Dispereert niet. Deel 4
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 224]
| |||||
8. In handen der EngelsenJanssens.Janssens was van 1803 - 1806 gouverneur geweest van de Kaapkolonie. Hij had dat gebied echter aan de Engelsen overgegeven. Men vertelt, dat Napoleon vóór het vertrek naar Indië tot de nieuwe Gouverneur-Generaal zei: ‘Een landvoogd geeft niet voor een tweede keer een kolonie over.’ Wat Janssens daarop geantwoord heeft, weten wij niet, maar hij heeft wel het ongeluk gehad, voor de tweede keer een capitulatie te moeten tekenen. Onder zijn bestuur is immers Java door de Engelsen veroverd. Toch kan men hem daarover niet hard vallen. De positie van Java was vrijwel onhoudbaar. Alle verbindingen met Europa waren verbroken. Napoleon beloofde wel gouden bergen, maar de Engelsen beheersten de zee. Van de zending van grote troepentransporten, artillerie en munitie kon geen sprake zijn. Nog minder van de levering van een vloot, waaraan wel in de eerste plaats behoefte was. Wel had Daendels maatregelen op militair gebied genomen, maar dat het leger nog niet paraat was, blijkt wel uit een brief van Baud: ‘Bruikbare geweren waren er niet. Aan vele ontbrak het slot. Maar dan konden ze toch als stootwapen worden gebruikt? Ja, als er maar bajonetten geweest waren!’ Janssens zelf spreekt van een miserabel armee, voor een groot deel bestaande uit gepreste slaven, het uitschot van Batavia, dat elke gelegenheid te baat neemt om te drossen. De Nederlanders waren ontevreden over de krasse maatregelen van Daendels, de inlandse vorsten hadden geen enkele reden, om ‘de Compagnie’ te steunen na de vernederingen, die ze hadden ondergaan. Janssens schreef na zijn aankomst te Batavia dan ook niet bepaald opgewekt aan Napoleon: ‘Java is diep ongelukkig. Ontevredenheid en wanhoop zijn ten toppunt gestegen. De Europeanen wensen de kolonie in handen van de vijand te zien, opdat een bestuur, dat allen verbittert, een einde zou nemen. De vrees is tot een onbegrijpelijke hoogte geklommen.’ | |||||
[pagina 225]
| |||||
Om de gemoederen te bedaren achtte hij tijd nodig. En verder: Franse soldaten, een gematigd bestuur en fondsen. De financiën waren ook in een treurige toestand. In Batavia lagen grote voorraden producten, die echter onverkoopbaar waren. Daendels had heel wat papiergeld in omloop gebracht, deels op onderpand van die goederen. Dit betaalmiddel was echter bij de komst van Janssens reeds tot 1/7 van de officiële koerswaarde gedaald. ‘Daendels heeft alle bronnen uitgeput en aanzienlijke schulden achtergelaten’, zo was heel kort samengevat het oordeel van Janssens. En de schrijver, die Java bij de krater van een geweldige vulkaan vergeleek, die op verscheidene plaatsen tegelijk met een uitbarsting dreigde, zag de toestand waarlijk niet te donker in. Voor feestvieren was dan ook weinig reden. Voor het eerst zou de 15de augustus Napoleons verjaardag op Java worden gevierd. Maar de Gouverneur-Generaal schreef, dat dit zonder illuminatie diende te geschieden. De olie was al schaars genoeg. Het moest maar bij een goede intentie blijven! Toen echter de ‘heuglijke dag’ aanbrak, zaten de Engelsen al in Batavia en Weltevreden...... | |||||
De Engelse expeditie.Veel tijd om de stemming onder de bevolking te verbeteren, is Janssens niet gelaten. De vijand was, toen hij zijn ambt aanvaardde, reeds op weg Java te veroveren. De Gouverneur-Generaal van Engels Indië, Lord Minto, stond zelf aan het hoofd van de expeditie. Maar de eigenlijke leider was Thomas Stanford Raffles, de 29-jarige agent van de Engelse O.I.C. bij de Maleise staten op het schiereiland Malaka. Hij had allerlei inlichtingen over de Indische eilanden ingewonnen, hij sprak heel goed Maleis en bezat een kennis van de volkeren van de Archipel als niemand vóór hem. Toen hij in 1810 naar Calcutta ging, om te solliciteren naar de betrekking van gouverneur der MolukkenGa naar voetnoot1), moest Lord Minto hem teleurstellen. De post was al vergeven. Maar Raffles had meer pijlen op zijn boog. Java kon veroverd worden! Lord Minto ging | |||||
