolstenen, rotsen en tal van kleine stroomversnellingen te vervolgen, de oevers van de rivier werden steeds steiler, en gedurende het laatste gedeelte van de tocht bewoog de colonne zich langs de bodem van een diep ravijn met steile, van 30 tot 50 meter hoge rotswanden. Eerst toen men in de rug van de linker vleugel der vijandelijke stellingen was aangekomen, werd behoedzaam naar boven geklauterd en de gehele troep, gedekt door een alang-alang veld, onzichtbaar voor de Baliërs opgesteld. De hier op gevolgde onstuimige aanval op de volkomen verraste tegenstander, was een eerste aanleiding tot de vermeestering van de gehele stelling. Alhoewel de Baliërs zich nog hardnekkig verdedigden, werd de linkervleugel der verdedigingslinie na een kort, doch hevig gevecht veroverd, en was Djagaraga de volgende dag geheel in onze handen. Dit was het eerste wapenfeit, waarvoor een bataljonsvaandel van het Nederlands-Indische leger met de militaire Willemsorde werd gedecoreerd.’ En als dan de vijand verslagen is, worden de troepen weer teruggetrokken! Dan sluit het Goevernement weer contracten, ‘volgepropt met gemeenplaatsen die toentertijd te Batavia opgeld deden’: De vorsten zullen regeren op rechtvaardige wijze, zij zullen de volkswelvaart bevorderen, de slavenhandel tegengaan, strandroof verbieden enz. enz. Alles een dode letter. Enkele jaren later was het weer hetzelfde liedje, werden onze gezanten weer teruggezonden en de protesten geseponeerd. Zelfs verjoeg de stadhouder van Karangasem, dat aan de vorst van Lombok behoorde, een bewakingsvaartuig en stelde aan het Goevernement de eis, binnen acht dagen alle andere vaartuigen uit zijn gebied te verwijderen. De resident voldeed aan het ‘verzoek’... Dat waren de resultaten van de expedities. Daarvoor was Michiels gesneuveld en had het 7de bataljon zulke prestaties verricht! Slavenhandel tierde welig en de weduwenverbranding bleef in zwang, hoezeer de resident ook tegen die praktijken protesteerde. De landschappen Boelèleng en Djembrana, die omstreeks 1880 op verzoek van de bevolking onder rechtstreeks bestuur waren gekomen, vormden een groot contrast met de overige staatjes, zo zelfs, dat velen uit die onafhankelijke vorstendommen er zich vestigden. En er was geen enkele soldaat nodig, om daar de orde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te handhaven of om de bevolking in bedwang te houden. Dat was wel een compliment voor het Nederlandse bestuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere expedities.Het is onmogelijk om al de overige expedities te bespreken. Die naar Saparoea en Palembang behandelden we reeds in een vorig hoofdstuk. In de streek bij Bandjermasin was een troonstrijd de aanleiding tot verzet tegen het Goevernement, waarbij verschillende zendelingen en de bemanning van een stoomschip werden vermoord. Het duurde jaren, eer de rust was hersteld. Op West-Borneo veroorzaakten de Chinezen heel wat last met hun geheime kongsi's en moest meermalen krachtig worden opgetreden. Zo zouden we door kunnen gaan: Ceram, Boni op Celebes, de Lampongse districten op Sumatra, de Riouw-eilanden en verschillende andere streken werden door een of meer strafexpedities enigszins beteugeld, maar dan ook weer aan hun lot overgelaten. Het zou maar geld kosten, de getuchtigde vorstendommen daadwerkelijk te besturen. Een uitzondering op die regel maakte Lombok. Doch dit geschiedde in het laatst van de 19de eeuw, toen de mening omtrent de onthoudingspolitiek al begon te kenteren. Deze historie verdient enigszins bredere beschrijving. