Dispereert niet. Deel 4
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 210]
| |
7. De Toean Besar GoentoerDe zaak wordt op dezelfde voet voortgezet.1 januari 1800 was het restant van de bezittingen van de Oostindische Compagnie eigendom van de Bataafse Republiek geworden. Er veranderde echter in de koloniën, wat bestuur en organisatie betreft, voorlopig niets. Hoe zou het ook kunnen? De zee was in handen van de Engelsen. Slechts sporadisch kwamen er nog eens depêches uit het moederland te Batavia aan. De compagniesdienaren waren staatsambtenaren geworden, maar de Gouverneur-Generaal bleef van compagnies-schepen spreken, alsof hij absoluut onkundig van de hele wijziging was gebleven. Trouwens veel gelegenheid tot bespiegelingen was er ook niet. De Engelsen bedreigden, nadat zij bijna alle bezittingen hadden genomen, nu ook Java. Napoleons expeditie naar Egypte, een bedreiging van de Engelse koloniën in Voor-Indië, was mislukt. Napoleon zelf was naar Frankrijk teruggekeerd en het overschot van zijn leger moest zich overgeven. Van het Westen dreigde geen gevaar meer. Reeds in augustus 1800 blokkeerde een Engelse vloot de rede van Batavia en schreef een der autoriteiten aldaar: Het ogenblik van het verlies der kolonie is nabij. Hoe machteloos de Regering in de hoofdstad was, blijkt wel hieruit, dat zij 50.000 rijksdaalders uitloofde voor het vernietigen van een der vijandelijke schepen. De ‘ondernemer’ moest zelf de kosten van zijn poging betalen. Natuurlijk gebeurde er niets en heel laconiek schreef de Gouverneur-Generaal: Dat hadden we ook wel verwacht en daarom hadden we de premie ook zo hoog gesteld! Een landing der Engelsen ten Oosten van Priok liep deze keer nog op een mislukking uit en de vloot vertrok daarop, na het eiland Onrust, waarop zich de werven en werkplaatsen bevonden, geheel geruïneerd te hebben. | |
Vrede van Amiëns.Engeland heeft van 1793 tot 1814 met Frankrijk oorlog gevoerd. Slechts enkele maanden is het tijdens die periode vrede geweest. In 1802 kwam deze te Amiëns tot stand. Als bondgenoot van Frankrijk was ook de Bataafse Republiek in die vrede betrokken. Zij kreeg alle verloren gegane koloniën terug, uitgezonderd het | |
[pagina 211]
| |
belangrijke eiland Ceylon. Het was een verademing voor het moederland en de koloniën beide. Dadelijk werden tal van schepen uitgezonden, om koffie en andere producten, die in de pakhuizen waren opgeslagen, af te halen. Ook voor de verdediging werd iets gedaan. Een vloot onder vice-admiraal Hartsinck zeilde uit en bereikte Java, hoewel de schepen meest oud - sommige zelfs afgekeurd - waren en de bemanning veel te klein. Maar er geschiedde meer. Het zou nu ernst worden met de reorganisatie van het bestuur en de organisatie van de kolonie. En hoe kon dat beter geschieden dan door een commissie in te stellen? In dat opzicht is er niets nieuws onder de zon. De beide voornaamste leden waren Nederburgh, de gewezen commissaris-generaal, en Dirk van Hogendorp, broeder van Gijsbert Karel. Bepaald vrienden waren ze niet. Nederburgh had Van Hogendorp in Indië doen arresteren, toen deze na de omwenteling in 1795 een rapport naar de Nationale Vergadering had opgezonden, waarin hij zijn hervormingsplannen uiteenzette en het oude stelsel scherp veroordeelde. De gevangene wist te ontsnappen en bereikte op een Deens schip het vaderland. Kort daarop arriveerde ook Nederburgh. Nu zaten ze beiden in de commissie en vertegenwoordigden twee geheel tegengestelde