| |
| |
| |
A. Algra de passende kroon
| |
| |
1. Als een goed instrument
Verantwoording.
Dit gedeelte zal hoofdzakelijk handelen over de regeringsperiode van Koningin Wilhelmina en de tijd, die daaraan voorafging, het regentschap van Koningin Emma. Die jaren zijn zegenrijk geweest, en daarom koos de schrijver als titel: De passende kroon. Hoe hij er toe kwam?
Wel, in 1923 schreef de opperrabbijn van Utrecht en Drente, J. Tal, een zeer waarderend artikel over Koningin Wilhelmina. Hij ging daarbij uit van de kroning van koning Josia van Juda en hij vertelde:
‘Er was een oud getuigenis getradeerd in Davids stamhuis, dat al wie waardig was en geschikt voor het koningschap - dat hem bij zijn kroning de kroon paste en uitnemend om het hoofd sloot, maar wie niet geschikt was - hem dan de kroon niet paste!’
En deze rabbijn voegde er aan toe, dat na 25 jaar moest getuigd worden, dat de kroon Koningin Wilhelmina zeker gepast moest hebben, want ‘liefde en recht vormen het voetstuk van haar troon, zoals Etan de Ezrahiet zingt’.
Bij dit oordeel kan elk zich aansluiten, óók na 50 jaar!
| |
‘Par le droit de conquète’.
‘Onze laatste koning raakte wat vergeten’, schreef Professor Brugmans eens, en inderdaad, de laatste jaren voor zijn overlijden was de band tussen volk en vorst verslapt. De rampen, die het koninklijk huis hadden getroffen, maakten Willem III, die toch al nimmer de populariteit van zijn vader had genoten, teruggetrokken. Doch het contact tussen het Oranjehuis en het Nederlandse volk is hersteld en versterkt door Koningin Emma. Officieel hoort zij niet thuis in de rij van vorstelijke personen uit het aloude stamhuis. Zij was geen Oranje, al stamde zij dan nog wel af van Carolina, een dochter van stadhouder Willem IV. Die oude familierelatie was het echter niet, waardoor zij het hart van het volk won. Zij is een echte Oranjevorstin geworden en geweest, niet ‘par le droit de naissance’, maar ‘par le droit de conquète’.
Niet de geboorte gaf haar recht op de plaats, die zij heeft inge- | |
| |
nomen, maar zij heeft die plaats veroverd, veroverd door liefde en plichtsbetrachting. Toen zij in het huwelijk trad met Koning Willem III, vermaande de hofprediker haar, dat zij moest streven naar dit ene, dat het volk van haar gemaal haar volk zou worden. Welnu, zij heeft het hart van dat volk gewonnen. Is er ooit iemand geweest, die ook maar iets heeft gehoord, dat haar naam als vorstin geen ere aandeed? Zelfs in het buitenland stond zij bekend als de liefste dame van Europa. Toen zij het bewind overdroeg aan haar dochter, kon van haar worden getuigd: zij was een gave van God, een zegen voor Nederland.
En toen zij aan het begin van haar taak stond en de Staten-Generaal haar het regentschap opdroegen, werd in dat staatsstuk een veelzeggende zinsnede opgenomen: zij, die aller harten wint......
Groot was zij in de opvoeding van de toekomstige koningin. ‘Geen onzer stadhouders en koningen heeft zo goed voorbereid het bestuur aanvaard als Koningin Wilhelmina’, zegt Professor Blok, en dat was vooral te danken aan het wijs beleid van de moeder.
Haar betekenis is het best weergegeven door haar dochter:
‘Zij trachtte steeds een zegen te zijn voor ons allen. Zij wist zich in te denken in de noden en behoeften van geheel ons volk, zowel hier te lande als in de overzeese gewesten. Zij heeft steeds alles gedaan, wat in haar vermogen was, om deze te verzachten en te lenigen. Zij verstond het, blijde te zijn met de blijden en in hun vreugde te delen.’
En wij mogen er aan toevoegen: ook toen zij leiding had te geven op politiek gebied, heeft zij dit gedaan op een wijze, die geen man haar zou hebben verbeterd. Zij, die in en voor 1890 twijfelden of een vrouw, en feitelijk een vreemdelinge, de zware taak wel zou kunnen vervullen, zagen hun vrees beschaamd.
Die vrees was niet geheel ongegrond geweest. Driemaal was er reeds eerder een minderjarige Oranje geweest, wiens opvoeding was opgedragen aan een moeder, die zelf uit de vreemde kwam. Stadhouder Willem III is misschien de grootste van al de Oranjes geweest, maar hij is het geworden ondanks zijn moeder, die zijn belangen verwaarloosde, die een afkeer had van ons land en die alleen maar dacht aan het welzijn van haar eigen huis, dat der Stuarts.
