Dispereert niet. Deel 4
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Weelde en corruptieDs. Valentijn.François Valentijn, bedienaar des Goddelijken Woords, is tweemaal in Indië geweest. De eerste maal verliet hij de 13de mei 1685 het vaderland. De dominee was nog jong, want een maand voor zijn vertrek was hij negentien jaar geworden! ‘Dog ik was zoo bedaagd van wezen, dat een der Heeren Deputaten, by myn examen, my voor een Borst van 27 a 28 jaaren aanzag.’ In 1695 keerde hij naar het vaderland terug en vestigde zich in zijn geboortestad Dordrecht. Tien jaar later kreeg hij een tweede beroep naar Indië en bracht nu nog acht jaar in de tropen door. Op 1 augustus 1714 kwam hij ‘door Gods zonderlinge genade’ behouden te Hellevoetsluis aan en in zijn blijdschap hierover gaf hij ‘al zijn Kaapsche wijn (hoewel maar weinig zijnde) en een half Aam ingelegde Kaapsche Quee-Peeren’ aan de loodsen, die het schip binnen brachten, ‘schoon my 't een en ander naderhand wel gerouwd heeft’. Men krijgt de indruk, dat de dominee nog al op de penning was. Hij heeft, als men zijn werken leest, nog al eens ‘naderhand rouw’, omdat hij iets gegeven heeft. Ook is hij erg met zichzelf ingenomen en acht hij zich voortdurend miskend. Maar daarover willen we het nu niet hebben, noch over Valentijns proeve van een bijbelvertaling in het Laag-Maleis. Wat zijn naam onsterfelijk heeft gemaakt, is zijn geweldig werk: Oud en Nieuw Oost-Indien. In de jaren 1724-1726 verscheen het in 8 statige folianten. Heel het gebied van de V.O.C. wordt er in behandeld. Het is een geweldige encyclopedie geworden, waarin hij een schat van gegevens, door hem zelf verzameld, aangevuld met aantekeningen van anderen en uittreksels uit nagelaten papieren, heeft verwerkt. Meermalen is plagiaat gepleegd, want in dit opzicht nam de dominee het niet zo nauw. Maar wij danken hem toch het standaardwerk over Indië en Zuidoost-Azie in de 18de eeuw. Tal van kaarten en plattegronden zijn in zijn ‘uitvoerige Verhandelinge’ opgenomen en tevens ‘meer dan thien honderd en vyftig Prentverbeeldingen’. Valentijn vertelt ons ook veel van de levenswijze van de Nederlanders in Indië en we kunnen daaruit opmaken, dat in zijn tijd, het begin van de 18de eeuw, de compagniesdienaren eenvoud en nederigheid niet als hoogste deugden beschouwden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Wijze van leven zeer kostelijk’.‘Indien men’, zo schrijft Valentijn, ‘zich hier maar blootelijck behelpen wil met groente, visch, hoenderen, enz. dat het lant hier 't gansche jaar door overvloedig en zeer schoon van alle soorten geeft, kan men met weinig geld al redelyk wel en goedkoop leven, dog de huishuur is 'er dier, doende een huis met een zy-zalet, 20 of 22 voeten breed, op een fraeje gragt, of in een moije straat, 16 a 18 ryxdaalders per maand. Ook maken de goederen, die uit het Vaderland hier komen, als Fransche wyn, Hollandze bieren, en sterke dranken, als Brandewyn en gedisteleerde fyne wateren, mitsgaders hammen, Hollandze boter, kaas, gerookte zalm, soucys de boulogne, haring, bokkenGa naar voetnoot1), olyven, gerookt vleesch en meer andere dingen van dien aard, dat het huishouden hier zeer veel komt te kosten, zoodat men met duizend ryxdaalders, of drie duizend gulden 's jaars, daar niet veel figuuren maken kan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men ziet, de tijd was voorbij, dat de hoogste in den lande over slechts één kamer beschikte, waar hij ternauwernood tegen de regen was beschut; dat een dominee opspraak verwekte, omdat hij in een ‘steenen huis met glasvensters woonde’; dat de Gouverneur-Generaal tevreden was met een portie krokodillenvlees, als zijnde ‘goet van smaeck’; dat de Heren XVII de Indische regering een schrobbering toedienden, omdat de Landvoogd het dorst bestaan, er een koets op na te houden. Vooral bij doop, huwelijk en begrafenis spreidden de Nederlanders in de tropen gaarne hun rijkdom ten toon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Gouverneur-Generaal trouwt.Gouverneur-Generaal Johan van Hoorn kon niet best opschieten met het lid van de Raad van Indië, Abraham van Riebeeck, maar dit veranderde, toen ‘zijn Edelheid (tot verbazing van veele) met de oudste dogter van den Heer van Riebeek quam te trouwen’. Uitvoerig vertelt Valentijn van de trouwstoet, die gevormd werd door het garnizoen, de leden van de Raad, kooplieden en andere autoriteiten met hun ‘gemalinnen(!)’