richtingen. Van Hogendorp wilde voorgoed met het oude systeem breken. Hij stelde voor, de handel geheel vrij te laten, de herendiensten en verplichte leveranties af te schaffen, een grondbelasting in te voeren en de ambtenaren beter te bezoldigen. Nederburgh daarentegen wilde het oude monopoliestelsel handhaven, zij het met afschaffing van enkele misbruiken. Van Hogendorp ambiëerde de betrekking van Gouverneur-Generaal, maar toen hij zag, dat dit niet ging, trok hij zich terug en werd gezant te Petersburg en liet op die wijze aan zijn tegenstander de baan vrij. Het charter, een soort grondwet, waarin de koloniale zaken werden geregeld, viel dan ook geheel in de geest van de conservatieven uit. De nieuwe regeling is echter nimmer ingevoerd. Er waren gewichtiger zaken aan de orde dan het maken en invoeren van regeringsreglementen. | |
Weer oorlog.In 1803 brak de oorlog met Engeland weer uit en opnieuw gingen de koloniën, op Java en enkele kleine eilanden na, in enkele maanden tijds verloren. Sommige waren nog niet eens volgens de | |
[pagina 212]
| |
bepalingen van de vrede van Amiëns aan de Nederlanders overgedragen. Weer verschenen de Engelsen in de Indische wateren. Verschillende rijk beladen koopvaarders gingen verloren. Maar ook de vloot van Hartsinck bleef niet buiten schot. ‘Een aaneenschakeling van rampen’, schreef de Gouverneur-Generaal, ‘welke ons getroffen hebben, van dien aard, dat tenminste vooreerst alle hoop verloren is, om die te kunnen herstellen.’ Het fregat ‘Maria Reigersbergen’ werd eenvoudig door de vijand van de rede van Batavia weggesleept. ‘Het schijnt niet voldoende bemand geweest te zijn’, merkte de Landvoogd op. De 27ste november 1806 verscheen weer een Engelse vloot op de rede. De bemanning van onze oorlogsschepen ging eenvoudig aan de haal en de Engelsen verbrandden het hele eskader der onzen, acht linieschepen en fregatten. Bovendien gingen vele bij Onrust geankerde handelsvaartuigen verloren. ‘U.E.H.H. zullen zich dus lichtelijk kunnen voorstellen, in welk een alleszins smartelijke en hachelijke positie wij door al deze rampen en door de totale vernietiging van 's Lands en Compagnie's (nog steeds dat woord!) navale magt gebragt zijn’, aldus G.G. Wiese aan het Staatsbewind in Nederland. Het volgende jaar verschenen de Engelsen weer en vernielden de beide laatste oorlogsschepen bij Grissee, bezetten die plaats en bedreigden Soerabaja. Ook deze keer dreef de bui nog weer af. Tegen de inwilliging van vernederende voorwaarden liet de Engelse admiraal zich bewegen, de kusten van Java weer te verlaten. Het verbaast ons, dat de vijand geen ernstige poging deed, om zich van het hele eiland meester te maken. Het leger was tot weinig in staat. Wiese verklaarde, dat de 3492 ‘Europeesche koppen afgeleefd en gedeboucheerd’ waren. De verdediging zou de Engelsen dus weinig gehinderd hebben. Schimmelpenninck gaf deze verklaring: toen hij nog gezant in Londen was, had hij vernomen, dat alle Engelsen het hierover eens waren, dat de verovering de kosten niet waard was, zolang Java in handen der Nederlanders was, die toch niets konden beginnen. Alleen als het in Franse handen zou vallen, waren de leidende figuren van plan, Java te nemen. Na de inlijving werd er - zoals we zullen zien - dadelijk werk van de verovering gemaakt. | |
Daendels.In 1806 werd ons land een koninkrijk. Lodewijk Napoleon werd | |
[pagina 213]
| |