[pagina 226]
| |||||
met dat plan accoord en antwoordde: ‘Ik zal volgaarne daarover enige berichten van u hebben.’ Dat was aan geen dovemansoren gezegd. Met bekwame spoed voerde hij die opdracht uit. Een net van intrigues werd over de Archipel gespannen. Raffles correspondeerde met de inlandse vorsten, stookte overal tegen de Nederlanders en beloofde aan de ontevredenen gouden bergen. ‘Bedenkingen van moreelen aard had hij daarbij niet’, schrijft Van der Kemp. We zullen later zien, hoe dat bleek in zijn houding tegenover de sultan van Palembang. Maar de directeuren van de Compagnie te Londen moesten natuurlijk ook toestemming geven. En zij voelden er niet zo heel veel voor. Dat oorlogvoeren kostte maar geld. En Java kon toch niets beginnen, nu de vloot vernietigd was. De Engelse regering was dezelfde mening toegedaan, tot de inlijving van Nederland bij Frankrijk de situatie enigszins veranderde. Het gevaar bestond, dat de keizer Java tot een middelpunt van de kaapvaart zou maken, temeer, daar Isle de France (Réunion), tot nog toe voor dat doel gebruikt, door de Engelsen was veroverd. Een blijvende bezetting van Java had het bestuur van de Compagnie echter niet op het oog. Minto schreef aan Raffles: ‘De inzichten van de Directeuren reiken niet verder dan de verdrijving of vernietiging van het Nederlandse gezag, de vernieling hunner versterkingswerken, de uitdeling van hun wapens en geschut aan de inlanders en de ontruiming van het eiland door onze troepen.’ Maar dat was de bedoeling van Lord Minto en Raffles niet. De eerste wilde het alleen reeds niet om redenen van humaniteit. ‘Ik ben overtuigd, dat de rampzalige en heilloze gevolgen van dit plan voor een zo oude en volkrijke kolonie niet genoeg zijn overwogen. De Hollanders zullen immers moeten vallen onder het wrekende zwaard der Maleise hoofden, als zij buiten staat om zich te verdedigen, plotseling aan hun lot zullen zijn overgelaten. Ik heb nogmaals al mijn argumenten bij hen doen gelden, om een wijziging hunner bevelen als volstrekt noodzakelijk voor te stellen.’ Terecht zegt Mr. P. Mijer, als hij dit verzet tegen de schandelijke bevelen der directeuren bespreekt: ‘Door zijn edel gedrag heeft hij zich een onverjaarbaar recht op de hulde en dankbaarheid van tijdgenoot en nakomelingschap verworven.’ | |||||
[pagina 227]
| |||||
Bij Raffles zaten echter ook geheel andere drijfveren achter de veroveringsplannen. Hij zag het grote belang van Java in. Hij schatte het bezit er van even hoog als dat van Engels Indië en sprak gaarne van ‘het andere Indië’. Midden juni 1811 vertrok een vloot van een kleine 100 schepen met 12.000 man landingstroepen aan boord van Malaka. De 3de augustus verscheen de expeditie in de Baai van Batavia. | |||||
De verovering.Reeds de volgende dag had de landing plaats, zonder dat er een poging gedaan werd, deze te verhinderen. Van Tjilintjing, enkele kilometers ten Oosten van Priok, rukten de Engelsen op naar Batavia, dat de 8ste augustus werd genomen. Verdedigd werd het trouwens niet. Alleen liet Janssens zoveel mogelijk producten in de gouvernementspakhuizen vernietigen. Lord Minto vaardigde na dit succes een proclamatie uit, waarin hij de Nederlanders vriendschap en bescherming toezegde. De Engelsen waren gekomen, om een einde te maken aan de Franse usurpatie en de bewoners in de gelegenheid te stellen, een eigen gouvernement te vormen. Als ‘Britse onderdanen’ werd hun een schone toekomst beloofd. Het hele stuk is vol vaagheden en hinkt op twee