. ‘In de kerk gekomen, en ieder op zyn plaats gezeten, en de ordinaris gebeden gedaan zynde, wierd de predikatie gedaan door den Predikant Godfridus van Holten, de welke tot de stoffe van zyne verhandelinge had uitgekozen de woorden, begrepen in het laatste vers van 't 3 Kapittel van 't Hooglied Salomons, luidende aldus: Gaat uit, en aanschouwt, gy dogteren Sions, den Koning Salomo, met de kroone, daar mede hem zyne moeder kroonde op den dag zyner bruiloft, en op den dag der vreugde zyner herte. De solemnisatie van 't huwelijk dan volbragt zynde, wierd tot besluit den 128 Psalm gezongen, en na het uitspreken van den zegen na gewoonte begaf zich zyn Ed., Mevrouwe de Bruid, de Heeren Speelgenooten, nevens der zelver Gemalinnen, gevolgt van de Heer Oudgouverneur-Generaal, en de verdere Heeren, en Mevrouwen voornoemt, onder het d'oen van 17 kanon-schoten van de bolwerken dezes kasteels, 15 van 't hier ter Reede liggende Admiraals schip de Lek, en 13 van 't Eiland Onrust, haar uit de kerk direct na zyn Ed. wooninge, alwaar de Heer Bruidegom en Mevrouw de Bruid door opgemelte Heeren en Mevrouwen wierden gefeliciteert, en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel geluk gewenscht, niet alleen met het voltrekken van dit huwelijk; maar ook met de geboortendag van opgemelte zyn Ed. als zynde heden oud geworden 53 jaren. Kort daarna quamen by een de Bruilofts-gasten, omtrent ten getalle van 120 menschen die tegens voor den middag ten 11 uuren genodigt waren, en wierd door de zelve voorts den geheelen dag tot 's nagts ten 12 uuren met een algemeene vrolykheit doorgebragt; ondertusschen dat 's avonds omtrent ten 7 uuren eenige vuurwerken op het plein van de Oostzyde van dit kasteel, zoo door de Constapel Majoor, als den Chineezen Boedelmeester Tanhanko, ter eere van dat pragtige huwelijk opgericht, en in de brand gestoken wierden.’ Ds. Valentijn vertelt er nog bij, dat de dominee, die de Gouverneur-Generaal ‘gekoren had, om door zyn Eerw. getrouwt te werden’, 1000 rijksdaalders kreeg. ‘En dat voor een half uur predikens!’ voegt hij er aan toe. Maar de mooie tekst was ook wel een vorstelijke beloning waard. ‘Koning Salomo’ kon er zich toch niet best met een tientje afmaken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bruidstooi.Maar ook de mindere goden wisten van ‘gestikte kleederen en gouden borduursel’. Toen een dochter van een lid van de Raad van Indië trouwde, schreef zij aan haar tante in het vaderland: ‘Mijn bruiloftstabberd is geweest van zwart fluweel met een sleep van een elle lang, de rok was van wit satijn tot boven toe geboord met gouden kanten en de ondermoutjes van hetzelfde stof en kant, opgenomen met peerlen, strikken en diamanten, die mijn bruidegom daartoe had gegeven. Mijn kapsel was met zwarte boekels peerlen overstrengeld, gelijk ook al de juwelen tot hals, handen en borst zeer kostelijk zijn. Mijn bruidegom was ook in het fluweel en allen zeer deftig na malkanderen. De kussens, die men volgens gebruik op een alcatief in de kerk ligt, waren van groen fluweel met goud, gelijk ook naar proportie in de bruidsslaapkamer alles met groene stoffen was opgeschikt. Het behangsel van het ledikantGa naar voetnoot1) was van groen gaas met gouden zonnebloemen; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de twee voorgordijnen werden met twee gouden haken opgenomen; de vier knoppen waren van zilver en de sprei was geborduurd met goud.’ (Onze Eeuw, 1903) De jonge dame vermeldt niet, waarover de dominee preekte. Hij had naar onze mening niet beter kunnen doen dan Esther 1 : 6 als tekst te kiezen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een dure doopsprei.Ook bij het dopen lette men in deze dagen meer op de pracht bij dan op de ernst van de toediening van de doop. Wanneer met ophef melding gemaakt wordt van een doopsprei, waarop voor tienduizend gulden aan edelstenen waren gegarneerd, dan voelt men wel, dat hier de ijdelheid meer spreekt dan de behoefte ‘om deze heilige ordening Gods tot Zijn eer, tot onze troost en tot stichting der gemeente’ uit te doen voeren. Dat komt ook uit in de gewoonte om steeds meer de doop te laten bedienen in eigen woning, te midden van een uitgelezen schaar van vrienden, waarvoor de dominee dan een zeer groot ‘present’ kreeg. Voor vele predikanten was dit een ruime bijverdienste! Hetzelfde kan gezegd worden van het ‘afnemen