zetbaas voor zijn grote broer. Op aandrang van de keizer werd er een krachtige bestuurder naar Java gezonden. Er was volgens Napoleon daar een generaal nodig. Lodewijk Napoleon volgde ‘het advies’ van zijn broeder op en benoemde ‘den Heer Daendels, ons verlatende op zijn dapperheid, eerlijkheid en getrouwheid’. De benoemde was befaamd genoeg. Als jong advocaat had hij in zijn geboortestad Hattem meegedaan aan de patriottische beweging. Toen de Pruisen in het land verschenen en Oranje werd hersteld, week Daendels met vele partijgenoten naar Frankrijk uit. In 1795 verscheen hij aan het hoofd van het Bataafse legioen en in gezelschap van Pichegru en de ‘Franse vrienden’ weer in het vaderland ‘en hield met Krayenhof en anderen de Bataafse Republiek ten doop’ (Colenbrander). Toen de grondwetmakerij niet opschoot door verdeeldheid in de Nationale Vergadering, deed hij een staatsgreep ten gunste van de unitarissen. Geen half jaar later herhaalde hij dat spelletje, toen een corrupt stelletje regeerders niet wilde aftreden. Toen de Engelsen en Russen in 1799 een inval in Noord-Holland deden, werden zij door Brune en Daendels terruggedreven. Daarmee was echter voorlopig de rol van de generaal uitgespeeld. In de Bataafse Republiek kwamen de gematigde elementen aan het roer en voor de roerige Patriot was bij hen geen emplooi. Hij kreeg een groot landgoed op de Veluwe en werd generaal in ruste, veehouder en kippenfokker. Tijdens de oorlog met Pruisen in 1806 kreeg hij opnieuw een militaire opdracht en in januari 1807 droeg de Koning hem het bestuur over de koloniën op. Hij kreeg vrijwel blanco mandaat. De Regering in Indië mocht hij ontslaan en vervangen door een nieuwe raad, met zuiver adviserende macht. Als voornaamste plicht werd hem voorgeschreven, de defensie te verbeteren. Verder zou hij het lot van de inlander moeten verbeteren, de slavernij tegengaan, politie, justitie en financiën regelen en hygiëne, eensgezindheid, godsdienst en goede zeden bevorderen. Het viel niet mee, om in Indië te komen. Eerst probeerde Daendels van Bordeaux uit te vertrekken. Tevergeefs. De blokkade der Engelsen was perfect. Dan maar in Lissabon. Maar ook daar ging het niet. Tenslotte belandde hij in Marokko, raakte er zelfs in handen van piraten en verloor al zijn papieren, waaronder zijn geloofsbrieven. Hij wist echter de Canarische eilanden te bereiken en vandaar vertrok hij tenslotte met een Amerikaans schip, dat hem 1 januari 1808 te Anjer aan land zette. Een paar dagen | |
[pagina 214]
| |
later was hij te Batavia. Men aarzelde er even hem te erkennen, omdat hij geen bewijsstukken bij zich had, maar Wiese krabbelde gauw terug, toen Daendels begon te ‘donderen’. | |
De grote weg.Wanneer we enkele maatregelen van deze Landvoogd gaan bespreken, beginnen we met de aanleg van de grote postweg. Er waren wel enkele wegen op Java, maar ze verkeerden meestal in een slechte toestand. Bovendien vormden zij geen aaneengesloten geheel. Daendels achtte het voor de defensie een noodzakelijkheid, dat er één grote weg van West naar Oost tot stand kwam. Deed de vijand ergens een aanval, dan kon hij er snel zijn troepen heen dirigeren. Met hetzelfde strategische doel legde Napoleon zijn straatwegen in Europa aan. Het was temeer dringend nodig, omdat de vloot geheel uitgeschakeld was. Admiraal Buyskes was weliswaar aangekomen, maar hij kon over geen enkel schip beschikken. De prefecten kregen opdracht om in de kortst mogelijke tijd, een ieder in zijn gebied, de bestaande wegen te verbeteren en voor aansluiting