Dispereert niet. Deel 4
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
10. De kaapkolonieKolonisten.Bij de overeenkomst van Londen, zo zagen we, ging de nederzetting aan de Kaap voorgoed verloren. Haar geschiedenis tijdens de Compagnie verdient thans nog een afzonderlijke behandeling. In een vorig hoofdstuk hebben wij alleen de stichting en de stichter besproken. Anderhalve eeuw Kaapse geschiedenis zal derhalve in dit hoofdstuk nog aan de orde komen. Van Riebeeck begon reeds met de eigenlijke kolonisatie, d.w.z. hij bevorderde de vestiging van vrijburgers. Aan soldaten en andere compagniesdienaren reikte hij vrijbrieven uit, waarbij hun onder bepaalde voorwaarden werd toegestaan, zich als landbouwer of ambachtsman aan de Kaap te vestigen. Op verschillende manieren werden deze eerste echte kolonisten vooruitgeholpen, b.v. door het verstrekken van vee en zaaikoren, het lenen van een klein bedrijfskapitaaltje en meer dergelijke tegemoetkomingen. Maar de stichter wilde verder gaan. Hij wenste gezinnen uit het vaderland te laten overkomen. In dit opzicht was hij een leerling van de grote Coen, die ook graag een eerlijke Nederlandse samenleving in Indië had tot stand willen brengen. Zuid-Afrika had echter het grote voordeel boven Java en de Molukken, dat het klimaat zich beter leende voor de immigratie van boeren en ambachtslieden uit het moederland. De Heren XVII voelden dan ook meer voor deze plannen dan voor die van Coen. Wanneer de streken om de Kaap met vrijburgers werden gepeupleerd, konden zij de bezetting tot het hoogst nodige beperken. Er werd toch al genoeg op Van Riebeecks stichting verloren! In het vaderland werd dan ook propaganda gemaakt, met het gevolg, dat verschillende gegadigden zich aanboden. Zo lezen wij in de annalen van de Compagnie, dat zich ‘een en t'sestigh personen, alle boeren, uyt het graafschap Meurs aangaven, om als vrije luyden daar na toe te gaan, mits dat sy met eenig gelt tot haar transport souden mogen worden geassisteert’. Als eis stelden de Heren, dat de kolonisten ‘geschikte luyden souden sijn, en van die verwagtinge, dat sy haar selven souden kunnen erneren’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De ervaringen met de eerste vrijburgers uit de compagniesdienaren waren niet al te gunstig geweest. Als het kolonistenbestaan hun niet meer beviel, gingen zij er vandoor; de schepen, die de Tafelbaai aandeden, voerden vaak heel wat verstekelingen mee. Bovendien hadden oudgedienden vaak weinig verstand van landbouw en veeteelt. Er waren nieuwbakken boeren, die nauwelijks wisten, ‘hoe een ploegh aentasten off een os daer voor spannen mosten’. En daarbij leefden ze lang niet allen ingetogen. Er vielen tenminste klachten over ‘versopene, luye, lompe vlegels’. Deze ongeschikte broeders werden dan maar weer soldaat en moesten op die wijze hun schulden aan de Compagnie inverdienen. Door de uitzending van kolonisten verbeterde echter het peil van de vrijburgers. Sommigen hunner wisten zelfs tot welstand te geraken. Ook ambachtslieden konden hun brood aan de Kaap verdienen. De Compagnie vroeg speciaal pottenbakkers, maar we lezen ook al heel spoedig van kleermakers, houtzagers, vissers, bakkers en natuurlijk van een bierbrouwer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gebrek aan vrouwen.Maar verschillende van die pioniers waren ongehuwd en begeerden, als zij enigszins tot welstand waren gekomen, een hulpe tegenover zich. En een huwelijk met een Hottentotse lokte nu niet bepaald aan. Het voorbeeld van Meerhof van Kopenhagen, die zulk een verbintenis aanging, vond weinig navolging. Zijn Eva was nu niet bepaald een voorbeeld van zindelijkheid en ingetogenheid. Van Riebeeck vroeg daarom, evenals Coen reeds voor Indië gedaan had, om meisjes. De Heren XVII beijverden zich om gegadigden voor de huwelijksmarkt aan de Kaap te vinden: ‘eerlijcke jongedogters uyt het weeshuys, diaconie of aelmoesseniershuys, die haar daartoe genegen souden mogen betoonen.’ Het weeshuis te Rotterdam leverde een aantal candidaten, die stammoeders zijn geworden van het Afrikaanse volk. Boerendochters en dienstmeisjes hadden de voorkeur. Men had aan de Kaap vrouwen nodig, die konden aanpakken. Een enkele maal kwam een trouwlustige op bijzondere wijze aan zijn vrouw. Op de schepen, die naar Indië voeren, waren wel eens vrouwelijke bedienden, die de een of andere hoge mevrouw vergezelden. De Kaapse mannen gaven hun ogen goed de kost en meermalen gebeurde het, dat het juffertje aan Tafelbaai achter- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bleef en gedurende het korte oponthoud van de schepen in het huwelijksbootje stapte. Onder de schepelingen was echter ook wel eens een meisje als matroos verkleed. Wanneer het bedrog onderweg uitkwam, werd zij aan de Kaap van het schip verwijderd, maar dan duurde het niet lang, of vele vrijgezellen dongen naar de hand van de avonturierster. Niet altijd gelukte dit. In het dagregister van de Regering komt b.v. eens deze mededeling voor: ‘Seker vrouws persoon gent. Marie Jansz. van Amsterdam in mansklederen en onder den naam van Matthijs Jansz. voor matroos pr schip 't rad van avonture hier geland en ten Casteele in versekering gebragt synde, is van verscheide deser inwoonderen ten huwelijk versogt, dog dewijl van al te ligt vaardigen en argerlijcken leven bevonden werd, heeft d' E. Hr. Commandeur de galants hun versoeck afgeslagen.’ Wegens dit vrouwengebrek bepaalde de Compagnie dan ook, dat het overlijden van de man aan de weduwe geen rechtsgrond gaf, de kolonie te verlaten. Trouwens de retourreis was duur en meestal had de weduwe spoedig weer een aanzoek. Dr. Godée Molsbergen geeft in zijn schetsen ‘Tijdens de O.I. Compagnie’ een aardige anekdote, die tekenend is voor landen met schaarste aan Europese vrouwen: ‘Oom Piet, een goede veertiger, was begraven. Onderweg naar huis vroeg Oom Sarel de weduwe om haar hand. Ze wees hem af met de woorden: Arie, jy is te laat. Jannie het vir my gevra as ons kerkhoftoe gegaan het.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen.Nog heden ten dage vindt men in Zuid-Afrika de afstammelingen van die eerste kolonisten. Er zijn heel wat namen van pioniers, die wij later in de 19de eeuw weer aantreffen bij de Grote Trek en de worsteling met de Engelse imperialisten. Dr. Mac Theal geeft voor de jaren 1652 - 1672 deze kolonisten op, wier nakroost nog in de Unie leeft:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dezelfde schrijver heeft ook de herkomst van deze kolonisten nagegaan. Van de 53, waarbij dit mogelijk was, kwamen er 37 uit de Nederlanden, 10 uit Duitsland, twee waren Zweden en verder waren er bij één Zwitser, één Fransman, één Deen en één Belg. Later nam het aantal immigranten uit de Duitse landen zeer toe. Zelfs heeft dit sommigen verleid tot de conclusie, als zou de ‘Deutschstämmigkeit’ aan de Kaap overwegen. Prof. van Winter wijst er op, dat een groot deel van dit soort immigranten afkomstig was uit de grensstreken, zodat zij slechts door een grillige en toevallige landsgrens van verwante Nederlanders gescheiden waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij denken hier aan gebieden als Oost-Friesland en Westfalen, Lingen en Kleef, die ook heel wat goede soldaten en ambtenaren aan Indië hebben geleverd. Maar bij de afstamming moet ook gelet worden op de moeders en dan blijkt, dat verreweg het grootste deel van haar uit Nederland afkomstig was. Dat verschillende Duitse staatjes zoveel kolonisten leverden, is maar niet toevallig. De Compagnie wenste geen Engelsen, Zweden, Fransen of Denen. Zij zocht bij voorkeur haar mensen in rijkjes, die niet aan zee grensden. Concurrentie of verraad was dan minder te duchten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Hugenoten.Eén uitzondering is daarop echter gemaakt. Toen Lodewijk XIV het Edict van Nantes introk en duizenden Gereformeerden Frankrijk ontvluchtten, vonden deze refugiés een wijkplaats in Pruisen, Zwitserland, Nederland en andere protestantse landen. Verschillende van deze vluchtelingen kwamen tenslotte in Indië en aan de Kaap terecht. De vele Franse geslachtsnamen herinneren nog aan deze immigratie. Zo besloot de Compagnie de 6de oktober 1686: ‘gerefugeerde Franschen en Piemontoisen over te voeren, en dat boven diegene, die haar op de agriculture verstaan of deselve daar sullen willen by der hant nemen, mede luyden van alderhanden ambagten en wetenschappen, en dat met authorisatie om aan de soodanige, die met een familie sullen wesen beseth, en daarmede derwaerts soecken te gaan, tot haar uytrustinge by vereeringh te doen hebben van sestigh tot hondert gulden toe, en aan eenlopende personen van dertigh tot vijftigh gulden.’ Speciaal de wijncultuur zou door deze Fransen beoefend worden. Ze waren daar immers in hun vaderland aan gewend. Ook de olijventeelt en het produceren van brandewijn stonden op het programma. Voor één ding waakten de Bewindhebbers: dat de Fransen een kolonie in de kolonie zouden vormen. Van de aanvang af legde de V.O.C. het er op toe, de Fransen met de reeds aanwezige kolonisten tot één volk te versmelten. Het was dan ook voor de refugiés een teleurstelling, dat zij niet bij elkaar mochten wonen. Sommigen werden op Stellenbosch geplaatst, anderen te Drakenstein en de rest aan Franse Hoek. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel kregen zij een Franse predikant en zelfs een eigen kerkeraad, maar reeds na enkele jaren werd het Nederlands in de Franse kerk ingevoerd. Toen de dominee vertrok, bleef er nog een tijdlang een Franse voorlezer, maar na zijn dood verviel het Franse godsdienstonderwijs geheel. In het begin was deze maatregel oorzaak, dat verschillende van de nieuwe kolonisten zich in Zuid-Afrika slecht op hun gemak gevoelden, meermalen ook hun ontevredenheid toonden en het met de gouverneur Simon van der Stel niet al te best konden vinden. Door huwelijk vermengden zij zich echter met het Nederlandse element en in het midden van de 18de eeuw was de Franse taal praktisch uit Zuid-Afrika verdwenen. Was de overheid in dit opzicht de Hugenoten niet ter wille, in andere zaken steunde zij de nieuwe bewoners zoveel mogelijk. Zij kregen, berooid als ze waren, voor de eerste maanden voedsel en bovendien belangrijke voorschotten, om hen aan een bedrijf te helpen. De kolonisten gaven hun vee en graan en zelfs uit Batavia kwam hulp. De kerkeraad hield daar een inzameling en zond ƒ 15.000 voor de arme geloofsgenoten. ‘De Afrikaner voelt zich thans graag de afstammeling van Geus en Hugenoot en wil zijn opgewektheid en zijn godsdienstzin in verband zien met de invloed van deze slachtoffers der Franse geloofsvervolging.’ (Prof. van Winter) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nog eens namen.De vele Franse geslachtsnamen herinneren nog aan deze immigratie, zeiden wij. En degene, die niet onkundig is met de lectuur over de oorlogen in Zuid-Afrika in de vorige eeuw, zal onder die namen menige bekende aantreffen. Wij geven hier een aantal, weer ontleend aan het werk van Dr. Theal:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De namen tussen de haakjes geven de huidige spelling aan. Welke schooljongen, thuis in de boeken van Penning, heeft niet gelezen van Piet Retief, Danie Theron, Jopie Fourie, Piet Cronjé en Joubert? Wekken namen als Du Toit en Du Plessis niet ogenblikkelijk associaties op: dichtkunst, theologie, bijbelvertaling? De Franse Hugenoten hebben zeer zeker het peil van de kolonie uitermate verhoogd, evenals zij in Pruisen, Nederland en andere rijken nieuw leven hebben gebracht. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De landbouw.Wij zagen reeds eerder, dat de stichting van de Kaapkolonie ten doel had, de passerende schepen van vers proviand te voorzien. Vlees werd in het begin door ruil van de Hottentotten verkregen. Maar groenten moesten worden verbouwd. Daarna begon men ook met de korenbouw. De passerende schepen zorgden in het begin voor de leverantie van graan, maar daardoor werd veel kostbare scheepsruimte in beslag genomen. Vooral de retourvloot was immers meer dan volgeladen. Meer dan één schip is door de hoge deklast naar de kelder gegaan. En zou men dan ook nog rijst voor het garnizoen en de vrijburgers aan de Kaap moeten meebrengen van Java? Zelf maar aan de slag, zo oordeelden de Bewindhebbers en zo dacht Van Riebeeck er over. Het kleine schiereiland, waarop het kasteel was gebouwd, leende zich niet voor korenbouw. Tegen de tijd, dat dit rijpte, woei er nl. dikwijls een hevige valwind, die de hele oogst vernietigde. Maar een eindje landwaarts ontdekte de commandeur een prachtige vallei, waar het graan welig wilde tieren en bij dat ‘Ronde Doornboschje’, thans Rondebosch geheten, golfde na enkele jaren het goudgele graan. Maar bij die proeven bleef het niet. Tal van gewassen werden aangekweekt. Van Riebeeck begon reeds met het aanleggen van een wijngaard, welke cultuur vooral door de Fransen werd uitgebreid en verbeterd. Dr. Godée Molsbergen, de fijne navorser, heeft uit verschillende bronnen een hele lijst van gewassen samengesteld, die reeds in de eerste tien jaren zijn aangekweekt. Sommige proeven zijn mislukt, zoals die van indigo en rijst, maar tal van andere planten gedijden goed aan de Kaap. We laten die opsomming hier volledig volgen: Aardbeien, aardnoten, abrikozen, ajuin, alsem, amandelen, andijvie, anijs, anjelieren, annanas, appelen, artisjokken; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bananen, bamboe, beetwortelen, bessen (rode, witte en zwarte), bieslook (rode), bloemkool, boekweit, bonekruid, bonen (Turkse grote, witte en bruine), bramen; De producten moesten tegen vaste prijzen aan de Compagnie worden geleverd, die ze gebruikte voor de schepen. Soms gaf dat nog al wat wrijving, omdat volgens de boeren het betaalde bedrag veel te laag was. Reeds tijdens Van Riebeeck morden verschillenden van hen, omdat de tarwe maar ƒ 70 - ƒ 100 en de rogge ƒ 50 - ƒ 70 per last deed (3600 pond). En het was ten strengste verboden handel te drijven met de opvarenden van vreemde schepen, die meestal meer wilden betalen. Natuurlijk kwam smokkelhandel toch wel voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Kaapkolonie in de 17de eeuw.