van de belijdenis’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Eer Gouverneur-Generaal wordt begraven.Valentijn vertelt ons niet alleen, hoe het toeging als een Landvoogd in het huwelijksbootje stapte, maar ook van de statie, waarmee hij werd begraven. Zo'n begrafenis was al even vorstelijk en liep in de duizenden. De dominee was er ook goed mee af. Voor een lijkrede, gehouden bij de baar van een overleden Gouverneur-Generaal, kreeg eens een predikant 3000 rijksdaalders. Op die manier was het nog voordeliger er een te begraven dan te trouwen! We kunnen de beschrijving van de statie slechts verkort weergeven. Zij bestond uit:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voeg hierbij nu nog het grote begrafenismaal na afloop van de plechtigheid en de talrijke saluutschoten van de forten, schepen en muren, dan mag men zo'n begrafenis wel vorstelijk noemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De laatste eer’.Doch ook de gewone stervelingen of liever gestorvenen kregen in de loop der tijden vaak een pompeuze uitvaart. Het werd een ware wedijver, wie het rijkste begrafenismaal kon geven. Het ging daar lustig toe. Dr. de Haan zegt er van: De ceremonie eindigde met een treurgelag en rouwgeschrans, zodat niet zelden onder grote ongeregeldheden het scherm daalde over deze tragikomedie. En hij voegt er aan toe, dat de Regering zich genoopt gevoelde, een plakkaat tegen de weelde bij begrafenissen af te kondigen, vooral tegen het onmatig gastreren, slempen en brassen bij die droeve plechtigheid. Kon de familie het enigszins betalen, dan werden aan de dragers en intieme kennissen herinneringen uitgereikt, zilveren of gouden penningen, ook wel schenkbladen, met een ‘treffend’ inschrift. De lof van de overledene werd daarin verkondigd. Het gedicht op Camphuys' medaille, dat we reeds eerder aanhaalden, maakte daarop wel een heel gunstige uitzondering. En het wapenbord van de gestorvene werd in huis opgehangen, maar nog liever in de kerk. Nog treft men er aan in de Wolvendaalse kerk te Colombo en in de Buitenkerk te Batavia. Er waren in die dagen verscheidene Kegges in Indië, die zich een familiewapen lieten aanmeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slaven.Koninklijk was ook de bediening in huis. Het bruidje, dat over haar tabberd, juwelen en ledikant schreef, vertelde aan haar tante omtrent haar huishouden: ‘Mijn woning is op de Jonkersgracht; dit huis heeft gemak en ruimte en een grote plaats. De helft zal ik tot mijn tuin laten maken en de rest blijft voor de slaven, die ongeveer vijftig in getal sterk zijn. Daaronder zijn acht meiden kinderen, allen van dezelfde sexe. Drie à vier jongens lopen achter mij en mijn man, als wij uitgaan, ook zoveel meiden, vijf à zes staatsjonkers(!), die achter onze stoelen aan tafel staan, drie jongens, die op de bas, viool en harp spelen, als wij aan tafel zitten.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het stond voornaam, wanneer men voor elk wissewasje een aparte slaaf er op na hield. Een zorgde voor de pruik van mijnheer; een ander verzorgde de lampen, een derde moest muziek maken; mevrouw had haar helpsters, waarvan de een alleen zorg had te dragen voor haar kapsel, een ander voor de bedden, een derde voor het sirih-gerei. Enkele mooie slavinnetjes dienden uitsluitend voor de praal en volgden, mooi opgedirkt, haar meesteres op de wandeling of droegen haar kerkboek en stoel achter haar aan naar de kerk. Slecht hadden deze slaven het meestal niet.Ga naar voetnoot1) Er waren wel eens harde meesters, maar de Regering bedreigde met straffen elke meester, die zijn ondergeschikten mishandelde. Bovendien was hardheid riskant, daar de slaven er dan vandoor gingen. Er waren in de rimboe altijd wel benden, waarbij zij zich konden aansluiten. Voor de opvoeding van de kinderen was deze weelde een vloek. Ze leerden nimmer zelf aanpakken. Vader en moeder lieten zich weinig aan hun kroost gelegen liggen. Daar zorgde de min en later de kindermeid wel voor. Zo werden ze in de grond bedorven en leerden vaak hun eigen moedertaal maar zeer gebrekkig spreken. Mensen, die dan ook hart voor hun kinderen hadden, zonden ze al op zeer jeugdige leeftijd naar het vaderland ter educatie. Dit kwaad heeft lang onder de Indische zon bestaan. Ook toen de slavernij was afgeschaft, meenden vele ouders, dat de baboe er was, om de kleinen zoet te houden en hun in alles hun zin te geven. Idenburg heeft nog in 1900 tegen dit grote euvel de strijd aangebonden in zijn artikelen over ‘De opvoeding onzer kinderen’. Een pajongdrager, die achter zijn meester of meesteres aanliep met een zonnescherm, behoorde in de 18de eeuw al mee tot de tekenen van welstand. Wie het maar enigszins kon betalen, liet zich door zulk een drager volgen. Ook hier greep de Regering weer in en bepaalde grootte en afwerking van de zonneschermen. Zelfs verbood zij eens aan de dames van gemengden bloede het voeren van deze statie, wat tot staking van de kerkedienst leidde. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Buitenhuizen.De rijke Amsterdammers hadden in de 18de eeuw hun villa's aan de Vecht, die zij nederig hun optrekjes noemden. De gegoede compagniesdienaren deden voor hen niet onder. Velen hunner hadden buiten de stad een prachtig landhuis. Nòg treft men in de ommelanden de, overblijfsels van deze buitenverblijven aan. Valentijn telde er alleen al een kleine honderd in de naaste omgeving van de stad en zegt, dat het ‘geen gemeene, maar uitstekende fraeje en groote huizen’ waren. Er behoorde meestal een uitgestrekt gebied bij, waarop de eigenaars vruchtbomen lieten planten, vee hielden en zelfs suiker, koffie en andere producten verbouwden. De naam Weltevreden, die tot voor kort algemeen gebruikelijk was voor een deel van het tegenwoordige Djakarta, herinnerde nog aan zulk een landgoed. Het heeft behoord aan Cornelis Chastelein, lid van de Raad van Indië. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een goed landheer.Deze heer bezat meer van die landgoederen, o.a. Depok. Dit laatste, gelegen tussen Batavia en Buitenzorg, stond hij bij testament aan zijn slaven, die hij vrij verklaarde, ‘ten eeuwigen dage in gemeen besit en gebruyck af, zonder dat zij te samen, ofte iemand van haer in 't besonder het gem. land zullen mogen verkoopen, vervreemden, verpanden, of cedeeren’. Bovendien gaf hij deze kleine maatschappij 300 koeien en aan ieder gezin 16 rijksdaalders. Het land behoort nog aan de nakomelingen van deze vrijgelaten slaven, die een kleine Christengemeente vormen, te midden van de Mohammedaanse bevolking van West-Java. In de 19de eeuw zullen wij Depok weer aantreffen als de plaats, vanwaar veel zendingsactie is uitgegaan. Chasteleins daad is wel gezegend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vrijman.We zouden verder nog kunnen spreken van het kostbare meubilair, de schone serviezen, de statige karossen en zwierige kaarsenkronen, maar achten thans de lezer wel een voldoende indruk van de weelde bij de compagniesdienaren te hebben gegeven. Bij de compagniesdienaren. Want de particulier, de vrijburger, had het over het algemeen niet ruim. Tegengewerkt door de Regering, niet kunnende concurreren tegen de Chinese winkeliers en am- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
52. Johan Maatsuyker, gouv.-gen. 1653-'78. Gravure van Dirk Jongman naar een tekening van M. Balen (Ned. Hist. Scheepvaartmuseum, A'dam).
53. Cornelis Speelman, gouvgen. 1681-'84, naar een zwarte-kunstprent van A. Blooteling.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
54. Rijcklof van Goens, gouv.-gen. 1678-'81, naar een anoniem schilderij (Rijksmuseum, A'dam).
55. Johannes Camphuys, gouv.-gen. 1684-'91 (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
56. Ds. Francois Valentijn (Foto-archief Kon. Inst. v.d. Tropen).
57. ‘Het Gezigt van de Groote Hollandse Kerk tot Batavia Te Sien van de Overkant van de Groote Revier’, naar een tekening van Joh. Rack, 1769 (Repr. Kon. Inst. v.d. Tropen)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *36-*37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
58. ‘Victorien der Nederl. Geoctr. O. Compagnie op het Koninkryck van Macasser door den Ed. Heer C. Speelman’ (Atlas van Stolk, R'dam).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
59. Hendrick Zwaardecroon, gouv.-gen. 1718-'25, naar een anoniem schilderij (Rijksmuseum, A'dam).
60. Het Pieter Erberveld-monument (Foto Kon. Inst. v.d. Tropen). Zie pag. 162.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
61. Joan van Hoorn, gouv.-gen. 1704-'09, naar een schilderij van Cornelis de Bruyn. Het origineel is tijdens de Japanse bezetting verloren gegaan. De enige bestaande fotocopie, hier gereproduceerd in detail, werd welwillend beschikbaar gesteld door mevr. J. de Loos-Haaxman te Leiden.