te zorgen. De grote weg zou in beide moessons bruikbaar zijn voor alle rij- en voertuigen. Wat de kosten betreft, het werk werd vrijwel geheel in onbetaalde herendiensten verricht. Immers de bevolking had er volgens Daendels ook groot belang bij en zo meende hij de aanleg als een buitengewone taak aan de bevolking ‘naar billijkheid’ te mogen opleggen. Alleen bij enkele zeer moeilijke trajecten werd aan de arbeiders een geringe vergoeding uitbetaald. Zo was het gedeelte over de Megamendoeng tussen Buitenzorg en TjiandjoerGa naar voetnoot1) heel moeilijk aan te leggen. Het heeft zeer veel mensenoffers gevraagd...... Daendels is in dit opzicht zijn instructie, waarin hem werd opgedragen, de lasten van de inlander te verlichten, wel heel slecht nagekomen. Binnen een jaar was het grote werk klaar. Van Anjer tot voorbij Pasoeroean liep de grote postweg, die, volgens Daendels' eigen getuigenis, de wegen in verschillende geciviliseerde landen in Europa overtrof. Meteen werd nu het postwezen geregeld. Op verschillende plaatsen werden stations opgericht, waar men van paarden kon verwisselen. De verzending van brieven kon door deze maatrege- | |
[pagina 215]
| |
[pagina 216]
| |
len heel wat vlugger geschieden dan voorheen. ‘De overbrenging van depêches van Batavia naar Semarang, die vroeger 10 tot 14 dagen vorderde, neemt thans met de gewone post in 3 à 4 dagen gevolg’, schreef Daendels. En een tijdgenoot geeft het volgende getuigenis van deze weg: ‘Daendels schiep een landstraat van bijkans den Westelijken uithoek van Java tot op een geringen afstand van Banjoewangi, over klippen, hemelhooge bergen, door moerassen en ontoegankelijke bosschen; - hij opende door verscheidene andere wegen den toegang tot het binnenste des lands, tot aan de hoven der machtigste Javaansche vorsten. Er was vóór Daendels' komst op Java weinig of geen politie; de wegen waren tot in en bij de hoofdstad ten uiterste onveilig; - hij zuiverde de boven- en benedenlanden van struikrovers, moordenaars en vagebonden; stelde de noodige orders, dat met den meesten spoed rapporten van het eene einde des eilands tot het andere werden overgebragt. In zeven dagen tijds ontving men op Soerabaja een brief van Batavia met de ordinaris post, daar men te voren 3 à 4 weken langer moest wachten..... ’ | |
Misbruiken.Daendels heeft - het zij tot zijn ere gezegd - niet geschroomd de ambtenaren op hun nummer te zetten. De Augiasstal had ook wel een goede beurt nodig. In een vorig hoofdstuk hebben we al besproken, hoe treurig het gesteld was met de eerlijkheid van de compagniesdienaren en na de overgang aan de Staat was in dit opzicht niets verbeterd. De salarissen werden verbeterd, om elke verontschuldiging voor malversaties onmogelijk te maken. Voortaan was het onmogelijk, dat een hoge autoriteit verschillende ambten tegelijk bekleedde, de verkoop van ambten was uit, het aannemen van geschenken werd ten strengste verboden, op de aflevering der producten en de uitbetalingen aan de bevolking streng toezicht gehouden. Het zal de knoeiende heren wel de schrik op het lijf gejaagd hebben, toen zij een stuk van hun hoogste chef in handen kregen met deze ‘vermaning’: ‘Dat, eindelijk, alle concussiën, knevelarijen, afpersingen | |
[pagina 217]
| |