........... Grens tijdens van Riebeeck (1616). Grens in 1695. Sedert 1742 deden de schepen 's winters niet meer Tafelbaai aan, maar ankerden bij Simonstad in de Valsbaai. In 1722 en 1737 waren n.l. een groot aantal schepen in de Tafelbaai gezonken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Veeteelt.Aanvankelijk kwam, zo zeiden wij, de Compagnie aan het benodigde slachtvee door ruil met de Hottentotten. Dr. Thom, die een groot werk over ‘Die Geskiedenis van die Skaapboerderij in Suid-Afrika’ heeft geschreven, vertelt van dat ruilen het volgende: ‘Dit is interessant om te let op die ruilvoet waarvolgens die Kompanjie skape van die Hottentotte verkry het. Soos voorheen opgemerk, is aanvanklik vir 'n skaap tabak betaal of koperdraad van die kop tot die punt van die stert. Hierby het krale al gou 'n belangrike rol as ruilartikel gespeel. In die instruksies aan Lourens Visser en Jan van der Meersch, wat in 1672 'n tog na die Chainouquas in die omtrek van die “botter rivier” (Botrivier) onderneem het, wordt o.a. gesê: “voor een goedt schaep, 4 strengen coraelen nevens 1/8 pond tabacq ofte bij ongewildtheyt van de coraelen 1/4 pond tabacq, nae dat 't een of 't ander meest begeert zij.” Peter Kolbe, wat oor 'n later tyd praat, t.w. die van die Van der Stel, meld, dat “men doorgaens voor een half pond tabak een vetten hamel bekomen kan’, m.a.w. die pryse sou nou reeds heelwat gestyg het. In verband met die veeruil is dit opmerklik, dat die waarde van koper as ruilmiddel met verloop van tyd veel meer gedaal het as b.v. die van tabak. Van Riebeeck het alreeds opgemerk, dat die behoefte aan koper by die omliggende Hottentotte afgeneem het. Aanvanklik was koper so'n gesogte artikel, dat die blankes grootvee daarmee geruil het, maar later is groot getalle skape sowel as beeste (ossen enz.) vir tabak alleen verkry; die Hottentot-kapitein Klaas, wat 'n ruiling vir die Kompanjie onderneem het, het 250 beeste en 200 skape gehandel, en ‘bijaldien dat smookkruid deugdsamer hadde geweest, soude hij kans gesien hebben om wel 500 koeybeesten en schapen na gelangen in te ruylen”.’ De betaalde prijzen waren dus niet hoog en de Compagnie deed alle moeite, om ze laag te houden. Zo verbood zij de vrijburgers handel met de inboorlingen te drijven, om te voorkomen, dat zij meer zouden bieden. Zelfs werd daartoe verordend, dat alle koper aan het kasteel moest worden ingeleverd en dat er geen tabak door de boeren mocht worden verbouwd. Wilden de boeren vee hebben, dan konden zij dat tegen vastgestelde prijzen bij de Compagnie betrekken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toch was het ruilen riskant. Soms bleven de Hottentottenstammen maanden lang weg en beschikte men op het moment dat de schepen arriveerden, derhalve niet over het nodige slachtvee. En niet altijd leefde men op vriendschappelijke voet met de inboorlingen. Er is in de eerste eeuw van verschillende Hottentottenoorlogen sprake, meestal veroorzaakt door diefachtigheid van de rondzwervende stammen. Daarom ging de Compagnie er toe over, zelf kudden te fokken en zo bezat zij in 1685 reeds 7685 schapen. Later werd echter van koers veranderd. Evenals de landbouw, liet de Compagnie toen de veeteelt geheel aan de vrijburgers over en kocht zij van hen het nodige vlees. In 1695 verscheen een bevelschrift aan de Kaap van de Heren XVII, waarin zij verklaarden, dat ‘de groote ommeslagh die de Compie heeft soo in het cultiveren van de wijnen, de koornbouw als het aanqueecken en voortsetten van allerhande bestiaal, ons al overlangh, sedert wij soo een stercke kolonie daar hebben gehadt, vrij tegens de borst geweest is’, waarom zij dan ook ordonneerden, ‘dat gansche werck aan de Coloniërs over te laten, niet plotselijck maar successievelijck van tijt tot tijt’. Een gevolg van deze regeling was, dat de vrijburgers heel wat meer grond nodig hadden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uitbreiding.Oorspronkelijk woonden zij op het Kaapse schiereiland, tussen Tafelbaai en Valsbaai, maar voor weidegronden was dit nu eenmaal onvoldoende. Van de Hottentotten werd een groot gebied gekocht. De boeren kregen weidevelden, waarvoor zij een gering bedrag aan de Compagnie moesten betalen. Door uitbreiding van hun kudden werden ze gedwongen steeds verder noord- en oostwaarts te trekken. Wie de kaart van 1695 met die van 1795 vergelijkt, kan daarop zien, hoe snel die occupatie van gronden plaats had. Deze trekboeren waren weinig gehecht aan huis en haard. Zij woonden zeer verspreid en wanneer het land hun kudden niet kon dragen, gingen zij uiteen als eens Abraham en Lot. Trouwens het oude testament was voor velen hunner als een leidraad. In een zijner stellingen na zijn dissertatie zegt Dr. van der Merwe: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Die trekgeskiedenisse in die Ou Testament het meegewerk tot die vorming van 'n trekgewoonte by die Suid-Afrikaansche pioniers, vir sover as dit daartoe bygedra het om 'n gedurige verwisseling van verblyfplek as 'n doodgewone ding te laat voorkom.’ Aan het eind van de 17de eeuw bestonden reeds belangrijke nederzettingen in Hottentots-Holland, Drakenstein (genoemd naar de commissaris Reede van Drakensteyn, die de kolonie inspecteerde), Stellenbosch (gesticht door Simon van der Stel), de Klapmuts, de Paarl en de Franse Hoek. Maar dat betekende niets bij de expansie in de 18de eeuw, toen de kolonisten woonden tot aan de Oranjerivier en de Grote Visrivier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zorgen.De kolonisten hadden het niet altijd even gemakkelijk. Poot mocht van het leven van de Nederlandse boer zingen: Hoe genoeglijk rolt het leven
Des gerusten landmans henen,
maar als hij een tijdlang onder de landbouwers en veeboeren aan de Kaap had doorgebracht, zou hij deze ontboezeming achterwege hebben gelaten. Daar waren in de eerste plaats de moeilijkheden met de inboorlingen. De kolonisten hadden in het begin alleen met de Hottentotten te maken. In de 18de eeuw kwamen zij in aanraking met de Bosjesmannen en tegen het einde van die eeuw ontmoetten zij de meest geduchte tegenstander: de Bantoe-kaffer. De Hottentotten waren diefachtig. In het voorgaande zagen we reeds, hoe Van Riebeeck moeite met hen had en er zelfs een formele oorlog gevoerd werd, omdat de ‘buren’ vee stalen en wachters vermoordden. Eens waren de vrijburgers al hun vee kwijt! Zelfs onder de kolonisten scholen dieven. Maar de straffen waren dan ook niet mals. In het Dagverhaal van Van Riebeeck kunnen we lezen, dat er vier van die bandieten werden opgepakt. Twee er van werden met roeden gegeseld en voor ‘verscheidene jaren in de kettingh gebannen’, de twee anderen kregen ieder 6 jaar tuchthuisstraf, terwijl alle vier te pronk werden gesteld ‘met een schapenvel op 't hooft ende de schouders’. Het wemelde bovendien in Zuid-Afrika van schadelijk wild. Slangen deden de kudden heel wat schade, springbokken konden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Kaapkolonie omstreeks 1790.
Districten: I Het Kaapse district; II Stellenbosch; III Swellendam; IV Graaff-Reinet. De Hottentotten woonden langs de kust en aan de oevers van de Oranjerivier. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de oogst vernielen en roofdieren sleepten heel wat vee weg en vielen ook meermalen de kolonisten aan. Premies werden gesteld op het vangen of schieten van leeuwen, luipaarden en wolven. Maar erger waren de plagen: droogte en sprinkhanen. Wanneer de regens uitbleven, droogden bronnen en spruitjes uit en stierf een groot deel der kudden. Wanneer de sprinkhanen kwamen, lieten zij praktisch niets op de weidevelden achter. Vooral in het Oosten van de kolonie kon die plaag verschrikkelijk zijn. Dr. v.d. Merwe beschrijft hem als volgt: ‘Soos onmeetbare wolke het die vlieërs soms met groot gedruis deur die lug getrek. Hulle het gewoonlik windaf gevlieg. En terwyl die swerm voortbeweeg het, het die voorstes neergedaal, en alles opgevreet waarop hulle gaan sit, om weer agter aan te sluit, as die wolke verbydrywe. Soos 'n donker rollende stroom van 'n myl of meer breed het die voetgangers soms aangekom. Skynbaar sonder om ooit te rus, het hulle aangehou met spring, totdat dit gelyk het of die stof lewe. As 'n swerm voetgangers eenmaal in beweging was, kon niks hulle koers verander nie. 'n Stroom water het hulle deurgeswem, en die agterstes het die drywende massa as 'n brug gebruik. Selfs 'n vuur het hulle nie belet om verder te gaan nie. Hulle het dit gesmoor deur daarin te spring, en die wat nie verbrand het nie, het verder gegaan. En die pad, waarlangs hulle getrek het, het hulle ontbloot van alles, wat 'n dier kon vreet. In de 17de eeuw was deze ramp minder bekend, omdat in de omgeving van de Kaap van deze plaag weinig te duchten was, maar hoe noordelijker en oostelijker de trekboeren kwamen, hoe meer droogte en sprinkhanen hun bestaan bedreigden. Die onzekerheid is naast nationale factoren oorzaak geweest van de grote trek in de 19de eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onenigheid met de Regering.Onder Van Riebeeck, zo zagen we, morden de boeren al over de behandeling, hun door de Compagnie aangedaan. In het begin van de 18de eeuw werd dat nog erger. Het nepotisme deed toen ook zijn intrede in de Kaapkolonie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