62. Een landhuis in één der buitenwijken van het oude Batavia, naar een tekening van Joh. Rack, (Repr. Kon. Inst. v.d. Tropen).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina *40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
63. Ambon in vogelvlucht, naar een anoniem schilderij uit 1617 (Rijksmuseum, A'dam). In de inzet een miniatuurportret van Frederik de Houtman. Zie ook afb. no. 29.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bachtslieden, had hij meestentijds een armoedig bestaan. We zagen in een vorig hoofdstuk reeds, dat de Heren XVII liever hadden, dat deze burgerij leed, dan dat de Compagnie schade zou hebben. Veel goeds school er dan ook meestal niet onder deze particulieren. Hun aantal verminderde in de 18de eeuw nog gedurig. In 1769 woonden er te Batavia 2400 compagniesdienaren en 160 burgers. Van Coens ideaal, een volksplanting in Indië te stichten, was niets gekomen. Volgens Gouverneur-Generaal Mossel (1750) waren de vrijburgers niet dan ruwe en ongeciviliseerde gasten. Aan wie echter de schuld? Eerst in de 19de en 20ste eeuw zou Indië een burgermaatschappij krijgen. Maetsuycker nodigde, zo vertelt Valentijn, eens een neef uit, in Indië te komen (als vrijman), maar neeflief schreef terug, dat hij er niet aan dacht, om slaaf op Java te worden. Helemaal ongelijk had hij niet. De burger was in vele opzichten rechteloos. Klachten over achteruitzetting baatten niet. En wee degene, die het bij de Hoge Regering had verkorven. Een vrijman, die als wijlen Naboth zijn tuin niet aan een van de leden van de Raad wou verkopen, werd gearresteerd, omdat hij vroeger als compagniesdienaar niet geheel eerlijk was geweest, naar het heette. De heren zelf waren smetteloos! De Raad van Justitie sprak hem vrij, maar hij werd toch maar voor enkele jaren naar de Molukken verbannen. En was een vrijman wat al te vrijpostig, dan zette men hem eenvoudig op een schip en zond hem naar het vaderland. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pieter Erberveld.Zeer berucht is ook geworden de zaak van Pieter Erberveld. Hij was de zoon van een Duitse vader en een inlandse moeder. Als vrijburger en halfbloed had hij op weinig consideratie te rekenen. Een tuin, door zijn vader gekocht, werd hem afgenomen, omdat - zo heette het tenminste - de papieren niet in orde waren. Einde 1721 nu ontdekte men te Batavia een samenzwering, die ten doel zou hebben, alle Europeanen te vermoorden. Een slaaf bracht het plan ter kennis van de justitie en wees Pieter Erberveld als de leider aan. Natuurlijk werd er geloof aan deze bewering geschonken: Erberveld was immers boos, omdat de Regering hem benadeeld had. Een aantal personen werd opgepakt en gepijnigd. Na hevige folteringen bekenden de verdachten, ook Erberveld. Zelfs kinderen van 7 en 8 jaar werden als getuigen misbruikt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Erberveld deelde op de pijnbank mee, dat men in de lade van een kast in zijn woning de plannen voor het oproer kon vinden. De lade was leeg...... De beklaagden werden ter dood veroordeeld. Erberveld werd ‘agterwaarts op een kruys gebonden, de regterhand afgekapt, met gloeyende tangen op de borst, armen en beenen geknepen en het vlees daeruyt gehaelt; dan van onderen op, het ligchaem g'opent, het hart daeruytgehaalt en in 't gesicht geworpen, en wijders het hoofd afgekapt en in stukken gehouwen’. Hoofd en ‘quartieren’ van het lichaam werden buiten de stad opgehangen, ‘ten proye der vogelen’. Het huis van Erberveld werd verwoest. Een muur werd om de ruïne gebouwd, waarop een doodskop prijkte. Aan de voorkant werd een steen aangebracht met een tweetalig inschrift. Het Nederlandse luidt: UYT EEN VERFOEYELYKE Dicht bij de Portugese Buitenkerk vond men lang nog dit schandmonument. Het Indo-Europees Verbond ijverde jaren voor verwijdering van dit symbool van wreedheid en partijdige rechtspraak. In de Japanse tijd is het verdwenen. In die dagen werd ‘de Hemelvoogd’ gedankt, omdat Hij ‘het schelmstuk had gestoord’. Valentijn kreeg van een vriend althans deze schone ontboezeming: TER GEDAGTENIS Ontmenscht gebroed, gevloekt, gedoemd door vier en staal Te sterven op 't schavot, hier stond weleer uw woning. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hier hoopte gy weeleer uw ingebeelde kroningGa naar voetnoot1),
Het vorstelijk gezag, de Koninklijke praal.
Hier smeedde gy het stuk met uw verdoemde sielen,
Dat Mohamets geslacht, belust op Christen-bloed.
Was 't niet door 's Hemels magt genadelyk behoed
Hoe had gy niet gepoogd den Batavier t' ontsielen.
Nu daald de straf alleen op uwen grijzen kop.
De lamme leden zijn verdeeld, en opgehangen,
Ten proy van Rave en Gier aan opgeregte stangen.