van geld, en wat dies meer zij, door wien ook gepleegd, hetzij Inlander, hetzij Europees, ten strengste zullen worden gecorrigeerd, en naar exigentie van zaken zelfs met den dood gestraft.’ En het was geen bangmakerij alleen. Dat ondervond een der prefecten, die zich niet gehouden had aan de bepalingen omtrent het gebruik van inlanders voor particuliere dienst. Hij kreeg drie maanden arrest. Zijn salaris werd gedurende die tijd uitbetaald aan de diaconie te Batavia, terwijl de veroordeelde bovendien nog de toelage van de plaatsvervanger had te betalen. Heel wat verhalen over het strenge optreden van de maarschalk zijn er in omloop. Een kapitein, die met rijstleveranties voor het leger had geknoeid, werd gedegradeerd tot gemeen soldaat en bij de compagnie ingedeeld, waarover hij te voren het bevel had. De man zal zijn plezier ook wel op gekund hebben. Een Chinese autoriteit moest een hele dag aan de grote weg te pronk staan met een bord boven zijn hoofd, waarop zijn vergrijp stond beschreven. Een inlander, die enkele duiten in 's lands munt had gegapt, werd ten aanschouwe van de overige arbeiders in die inrichting enkele malen met de rotan afgestraft. Van zulke maatregelen had men niet terug en het is dan ook te begrijpen, dat er onder de ambtenaren heel wat waren, die niet erg op controle van de Landvoogd gesteld waren. ‘Hij sprong met zijn ondergeschikten om als de duivel met zijn takkebossen’, zegt Dr. de Haan. Een oorspronkelijke vergelijking, die echter de verhouding wel goed tekent. Er is nog een aardige anekdote, waaruit dat wel blijkt. Een onderofficier had eens een betaling gedaan, waartoe hij niet gerechtigd was. Daendels nam hem bij de kladden. De stakker moest bukken en op zijn rug schreef hij het vonnis: degradatie. Voor hij echter gehoor gaf aan het bevel tot inrukken, wendde hij zich tot de Gouverneur-Generaal en zei hem vrij kras, waarom hij die betaling had gedaan. De bevolking kon zo lang niet op het geld wachten en uitstel zou de goede naam van de Regering in discrediet brengen. ‘Buk je’, klonk het en weer werd de rug van de man als schrijftafel gebruikt. Deze maal schreef hij er een aanstelling tot kapitein op..... Zo rechtvaardig was hij echter niet altijd. Er zijn ook verschillende ambtenaren geweest, die, omdat ze het niet in alles met zijn | |
[pagina 218]
| |
systeem eens waren, zijn ongenade moesten ervaren. Tegenspraak kon hij niet velen. Dan begon hij te bulderen. Zijn naam Toean Besar Goentoer, de donderende grote Heer, die de Javanen hem gaven, zegt meer dan genoeg. Volgens Dr. de Graaf zouden olijke Soendanezen zijn titel van maarschalk vervormd hebben tot Mas Kalak. (Mas is een inheemse adellijke titel, kalak is boksbeugel.) De willekeur, waarmee hij vaak te werk ging, grensde soms aan het ongelofelijke en ‘hinderpalen der zedelijkheid stonden hem nooit in den weg’. Baljee, de arme weesjongen uit Leeuwarden, in die dagen een invloedrijk en welgesteld man, tevens zeer rechtschapen, oordeelde, ‘dat de duivel met Daendels zoude verkeeren’. De prefect Goldbach noemde zijn chef een monster en een ander oordeelde: ‘Vroeger voorvechter van de rechten van den mensch, maar wien, toen hij zelf baas geworden was, de wreedheid en wulpschheid als een anderen Nero in het gebeente zaten.’ Zoals men ziet geen erg vleiende getuigschriften. De vijanden hebben zeker ‘het monster’ te zwart geschilderd, maar dat neemt niet weg, dat Daendels geen groot man was als Coen. Hij trad op tegen de misbruiken. Hij wilde behoorlijke salarissen geven, opdat de ambitie niet verloren zou gaan. ‘Spaarzaamheid en regelmaat in het bestuur der particuliere zaken en trouwe behartiging van de publieke belangen’, zo omschreef hij zelf, hoe een ambtenaar zich had te gedragen. ‘Geen vergaren van grote fortuinen’, zo voegde hij er ten overvloede aan toe, mocht het ideaal worden. Maar zelf hield hij zich allerminst aan die regel. | |