93. Het Hugenotenmonument te Franschhoek (Foto Dep. van Inl., Pretoria).
94. Het historische kruithuis te Stellenbosch, gebouwd in 1777 (Foto Dep. van Inl., Pretoria).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
95. Jacob Abraham Uitenhage de Mist, onder gouv. Janssens commissaris-generaal aan de Kaap (1802-1805). Zijn naam is ook verbonden aan de door hem ontworpen en in 1804 ingevoerde ‘Provisionele Kerkenordre voor de Bataafsche Volksplanting aan de Kaap de Goede Hoop’, waarmee de Kaapse Geref. Kerk werd losgemaakt van de Nederlandse maar tegelijkertijd in hoge mate afhankelijk werd van het staatsbewind.
96. Hollandse ‘vrijburgers’, terugkerend van de jacht. Naar een aquatint van Samuel Daniell (1801), karakteristiek voor klederdracht, behuizing en leefwijze der Kaapse boeren in die tijd (Foto Dep. van Inl., Pretoria).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *63]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
97. Ontmoeting tussen gen. Janssens en Gaika, het opperhoofd van de Xhosa's (het voornaamste Bantoe-ras aan de Kaap), met wie de gouverneur tijdens het kortstondig bewind van de Bataafse Republiek eer vriendschapsverdrag sloot. Naar een anonieme aquatint (Foto Dep. van Inl., Pretoria).
98. De bezetting van de Kaap door Engeland. Boven: Britse oorlogsschepen in Tafelbaai-haven. Beneden: De slag bij Blaauwberg, 8 januari 1806.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *64]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
99. De poort van het Kasteel te Kaapstad omstreeks 1830 (Repr. Dep. van Inligting, Pretoria).
100. De monumentale Hoofdingang van het kasteel te Kaapstad.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Simon van der Stel kwam in 1679 aan de Kaap als commandeur. Met grote ambitie werkte hij aan de uitbreiding van de kolonie. In zijn dagen arriveerden de Hugenoten en verschillende andere immigranten. Hij stichtte de dorpen Stellenbosch en Drakenstein. Zelf gaf hij het voorbeeld van intensieve cultivering van de bodem, door het ontginnen van een stuk land, hem door de Regering geschonken. Zijn hoeve ‘Constantia’ leverde volop wijn, waarvan de fijnproever Valentijn een heel goed getuigenis gaf. Bij de bevolking was hij gezien, want welvaart en rust heersten alom. ‘De naam van den Heer Gouverneur werd met dankbaarheid genoemd, zijn verjaardagen vierde men met hartelijke opgewektheid onder schuttersfeest en kermis, alsof men in het lieve vaderland was.’ Maar hij werd opgevolgd door zijn zoon Willem Adriaan en onder diens bewind werd de stemming er niet beter op. De oude heer bleef op zijn landgoed wonen, de jonge gouverneur - onder Simon was de commandeur aan de Kaap met de titel gouverneur begiftigd - legde zich ook op de landbouw toe. Er kwam nog een derde bij. Frans van der Stel kreeg ook een grote boerderij met uitgestrekte landerijen. De vader en twee zoons hadden zodoende een belangrijk deel van de vruchtbaarste gronden in bezit. Maar dat was het ergste niet. Bij de leveranties aan de Compagnie traden zij als concurrenten op. Wel mochten zij niet rechtstreeks vlees en voedingsmiddelen leveren, maar stromannen waren daarvoor wel te vinden. Een doleantie werd opgesteld en door verschillende kolonisten getekend. De gouverneur en zijn aanhangers, waaronder ook de dominee, werden beschuldigd van oneerlijke praktijken. De malcontenten zonden hun klachten zowel naar het moederland als naar Batavia op. Natuurlijk lekte de zaak uit en de gouverneur liet verschillende kopstukken in de gevangenis zetten. Onder hen was ook Adam Tas, wiens dagboek ons een heel goede kijk geeft op de toestanden in de kolonie van die dagen. Er blijkt uit, dat de ontevredenen behoorden tot de gegoeden. Verschillende Hugenoten hadden medegetekend, omdat de Van der Stels hun niet zeer gunstig gezind waren. De gouverneur liet een tegenadres opstellen en door vele kolonisten tekenen. Tevens weerlegde hij uitvoerig de beschuldigingen in het geschrift zijnen tegenstanders. Tas en enkele anderen zaten veertien maanden gevangen, anderen werden ‘naar patriam’ opgezonden. De Heren XVII schrokken van de ‘oproerige beweging’. In een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enkel district werd de magistraat openlijk veracht en ook de vrouwen begonnen zich met de zaak te bemoeien: ‘de wijven zijn alsoo gevaarlijk als de mans, en zijn niet stil’, rapporteerde Starrenburg naar de Kaap (Stemmen des Tijds). De Bewindhebbers wensten voor alles rust en besloten daarom de gouverneur en enkele aanhangers terug te roepen, zonder dat zij van hun schuld overtuigd waren. Zij behielden rang en gage. De gevangenen werden vrijgelaten en de opgezondenen mochten op kosten van de Compagnie naar de Kaap terugkeren. Met het vertrek van de ‘zondebokken’ keerde de rust terug. De Heren XVII verboden de ambtenaren het houden van eigen boerderijen, de gronden van de Van der Stels werden in percelen verkocht. Maar tevens besloten de Bewindhebbers, dat zij voortaan de kolonisatie zouden beperken. De toon van de vrijburgers was al te vrijmoedig! Ze zouden zich eens geheel los van de Compagnie kunnen maken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van Noot is dood.Botsingen kwamen ook in latere tijd nog wel voor. Vooral gouverneur Van Noot heeft zich berucht gemaakt. Toen 40 van zijn tegenstanders in 1729 de kolonie wilden ontvluchten, zo luidt het verhaal, werden ze gegrepen en om een voorbeeld te stellen, liet Van Noot zeven hunner ophangen. Het laatste slachtoffer sprak, toen de beul hem de strop om de hals wilde leggen, met het gezicht op het kasteel gericht: ‘Gouverneur van Noot, ik daag je binnen een uur voor de rechterstoel van God, om daar rekenschap te geven van mijn ziel en de zielen mijner vrienden.’ Daarop wendde hij zich tot de beul met de woorden: ‘In Gods naam’, en liet gewillig toe, dat het koord om zijn hals werd gedaan. Na de executie begaven de leden van de rechtbank zich naar het kasteel, om de gouverneur mee te delen, dat het vonnis voltrokken was. Ze vonden hem, zittend in zijn stoel, dood...... Het volk zong verheugd: Geen nood,
Van Noot is dood!
