| |
| |
| |
4. Wat treurtoneel is dit?
Chinezen in Indië.
Reeds in de eerste eeuwen na Christus' geboorte kwamen de Chinezen in aanraking met Java. De oudste berichten, die we over dit eiland bezitten, zijn afkomstig van boeddhistische monniken en kooplieden uit het Hemelse Rijk. Zelfs is er een tijd geweest, dat de keizer van China hoogheidsrechten pretendeerde over de Hindoerijken in de Archipel. En meermalen is het gebeurd, dat gezantschappen der inlandse vorsten een hofreis naar China maakten. In het laatst van de 13de eeuw kwam een gezant van keizer Choebilai bij de koning van Kediri, teneinde hem aan te manen, de opperhoogheid van China te erkennen. Koning Kertanegara wilde daarvan niet weten en zond de gezant met geschonden gelaat naar zijn lastgever terug. Natuurlijk nam Choebilai deze belediging hoog op. Hij zond een vloot met 20.000 soldaten naar Java, om wraak te nemen. Het leger landde bij Toeban en drong diep in het rijk van Kediri door. Een der Javaanse groten, Widjaja, sloot zich bij de Ohinezen aan, maar lokte hen later in de val, waardoor de expeditie in een smadelijke terugtocht eindigde. Widjaja stichtte daarop een nieuw rijk, dat van Modjopahit. In de 14de eeuw heersten de koningen van dit rijk over een groot deel van de Archipel. Van politieke invloed van China is dan niets meer te bespeuren. De hofreizen nemen voorgoed een einde. Maar de Chinese kooplieden bleven. Zij vestigden zich in tal van kustplaatsen en dreven met hun connecties in het vaderland een drukke handel. Zo trof De Houtman bij zijn aankomst te Bantam in 1596 daar een vrij grote Chinese kolonie aan, waarmee hij beter kon opschieten dan met de rijksbestierder en zijn vrienden. Zelfs kwam hij met enige Chinezen overeen, dat hij hun schepen zou ‘beroven’. In werkelijkheid werden de goederen betaald, maar deze wonderbaarlijke handel geschiedde alleen om de Bantammers om de tuin te leiden.
| |
Coen en de Chinezen.
Coen is terecht een Chinezenvriend genoemd. Wij zagen vroeger, hoe hij een Engelsman liet geselen, omdat deze een eenvoudige Chinese arakkoopman had mishandeld. Hij zag de nijvere ambachtslieden en kleinhandelaars gaarne in zijn pas gestichte stad. In zijn brieven kunnen we herhaaldelijk lezen, hoe hij de Chinezen
| |
| |
tracht te animeren tot vestiging in Batavia. Ze zouden het er goed hebben en bovendien op economisch gebied tal van voorrechten genieten. Zelfs zag hij er niet tegen op, Chinezen te roven. Dr. Vermeulen geeft daarvan in zijn dissertatie een paar krasse staaltjes. Aan Cornelis Reyersz., die langs de kusten van China kruiste, droeg hij op, ‘sooveel volck mannen, vrouwen ende kinderen te becomen als doenlijcken is, soo omme U daermede te behelpen als omme Batavia, Amboyna ende Banda te peupleeren’.
En in een resolutie bepaalde hij, ‘dat de drie Chineesche joncquen (schepen), voor haer vertreck na China een seecker getal van volck aen ons off tot Jacatra beschikken ende soo het niet en doen, dat dan eenighe uyt haere joncquen sullen lichten, mits dat die aldaer wel getracteert ende haeren arbeyt wel betaelt worden sal’.
Al kon deze wijze van ‘peupleren’ niet door de beugel, de Chinezen werden inderdaad te Batavia ‘wel getracteert’. Ze werden soms voorgetrokken bij de immigrerende Nederlanders, wat eens zelfs aanleiding was, dat de laatsten een klacht indienden bij de Staten-Generaal in het vaderland.
De Chinezen, die buitengewoon handig, spaarzaam en ijverig waren (en nog zijn), dikwijls met heel weinig tevreden, wisten over het algemeen zich in Batavia een goed bestaan te verzekeren. In allerlei emplooi waren ze bruikbaar. ‘Hun positie was die van neringdoenden, ambachtslieden, landbouwers, tuinders en vissers. Zij traden op als arakbranders, kleermakers, tegelbakkers, ijzersmeden, timmerlieden, radijsplanters, oesterhaalders enz.’ (Dr. Vermeulen)
Coen gaf hun een eigen bestuur. Aan het hoofd stond een kapitein. Tot in de 20ste eeuw bleef deze inrichting en kende men in verschillende plaatsen een majoor-, kapitein- of luitenant-Chinees. De eerste kapitein te Batavia was een groot vriend van Coen. Meermalen vroeg deze Beng Kong om advies. Zelfs in het college van schepenen werden een of twee Chinezen opgenomen, omdat zij beter op de hoogte waren met het gewoonterecht van hun landgenoten.