Particuliere zaken.Buitenzorg was sedert het midden van de 18de eeuw een bezitting van de Gouverneur-Generaal. Voor een bepaald bedrag nam elke Landvoogd het van zijn voorganger over. Zo kreeg ook Daendels het evenals Weltevreden en Kwitang voor de traditionele prijs van Wiese. Maar eenmaal in het bezit van Buitenzorg, verkocht hij het voor het grootste deel aan particulieren, terwijl hij het paleis en het park aan het gouvernement verkocht als .... ambtswoning van de Gouverneur-Generaal. Hij verdiende er ‘maar’ ƒ 900.000 aan! Het grote landgoed Djasinga, ten Westen van Buitenzorg, liet hij zich door de ‘dankbare’ Raad van Indië ook toekennen, doch hier stak de Koning een stokje voor. | |
[pagina 219]
| |
Ook op andere wijze verdiende hij er nog iets bij, hoewel zijn inkomen meer dan ƒ 130.000 per jaar bedroeg. Hij zond met de schepen, die producten voor het gouvernement naar Europa vervoerden, voor eigen rekening grote hoeveelheden koffie. De heren Hovy en zoon en Van Hemert te Bordeaux moesten die voor hem verkopen en de opbrengst aan zijn vrouw zenden, die in het vaderland achtergebleven was. In oktober 1810 ging er op die wijze bijna 100.000 pond koffie voor eigen rekening naar Europa en hij schreef aan zijn vrouw: ‘Ik zal op dezen voet doorgaan, en met de schepen, die naar Frankrijk vertrekken, zal ik voor onze rekening 250 of 500 pikol koffie verzenden, al naar de capaciteit der schepen en het vertrouwen, dat ik in hun kapiteins heb.’ Uitvoerig vermeldt hij zijn voordelige transactie en besluit met de mededeling, dat, wanneer hij alles geliquideerd zal hebben, zijn bezit ongeveer 100.000 rijksdaalders zal uitmaken. ‘Een flink fortuin voor onze kinderen.’ Iemand, die op dergelijke wijze zichzelf bevoordeelt, mist het recht, zo hoog van de toren te blazen over de grove oneerlijkheden van de Indische ambtenaren. | |
Defensie.Een generaal was er op Java nodig, had Napoleon gezegd. Daendels was meer dan generaal, hij was maarschalk. Hij heeft getracht het leger te verbeteren en Java door defensiewerken tegen een dreigende aanval van de Engelsen te beschermen. Uit Europa behoefde hij geen hulp te verwachten. Door het in dienst nemen van inlanders, soms met geweld, kreeg men de beschikking over meer manschappen, van wie echter het militair gehalte zeer twijfelachtig was. En verder moesten de burgers te Batavia een deel hunner slaven voor het leger afstaan. Dat zij niet het beste deel van het personeel ter beschikking van de donderende grote heer stelden, ligt voor de hand. Het oude Batavia werd verlaten. De vestingwerken waren waardeloos geworden. In het meer gezonde Weltevreden werden kazernes en een hospitaal gebouwd. Te Meester Cornelis zou het leger zich bij een eventuele aanval verschansen. Een geschutgieterij te Semarang en een constructiewinkel te Soerabaja moesten dienen, om in de behoefte aan wapens en munitie te voorzien. Bij Soerabaja werd een fort gebouwd, om de vloot, die er niet was, te beschermen. Ook aan Java's westkust zou een vlootbasis | |
[pagina 220]
| |
worden aangelegd. De sultan van Bantam moest voor de werkzaamheden aldaar duizenden koelies leveren. Maar zij stierven als ratten aan de malaria. De hoofden van Bantam verklaarden, dat het ondoenlijk was verder werkkrachten te zenden. Wanneer ze er al zonden, liepen ze zo gauw mogelijk weg. | |