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een smeekschrift.Op Lombok greep het Goevernement in op verzoek van de bevolking zelf. Voor velen, die schamper spreken over imperialisme van het Nederlandse goevernement, is het wel eens nodig, dit uitdrukkelijk te memoreren. ‘Wij bezitten een deel der wereld, dat wij niet eens goed in kaart kunnen brengen en toch zijn wij onbevredigd, wij snakken naar meer’, zo sprak Van Kol sarcastisch in de Tweede Kamer, en hij gewaagde van onze ‘dwaze annexatiegeest’. Maar dat het optreden van de Regering in het belang van de bevolking zelf was, zoals op Nieuw-Guinea, Soemba, Bali, Borneo en tal van andere eilanden, dat noemde hij niet. Op Lombok kwam dat overigens wel heel duidelijk aan het licht. De overgrote meerderheid van de bevolking, de Sasaks, was Mohammedaans. Men schatte hun aantal in het laatst van de 19de eeuw op meer dan 300.000. Daarnaast trof men echter op het eiland enkele duizenden Baliërs aan, aanhangers van de oude Hindoe-godsdienst. Zij vormden de heersende partij. De vorst van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mataram, die over heel Lombok en een deel van Bali regeerde, zijn lijfwacht en de ambtenaren waren Baliërs. De Sasaks werden door het vreemde bewind uitgezogen en verdrukt. Opstanden waren daarvan het gevolg, maar het verzet werd steeds op gruwelijke wijze gebroken. Ten einde raad wendden een aantal Sasaks zich tot de Indische regering om hulp. In een smeekschrift zetten zij hun toestand uiteen. ...‘Wij hebben hen (de Balinezen) in hun vorstelijke waardigheid erkend, zijn hun onderhorigen geworden en hebben altijd naar ons beste weten al hun bevelen opgevolgd; toch worden wij wreed door hen behandeld en uitgezogen ... Zo gaat het smeekschrift door; tal van wrede staaltjes worden meegedeeld. De Sasaks worden ‘als kippen geslacht’. En nog is het meegedeelde niet het tiende van wat zij hadden te verduren. ‘Wij hopen maar, dat U ons zal willen ontmoeten, dan kun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen wij U alles, wat betrekking heeft op onze ongelukkige toestand, meedelen. Wij hebben zulks bij deze nog niet kunnen doen, want wij zijn domme en eenvoudige lieden, die de vormen niet kennen. Ook hopen wij, dat U al hetgeen wij U medegedeeld hebben, in overweging zult willen nemen op dezelfde wijze, alsof het Uw eigen zaken betreft...’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lankmoedigheid.Het duurde echter nog meer dan 2½ jaar, voor de Indische regering ingreep. Zij probeerde tussen de vorst en zijn opgestane onderdanen te bemiddelen. Dat de Sasaks de zaak niet overdreven hadden, bleek wel uit een rapport van de controleur Liefrinck, die Oost-Lombok bezocht. ‘Duizenden Sasaks waren hun kampongs ontvlucht en leefden van een mengsel van bladeren, pisang- en papajastammen. Een handjevol mais was een weelde.’ ‘Door die tijdelijke vestingen wandelende, behoeft men niet meer te vragen, of daar gebrek heerst; die holle gezichten, die uitgeteerde lichamen zeggen het maar al te duidelijk. Onder kleine kinderen is nog het ergst; door het gebrek en de ellende van de laatste maanden is er bijna niets dan vel en been overgeschoten ... Menigmaal komt het voor, dat ouders hun kinderen verkopen, om zich enig voedsel te kunnen verschaffen; gewoonlijk bedraagt de prijs een rijksdaalder...’ Vooral de onechte zoon van de vorst, Anak Agoeng Madé, werd gevreesd. Hij had immers verklaard, na de onderwerping van de Sasaks een waar bloedbad te zullen aanrichten. Moest de regering hier niet ingrijpen? Toch aarzelde zij. Volgens een contract, in 1843 gesloten, erkende de vorst van Lombok het Goevernement als zijn suzerein. Maar wij hebben reeds gezien, dat dergelijke overeenkomsten niet veel te betekenen hadden. Bovendien was er in art. 7 bepaald, dat het Goevernement zich niet met het inwendige bestuur zou bemoeien, zolang Mataram zich aan het contract hield. Vandaar dan ook, dat de regering probeerde te bemiddelen. Maar ze had bij haar pogingen weinig succes. Haar afgezanten kregen de vorst niet eens te spreken, brieven bleven onbeantwoord. Zelfs trachtten de Baliërs met de Engelsen in Singapore tot een overeenkomst te geraken, wat echter door de laatsten van de hand werd gewezen. Zij kochten een paar schepen, die onder Lombokse vlag wapenen en munitie importeerden, en wilden van het Neder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