De genegenheid was wederzijds. De Chinezen hadden met Coen op. Dat toonden zij b.v. bij het beleg van Batavia door de Matarammers in 1628 en '29. Zelfs Ds. Heurnius prijst dan hun moed, hoewel zij anders volgens hem een ‘wijfachtig’ (niet krijgshaftig) volk waren.
Ook de opvolgers van Coen waren de Chinezen welgezind. Specx kreeg bij zijn vertrek naar Nederland van hen een prach- | |
| |
tige plaquette van goud, waarin de plattegrond van Batavia was gegraveerd. Dr. de Haan vertelt, hoe Gouverneur-Generaal Van der Lijn hen beschouwde als ‘ten naestenbij de fundamenten’ van Batavia.
Pogingen om de Chinezen voor het Christendom te winnen, hebben echter weinig resultaat gehad. Heurnius drong er zeer op aan. Hij stelde reeds een Chinees-Latijns-Nederlands ‘woordenboek’ samen, als inleidend werk voor een bijbelvertaling in het Chinees. Maar de Chinezen toonden over het algemeen heel weinig belangstelling voor het Evangelie. Ook de Chinese school, die tevens als zendingsmiddel dienst zou doen, was niet in trek.
Hun ‘afschuwelijke afgoderij’ ergerde dikwijls de kerkeraad, die de Regering meermalen verzocht, om een eind te maken aan de optochten en feesten der Chinezen en hun tempels te doen afbreken. De Gouverneur-Generaal en de Raad namen dan wel eens een besluit in die richting, maar voerden het niet uit. Zij wensten de Chinezen in geen geval als burgers te missen en zo bleef de ‘openbare dienst van den duivel’ in Batavia bestaan.
| |
De immigratie te groot.
Men kan echter van het goede ook te veel krijgen en dat was ook hier het geval. Het aantal Chinezen nam voortdurend toe. In het begin vonden ze buiten Batavia nog wel emplooi, inzonderheid bij de suikerindustrie, maar tegen het einde van de 17de eeuw was men meer met dan om de immigranten verlegen. Had de Regering vroeger gepoogd, een deel van de bemanning van de Chinese jonken desnoods met geweld te Batavia te houden, nu werd er bepaald, dat de kapiteins zouden worden beboet, als niet de volledige equipage de retourreis aanvaardde. Het gaf echter weinig, want de clandestiene immigranten gingen nu vóór de aankomst te Batavia al ergens aan land, b.v. op een der kleine eilandjes in de baai.
Ook andere remmen werkten niet. Zoals vóór 1941 iedere vreemdeling een vergunning tot ontscheping moest hebben, alvorens hij in een der Indische havens kon debarkeren, werd in die dagen een permissiebriefje vereist voor de vestiging in Batavia en de ommelanden. Ook deze maatregel baatte niet. De ambtenaren, met de uitreiking daarvan belast, zagen er alleen een bron van inkomsten in. Tegen de betaling van een bepaald bedrag verschaften zij aan ieder, die zich in de stad of haar omstreken wilde vestigen, een vergunning.
| |
| |
Strengere maatregelen van de zijde der Regering hadden weer dit nadelige gevolg, dat de Chinese vaartuigen geheel uitbleven. Ook dat mocht niet. Men moest toch thee en porselein naar Nederland zenden. En zelf handel drijven in China ging niet. De toestemming daartoe was van de keizer niet te verkrijgen. De strenge maatregelen werden ingetrokken, de jonken verschenen weer op de rede en..... daarmee opnieuw de ongewenste immigranten.
De rustige Chinezen, die vaak al sedert geslachten in de stad en omgeving hadden gewoond, waren over het algemeen ook niet blij met hun nieuwe ‘broeders’. Deze nl., geen middel van bestaan kunnende vinden, trachtten door bedelarij en diefstal aan de kost te komen. In het begin van de 18de eeuw wordt al voortdurend geklaagd over de onveiligheid in de omgeving van de stad.
Valentijn vertelt, dat in 1713 een troep van 150 Chinese deugnieten de wegen onveilig maakte en zich zelfs niet ontzag, de landhuizen van de voorname burgers, die deze buiten de stad bezaten, te plunderen.
| |
Het voorspel.