gedachten, ‘het verlenen van bescherming aan de Hollanders (waaruit men een tijdelijke inbewaarneming van Java zou mogen verwachten, met belofte van teruggave, zodra Holland weer in de rij der volken zou zijn opgenomen), en het voornemen, om Java voorgoed tot een Engelse kolonie te maken’. Tevens richtte Lord Minto een brief aan Janssens, waarin hij op capitulatie aandrong, teneinde onnodig bloedvergieten te voorkomen. De Landvoogd wilde echter van overgave niet weten en verweet de vijand zijn ‘spitsvondige onderscheidingen’ in de verspreide proclamatie. De kolonie had de eed van trouw aan de keizer, ‘onzen wettigen souverein’, afgelegd en die eed wenste hij niet te breken. Ook tot de inlandse vorsten wendden zich de Engelsen met een Maleise proclamatie, waarin zij hun aanrieden om met Lord Minto in nader overleg te treden en de Fransen en Nederlanders in geen enkel opzicht steun te verlenen. Na enige schermutselingen viel de 10de augustus ook Weltevre- | |||||
[pagina 228]
| |||||
den. Janssens lag echter met het grootste deel van het leger in een versterkt kamp bij Mr. Cornelis, door Daendels reeds opgericht. Daar zou de beslissing moeten vallen. Opperbevelhebber van deze troepen was Jumel, een Frans generaal, die met Janssens uit Europa was gekomen. ‘Hij miste alle goede eigenschappen der Franse krijgsoversten van die dagen en aan zijn voortdurende weifeling en onbegrijpelijke achteloosheid moet, zo al niet de overgave zelf, dan toch zeker de zwakke verdediging geweten worden.’ Met de taal was hij helemaal niet op de hoogte. Toen hij de onbedreven inlandse troepen tot de aanval wilde commanderen, schreeuwde hij: ‘Lari!’ Dit woord nu betekent: ‘loop weg’ en de troepen volgden maar al te gereed het bevel op! In de nacht van 25 op 26 augustus, toen elk ogenblik de aanval kon worden verwacht, inspecteerde Janssens de verdedigingslinies, maar vond geen der officieren op hun post. Juist had hij hierover Jumel ter verantwoording geroepen, toen de Engelsen kwamen opdagen. Een gedeserteerde Franse sergeant diende hun als gids. Het gevecht duurde slechts kort. Janssens moest al heel spoedig het bevel tot de terugtocht geven en deze ontaardde in een wanordelijke vlucht. Op de weg naar Buitenzorg werden honderden door de Engelse dragonders neergesabeld. 6000 krijgsgevangenen vielen in handen van de overwinnaar. Janssens zelf ontsnapte ternauwernood. Hij zag echter wel in, dat hij met het overschot van zijn troepen in Buitenzorg geen stand kon houden en begaf zich daarom naar Midden-Java. Lord Minto beschouwde na de slag zich heer en meester van Java en vaardigde de 29ste augustus een proclamatie uit, waarin Java tot een Engelse kolonie werd verklaard. Jumel moest ook naar Semarang gaan, maar hij zag kans, zo zei Janssens, om zich te Cheribon gevangen te laten nemen. Een paar uur gaans ten Zuiden van Semarang nam Janssens stelling op de gunstig gelegen heuvel Srondol. De soenan en sultan zonden ieder 2500 man hulptroepen, maar de Gouverneur-Generaal was meer mèt dan om die hulp verlegen. Eén ding konden ze heel goed: vluchten. De bewapening was bovendien zeer slecht. Verschillende ‘soldaten’ hadden niets anders dan een gepunte stok bij zich! ‘Het was een hoop volks, zoals nog wel nooit een edel en dapper man het ongeluk heeft gehad te moeten commanderen, en waarop thans het heil en de hoop van een der schoonste Indische bezittingen gegrond was.’ | |||||
[pagina 229]
| |||||