landse toezicht in de wateren rondom hun eiland niets weten. Een paar jaren gingen op die wijze voorbij. De Goeverneur-Generaal, Pijnacker Hordijk, wilde geen geweld toepassen. Atjeh baarde al zorgen genoeg. De vorst van Mataram zag deze lankmoedigheid voor zwakheid aan en trad steeds brutaler op. Hij verklaarde geen genoegen te kunnen nemen met het onderzoek van het Goevernement naar de slechte toestanden op Oost-Lombok en verzocht de Regering, zich voortaan van bemoeiing met zijn zaken te onthouden! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Krasser optreden.Intussen was Pijnacker Hordijk vervangen door Jhr. Van der Wijck, die minder geduldig was dan zijn voorganger. De vorst van Lombok kreeg een ultimatum thuis gestuurd, waarin werd geëist:
De 9de juni 1894 werd dit ultimatum overhandigd. Binnen drie dagen moest het antwoord binnen zijn. De vorst vroeg om uitstel, maar dit werd niet verleend en toen de 13de juni geen brief werd ontvangen, keerde de resident terug. De teerling was geworpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De overval.Nog dezelfde maand vertrok een expeditie van Java onder leiding van Generaal Vetter, om nu met geweld de Mataramer tot rede te brengen. Tweede bevelhebber was generaal Van Ham. Een aantal oorlogsschepen blokkeerden het eiland en de 6de juli landden de Nederlandse troepen te Ampenan. Nogmaals werd een ultimatum gesteld. Naast de vier eisen van juni, kwamen nog de volgende drie:
De vorst willigde er zes in. De uitlevering van Anak Agoeng Madé | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weigerde hij, maar deze pleegde zelfmoordGa naar voetnoot1), zodat het scheen, dat alles toch nog zonder bloedvergieten zou aflopen. Een deel der troepen legerde zich tussen Mataram en Tjakranegara en de rest bivakkeerde in laatstgenoemde plaats tegenover de poeri van de vorst. Twee afdelingen gingen het binnenland in onder bevel van de oversten Van Bijlevelt en Lawick van Pabst. Zij zouden de Sasaks in kennis stellen van het voorgevallene en hen bewegen nu de wapens neer te leggen. Verschillende oorlogsschepen keerden naar hun basis terug. De oorlogsschatting begon reeds binnen te komen. Toch begon de houding van de Baliërs er niet beter op te worden. Uit allerlei kleine voorvallen was dat op te maken en de opperbevelhebber werd gewaarschuwd, dat er een aanslag werd beraamd. De gelegenheid was daartoe gunstig. De legermacht was versnipperd over Ampenan, Mataram, Tjakranegara en een paar plaatsen in het binnenland. Toen men de kroonprins, die zijn vader volgens het contract was opgevolgd, over deze geruchten wenste te spreken, was hij ‘ziek’. Een der Balinese groten verzekerde echter, dat er geen sprake van boze plannen was. Van Ham vertrouwde die mededeling volkomen. Vetter echter was voorzichtiger en nam enkele maatregelen. Zo zond hij bericht naar de beide aanvoerders in het binnenland, dat zij onmiddellijk naar Tjakranegara moesten terugkeren en hij ontbood nog enkele afdelingen uit Mataram. In de nacht van 25 op 26 juli openden de Baliërs plotseling vanuit de poeri van de vorst het vuur op de onzen. Achter de hoge en dikke muren van het vorstelijk verblijf hadden zij een prachtige dekking. Het bivak van Vetter was zo goed als onbeschermd; de lantaarns, die op verschillende plaatsen waren opgehangen, kwamen het mikken van de vijand maar al te zeer ten goede. Binnen weinige ogenblikken vielen er tientallen slachtoffers door deze plotselinge aanval. ‘Het was alsof de hel ineens was losgebroken’, verklaarde de veldprediker Ds. Rogge. Nog erger werd het, toen de Baliërs schietgaten in de poerimuren sloegen, zodat ze thans onbereikbaar waren. Zolang ze nog telkens boven de muren moesten verschijnen, om hun schoten te lossen, konden onze troepen het vuur beantwoorden. Nu was dit praktisch onmogelijk. Dekking zoeken was het enige en zo trok generaal Vetter met 400 man terug in een tempel, die aan het bivak grensde. Men kon daar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