Onder het bewind van Gouverneur-Generaal Valckenier (1737 - 1741) werd de toestand steeds meer kritiek. De rovers buiten de stad traden al brutaler op. En de Regering was zwak en verdeeld. De Gouverneur-Generaal lag voortdurend overhoop met enkele leden van de Raad van Indië, inzonderheid met Van Imhoff, die het niet kon zetten, dat Valokenier boven hem stond.
Pogingen, om de bepalingen omtrent de permissiebriefjes streng te handhaven, stuitten af op de omkoopbaarheid van de ambtenaren. Zij dwongen zelfs de Chinezen meer dan één exemplaar te ‘kopen’.
De knoop werd eindelijk doorgehakt. De 25ste juli 1740 besloot de Regering alle Chinezen mèt of zonder permissiebriefje, die geen behoorlijk middel van bestaan hadden, op te pakken en naar Ceylon te voeren, om ze daar in de kaneeltuinen te laten werken. Op zichzelf was deze maatregel wel te verdedigen, maar de uitvoering er van deugde niet. De autoriteiten, die de ‘suspecte’ Chinezen moesten oppakken, arresteerden liever de bemiddelde, daar deze in staat waren een losgeld te betalen.
De onrust nam toe. Vele Chinezen verlieten de stad en sloten zich bij hun landgenoten, die in de omtrek zwierven, aan. Zo groei-
| |
| |
de het aantal gevaarlijke leeglopers aan tot enkele duizenden. Allerlei geruchten verslechterden de verhouding, zoals altijd in dagen van spanning. Onder de Chinezen werd verteld, dat geen der gedeporteerden Ceylon ooit bereikte, maar dat de ongelukkigen in volle zee eenvoudig over boord werden geworpen. Bij de Europeanen ontstond de mening, dat alle Chinezen, ook de rustige bewoners van de stad, plannen smeedden om de blanken uit te roeien.
| |
De moord.
Begin oktober kwam de uitbarsting. Van alle kanten kwamen de jobsboden de Regering melden, dat de Chinezen de buitenposten als Tangerang, Tandjoeng Priok en Meester-Cornelis aanvielen. Zelfs vertoonden zij zich dicht bij de stad. Een poging, door Van Imhoff ondernomen, om de opstandelingen door zachtheid te overreden de wapens neer te leggen, mislukte. Zij vielen een der stadspoorten aan en werden slechts met moeite afgeslagen.
Nieuwe pogingen konden elk ogenblik worden verwacht. Hoe zouden de Chinezen in de stad zich tijdens die kritieke ogenblikken gedragen? Algemeen heerste de mening, dat zij in verbinding stonden met de muitelingen buiten de stad.
Op zondag, de 9de oktober, kwam de Hoge Regering reeds om 6 uur in de ochtend samen, om de toestand te bespreken. Valckenier stelde voor, alle Chinezen voor vijanden te houden en ‘de stad van Chineezen te ruymen’.
Van Imhoff en zijn aanhang vonden deze maatregel te kras en deden een ander voorstel: de woningen van de Chinezen zouden worden doorzocht naar wapens en munitie. Maar reeds had de bevolking het heft in handen genomen. Terwijl de Regering beraadslaagde, was zij begonnen met de plundering van de Chinese woningen. De soldaten en matrozen, door de Regering gezonden, om het onderzoek in te stellen, mengden zich onder de burgers; slaven sloten er zich bij aan, en nu begon een vreselijk toneel. De weerloze Chinezen werden bij honderden afgemaakt. Genade was er niet. Vrouwen, kinderen en grijsaards werden niet gespaard. De Chinese wijk stond spoedig in lichte laaie, gehele straten werden in de as gelegd. Er werd naar hartelust geplunderd. Ieder deed er aan mee en meermalen vochten soldaten en matrozen om de buit. Volgens schatting zouden er 10.000 slachtoffers zijn gevallen. Deze opgave is echter veel te hoog.
| |
| |
En de Regering? Zij zag toe en stak geen hand uit, om een eind aan deze massacre te maken. Valckenier niet, maar Van Imhoff en zijn aanhang evenmin. De Gouverneur-Generaal gaf zelfs bevel de honderden Chinezen in de gevangenissen om te brengen, om te voorkomen, dat zij uitbraken. En wat nog erger was: het Chinese hospitaal werd ‘geruimd’. De zieken werden de straat opgejaagd, waar zij door het gepeupel werden afgemaakt.