‘Zo gehaat was deze man, dat de Regering hem liet begraven op een tot heden onbekende plaats, terwijl een ledige kist met grote pracht in het praalgraf werd bijgezet.’ De stoel van Van Noot is nog in het Kaapse museum te zienGa naar voetnoot1). Ook Van Plettenburg maak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te zich berucht door zijn willekeurige arrestaties en verbanningen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Statistiek.Uit Pieter van Dams reusachtig werk met zijn vele bijlagen hebben we al meermalen geciteerd. Hij geeft ons in verschillende tabellen ook een heel goed overzicht van de ontwikkeling van de Kaapkolonie. Eén van die bijlagen nemen we hier over, om te laten zien, hoe de toestand was onder de Van der Stels in het laatst van de 17de eeuw. Op 19 juli 1696 bevonden zich aan de Kaap:
Compagnies vee:
Het getal van de vrye luyden en derselver vee bestont op dato voorschr. in:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit deze statistiek ziet men, wat er in de kolonie het belangrijkst werd geacht: mensen, vee, koren en wapens! Telt men het aantal blanken van beiderlei sexe, oud en jong samen, dan komt men op 1196 ‘stucx’. Daarbij komen dan nog een kleine 500 soldaten en compagniesdienaren, zodat de hele nederzetting tegen het eind van de 17de eeuw uit ongeveer 1700 Europeanen bestond. Een eeuw later was dit aantal 15000, van wie er 3000 in de hoofdstad woonden. We spreken van hoofdstad, hoewel de Bewindhebbers zich lang tegen de idee van een stad hebben verzet. Ze weigerden zelfs een naam aan de jonge nederzetting te geven. Nog aan het eind van de 17de eeuw spraken zij van het fort aan de Kaap. Langzamerhand is echter de naam Kaapstad ingeburgerd. Het oude ‘kasteel’ van Van Riebeeck heeft niet lang dienst gedaan. Reeds in 1671 besloten de Bewindhebbers om het te laten afbreken en ‘een royale fortresse in plaetse van dien te doen maecken’. Het heeft de Compagnie zeer veel geld gekost, zucht Van Dam, als hij deze mededelingen doet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
TochtenMenige tocht is in de 17de en 18de eeuw georganiseerd, om bekend te worden met de binnenlanden. Verschillende redenen bestonden daarvoor. In de eerste plaats hoopte men stammen aan te treffen, met wie handelsbetrekkingen konden worden aangeknoopt. Van de Kaffers had men hoge verwachtingen. Zij stonden in beschaving veel hoger dan Hottentotten en Bosjesmannen. Reeds in 1653 had een ‘seecker hoogduytsch pape’ met Jan van Riebeeck gesproken over de mogelijkheid om in het Oosten en in het binnenland te handelen, alwaar ‘veel gout, oliphantstanden, ebbenhout en schoone Caffers ofte slaven zeer civil te krijgen’ waren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vooral het goud trok. Salomo's Ophir werd in die dagen nog steeds gezocht; gevonden werd het niet; eerst in de 19de eeuw ontdekte men de rijke goudvelden van Transvaal. Van der Stel was het om koper te doen. Zijn reis naar de Koperbergen komt nog aan de orde. Dan waren er jagers op groot wild, die ver van de beschaafde wereld hun geluk beproefden en op die wijze als ontdekkers van vreemde landen en stammen optraden. Soms was het een deserteur, een andere keer een schipbreukeling, die ‘bevorens noyt gekende landen en stranden’ betrad en er een beschrijving van leverde. Men was daar aan de Kaap zeer op gesteld, maar ook de Bewindhebbers stelden veel belang in die journalen, vooral uit handelsoverwegingen. Meermalen spoorden zij de gouverneur aan, met het uitzenden van expedities voort te gaan. Tal van reisverhalen zijn bewaard gebleven. De Linschoten-vereniging heeft er een groot aantal in vier delen uitgegeven, die over het algemeen zeer interessant zijn om te lezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Stavenisse.Het schip de ‘Stavenisse’ kwam in het begin van 1686 met een zeer rijke lading van de kust van Bengalen met als bestemming Kaapstad. Door onachtzaamheid of moedwil van de opperstuurman strandde het aan de kust van Natal. De bemanning trachtte over land de Kaap te bereiken, maar dit gelukte niet. Een deel onder leiding van de schipper wist een vaartuig te maken, waarmee zij behouden aan de Kaap arriveerden. In 1688 haalde de Centaurus een aantal mannen af, die achtergebleven waren, terwijl het volgend jaar nog de bootsman en een paar matrozen werden opgespoord. Deze laatsten hadden 2 jaar en 11 maanden in het vreemde land vertoefd. De bootsman Adriaan Jansz. Kind van Maassluis gaf een uitvoerig relaas van de belevenissen onder de Kaffers. Hij roemde hun gastvrijheid. ‘Willende elk om 't seerst iemand van de melonque (so noemense de blanken) t' sijnen huyse herbergen, alwaar wij 't volop hadden, en soo wel getracteerd wierden, dat die barbaren de Christenen in meedogendheid en gastvrijheid souden beschamen.’ Heel interessant is, wat de zwervers van de levenswijze van de stammen vertellen, onder welke zij al die tijd verkeerden: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘In den tijd van twee jaren en elv maanden bij dit volk doorgebragt te hebben sij onder haar geen 't minste blijk van Godsdienst konden bespeuren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zo gaat het journaal van Kind en zijn makkers voort en verhaalt van huwelijken, begrafenissen, erfenissen, kraamgebruiken, dieren, vruchten, ja wat niet al. En in de andere reisverhalen is het al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
evenzo. Het land, de flora, de fauna, maar vooral de mensen en hun gebruiken worden zeer nauwkeurig, soms heel realistisch beschreven. Onderzoekers uit later eeuwen hebben meermalen de opmerkingsgave van dit soort avonturiers geprezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naar de Koperbergen.Onder de gouverneurs waren er ook, die niet tegen een verre en vermoeiende reis opzagen. Reeds Van Riebeeck maakte landtochten, maar hij kwam nog maar enkele tientallen mijlen van de versterkte nederzetting. Opvolgers drongen dieper in het binnenland door. Een der bekendste tochten is wel die van Simon van der Stel, over wie we het al eerder hadden. Hij heeft een tocht naar de Koperbergen gemaakt en aan Ds. Valentijn is het te danken, dat het relaas daarvan is behouden gebleven. Ook Pieter van Dam gaf een kort overzicht. Zo'n expeditie was geen kleinigheid. Ze bestond uit ‘57 blance koppen’, een Makassaarse prinsGa naar voetnoot1) met zijn dienaar en drie zwarte jongens. Verder werd meegenomen: 8 esels, 14 rypaarden, 2 veldstuckjes (kleine kanonnen), 8 karren, 7 wagens, waarvan d'eenen geladen was met een schuyt, 289 soo treck- als draegossen, 6 wagens van de vrye luyden, ieder met een gespan van 6 ossen. De 25ste augustus 1685 ging de gouverneur met zijn gezelschap op reis, de 26ste januari 1686 was hij weer in het kasteel terug. Vijf maanden had de expeditie dus geduurd. De ontdekte bergen bleken inderdaad koper te bevatten. Eerst een paar eeuwen later zijn de Engelsen tot ontginning overgegaan en hebben daartoe een spoorlijntje naar de westkust aangelegd. Al was de tocht in economische zin een mislukking, het toont toch weer de ondernemingsgeest onzer vaderen in de 17de eeuw en heel wat kennis werd op die reis opgedaan. Men kwam in aanraking met tal van Hottentottenstammen. Van der Stel wist vrede tussen hen te bewerken, vergaderde met de hoofden en hield rechtszitting. Een der Hottentotten had zich aanmatigend gedragen en in gemeen overleg werd besloten om hem ‘met eenige slagen voor het gat te executeeren’. Een ander werd vermaand, zijn vader alle schuldige eerbied te betonen, dewijl deze en niet de zoon rechtma- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tig ‘capitein’ van een stam was. Dat Simon van der Stel niet alleen in de kolonie gezien was, maar ook onder de inboorlingen, bleek uit de viering van zijn verjaardag op de tocht. Ter ere daarvan werden 's morgens vroeg ereschoten gelost. ‘De Amacquas, zulks gewaar wordende, quamen den Ed. Heer Commandeur met muzyk vereeren, 't welk bestont in lange holle rieten, daar