echter niet blijven. Het eten was zo goed als op en over drinkwater beschikte men niet. De hulp van het Mataramse bataljon bleef uit. Het had zelf de handen vol, want ook dat bivak werd aangevallen en ook hier trokken de onzen zich in een tempel terug. Pogingen, om de beide afdelingen in het binnenland te waarschuwen, Tjakranegara niet binnen te trekken, mislukten. Er was maar één mogelijkheid: doorbreken. 's Zondagsmiddagsom drie uur werd het sein tot de aftocht gegeven. Onder een hagelbui van kogels renden de manschappen de tempelpoort uit. Alle verband raakte verloren en de achterhoede met de gewonden moest zelfs in de tempel terugkeren. Het grootste gedeelte van de troep bereikte de kameraden bij Mataram, maar groot was het aantal doden en gewonden. Ook generaal Van Ham werd een paar maal getroffen en blies kort na de aankomst te Mataram de laatste adem uit. ‘De man, die te edel was, om kwaad te veronderstellen bij zijn naaste.’ Hij had de Baliërs ten volle vertrouwd en nog kort voor de overval verklaard, dat ‘er niets zou gebeuren’. De achtergebleven secties met de gewonden wisten zich naderhand ook door de vijand heen te slaan en langs een omweg na ontzettende inspanning Ampenan te bereiken. De beide kolonnes uit het binnenland hadden het voor de overval ontvangen bevel tot terugkeer ontvangen en rukten Tjakranegara binnen. Bijlevelt kwam van het Zuiden. De Baliërs lieten hem ongemoeid de stad binnentrekken, maar vielen hem toen ook onverwacht van alle kanten aan. Hij bleek echter een eerste klas bevelhebber. Hij marcheerde(!) met zijn kolonne de stad door. Telkens moest de artillerie ruim baan maken. Zo bereikte Van Bijlevelt de troepen tussen Mataram en Tjakra. Lawick van Pabst, die van het Oosten kwam, ondervond hetzelfde. Ook zijn afdeling trok ongehinderd Tjakranegara binnen, maar werd, toen zij eenmaal binnen was, van alle kanten bestookt. Een deel wist er zich door te slaan en Ampenan te bereiken. De achterhoede onder kapitein Lindgreen werd echter afgesneden en moest zich in een tempel verschansen. Tien dagen lang verdedigde zich daar het kleine troepje tegen een overmachtige vijand. Toen moest het zich overgeven wegens gebrek aan voedsel en drinkwater. Zij kregen de toezegging, dat zij na inlevering van de wapens vrij mochten aftrekken. De kroonprins - het zij tot zijn eer gezegd - hield zijn woord en zo kwam Lindgreen met de zijnen ook behouden te Ampenan. Hij had een brief bij zich met het verzoek aan Vetter, om Lombok te verlaten! Vetter was intussen met de gezamenlijke troepen van Ma- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
taram en Tjakranegara naar Ampenan geretireerd, waarbij ook nog verschillende offers waren gevallen. In het geheel waren 97 militairen gesneuveld, onder wie 9 officieren, o.a. Van Bijlevelt; er waren 14 vermisten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Versterking.Groot was de ontsteltenis op Java en ook in het moederland, toen dit echec bekend werd. De Landvoogd en de legercommandant verloren echter het hoofd niet. Onmiddellijk werd er besloten, versterkingen te zenden om met de Baliërs af te rekenen. Reeds begin september arriveerden deze aanvullingstroepen. De Regering verviel niet in de fout, de generaal van zijn functie te ontheffen, iets wat na een nederlaag zo'n beetje de gewoonte was. Generaal Vetter behield het oppercommando en kreeg generaal Sagow naast zich in plaats van Van Ham. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De tweede fase.Van Ampenan rukten de troepen opnieuw op en de 29ste september begon de aanval op Mataram. Het doel was in de eerste plaats het kruispunt van de twee hoofdwegen te bezetten. Van verschillende zijden rukten de afdelingen des nachts op, nadat de artillerie (ook van de oorlogsschepen op de rede) de stad had gebombardeerd. Urenlang duurde de strijd. ‘In het complex van muren en gangen kan slechts langzaam worden geavanceerd. Elke muur moet omgeworpen, in bres gelegd of beklommen worden, om tot een volgend erf te kunnen doordringen, maar van achter elke muur, van uit elk erf moet de vijand, die zich hardnekkig verdedigt, eerst verdreven worden.’ (Cool) De aanval kost dan ook verscheidene offers, maar generaal Vetter weet nu van geen wijken. Overste Scheuer, die langs de hoofdweg optrekt, gaat zijn soldaten met een wandelstokje voor en zingt zijn lijfdeun: ‘Alles kost een dubbeltje’. Een luitenant, die opmerkt dat de weg niet vrij is, krijgt ten antwoord: ‘Waar het 9de bataljon komt, is de weg vrij.’ En hij maakt de weg vrij!Ga naar voetnoot1) Het kruispunt werd bereikt en de poeri van de vorst genomen. Een aantal Baliërs, onder wie ook de kroonprins, wijdden zich ten dode en deden een laatste wanhopige lansaanval, de beruchte poe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
potan. Zijn vielen tot de laatste man. De rest der Baliërs vluchtte naar Tjakranegara met achterlating van honderden doden, onder wie ook vele voorname vrouwen. Zij hadden zichzelf gekrist of waren-door haar mannen gedood, opdat ze niet in handen van de vijand zouden vallen. Nu was Tjakranegara aan de beurt. De 18de november werd opnieuw het sein tot de aanval gegeven. Hier werd nog vinniger gestreden. De Baliërs verdedigden de residentie met ware doodsverachting. Meer dan eens was de toestand voor de onzen kritiek. Het passeren van de vele dwarswegen met de hoge kleimuren was een ware hel. Na een strijd van 24 uren werd het kruispunt midden in Tjakranegara bereikt. De aanval op de poeri van de vorst begon. De luitenants Van der Heyden (een zoon van koning Eenoog, ons reeds bekend uit het hoofdstuk over de Atjehoorlog) en H. Colijn waren de eerste officieren, die de poeri binnendrongen. Beiden kregen de Militaire Willemsorde. Van der Heyden overleed echter tengevolge van de bekomen verwondingen. Colijn bleef ongedeerd. Vijfmaal redde een zijner Ambonese soldaten hem van een wisse dood. Straks heft hij met zijn manschappen Psalm 68 : 10 aanGa naar voetnoot1). Om een uur of vier werd de strijd gestaakt. Nog was het binnenste gedeelte van de poeri niet genomen. Toen echter de volgende morgen de aanval hernieuwd zou worden, bleek de vijand zijn sterkte verlaten te hebben. In de schatkamer van de vorst vond men de rijksdaalders 60 cm hoog opgestapeld en elders ontdekten de overwinnaars nog 3180 kg gemunt zilver en 230 kg goud. Een schat verkregen door ontzaglijke uitbuiting! De oude vorst had ook de vlucht genomen. Hij werd echter achtervolgd en gevangen genomen. Het volgende jaar overleed hij in ballingschap te Batavia. Zijn kinderen en kleinkinderen, ook de dochters, vonden bijna allen de dood in een laatste poepotan, enkele dagen na de val van Tjakranegara. Het Lombokse vorstenhuis was ondergegaan ... In december verliet het grootste deel van de troepen het eiland. Slechts een kleine bezetting bleef achter. Lombok kwam onder rechtstreeks bestuur en ging een nieuwe toekomst tegemoet. In vrede kon de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sasak voortaan zijn velden bebouwen. De zwervers keerden naar hun verbrande kampongs terug, die spoedig herbouwd waren. De