Dagen duurde de waanzin. Wel besloot de Regering de llde oktober, dat het garnizoen en de ambachtslieden naar hun posten terug moesten keren en dat zij dan ieder 6 dukaten zouden ontvangen, maar de 17de oktober moest dit bevel herhaald worden, waaruit wel blijkt dat het eerste niet opgevolgd was. Valckenier vroeg notabene, of de Raad niet met hem van oordeel was, dat er nu maar een eind aan het bloedvergieten moest komen. Nu er bijna geen Chinees meer in de stad over was!
Een dank-, boete- en bededag werd gehouden en Ds. Johannes Wagardus zei in zijn preek over 1 Samuel 6: 6-13, ‘dat het Chineesohe woeden regtmatige reeden heeft gegeven om dit Adderen gebroedsel, dat in onze schoot was gemaakt en gekoesterd en die haare gemaakte schuld met ons bloed zogten uyt te wisschen, uyt te roeyen en verdelgen, dat het nooit zal kunnen ontkend worden, dat dit wonderlijk tot onse ontkominge en bevrijdinge is geschied. Daar wij van buiten en binnen waaren omsingeld met een enge band en reeds gekomen in het vuur en in het bloed, welke strik hier door verbroken en wij daar door ontkomen sijn’. Hij paste er verder op toe de laatste helft van Psalm 118: 11 (berijmd). Zo vertelt Dr. Vermeulen.
| |
De kater.
‘Na de roes de kater’, zegt Dr. de Graaf. Toen men in Batavia eindelijk tot bezinning kwam, ontstond de schuldvraag. Wie had last tot deze moordpartijen gegeven? Van Imhoff schoof de verantwoordelijkheid op Valckenier, hoewel hij zelf ook niets gedaan had om een eind aan de vreselijke tonelen te maken. Zijn beschuldiging was ten onrechte. Valckenier heeft - we zagen het - voorgesteld ‘de stad te ruymen van Chineezen’, maar zijn voorstel is verworpen en toen de vergadering afgelopen was, waren de wanordelijkheden reeds begonnen. De moord op de gevangenen kan hem alleen in de schoenen geschoven worden en verder is de hele slappe, verdeelde Regering schuldig geweest, door zich
| |
| |
te onthouden van elk ingrijpen. De Regering vaardigde nu een amnestie uit, maar slechts weinige Chinezen maakten daarvan gebruik en keerden naar de stad terug. Voortdurend bedreigden de benden nog de buitenposten en eerst na maanden gelukte het, West-Java te zuiveren. Maar nu raakte men van de regen in de drup. Op Midden-Java hervatten de verdreven benden hun aanvallen op de Nederlandse posten. Vele Javanen sloten zich bij hen aan. Het hof van Mataram steunde de opstandelingen in het geheim en toen zij successen behaalden, openlijk. Rembang en andere posten werden veroverd en de bezetting vermoord. In de residentie van de soenan werden de Nederlandse officieren afgemaakt en de soldaten gedwongen tot de Islam over te gaan, wilden zij in leven blijven. Semarang raakte in grote nood. Uit Batavia werden zoveel soldaten gezonden, als men er missen kon en de regent van Madoera verleende krachtige hulp, in de hoop, daardoor van de leenhoogheid van Mataram ontslagen te worden. Onder de Javanen ontstond bovendien verdeeldheid. De soenan wendde zich tot de Compagnie en vroeg vergiffenis. Kartasoera werd door de regent van Madoera veroverd en in 1743 kon men zeggen, dat de ‘Chinees-Javaanse oorlog’ was beëindigd. De verraderlijke houding van de soenan werd gestraft met de afstand van de hele noordkust van Java. Zijn paleis was verbrand en de hoofdstad grotendeels verwoest. Daarom besloot hij een nieuwe residentie te stichten. Het is het tegenwoordige Soerakarta of Solo, waar nog de soenan in zijn kraton zetelt.
Toen de rust op Java was weergekeerd, was Valckenier een gevangene.
In het laatst van 1740 werden de twisten over de schuldvraag steeds heviger. De Raad van Indië nam besluiten buiten de Gouverneur-Generaal om. De 6de december liet Valckenier drie leden arresteren. Natuurlijk was zijn gezworen vijand Van Imhoff, van wie hij wel honderd misdaden kon opnoemen, zoals hij aan de Heren XVII schreef, bij dit drietal. Ze werden in gevangenschap naar het vaderland opgezonden. Wel heel naïef van Valckenier. In Nederland wisten de heren natuurlijk alle schuld op Valckenier te schuiven. De Bewindhebbers verklaarden het arrest van nul en gener waarde en herstelden de drie gevangenen in hun eer. Van Imhoff werd zelfs tot Gouverneur-Generaal benoemd en tevens besloten de Heren XVII, dat Valckenier zich voor de rechters te Batavia zou hebben te verantwoorden.