Verhouding tot de Javaanse vorsten.Dit leidde tot een conflict met de sultan. De Gouverneur-Generaal eiste duizend man per dag en vorderde verder, dat de rijksbestierder zou worden uitgeleverd. Commandeur Du Puy, dit dit ultimatum moest overbrengen, werd door de woedende Bantammers vermoord, evenals een Europese luitenant en drie minderen. Slechts enkele dagen later stond Daendels met 1000 man voor de poort van de kraton. De sultan werd gevangen genomen, de rijksbestierder doodgeschoten. Het rijk werd verkleind en aan de kroonprins gegeven, die echter na korte tijd ook al werd afgezet. Het hele kustgebied werd nu onder rechtstreeks bestuur gesteld. Een nieuwe sultan hield slechts een miniatuurrijkje in de bovenlanden. Maar het bleef onrustig in het oude sultanaat en het is Daendels nimmer gelukt, de ontevredenen te onderwerpen. Zij speelden onder één hoedje met de Engelsen. Op Midden-Java trad de Gouverneur-Generaal al even rigoreus op. Hij verbood aan de residenten om vernederende eerbewijzen aan de vorsten te brengen. ‘De trots en wrevel van den Sultan heb ik vernederd, dat hij op mijn vordering zijn militaire macht heeft teruggebracht op ordinaire voet en ook heeft aangenomen het voorschrift van een nieuw ceremonieel voor den minister (gezant) aan zijn hof, waarbij alle vernederingen, waaraan de vorige residenten vanwege de O.I. Compagnie zich moesten onderwerpen ten eenenmale zijn weggenomen en de waardigheid van het gouvernement ten volle is gemainteneerd.’ In 1810 ging hij nog verder en zette de sultan van Djocja af, terwijl die van Soerakarta een belangrijk deel van zijn gebied aan het gouvernement moest afstaan. Dit ontactisch optreden heeft de Nederlanders veel kwaad gedaan. In het begin der eeuw zonden de vorsten ogenblikkelijk hulptroepen als de Engelsen verschenen, zelfs ongevraagd. In 1811 toonden zij begrijpelijkerwijs weinig behoefte, om het Neder- | |
[pagina 221]
| |
landse regime te steunen en papten zij al heel spoedig met de vijand aan. Daendels heeft in dit opzicht heel veel bedorven. | |
Andere daden.Ook in ander opzicht handelde hij onverstandig. Onze gezant in Amerika wist daar contracten af te sluiten, waarbij de Amerikanen grote hoeveelheden koffie en andere producten zouden afnemen en tegelijk andere waren leveren. Toen de schepen echter in Indië kwamen, hield Daendels zich niet aan de afspraken en dwong de kapiteins een veel hogere prijs te betalen. Het gevolg was, dat zij voortaan wegbleven en de koloniën dus ook niets meer uit de Verenigde Staten konden betrekken. De gezant sprak van een niet gelukkig georganiseerd hersengestel van Daendels, dat oorzaak was van vlagen van krankzinnigheid..... Geld kwam er op die manier ook niet in het laatje en dat was bitter nodig. Als de neutralen niet kwamen, kon men slechts zeer zelden iets verkopen. Papiergeld is gemakkelijk te maken en Daendels heeft dit middel ook niet verzuimd, maar om de koers er van op peil te houden, is een andere kunst. Om verder aan contanten te komen, verkocht hij grote stukken land met allerlei overheidsrechten aan particulieren. Nog in deze eeuw bestonden er van die particuliere landerijen, die ten koste van vele millioenen successievelijk door de Regering werden teruggekocht. De Koning had hem opgedragen goed voor de financiën te zorgen, maar hierin is Daendels deerlijk tekortgeschoten. Hij moest ook zorgen, ‘dat aan een ieder