zy yder met een byzondere toon op weten te blaazen, het geen een groote en swaare galm van zich geeft, nergens beter by te vergelyken zynde, als by het geluid van een orgel. Zy stonden alle in 't rond, zynde wel twintig in getal, en in 't midden van hen een, hebbende in de hand een lang dun stokje. Deze zong voor, en sloeg de maat, op 't welke zy allen net wisten te spelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Namen.De kapiteins kregen, naarmate de invloed van de Compagnie zich uitbreidde, hun aanstelling van de gouverneur. Een stok, waarvan de knop een inscriptie had, was het teken hunner waardigheid. Ze droegen vaak zeer fantastische namen. Zo troffen we die van Klaas, Kuiper, Schacher, Houtebeen, Koekeman, Pieter Passagie, Christoffel, Courasie, Slobber en Hartloop aan. Maar ook de mythologie en historie leverden namen. Zo waren er Hottentotse hoofden, die luisterden naar de naam: Jason, Hasdrubal, Plato, Vulcaan, Hercules en Scipio Africanus. Het herinnert aan de verhalen, die er in omloop zijn van de Bataks, die zich, toen de beschaving er haar intrede deed, Nederlandse namen lieten aanmeten en van wie een na het vinden van een conservenblikje op het idee kwam zich Tieleman en Dros te laten dopen! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De grote rivier.Steeds verder noordwaarts waagden zich de koene jagers en veeboeren. In 1760 gelukte het Jacobus Coetsé, die van de gouverneur een licentie voor de jacht op olifanten had gekregen, de grote rivier te bereiken, wat voor hem vele anderen tevergeefs hadden geprobeerd. Bij zijn weten was deze nog nimmer ‘te vooren door een Europische Natie gepasseerd’. Een latere reiziger Gordon heeft deze rivier de naam Oranjerivier gegeven, die zij draagt tot op de huidige dag. Coetsé heeft zijn tocht nog verder voortgezet en is een heel eind doorgedrongen in het tegenwoordige Zuid-West-Afrika. Hij vond in die streken een menigte van leeuwen en rinocerossen, benevens een ander ‘hier te lande nog gantsch onbekend Dier, het welk wel niet soo swaar als een Oliphant, dog echter vrij hooger van lighaem zijnde, soo hierom als om de lange hals, gebulte rug en hooge beenen, doed veronderstellen, soo niet de regte immers een soort van kameelen te zijn’. Het was de giraffe, die echter een eeuw tevoren ook al eens in zuidelijker streken was gezien. Coetsé schoot er twee en voerde een jong mee, dat hij veertien dagen in leven hield met in water geweekte zemelen. Het gelukte hem echter niet, om het levend aan de Kaap te brengen. Men had daar anders heel graag bijzondere dieren, om ze als geschenk naar het vaderland te zenden, evenals bijzondere planten. Het dek van de retourschepen was soms een ware dierentuin. Capitein Klaas kreeg brandewijn en tabak en beloofde daarvoor dieren en planten te leveren, die de Bewindhebbers aan stadhouder Willem III wilden vereren. Zo zou er nog van veel meer tochten te vertellen zijn. Wikar, een gedeserteerde soldaat, bracht een jaar of vier in de streken ten Noorden van de Oranjerivier door en gaf een kostelijk verslag van zijn ervaringen. De gouverneur Joachim van Plettenburg verkende het land ten Oosten van de Kaap. De gebroeders Van Reenen, olifantenjagers van naam, trokken diep het land in, in noordoostelijke richting. Het zou ons te ver voeren, wanneer we al die tochten bespraken. Evenals vroeger mogen we hier nogmaals verwijzen naar de prachtige uitgaven van de Linschoten-Vereniging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nieuwe districten.De uitbreiding van het grondgebied maakte noodzakelijk, dat op kerkelijk en staatkundig gebied maatregelen werden getroffen. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ging niet aan, om voor allerlei kwesties de kolonisten de lange reis naar Kaapstad te doen maken. Zo werd in 1685 te Stellenbosch een landdrost geplaatst. In 1745 volgde Swellendam, genoemd naar de gouverneur Swellengrebel en zijn echtgenote Helena Wilhelmina ten Damme, terwijl tenslotte aan het eind van de 18de eeuw het district Graaff-Reinet werd gevormd, dat zijn naam te danken had aan de gouverneur De Graaff en zijn vrouw. Het reikte tot Afrika's Oostkust en had de Visrivier als noordgrens (zie kaartje). Tevens werden er, zodra dat nodig was, nieuwe kerkelijke gemeenten gesticht, want de boer was gehecht aan bijbel en kerk, terwijl een school ook een der eerste wensen op zijn verlanglijstje was. Hoe verder de trekboeren zich echter van Kaapstad verwijderden, hoe zelfstandiger ze optraden. Geen wonder ook, daar ze volgens een tijdgenoot heel zelden met een ambtenaar in aanraking kwamen. De Regering probeerde wel de verspreiding van de veeboeren tegen te houden, althans te reguleren, maar het baatte weinig. Meestal kon zij weinig anders doen, dan het gebeurde sanctioneren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het leven.Er was een groot verschil in levenswijs tussen de gezeten burgers en hereboeren in de omgeving van Kaapstad en deze trekkers. De eersten leefden in een geciviliseerde maatschappij, hadden vaak fraaie landhuizen en profiteerden van de leveranties aan de passerende schepen. Vooral tijdens de oorlogen tussen de Engelsen en Fransen in de 18de eeuw deden zij goede zaken. Wel hadden zij zo nu en dan met crises te doen, mee het gevolg van het feit, dat een behoorlijk afzetgebied ontbrak, maar over het algemeen heerste er toch een zekere welvaart. Vader Tulbach, de populaire gouverneur die van 1751 - 1771 de kolonie bestuurde, moest zelfs een plakkaat tegen de weelde uitvaardigen, zoals men die te Batavia ook kende. Geheel anders waren de levensomstandigheden van de veeboer in de binnenlanden. Prof. van Winter geeft er een beschrijving van: ‘De veestapel groeide uit buiten alle verhouding tot de behoefte. De knechts van de pachters der vleeschleverancies, die in de 2de helft van de 18de eeuw ook de levering aan vreemdelingen in handen hadden, kwamen rondreizen om vee en schapen te koopen en gaven hun schuldbekentenissen, de zgn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
slachtersbrieven, waarvoor dan later in de bewoonde wereld het noodige kon worden ingekocht. Maar wat zij bereid waren af te nemen, was altoos slechts een fractie van den overvloed aan vee, waarin de boeren hun trots en rijkdom zagen, en het kwam ook voor, dat de slagersknechts een streek niet eens aandeden, omdat zij zich voor hun behoeften in minder ver verwijderde gebieden dekten. Wat de boer verder te verkoopen had, zijn bijproducten als huiden, boter, zeep en kaarsen, kon hij op zijn ossenwagen meenemen, wanneer eens of tweemaal per jaar de lange tocht naar Kaapstad werd ondernomen tot inwisseling van de slachtersbrieven, tot het regelen van zaken met het gouvernement en het inslaan van eerste levensbenoodigdheden. De opbrengst gedoogde niet meer dan de bevrediging van hoogst eenvoudige behoeften. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gesteld is in een afzondering, waar weinig vernieuwende invloed kan doorwerken. De boeren in de grensgebieden, langen tijd buiten aanraking met ambtenaar of predikant, hebben zich op eigen inzicht moeten verlaten. Wij voegen hier aan toe, dat het juist deze bewoners van de districten Swellendam en Graaff-Reinet zijn geweest, die in de 19de eeuw niet voor de Engelsen wilden buigen en ten koste van ontzaglijke offers de vrije republieken ten Noorden van de Oranjerivier hebben gesticht. Zij waren het ook, die van de plannen van de commissaris Mist, vrijmetselaar en voorstander van een Christendom boven geloofsverdeeldheid, om neutrale scholen te stichten, niets moesten hebben. De oude Statenbijbel vergezelde hen op de tochten in de streken zo vol gevaren. Ze leefden bij die heilige lektuur, want zij verstonden wat het was, veel beter dan hun stamgenoten in het waterrijke Nederland, als zij lazen: Een psalm van David, als hij was in de woestijn van Juda. O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad, mijn ziel dorst naar U; mijn vleesch verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water. Zij wisten tussen de roof- en moordzuchtige stammen, wat het betekende, de ganse dag omringd te zijn van verspieders. Zij vatten beter Habakuks woord over het afscheuren van de kudden uit de kooien, als in 3 jaar tijds 107 veewachters werden vermoord, terwijl 6.299 runderen en 17.970 schapen werden geroofd of om een ander voorbeeld te nemen, 54.000 schapen in één jaar door gebrek aan water en door ziekte stierven. Zij konden meepraten van ‘het wild gediert, dat niets in het woên ontziet’, zij werden geslagen met brandkoren en honing- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dauw en de Here ‘formeerde in hun land sprinkhanen in het begin des opkomens van het nagras’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Boesmans.Vooral de Boesmans of Bosjesmannen maakten zich aan veeroof schuldig. We merkten reeds eerder op, dat de kolonisten in het begin in aanraking kwamen met de Hottentotten en Boesmans. Eerst aan het einde van de 18de eeuw ontmoetten zij de Kaffers. De Hottentotten hadden zeer geleden door de pokken. Tal van stammen waren geheel uitgestorven. In het dagregister van het kasteel werd de 6de mei 1713 vermeld, dat er slechts weinigen waren overgebleven. In 1755 brak de vreselijke plaag opnieuw uit. In juli van dat jaar stierven er alleen te Kaapstad meer dan 100 personen! Ook de Hottentotten werden opnieuw aangetast. Geen stam bleef verschoond en ‘de individuen, die overbleven, smolten later samen onder de algemene naam Hottentotten; hun oude onderscheidene namen gingen zelfs onder hen zelf verloren’. De Boesmans echter veroorzaakten de kolonisten in de 18de eeuw heel wat last. Zij doodden de herders, stalen het vee, verbrandden de huizen en vernielden de oogst. Op vele plaatsen moesten de kolonisten terugtrekken. Maatregelen waren dringend nodig. De Regering woonde veraf. Hier was zelfhulp geboden. En zo ontstond het stelsel van burgercommando's om de levens en eigendommen van de boeren te beveiligen. Sedert 1774 stond een veldcommandant aan het hoofd van deze burgerwacht. Onder hem stonden 13 wachtmeesters. Veel van deze instelling vinden wij later terug in de vrije republieken. Zij, die werken over de oorlogen in Zuid-Afrika gedurende de vorige eeuw hebben gelezen, zullen deze organisatie dadelijk herkennen. Een verbitterde oorlog brak uit, of liever een guerrillakrijg, die tientallen jaren duurde. Van de zijde der kolonisten was op geen genade te hopen. Slechts weinig Boesmans werden gevangen genomen. ‘Hulle was voortdurend geterg deur die onmenselike wreedheid en brutaliteit van die Boesmans. Gevolglik het baie boere langsamerhand die Boesmans as roofdiere leer beskou. Inderdaad was die Boesmans ook erger as roofdiere, soos een ou boer tereg verklaar het. Roofdiere - was die gedagtegang - het soveel verslind as wat hulle nodig het om hulle honger te stil, terwijl die Boesmans uit pure moedswilligheid | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
honderde skape sou doodsteek, wat hulle nie kon gebruik nie. Of dit in die ou dae algemeen as 'n sonde beskou is, om 'n Boesman dood te skiet, is sterk te betwijfel. Selfs vandag word dit nog - soms spottend, soms in erns - betwyfel of 'n Boesman wel 'n siel het!’ Toch was - al verzwakten de Boesmansstammen geducht door de herhaalde aanvallen van de veldcommando's - de oorlog niet beslissend. De roof hield aan. Toen heeft men een andere weg ingeslagen. Er werd vee ingezameld voor de lastige buren, dat zij ten geschenke kregen. Op die wijze zcuden zij zelf kudden krijgen en een meer geregeld leven leiden. Voorts gingen de Boeren voor hen op jacht - wild was er in overvloed - om op die wijze te voorzien in de behoefte aan vlees bij de naturellen. In het begin van de 19de eeuw was de verhouding tussen Boer en Boesman dan ook heel wat verbeterd, kon de Boer zich zelfs zonder geweer naar zijn kudden begeven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Kaffers.Maar een geduchter tegenstander nam hun plaats in. De Kaffers zakten naar het Zuiden af en stuitten op de voorposten van de blanken aan de Visrivier. Zij stonden in beschaving oneindig veel hoger dan de Boesmans, hadden een goed gedrild leger en een hecht stamverband. Op verschillende plaatsen moesten de Boeren terugtrekken. Een commando werd tegen hen uitgezonden onder Adriaan van Jaarsveld, die na een veldtocht van twee maanden de Xosas - zo heette de stam - naar de overkant van de Visrivier terugdreef. Verdragen, waarbij bepaald werd, dat deze rivier de definitieve grens tussen Boer en Kaffer zou zijn, baatten niet. Telkens overschreden de Xosas de grens, belust op de goede weidevelden tussen de Vis- en BoesmansrivierGa naar voetnoot1), waarvan de Boeren bezit hadden genomen. De Regering aan de Kaap wilde tot elke prijs oorlog voorkomen en trachtte door onderhandelen en geschenken de Kaffers te bewegen, de eenmaal aanvaarde grenslijn te eerbiedigen. De Xosas zagen dit voor slapheid aan en vielen toch telkens weer het district Graaff-Reinet binnen. In 1793 ondernam een leger van hen, bestaande uit 6000 krijgers, een tocht door het gebied der Boeren, vermoordden iedere blanke die zij in handen konden krijgen, terwijl zij 65.000 stuks vee meevoerden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu zou er dan toch krachtig worden opgetreden. De landdrost van Graaff-Reinet werd aanvoerder van een groot commando. Het ongeluk was echter, dat hij met zijn eigen mensen voortdurend overhoop lag. Hij dweepte met de ‘natuurkinderen’, geloofde aan hun ‘onschuld’ en sympathiseerde meer met hen dan met de blanken. Hij was, zegt Dr. Theal, in de Hollandse tijd de voorloper van veel kwaad, dat onder het Britse bestuur zou aanschouwd worden. De veldtocht liep op een volslagen mislukking uit. De drost, Maynier, liet de Kaffers tijd, zich in veiligheid te stellen en verklaarde, na enkele besprekingen met Xosas-hoofden, dat de oorlog beëindigd was. Geen schaap of rund zagen de Boeren van het geroofde vee terug. Klachten over dit optreden van hun drost baatten niet. Te Kaapstad geloofde men Maynier ten volle. Het geduld der kolonisten was ten einde. Zij hadden nog meer redenen tot ontevredenheid. De belastingen konden zij niet betalen, omdat velen zeer geleden hadden door de Kaffer-invallen. Het papiergeld, dat de Regering liet circuleren, was hun niet naar de zin. In februari 1795 joegen zij de landdrost weg en stichtten een republiek. Van Jaarsveld werd commandant. De bewoners verklaarden, dat zij trouw bleven aan de Staten-Generaal, maar van de Oostindische Compagnie wilden zij niets meer weten. De burgers van Swellendam volgden dit voorbeeld en zo werden de beide eerste vrije republieken in Zuid-Afrika geboren. De Regering te Kaapstad had geen troepen ter beschikking, om de ‘opstandelingen’ te bedwingen. Trouwens een paar maanden, nadat de burgers in het Oosten hun eigen lot in handen hadden genomen, verschenen de Engelsen aan de Kaap. Prof. van Winter getuigt van deze beide republieken, dat zij niet ontstaan zijn door het optreden van een tuchteloze massa. De grote meerderheid van de veeboeren stelde prijs op ordelijke erkenning van hun grondbezit, leiding van ambtenaren en predikanten, maar waar zij een Overheid hadden, die hun omstandigheden niet kende, hun belangen verwaarloosde, die hun geen veiligheid en rechtszekerheid kon waarborgen, moesten zij zelf handelen. ‘En wel verre van anarchie te verkiezen boven de gestelde machten, kwamen zij als “doeleerende Burgerschap” tot het besluit om door de “Volksstem” een eigen bestuur aan te wijzen. Zij bleven trouw aan de Staten-Generaal volgens hun eed “bij de dierbare geregtigheid van Jezus Christus”, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achtten zich gerechtigd met een beroep op de wet des Heeren, op de wetten der natuur en de rechten der “Volksstem” hun lot in eigen handen te nemen.’ Er is een overeenkomst met de worsteling van de burgers van Noord-Amerika om hun vrijheid. Er is een tegenstelling met de Franse revolutie, die ook de stem van het volk proclameerde. Hier blijft voorop staan: de wet des Heren! Dat deze ‘revolutionairen’ niet anti-Nederlands waren, blijkt wel hieruit, dat zij spontaan hulp aanboden, toen de Engelsen Kaapstad bedreigden en dat zij het geweest zijn, die het langst het verzet tegen de Britse heerschappij hebben volgehouden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste verovering.Ook in de andere districten heerste vaak ontevredenheid. Geklaagd werd over de oneerlijkheid van de ambtenaren, het belemmeren van de handel, de invoering van papiergeld; gevraagd werd om losmaking van de band met Indië - Kaapstad ressorteerde onder Batavia -, meer invloed van de burgerij, economische vrijheid. Deputaties gingen zelfs naar het moederland, maar bereikten weinig. De commissarissen-generaal, die op weg naar Java ook de Kaap aandeden en er maandenvertoefden, voerden vrijwel geen verbeteringen in. In het Kaapse district en Stellenbosch broeide het dan ook, toen in de twee andere districten het ‘juk van de Compagnie’ werd afgeschud. Maar tot een oproer kwam het niet. In juni 1795 verscheen een Engelse vloot in de Simonsbaai met de bekende brieven van Kew. De ambtenaren waren zeer Oranjegezind, maar durfden toch de kolonie niet overgeven uitsluitend op vertoon van de last van Willem V. De verdediging werd echter zeer slap gevoerd. Op het zien van de Britten trokken de officieren van de Nederlandse troepen zich terug. De burgers verdedigden zich soms dapper, maar bij gebrek aan leiding heerste er grote verwarring. Wel werd er veel gecorrespondeerd met de Britse bevelhebbers en het eind van het lied was, dat in september 1795 gouverneur Sluysken de bezittingen overgaf. Van een regering door Willem V, zoals eerst was voorgespiegeld, kwam natuurlijk niets en de legercommandant Gordon - de man, die de naam Oranjerivier had ‘uitgevonden’ - pleegde uit droefheid hierover zelfmoord..... Swellendam en Graaff-Reinet bleven zich nog een tijd verzetten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar moesten zich tenslotte ook overgeven. In laatstgenoemd district brak al heel spoedig opstand uit, omdat de Engelsen de belangen der bewoners al evenzeer verwaarloosden als de Compagnie, en Maynier opnieuw benoemden. De zendelingen van het Londense Zendingsgenootschap deden al hun best, om de trekboeren zwart te maken. Het verzet tegen de Britten was echter vruchteloos. De opstandelingen moesten de wapens neerleggen. De oude Van Jaarsveld stierf in de gevangenis. De Kaffers drongen steeds dieper naar het Zuiden door. Tal van Boeren verloren al hun bezit. Heel het gebied tussen de Vis- en Zondagsrivier ging verloren. Armoede en gebrek heersten in de grenslanden; het Engelse bestuur was nog veel corrupter dan dat van de Compagnie: de eerste gouverneur moest reeds ontslagen worden! In 1802 kwam de vrede te Amiëns tot stand en kreeg de Bataafse Republiek alle koloniën, uitgezonderd Ceylon, terug. Opnieuw werd de driekleur te Kaapstad gehesen, de laatste, maar lang niet de minste periode onder Nederlands bewind, brak aan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de Bataafse Republiek.Jacob Abraham de Mist werd door het Staatsbewind uitgezonden, om het bestuur te organiseren. Tot gouverneur tevens legercommandant benoemde de Regering Jan Willem Janssens, de latere Gouverneur-Generaal van Indië. Tal van verbeteringen werden ingevoerd. Een wetgevende en uitvoerende raad werd ingesteld, de rechtspraak verbeterd, godsdienstvrijheid geproclameerd, nieuwe districten geschapen, de handel vrijgegeven, het postwezen geregeld enz. De Mist en Janssens doorreisden heel het gebied en kwamen zo op de hoogte van de behoeften en verlangens van de kolonisten. Met de Xosas onderhandelden zij en zij wisten hen te bewegen, de Visrivier weer als grens te erkennen. Al bleef het in die streken niet geheel rustig, de toestand was oneindig veel beter dan onder de Compagnie en het Britse bestuur. De zendelingen van het Londense genootschap werden zo nodig op hun nummer gezet! De dochter van commissaris De Mist heeft haar vader op de reizen door de kolonie vergezeld. Haar dagverhaal is door Johanna Naber weergegeven in ‘Van onze Oud-Tantes en Tantes’. Men krijgt er een goed beeld door van de toestanden in Zuid- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afrika in het begin van de vorige eeuw. Ook van de gevaren, die de bewoners er voortdurend bedreigden. Zo vertelt zij, dat zij logeerden bij een familie, die kort te voren zwaar was getroffen. Ze troffen er een ‘jonge bevallige vrouw aan, wier man, schoonvader, schoonzuster en andere bloedverwanten door de inboorlingen waren vermoord. Zij zelve had hare redding alleen aan een zeker gevoel van menschelijkheid voor haar hoogst zwangeren toestand te danken. De bijzonderheden van dezen akeligen moord troffen ons te meer, daar dezelve plaats had gehad in het vertrek, waar wij ons bevonden en den nacht doorbrachten’. Op die wijze kwamen commissaris en gouverneur op de hoogte van de ellende onder vele Boeren en deden zij niet mee aan de verheerlijking van de ‘natuurmensen’, die ‘in onschuld leefden’, zoals dat in die dagen mode was. Lang heeft het tweede Nederlandse bewind niet geduurd, maar De Mist en Janssens hebben door hun maatregelen veel goeds tot stand gebracht, waarvan in de latere republieken Transvaal en Oranje-Vrijstaat nog tal van herinneringen werden teruggevonden in bestuur en organisatie. Zij hebben bewerkt, dat de laatste indrukken - en die beslissen vaak - van het Nederlandse bestuur bij de Boeren zeer gunstig waren. ‘Het is onzen naam blijvend ten goede gekomen.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tweede verovering.Reeds in 1803 brak de oorlog met Engeland weer uit. Janssens wijdde al zijn aandacht aan de defensie, maar alle hulp uit het moederland bleef achterwege. De Engelsen beheersten de zee. In januari 1806 verscheen een grote Britse vloot in de Tafelbaai. De landing gelukte en tegen de grote overmacht kon Janssens niet op. Zijn Waldeckse huurtroepen lieten hem bovendien in de steek. Niettegenstaande een dappere verdediging moest de gouverneur zich de 18de januari overgeven. Ruim 5 jaar later trof hem, zoals we reeds zagen, hetzelfde lot op Java. De Kaap was nu voorgoed verloren. In 1814 werd de kolonie niet teruggegeven. Zij bleef Brits en is dat in feite gebleven tot het moment (in 1961), waarop de Unie van Zuid-Afrika uit het Britse Gemenebest trad en vervolgens van de status dominion in die van geheel zelfstandige Republiek van Zuid-Afrika overging. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat bleef.Maar anders dan in Noord-Amerika ging de Nederlandse taal niet verloren. Het Afrikaans vertoont vele afwijkingen van onze officiele taal - waaraan dat toe te schrijven is, willen we hier niet bespreken -, maar feit is, dat wij het kunnen lezen en verstaan, dat de culturele band met de stamgenoten in Zuid-Afrika is blijven bestaan en zelfs in latere jaren is versterkt. In taal, kerk, literatuur, school en wetenschap komt voortdurend die verwantschap uit en de grote worstelstrijd van Transvaal en de Vrijstaat in de vorige eeuw is oorzaak geweest, dat de Nederlanders zich één hebben gevoeld met hun stamverwanten als nooit in de dagen van de Compagnie het geval is geweest. De Afrikaner is geen Anglomaan geworden; hij bleef zichzelf en het geslacht van de mannen leeft nog, dat verklaarde, ‘dat hulle liewers blootsvoets oor die Drakensberge sou loop, as om opnuut onder Engelse bestuur te staan’. De Kaapkolonie was in de ogen van de Bewindhebbers steeds een financiële schadepost geweest, Willem I liet ze al te gemakkelijk schieten, maar Jan van Riebeecks nederzetting heeft duizenden schepelingen het leven gered. De Heren XVII schreven eens, dat wat aan de Kaap tot stand gekomen was, ‘het sop de kool niet waerdigh’ was, maar, zo voegden zij er aan toe: gedane zaken nemen geen keer. En toch werd deze nederzetting onze enige echte volksplanting in die eeuwen, vaak ondanks het beleid in het moederland. |
|