Toen de Engelsen de aanval waagden, maakten de hulptroepen dat zij wegkwamen en doodden daarbij hun Nederlandse officieren. Nog gaf Janssens zich niet over, maar trok terug op Salatiga. Aan het riviertje de Toentang wachtte hij de vijand af, die spoedig verscheen. Van verdediging kon geen sprake meer zijn. Het droevig restant van Janssens' troepen ging, zonder een schot gelost te hebben, nu ook aan de haal. Er bleef niets anders over dan te capituleren. Slechts een paar getrouwen bevonden zich nog bij hem. Er was nog één enkel geweer voorhanden! Janssens kon dan ook uit zijn gevangenschap schrijven: ‘Ik ben diep ongelukkig, maar ook alleen dat.’ De eer was gered. Hij had tot het uiterste toe volgehouden. De 18de september tekende hij de capitulatie van Toentang, waarbij Java en alle daarbij behorende posten, die nog niet waren veroverd, in handen der Engelsen overgingen. De militairen werden tot krijgsgevangenen verklaard, de civiele autoriteiten konden desgewenst in hun ambt gehandhaafd worden. Janssens werd naar Engeland vervoerd, maar nog hetzelfde jaar vrijgelaten. Als generaal maakte hij de tocht naar Rusland mee. Evenals Daendels bood hij in 1813 zijn diensten aan Willem I aan. In verschillende militaire betrekkingen heeft hij tot zijn dood (1838) het koninkrijk gediend. | |||||
De organisatie.Lord Minto bleef nog enkele weken op Java, om het bestuur over het veroverde gebied te organiseren. Dc vroegere Nederlandse bezittingen werden in vier gouvernementen verdeeld:
Aan het hoofd van elk gouvernement kwam een luitenant-gouverneur te staan, die ondergeschikt was aan de algemene gouverneur te Calcutta. Het lag voor de hand, dat Raffles zich Java en onlerhorigheden als bestuursgebied zag toegewezen. Hij was een bekwaam man, ‘fijner besneden dan er nog één aan de hooge tafel had gezeten’ (Colenbrander). Hij had een grote voorliefde voor kunsten en wetenschappen, een scherp oordeel, een | |||||
[pagina 230]
| |||||
rusteloze ijver. Zijn denkbeelden wist hij immer in een sierlijke vorm voor te stellen. Soms doet hij, zegt Norman, aan een declamator denken. Daarbij was hij zeer matig in zijn levenswijze. Hij beroemde er zich op, ‘nooit een wedren te hebben bijgewoond, of een vuurwapen te hebben afgeschoten; een man, die nooit de kaarten aanraakte en nooit te veel dronk, die al maar over een boek of aan de lessenaar zat’ (Dr. de Haan). Van zijn lust tot studie getuigt het grote werk ‘The History of Java’, dat in 1817 te Londen verscheen. Al heeft Raffles bij het schrijven van dit eerste grote werk over land- en volkenkunde van Java hulp gehad, toch is een groot deel door hemzelf onderzocht en te boek gesteld. Het Bataviase genootschap voor kunsten en wetenschappen heeft hij nieuw leven ingeblazen. Voor de Hindoe-oudheden, waarom de Nederlanders zich nimmer hadden bekommerd, had hij zeer veel interesse; de taalstudie boeide hem en zo zouden we door kunnen gaan. In zijn middelen was hij echter lang niet altijd kieskeurig en hij had over het algemeen een hoge dunk van zichzelf. Zijn voorgangers deugden geen van alle; al wat goed was, had hij tot stand gebracht. Naast de luitenant-gouverneur stond een adviserende raad. De leden daarvan waren de luitenant-gouverneur zelf, de opperbevelhebber der Engelse troepen en twee Nederlanders. Van de laatste twee was Muntinghe een zeer bekwaam man, aan wie Raffles heel wat te danken heeft gehad. Van de verdere maatregelen noemen wij de verdeling van Java in 16 residenties, de reorganisatie van de rechtspraak (onder meer werd het Engelse jurystelsel ingevoerd en het instituut van rondreizende rechters) en een nieuwe belastingregeling. Deze laatste dient iets uitvoeriger besproken. | |||||
Landrente.Hiervoor is verteld, dat in de Compagniestijd de bevolking verschillende producten moest leveren, geheel gratis of tegen een bepaalde vergoeding: de contingenten en de verplichte leveranties. Raffles schafte deze af en stelde er zijn landrente voor in de plaats. Ook de herendiensten zouden geheel verdwijnen. Hij ging hierbij uit van de stelling, dat het gouvernement de eigenaar is van de grond. Het kan deze nu verhuren aan de bevol- | |||||