goed en onvertogen regt geschiede’. In dit opzicht is er door Daendels inderdaad iets goeds tot stand gekomen, evenals trouwens wat betreft de organisatie van het bestuur. In ieder regentschap kwam een rechtbank. Daarboven kwamen Landraden, die ernstige zaken behandelden en tevens voor hoven van appèl dienden. Voor de Europeanen en enkele andere bevolkingsgroepen richtte hij Raden van Justitie op, met een Hoge Raad van Justitie te Batavia als hof van beroep. Java werd verdeeld in prefecturen, een rekenkamer werd ingesteld, het gevangeniswezen en de politie zeer verbeterd. Men kan niet zeggen, dat Daendels in de drie jaren van zijn bewind niets uitgevoerd heeft. | |
[pagina 222]
| |
Java wordt een Franse kolonie.In 1810 werd het koninkrijk Holland bij Frankrijk ingelijfd en kwam dus ook Java onder de oppermacht van de grote keizer. Natuurlijk duurde het nog enkele maanden, eer het bericht van de inlijving op Java bekend was. Wel had men er geruchten van gehoord en Daendels had al vast bij een speech gedronken op ‘den broeder van onzen doorluchten souverein, ons even dierbaar als aanstaanden souverein’. De laatste verjaardag van Lódewijk Napoleon werd niet met veel luister gevierd, want er was groot gebrek aan wijn en andere benodigdheden voor het feest. ‘Hoogstdezelfs dierbare persoon en doorluchtig huis’ hadden, toen dan op eenvoudiger schaal wat werd gefeest, Nederland reeds verlaten! In februari 1811 kwam het bericht van de inlijving te Batavia aan. Daendels was dadelijk vuur en vlam en hield een daverende rede: ‘...... hoe het als een bijzonder gunstige beschikking des Allerhoogsten, in Wiens handen het lot der volken is, moest worden aangemerkt, dat het den Franschen keizer behaagd had een oog van mededoogen op ons land te vestigen en Holland een gedeelte te doen uitmaken van die groote natie, welke een ieder over hare daden in verrukking en verbazing hield opgetogen.’ Tot aan zijn laatste snik, zo schrijft hij aan de keizer, zal hij deze trouw blijven en hij spreekt de hoop uit, dat er nu spoedig schepen en troepen zullen komen. IJdele hoop, nadat de Engelsen bij Trafalgar de Franse vloot voorgoed vernietigd hadden. | |
Het ontslag.Lang heeft Daendels echter de keizer niet gediend. De klachten over zijn willekeur bereikten Europa. Lasterpraatjes deden de ronde, als zou Daendels een onafhankelijk rijk willen stichten. Dit laatste heeft Napoleon niet geloofd. Lebrun, zijn vertegenwoordiger, schreef aan de keizer, dat Daendels wel karaktergebreken had, maar dat men hem geen ontrouw en verraad kon verwijten. De brieven van Daendels aan zijn vrouw en aan zijn handelsagenten te Bordeaux deden echter geen goed en twee dagen, nadat de keizer, wie ze in handen waren gespeeld, ze had gelezen, nodigde hij generaal Janssens tot een geheim onderhoud uit. Diens benoeming | |
[pagina 223]
| |
volgde enkele dagen later. Het duurde tot mei 1811, voor Janssens te Batavia arriveerde. Daendels keerde naar Europa terug, waar hij het volgende jaar de tocht naar Rusland meemaakte. Toen Napoleon na Leipzig zijn ondergang tegemoet ging, dacht Daendels niet meer aan zijn belofte van trouw tot aan de laatste snik, maar ‘was hij zoo verstandig, het hof te maken aan den Souvereinen Vorst’, Willem I. Deze heeft hem in 1815 benoemd tot gouverneur van de bezittingen aan de Goudkust in Afrika, een soort verbanning. De 2de mei 1818 is hij te St. George del Mina overleden. Lang heeft hij niet van zijn fortuin geprofiteerd...... |