Zoo staat het schelms verraad, wanneer het is in top.
De puinhoop van uw huis, vervloekt in alle eeuwen,
Dient tot gedagtenis voor den nakomeling,
Hoe 't zelve, en al het uwe, in uw verraad verging.
Nu hoord de jammerpoel uw afgepynigd schreeuwen.
Vervloekt met my dit stuk, wie 't immers ziet of hoord.
En dank den Hemelvoogd, die 't schelmstuk heeft gestoord.
‘Den 24 April Zondag, wierd ter ordre van de Hooge Regeering in alle kerken God de Heere voor zyn genade gedankt ......’ Tollens zou zeggen: Maar God, met zooveel leed begaan,
Nam 't offer van dien dag niet aan.
Het monsterproces van Erberveld vindt in het schandaal van Colombo alleen zijn weerga. Alleen, daar was het een half waanzinnige gouverneur, die het recht boog. In Batavia had het proces van Erberveld plaats onder de bekwame en rechtvaardige Zwaardecroon. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Petrus Vuyst.Multatuli heeft eens van iemand gezegd, dat hij door gebrek aan zwaarte omhoog was gevallen. Zo is het Petrus Vuyst ook gegaan. Door invloedrijke familie kwam hij in dienst van de V.O.C. en klom na weinige jaren op tot gouverneur van Ceylon. ‘Zijn zelfoverschatting was verbazingwekkend en men verhaalt, dat hij bij zijn landing te Galle (op Ceylon) een pleister over een zijner ogen plakte. Een der hem verwelkomende hoge Compagniesdienaren informeerde belangstellend naar wat hem scheelde, waarop hij ten antwoord kreeg, dat hij het volk van Ceylon wilde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tonen, dat hij geen twee ogen nodig had, om in zo'n klein eiland het bestuur te voeren. Herhaaldelijk had men hem horen pochen, dat hij beter en flinker dan zijn voorgangers Ceylon zou besturen “met Salomo's wijsheid en Vuyst's dapperheid”.’ (Godée Molsbergen) Hij wilde de eer hebben van ‘behouder van Ceylon’ en in zijn zieke fantasie zag hij zich omringd van verraders, die hem wilden vermoorden en de kolonie aan de Portugezen overdragen. Soldaten, officieren en vrijburgers werden gevangen genomen. Een krijgsraad werd geformeerd van enkele willoze creaturen van de gouverneur, die alles goedkeurden wat hij hun voorlegde. De gevangenen werden op onmenselijke wijze gefolterd, waarbij Vuyst zelf meermalen als beul optrad. Verschillende slachtoffers verkozen de dood boven deze pijniging en bekenden. Ze noemden maar lukraak namen van personen, die ook aan samenzweringen hadden deelgenomen. Die werden gearresteerd en het wrede spel begon opnieuw. Een der gevangenen kreeg de ene dag alleen water, de andere uitsluitend gezouten vis. En dat in de tropen! Negentien personen werden ter dood gebracht, sommigen op dezelfde wijze als Erberveld. En Vuyst richtte ook te Colombo schandmonumenten op. Nog andere executies stonden op het programma. Toen echter kwam een schip uit Batavia, de gouverneur werd in hechtenis genomen en naar Java opgezonden. Zelfs de Heren XVII raakten uit de plooi en schreven, dat het gebeurde ten hemel schreeuwde. De rechters moesten zonder aanzien des persoons oordelen. Dat hebben zij gedaan ook. Ondanks de invloedrijke relaties van Vuyst hebben ze hem ter dood veroordeeld. Hij werd onthoofd, gevierendeeld en met vuur verbrand. De as werd in zee gestrooid. De leden van ‘de krijgsraad’ zaten jaren in de gevangenis, waarin verschillenden hunner stierven. De stoffelijke overblijfselen van de slachtoffers van Vuyst's waanzin werden opgedolven en kregen een eerlijke begrafenis. Hun familieleden ontvingen een schadeloosstelling. Natuurlijk werden de ‘samenzweerders’, die nog gevangen zaten, losgelaten. Velen hunner hadden voor hun leven verminkte ledematen of grote littekens..... De schandmonumenten werden te Colombo opgeruimd. Het is niet zeker, maar het ligt voor de hand, dat het gebeurde met Erberveld van invloed is geweest op de ‘verraad-fantasieën’ van Vuyst. Hij had te Batavia die terechtstelling bijgewoond. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Salarissen.Wij hadden het in het begin van dit hoofdstuk over de weelde; maar hoe, zo vraagt men zich af, konden de compagniesdienaren al die uitgaven doen? Zij hadden toch geen hoge salarissen. En met ƒ 3000 kon men volgens Valentijn geen grote figuren maken. De Gouverneur-Generaal had ‘twaalf honderd gulden 's maands, waar benevens hy nog honderd en zestig ryxdaalders aan kostgeld iedere maand krijgt behalve, dat hij van wijn, Hollands bier, spek, en vleesch, boter, olie, specerijen en kaarzen en 't geen verder 't pakhuys der Ed. Maatschappij geven kan, tot zijn gebruik voor niet en een schoon paleis tot zijn wooning heeft’. De leden van de Raad van Indië ontvingen ƒ 350 per maand, benevens 20 rijksdaalders kostgeld, een vrije woning en verschillende provisiën. Een dominee ontving ƒ 1560 per jaar en aan emolumenten nog ongeveer hetzelfde bedrag, zodat Valentijn op zijn ƒ 3000 kwam. Wat het salaris van de schoolmeesters betreft, daarover schreven we reeds. Een opperkoopman had ƒ 120, een koopman ƒ 60, een onderkoopman ƒ 40 en een assistent - een der hogere betrekkingen! - ƒ 24 per maand. Allen kregen er gaven in natura bij. Het salaris werd meestal slechts gedeeltelijk uitbetaald. De Compagnie had haar dienaren dan beter in de hand. Eerst als zij hun tijd onberispelijk hadden uitgediend, konden zij over het restant beschikken. Had een Gouverneur-Generaal dus officieel ruim ƒ 14.000 per jaar, toch schatte men het kapitaal van de repatriërende Van Hoorn, wiens huwelijk we beschreven, op 10 millioen gulden. De gouverneur der Molukken ontving aan salaris een ƒ 160 per maand, maar volgens Valentijn kon hij per jaar ƒ 50.000 overhouden. Stapel geeft ook een sterk staaltje: De assistent Lodewijck de Roy, wiens traktement ƒ 18 per maand had bedragen, liet bij zijn dood ƒ 136.000 aan goudstukken na. Een lid van de Raad, dat dus een paar duizend per jaar verdiende, maakte nadat hij enkele jaren zijn functie had bekleed, een wissel van ƒ 165.750 over naar het vaderland. Iemand, die ƒ 60 per maand verdiende, verklaarde desgevraagd zelf, dat zijn inkomen 12.000 rijksdaalders bedroeg (bij een aangifte voor een soort inkomstenbelasting). De Regering veranderde echter deze opgave in 30.000 rijksdaalders! Zo zouden er nog tal van staaltjes zijn mee te delen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Knoeierijen.Deze hoge inkomens werden verkregen door knoeierij. De schuld daarvan lag in de eerste plaats bij de Compagnie, die haar ondergeschikten slecht betaalde. Coen klaagde reeds over het kleine traktement. En elke geringe verbetering van de gages werd breed als een hoge gunst uitgemeten. Het onvoldoende toezicht en de weelde deden de rest. ‘Men beschouwde al spoedig emolumenten als iets geoorloofds, zo niet als iets noodzakelijks.’ (Stapel) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Morshandel.De middelen om rijk te worden, waren vele. Daar was het drijven van handel voor eigen rekening. Hoe de Compagnie ook fulmineerde tegen deze schending van het monopolie door haar eigen ambtenaren, welke zware eden zij ook bij de ambtsaanvaarding oplegde, het baatte niet. ‘Als de geëmployeerden niet trouw aan hun eed willen zijn, is er niets aan te doen’, schreef de advocaat aan de Heren XVII. Had Coen in de 18de eeuw geleefd, hij zou met nog veel meer recht van een ‘eerlijk tuchthuis’ hebben kunnen spreken. En het mooiste van alles was, dat de schepen van de Compagnie zelf deze smokkelwaren vervoerden. Wel werden de meegegeven klisten bij aankomst in het vaderland geïnspecteerd, maar vaak waren ze al aan kustvaartuigen afgegeven en anders waren er nog wel middelen, om ze aan wal te krijgen. Hoe erg het wel was, blijkt uit een brief van de Heren XVII aan de Gouverneur-Generaal en de Raad, waarin zij schrijven, ‘dat den particulieren handel zeedert een geruyme tyd zo grof is gegaan, dat de scheepsoverheden hun schip niet langer meester zijn geweest om het particulier goed af te houden, zonder dat zy eenige assistentie van den fiscaal of regeering hebben konnen bekomen, dat de schepen alhier aankomende zoo overladen zyn met excessive en voor deese nooyt so groot gesiene kooyen en pakken, dat men sig ten uyterste moet verwonderen, hoe se daarmeede door zee zyn gekomen, zynde van een burger te Batavia aan zyn correspondent alhier over de 100.000 ponden thee toegesonden, en zoo van anderen na proportie, zulks wy geresolveert zyn daartegens voortaan op een extra-ordinaire wyse te voorzien en et zoo zeer bij schrijven niet meer te laten.