[pagina 231]
| |||||
king, die daarvoor pacht (het Engelse rent betekent pacht) aan de Overheid verschuldigd is. De hoogte daarvan was - zoals in elk pachtstelsel - natuurlijk afhankelijk van de vruchtbaarheid. Zo verdeelde Raffles de cultuurgronden in sawahs (bevloeide velden) en tegals (droge gronden). Elk der beide categorieën werd weer verdeeld in gronden van de lste, 2de en 3de soort. Van de opbrengst der sawahs eerste soort zou de helft der gewaardeerde opbrengst als ‘huur’ moeten worden betaald, van de tweede soort 2/5 deel en van de derde soort 1/3. Bij de tegals waren deze aandelen respectievelijk 2/5, 1/3 en 1/4. Gemiddeld zou er op die wijze 40 % van de opbrengst als pacht moeten worden betaald. Deze cijfers lijken ons heel hoog. Toch betekende het, als het stelsel goed werd doorgevoerd, voor vele landbouwers een verlichting van lasten! De inlandse ambtenaren zouden vaste salarissen krijgen en hadden dan geen belang meer bij de verbouw en de levering van producten. En dat aan de drukkende herendiensten een einde kwam, betekende een grote zegen voor de bevolking. Het stelsel is echter tijdens Raffles nergens goed doorgevoerd. De aanslag had dorpsgewijs plaats, wat ook in overeenstemming was met het systeem van communaal grondbezit, dat nog in vele streken heerste. De dorpshoofden huurden de grond en betaalden de pacht. Later ging Raffles echter over tot individuele heffing, wat met het oog op het ontbreken van voldoende gegevens, speciaal een kadaster, een mislukking werd. De opbrengst viel dan ook niet mee, zodat de herendiensten, tegen de belofte in, lang niet overal werden afgeschaft. Toch is de gedachte van Raffles vruchtdragend geweest en het Nederlandse gouvernement heeft zijn idee uitgewerkt en verbeterd. Lang was de landrente een der belangrijkste belastingen in Indië. De inlanders, die geen landbouwers waren, moesten een hoofdgeld betalen. De landrente kon in geld en in rijst worden betaald. Aan het eerste gaf Raffles natuurlijk de voorkeur. Vandaar dat bij pachtlevering in contanten een korting werd toegestaan. Hoe Raffles ook toornde tegen het ellendige stelsel van de V.O.C. met haar leveranties, hij liet in de Preanger de gedwongen koffielevering bestaan, omdat hij de baten niet kon missen. Consequent was dit niet. De opbrengst viel, zoals gezegd is, niet mee. Raffles had dan ook voortdurend geldgebrek. De regering te Calcutta moest meermalen bijspringen. Dat verdroot de luitenant-gouverneur zeer. Hij had immers winst voorgespiegeld en nu Java een schadepost bleek | |||||
[pagina 232]
| |||||
te zijn, zouden de directeuren in Engeland wellicht teruggave van Java aan een herboren Nederland overwegen. En dat wilde Raffles absoluut niet. Om aan geld te komen, volgde hij het voorbeeld van Daendels en verkocht grote stukken land. De opbrengst was belachelijk laag en werd betaald met gedepreciëerd papier. Sommige van die particuliere landerijen brachten na korte tijd jaarlijks meer op dan de hele koopsom had bedragen! Erger was nog, dat de grote landeigenaars verschillende soevereiniteitsrechten kregen op hun gebied, b.v. de politie. Nog in deze eeuw bestonden er op Java van die ‘leenstaten’, al heeft de Regering in later tijd de macht van de eigenaars beperkt en maatregelen genomen, om de opgezetenen te beschermen tegen de willekeur der heren. Bovendien kocht zij die gebieden successievelijk terug, maar dat kostte vele millioenen. Raffles bedacht zich zelf ook goed bij deze verkoop. Het vruchtbare Soekaboemi nam hij met een paar vrienden voor zijn rekening. De prijs was bespottelijk laag. Het Engelse lid van de Raad klaagde hem deswege aan en het bestuur van de Engelse O.I.C. heeft deze handelwijze dan ook veroordeeld. | |||||