woestijn, door Anak Agoeng Madé van Midden-Lombok gemaakt, werd in een vruchtbare streek herschapen. Sasaks en Baliërs kregen ieder hun eigen hoofden, die onder toezicht der Nederlandse ambtenaren een rechtvaardig bestuur over hun ondergeschikten voerden. Zelden heeft een oorlog zulke zegenrijke gevolgen gehad. Er was een verschil tussen het Lombok vóór en na 1894 als tussen nacht en dag en het offer van de strijders van Lombok was niet vergeefs geweest. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ommekeer.Lombok was een exempel, hoe het wèl moest. Geen strafexpedities zonder meer. Niet alleen tuchtigen, maar ook opbouwen. Geen ingrijpen alleen uit eigenbelang of uit vrees voor conflicten met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vreemde mogendheden, maar oolkom de millioenen, die zuchtten onder het juk van de vorsten, te helpen. Het was een schande, dat in de gebieden, waar de Nederlandse vlag woei, de ergste gruwelen straffeloos konden geschieden. De man, die daarvoor als geknipt was, hebben we reeds leren kennen in het hoofdstuk over Atjeh: Johannes Benedictus van Heutsz. Nadat hij in korte tijd op Noord-Sumatra wonderen had verricht, werd hij op advies van minister Idenburg tot Goeverneur-Generaal benoemd. Niet ieder was met die benoeming ingenomen. Verschillende hoge autoriteiten in Indië klaagden, dat zij als soldaten gedrild werden. Zelfs in de Raad van Indië klonk de commandostem van de Goeverneur-Generaal - en dan mag de klemtoon wel extra gelegd worden op generaal. Van Heutsz nu heeft een einde gemaakt aan het schijngezag in de buitengewesten, en dat in enkele jaren en met niet meer troepen en kosten dan vroeger voor de wraakexcursies nodig waren. Het deed eerst wat onwennig aan en in het moederland waren velen nog wat huiverig voor deze koers. Van Kol, zo zagen we reeds, smaalde van landhonger. En even voor het optreden van Idenburg en Van Heutsz, kostte het Minister Cremer nog heel wat moeite een post op de begroting aangenomen te krijgen voor het plaatsen van een klein politiekorps op Nieuw-Guinea, iets waarop ook de zending krachtig had aangedrongen. ‘Wij vestigen er ons uit een oogpunt van humaniteit’, zo verklaarde de minister, maar zelfs Asch van Wijk, een groot vriend van de zending, en Franssen van de Putte, helemaal geen conservatief op koloniaal gebied, waren er tegen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een korte verklaring.Van Heutsz had zijn mannen, die hem ook in Atjeh reeds hadden gesteund. In de eerste plaats Snouck Hurgronje. Zijn voor de Atjehhoofden opgestelde ‘Korte verklaring’ werd nu ook in de buitengewesten ingevoerd. Het was uit met de langademige overeenkomsten in de ‘brave-Hendrik-stijl’. Elk van de vorsten kreeg een drietal punten te tekenen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier was geen woord frans bij. Verklaarde voortaan het Goevernement, dat de afschaffing van de slavernij of het verbod tot verminking van veroordeelden ook toepasselijk was in het vorstendom X, dan had de radja van X zich volgens de Korte Verklaring daarbij neer te leggen. In latere jaren is de verhouding van de zelfbestuursgebieden tot het Goevernement in ordonnanties geregeld. Van Heutsz had nog een helper. Een man, die van nominaal gezag niets wilde weten. Hij schreef: ‘Onthouding is op zichzelf niet onbestaanbaar, mits die slechts absoluut zij: gedeeltelijke onthouding is echter in koloniale zaken iets onmogelijks. Zo men aanvangt met enige aanraking te hebben, wordt men altijd door gestuurd in de richting van meerdere bemoeiing. Er kan verschil van tempo zijn, maar het eindstation is voor tragen en vluggen ten slotte hetzelfde.’ Die man was H. Colijn. En toen in enkele jaren Bali, Soembawa, Celebes, Borneo, Ceram en andere eilanden voorgoed werden onderworpen - de successen in Atjeh en op Lombok hadden het leger zijn minderwaardigheidsgevoel ontnomen -, stuurde Van Heutsz zijn oud-adjudant Colijn er op uit, om de onderworpen gebieden te bezoeken en een rapport samen te stellen over de opbouw. Immers, de vestiging van ons gezag was maar een eerste stap. ‘Daarop volgden een opruiming van vele misstanden, een regeling van het bestuur, van de rechtspraak, van het belastingwezen, de verbetering van bestaande en aanleg van nieuwe communicatiemiddelen, de voorziening in allerlei andere maatschappelijke behoeften.’ (Staargaard) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bijbel van Colijn.En Colijn volbracht zijn taak. Verschillende ambtenaren vonden het een ‘streek’ van de ‘generaal’ te Buitenzorg, hun een kapitein op het dak te sturen, maar zij kwamen spoedig tot een ander inzicht en moesten erkennen, dat zij na een korte inspectie van hun gebied van hun ‘inspecteur’ konden leren, die dikwijls beter op de hoogte bleek dan zijzelf. Een uitvoerig werk over de te volgen politiek in de buitengewesten was het resultaat van de inspectie. Het was niet in de handel, maar het werd door de Regering aan de betrokken ambtenaren als handleiding gegeven en werd tot 1940 geraadpleegd. Wegens de omvang van dit werk, kreeg het de bijnaam: de bijbel van Colijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gevolgen.Natuurlijk ging het niet altijd zonder strijd, maar de afloop van de oorlog in Atjeh en op Lombok had de meeste vorsten voorzichtig gemaakt. En als er verzet was, dan werd dezelfde tactiek toegepast als in Atjeh. De vijand werd geen ogenblik met rust gelaten en het gevolg was, dat de vorst dan dikwijls geen contract meer kon tekenen, omdat hij eenvoudig uit zijn land verbannen werd. Zo kwam Bali onder rechtstreeks bewind, evenals dit met Lombok in 1895 geschied was. De bevolking ondervond het, dat er een nieuwe koers was gekomen. Het was uit met slavenhandel, moord en roof. Verminking werd verboden, de weduwenverbranding en het doden van dienstbaren bij de begrafenis van de vorst was uit. Maar ook positief ondervond men de voordelen van het nieuwe regime. Ds. Wielenga zegt b.v. van Soemba: ‘Goede dekhengsten werden ingevoerd voor de paardenfokkerij. Enkele honderden Bengalese koeien werden aan de bevolking op gemakkelijke afbetalingsvoorwaarden verstrekt, teneinde de veestapel te verbeteren. Voor de landbouw werd zoveel mogelijk gedaan.’ In samenwerking met de zending, zo voegen wij er aan toe, werden scholen gesticht en enkele jaren later waren er reeds meer dan 50 bp dit eiland! ‘Alle onderlinge oorlogjes hadden opgehouden en er kwam een algemene toestand van veiligheid van persoon en bezit. Het land werd opengelegd en toegankelijk gemaakt. Vroeger zou men het niet gewaagd hebben, zo maar naar een ander landschap te gaan, of het zelfs maar door te trekken, tenzij met een bende zwaar gewapenden. Wie op een andermans grondgebied kwam, werd of gedood of als slaaf ingerekend. Nu kon men overal vrij heen trekken en leerde men elkaar verdragen ...’ En zo was het ook op andere eilanden. De grote strook tussen Kloenkoeng en Bangli op Bali, jarenlang door de onderlinge strijd onbewoond, vormde na de pacificatie duizenden bouws rijstvelden. Zo zouden we door kunnen gaan. Een enkel cijfer moge dit nog illustreren. De uitvoerwaarde van de producten der Buitengewesten steeg in 14 jaar van 324 millioen tot bijna 820 millioen! Meer dan 250 vorsten tekenden de Korte Verklaring en konden voortaan onder leiding van het Goevernement iets anders doen dan hun ondergeschikten verdrukken en uitmergelen. Hun werd bijgebracht de oude Calvinistische regel: ‘Het volk is er niet om de vorst, maar de vorst is er om de onderdanen.’ |
|