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En in hetzelfde jaar (1731) klagen de Heren over ‘het bedrogh in de suykeren, hetzy aan de molens of magasynen, dan wel aan beyde seedert eenige jaaren groff en groot zijnde geweest’. De Gouverneur-Generaal, de Directeur-Generaal, twee leden van de Raad van Indië, twee opperkooplieden en enige mindere goden werden ontslagen, maar het baatte zo weinig. Enkele jaren later was het al weer zo. Zelfs de onthoofding van 26 knoeiers door de eerlijke Zwaardecroon bracht de schrik er niet in. Konden de ambtenaren hun waren in het vaderland niet kwijt, dan was er wel een vreemd schip, dat passeerde en plotseling groot gebrek aan ‘water en brandhout’ had, welke men de in nood verkerenden niet kon ontzeggen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Andere middelen.Maar er waren wel tien middelen om zich te verrijken, zei Daendels later. En hij was niet ver bezijden de waarheid. Een pikol is ongeveer 125 pond. Verschillende streken moesten jaarlijks aan de Compagnie een bepaald aantal pikols producten leveren. De ambtenaren eisten nu pikols van 140 of 160 pond, soms nog zwaardere. Het ‘overwicht’ was voor hen en daarmee beconcurreerden zij de Compagnie. ‘Spillagiën’ brachten ook veel op. Voor het verlies door indrogen, vocht enz. mocht tot een maximum een percentage der producten worden afgeschreven. Zij moesten immers soms een half jaar in de pakhuizen liggen, voor ze verscheept werden. Maar nu deed zich het vreemde verschijnsel voor, dat altijd dat maximum percentage verloren was gegaan! Eigenaardig is, dat nog in de wet op de Staatsinrichting van Nederlands-Indië, in 1926 aangenomen, na de bepaling, dat de Gouverneur-Generaal de bezoldigingen en soldijen regelt, de zinsnede voorkomt: ‘Spillagiën en overwichten worden nimmer beschouwd als voordelen aan de ambten verbonden.’ Dan waren er stille winsten, die verkregen werden door bij de verkoop van de goederen van de Compagnie deze niet tegen de ontvangen prijs te boeken. De hooggeplaatste ambtenaren lieten zich op Nieuwjaarsdag b.v. grote geschenken aanbieden door Chinese pachters van belastingen of leveranciers. Ook de inlandse hoofden waren ‘verplicht’, geregeld hun ‘present’ te brengen. Valentijn vertelt, dat hij bij een der hooggeplaatsten een hele kamer vol kostbare geschenken zag, die door de vriendelijke Chinezen aan mijnheer en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mevrouw waren vereerd. ‘Boven hebben we nog veel meer’, werd hem verteld. Volgens De Haan had zelfs de politie haar ‘heiligendagen’, waarop zij een oogje dichtdeed en daarvoor rijkelijk werd betaald. Deze ‘contributies’ en ‘hommagiën’, die gegeven werden volgens ranglijst, vormden een flinke bijverdienste. Een ambtenaar verdiende ƒ 50.000 per jaar voor het verlenen van ‘vergunningen’ aan Chinezen. Er waren ambtenaren, die hun geld uitleenden aan inlandse hoofden tegen woekerrente. Anderen, b.v. leden van de Raad van Indië, volgden het voorbeeld van de regenten in het moederland en verkochten de baantjes. Volgens Stapel kregen zij voor het ambt van onderkoopman ƒ 3500! Die moest dan natuurlijk weer zorgen, op ongeoorloofde wijze aan de koopsom van zijn ambt te komen. Van zijn salaris van ƒ 40 per maand ging het niet. Nog een vaderlands gebruik volgde men in de 18de eeuw in Indië. De familieregering deed haar intrede. In het begin van deze eeuw krijgen we al een heel merkwaardig geval. Een Gouverneur-Generaal wordt opgevolgd door zijn schoonzoon. Deze, Johan van Hoorn, die wij reeds in het begin van dit hoofdstuk noemden, werd weduwnaar. Hij hertrouwde met Joanna van Riebeeck een dochter van Abraham van Riebeeck, de zoon van de stichter van de Kaapkolonie. Toen Van Hoorn in 1709 ontslag nam, volgde zijn nieuwe schoonvader, Abraham, hem op! De Heren XVII vonden dit te kras, maar aan het eind van de 18de eeuw was de clangeest heel gewoon. Ook in Indië kwam het voor, dat kinderen van een paar jaar oud tot assistent werden benoemd. Een veertienjarige werd tot koopman bevorderd. Maar hij was ook het zoontje van de Landvoogd! Tenslotte moeten wij er op wijzen, dat de slechte boekhouding mede oorzaak van de malversaties was. De gebrekkige controle werkte die ook niet weinig in de hand. In 1785 stierf de groot-kassier. Er was een tekort van ruim een millioen. ‘Niet één poging werd gedaan, om het aan te zuiveren; het werd eenvoudig afgeschreven.’ De naamletters van de Compagnie, die men in wapenschilden boven poorten en op munten aantrof, V.O.C., werden terecht verklaard als: Vergaan Onder Corruptie. |
|