Slavenhandel.In Engeland kwam in deze tijd een beweging op ten gunste van de afschaffing van de slavernij. Wilberforce was de talentvolle strijder voor dit doel. Wel kon het ideaal in Raffles' dagen nog niet bereikt worden, maar hij sloeg toch de weg in, die naar emancipatie moest leiden. Hij verbood nl. de slavenhandel in de Archipel. Degenen, die slaven hadden, mochten ze behouden, maar moesten daarvoor belasting betalen. Ook onderhandse overdracht, die geoorloofd bleef, werd belast. Om te voorkomen, dat er toch nog op clandestiene wijze slaven werden ingevoerd op Java, had een registratie van de aanwezige slaven plaats. Als de eigenaar niet kon bewijzen, dat ze zijn eigendom waren op wettige wijze, werden ze vrij verklaard. Bovendien richtte de Landvoogd een vereniging op, die de emancipatie propageerde en vrijverklaarde slaven aan een bestaan hielp. Met deze humanistische opvatting is in lijnrechte strijd de Bandjermasin-affaire. Raffles had daar een vriend, die een groot landgoed beheerde. Omdat hij gebrek aan werkkrachten had, verzocht hij de luitenant-gouverneur om hulp. Deze liet enkele duizenden Javanen oppakken, beschuldigde ze van landloperij en zond ze | |||||
[pagina 233]
| |||||
zijn vriend toe. Velen stierven onderweg op de volgepropte schepen. Slechts weinigen hebben na de teruggave der koloniën hun geboorteland teruggezien. De Engelsen zelf noemen dit de ‘Bandjermasin enormity’. | |||||
De vorsten.Raffles had voor de verovering van Java reeds onderhandelingen met de inheemse vorsten aangeknoopt en de houding van de meesten hunner was dan ook, toen de expeditie arriveerde, niet erg ten gunste van de Nederlanders. Trouwens Daendels had het er ook naar gemaakt. Maar toen eenmaal de verovering een feit was, bemerkten zij, dat er van de gehoopte zelfstandigheid geen sprake zou zijn. Er had slechts een verwisseling van meesters plaats gehad. De sultan van Palembang moest dat al heel spoedig ondervinden. Toen Raffles nog te Malaka verkeerde als agent, had hij deze sultan tegen de Nederlanders opgestookt. Hij schreef hem, dat hij alle Hollanders geheel en al uitwerpen moest en maken, ‘dat zij niet meer zijn’. Bovendien zond hij ‘zijn vriend’ 80 geweren en 10 manden met ammunitie. De wenk was zo vaag gesteld, dat de sultan daarin wel de raad moest zien, de Nederlanders van kant te maken. Het geschenk wees. ook in die richting. Terwijl Lord Minto en Raffles op Java waren, nog voor de capitulatie van Toentang, volvoerde de sultan het advies. Hij nam alle Nederlanders gevangen, benevens de aanwezige Javanen. Zij werden op een paar prauwen gezet en een eind buiten de stad vermoord. De Nederlanders werden gekrist. De Javanen sloot men in het vaartuig op en hakte daarop gaten in de bodem...... Toen nu de verovering van Java had plaats gehad, maakte Raffles zich op, om bezit te nemen van Palembang. Het behoorde immers bij de onderhorigheden. De sultan beweerde echter, dat hij zichzelf bevrijd had en Palembang ten tijde van de capitulatie niet meer tot de onderhorigheden gerekend kon worden. Maar nu toonde Raffles zich plotseling zeer verontwaardigd over ‘de ellendige moord’ en zond een expeditie naar Palembang. De sultan werd afgezet en door zijn broer vervangen. Een Engels garnizoen nam de plaats in van de vermoorde bezetting. Men mag dit slim noemen, groot was het niet. Een Bantamse pretendent was tijdens Daendels ook door Raffles gesteund. Nu hij luitenant-gouverneur was, verbande hij zijn oud-bondgenoot naar de Molukken. De wettige sultan moest tegen een | |||||
[pagina 234]
| |||||