Toen Van Imhoff te Batavia arriveerde, was Valckenier reeds
| |
| |
naar het vaderland vertrokken. In Kaapstad werd hij echter aangehouden en naar Batavia teruggezonden.
Jaren heeft het proces geduurd. De fiscaal eiste ‘onthalzing’, maar de zaak bleef slepen. Valckenier vroeg om allerlei stukken, om zich te kunnen verdedigen. Ze werden hem geweigerd. Het proces werd op partijdige wijze gevoerd, maar tot een vonnis kwam het niet. In 1750 overleed Van Imhoff en een jaar later volgde Valckenier hem in het graf. Het proces ging de doofpot in. De Heren XVII verklaarden in 1755, dat de actie tegen Valckenier wegens de dood ‘geaboleerd’ was.
Zelfs in Nederland, waar men anders met de Indische aangelegenheden slecht op de hoogte was, verwekte de moord ontroering. In proza en poëzie werd de massacre besproken. Sommigen stonden op het standpunt van Ds. Wagardus en gaven alle schuld aan de Chinezen, ‘dat gebroedsel, door de Moordzucht aangespoord, om zich in 't Christenbloed te baden’.
Willem van Haren, de Friese edelman, zag de zaak heel anders. Hij wierp alle schuld op Valckenier en rijmde onder een prent, voorstellende de massacre:
Wat treur toneel is dit? wat volk wordt dus mishandeld?
Wiens vuur is 't dat dees Vest op 't ijsselijckst doorwandelt?
Is 't Tirus, is 't de stad van Dido? is 't de Throon
Van David? Woed alhier de trotse Macedoon:
Oft heijr van Scipio, den grootsten aller helden:
Of brand Jerusaler in Juda's rijcke Velden?
Neen Leeser, neen, het sijn geen dolle Macedonen,
Die hier nogh Ouderdom, nogh Man, nogh Vrouw verschonen.
Het is geen Galliër, Romein, of Indiaan
Die aan d'onnoiselheid sijn Wreede hand durft slaan.
'T sijn Christenen, het sijn, O Hemel! Batavieren
Die hunnen lust naar Moord den ruijmen teugel vieren.
En die hier valt, die hier onmenschelijck wordt geslagt,
Is een rampspoedig volck 't onregt ter dood gebragt.
Wie heeft het eerst den Dolck doen trecken? Wie beval
Soo Gruwelijok een Stuck in eenen Christenwal?
De Booswigt sij gestraft, die 't stoockte. Beeff o beeff
O Neerlandt! soo men hem de wraack niet overgeeff!
Of Honger, Pest of Krijg, sal uwe grensen naderen,
| |
| |
Soo men zijn eerloos bloedt niet senge in sijn Aaderen,
Maakt Gloijende tangen, maakt een Slangen Sweep gereet,
Stroijt Zoudt en Peper in de Wondt: en om dit Ieed
Te wreeken, roept een tal van Beulen om t' ontdecken,
Wat d' allerswaarste pijn kan op den duur verwecken:
De Geldsugt heeft het eerst veroorsaakt dit bedrijf,
Wel giet gesmolte Goud op 't goddeloose Lijff!
Doorpriemt sijn tong! sijn tong beval dees dolle daaden
Voorts, spit hem aan een paal, en laat de Zon hem braadden.
Of vlugt hij Indien uyt, en komt hij weeder hier
Tot weeringh van Gods Wraack. O Radbraakt V......
Welke naam de dichter hier ingevuld wil zien, is, gezien voorletter en rijm, duidelijk genoeg.
| |
De Chinezen terug.
Onder Van Imhoff keerden vele Chinezen naar Batavia terug. Aanvankelijk mochten zij niet in de stad wonen. Hun werd een aparte wijk aangewezen. Om in de stad hun bedrijf uit te oefenen hadden zij passen nodig. Later zijn deze hatelijke bepalingen ingetrokken en hoewel er later in de meeste steden Chinese wijken waren, bestond er toch sedert lang woon- en reisvrijheid.
De eerste jaren na de moord miste men de ambachtslieden en neringdoenden ten zeerste. ‘Een smertelijke ervaring’, noemde Van Imhoff het. Doch vrij spoedig hernam de Chinese bevolkingsgroep haar aandeel in de economische ontwikkeling. |
|