jaargeld afstand doen van het gebied, dat Daendels hem nog gelaten had. Het sultanaat Bantam verdwijnt hiermee uit de historie. De vorsten van Djocjakarta werden verplicht nieuwe contracten te tekenen, waarbij zij de opperhoogheid van de luitenant-gouverneur moesten erkennen. Van de oorlog had de oude sultanGa naar voetnoot1) gebruik gemaakt, om zijn zoon aan kant te schuiven en zelf de troon weer in te nemen. Hij was echter lang niet Engelsgezind en toen de Engelse troepen naar Palembang waren, kwam hij in opstand. Hij was echter te laat, want de expeditie naar Palembang was reeds afgelopen. Kolonel Gillespie rukte naar Djocja op en veroverde de kraton. Voor de tweede maal werd sultan Sepoeh afgezet. Deze keer werd hij bovendien verbannen. Tijdens de Javaoorlog zou hij voor de derde keer de troon bestijgen (1826). De soenan had met zijn collega samengespannen en beide vorstenlanden werden met gebiedsafstand gestraft. Bovendien waren de schatten van de kraton te Djocja volgens Engels oorlogsrecht voor het leger. Millioenen werden verdeeld. Elke soldaat kreeg 35 Spaanse dollars, een kapitein 5000 en de hogere officieren ieder 17000. Het ging als met Rehabeam, die de gouden schilden van Salomo door koperen verving na de inneming van Jeruzalem door Sisak. Bezoekers, die kort daarop het paleis bezochten, merkten op, dat de gouden voorwerpen vervangen waren door ‘slecht zilver en aardewerk’. Een der prinsen, Pangerang Nata Koesoemoe, die het Engelse bestuur trouw gebleven was, kreeg een stuk van het sultanaat als beloning. Hij werd onder de naam Pakoe Alam de vierde vorst op Midden-Java (zie blz. 192 en 196). | |||||
Decima.In slechts een der Nederlandse bezittingen, die vroeger aan de V.O.C. hadden behoord, bleef de driekleur wapperen. Dat was Decima, de factorij in Japan. Het hoofd van dit etablissement was Hendrik Doeff. In jaren ontving hij geen bericht van Batavia. Met de inlijving was hij onbekend, zodat de Franse vlag niet gehesen werd. In 1813 zond Raffles twee schepen onder Hollandse vlag, die Doeff tot de overgave moesten bewegen. Wardenaar, die zelf in vroeger jaren hoofd was geweest, zou de onderhandelingen voeren. Maar Doeff weigerde en liet zich | |||||
[pagina 235]
| |||||
niet intimideren. Ook een poging tot omkoping faalde; het geschenk van ‘de Hollandse koning’ aan de Japanse keizer kon aan boord blijven. Doeff dreigde de Japanners er mee in kennis te stellen, dat de schepen onder valse vlag voeren. Immers alleen Nederlanders hadden permissie om in Japan handel te drijven. Wardenaar moest weer aftrekken, nadat hij de lading van zijn schepen aan Doeff had verkocht. Het volgend jaar probeerde Raffles het nog eens. De Japanse handel hoopte hij voor zijn meesters te veroveren, maar het was weer zonder resultaat. In 1817 werd Doeff van zijn post afgelost door een vertegenwoordiger van Koning Willem I. De Nederlandse vlag was er blijven waaien, evenals aan de Goudkust (Afrika). | |||||
Raffles teruggeroepen.Toen Nederland zijn onafhankelijkheid had teruggekregen, beloofde Engeland teruggave der koloniën. Raffles was hierover zeer verontwaardigd. Het is hem echter bespaard, de overdracht te moeten uitvoeren. Tal van klachten over zijn beheer hadden Calcutta bereikt en ook in Londen waren rapporten over de luitenant-gouverneur binnengekomen. Hij moest zich voor zijn meesters verantwoorden. Wel wist hij zich van de meeste beschuldigingen schoon te wassen (alleen de landverkoop werd afgekeurd), maar toen hij in Indië terugkeerde, was Java weer een Nederlandse kolonie. Raffles werd gouverneur van Benkoelen, in die tijd nog een Engelse bezitting. Van daaruit heeft hij het de Nederlanders op alle mogelijke manieren lastig gemaakt, zoals nog wel zal blijken. Zijn meesterschot deed hij, toen hij (onrechtmatig!) het eilandje Singapore bezette. Niettegenstaande tal van protesten hebben de Engelsen het niet weer teruggegeven en in 1824 moesten de Nederlanders de occupatie erkennen. Het is de sleutel van het Oosten geworden en heeft Batavia in de schaduw gesteld. |
|