Stadhouder Willem V had als voogdes en gouvernante zijn moeder Anna, ook een Engelse prinses, die al haar best gedaan heeft
| |
| |
om haar taak zo goed mogelijk te vervullen, maar die er niet in slaagde ons volk te winnen en die op vaak lage wijze door de regentenkliek werd tegengewerkt, zodat haar bestuursperiode een der ongelukkigste episoden uit onze geschiedenis is geworden.
De acht jaar van het regentschap van Koningin Emma vertoonden echter een gans ander beeld en Emma is in zekere zin te vergelijken met de Duitse Maria Louise van Hessen-Kassel, de Friese Marijke-meu, wier rijtuig door kinderen was omstuwd, als zij uitreed. Marijke-meu, die de moeder was van Willem IV, die nimmer zijn vader heeft gekend. Marijke-meu, die haar zoon steeds inprentte, dat hij al zijn vijanden door liefde moest overwinnen. Die liefde, niet alleen jegens de vijanden, maar voor heel het volk, heeft ook Koningin Emma door woord en voorbeeld aan haar dochter geleerd, en daarin was zij groot. Zo dikwijls lezen we in het boek der Koningen of dat der Kronieken: En de naam zijner moeder was...... Is het om de invloed, die de moeder heeft gehad op het karakter en de regeringswijze der koningen? Welnu, zo ooit, dan mag bij de bespreking van het bewind van Koningin Wilhelmina en van haar persoon gezegd worden: En de naam van haar moeder was Emma.
Groot was Koningin Emma niet alleen hierin, dat zij de acht jaar van haar regentschap met wijs beleid is opgetreden, maar ook, door in 1898 zich geheel uit de staatszaken terug te trekken. Zo vaak is het in de historie voorgekomen, dat een regentes ook na de meerderjarigheidsverklaring van haar zoon of dochter meende nog mee te moeten regeren. Catharina de Médici heeft dit gedaan en is daardoor schuldig geworden aan de bloedbruiloft. Lodewijk XIII van Frankrijk moest zijn eigen moeder wegens intrigues verbannen. Koningin Emma heeft steeds doen uitkomen, dat zij ‘maar’ plaatsvervangster was, en zij heeft na de regeringsaanvaarding van haar dochter zich alleen gewijd aan sociale arbeid. De liefde voor hulpbehoevenden, zieken en armen gaf haar de 36 jaar, dat zij nog te midden van ons volk mocht verkeren, volop gelegenheid te arbeiden.
| |
‘Geboortklock’.
Toen in 1880 51 saluutschoten de geboorte van een prinses verkondigden, was de blijdschap niet uitbundig. Daarvoor was de rouw te groot. In de voorafgaande drie jaren was de koninklijke grafkelder te Delft driemaal geopend. Koningin Sophie overleed in 1877 en in
| |
| |
1879 stierven zowel de kroonprins als de enige broer van Koning Willem III. Wel was de jonge prinses bij haar geboorte nog niet bestemd om haar vader op te volgen, want haar broer Alexander en haar oud-oom Prins Frederik leefden nog en hadden meer rechten op de troon dan zij. Maar Prins Frederik was oud en had geen mannelijke nakomelingen, en Prins Alexander, die ongehuwd gebleven was, vertrouwde zijn vriend, de latere Minister Heemskerk, toe, dat hij erg zwaarmoedig was na het overlijden van zijn oudere broer, omdat hem de verantwoordelijkheid tot regeren zwaar drukte. Zowel Prins Frederik als Prins Alexander zijn spoedig na de geboorte van Prinses Wilhelmina overleden, en in 1884 kon haast met zekerheid gezegd worden, dat het prinsesje eenmaal geroepen zou worden, de scepter van haar vader over te nemen.
Toen Koning Willem III de geboorte aan de volksvertegenwoordiging meedeelde, eindigde hij zijn boodschap met de dankbare erkenning van de zegen, door de geboorte van dit dochtertje aan Vorstenhuis en Vaderland geschonken. Niemand heeft toen vermoed, hoe waar die slotwoorden zouden blijken, hoe groot de zegen zou zijn door de geboorte van dit prinsesje, aan Nederland geschonken.
Het volk had op een prins gehoopt en de pers kon maar nauwelijks de teleurstelling verbergen, evenmin als de gelegenheidsdichter Beets, die alvast een mannelijk oir had begroet.
En zo kon er moeilijk gezegd worden bij deze geboorte, wat Vondel zong in zijn ‘Geboortklock’, toen de later door hem zo versmade stadhouder Willem II ter wereld kwam:
't Is bruyloft in de wey;
't Is boter tot den boôm!
| |
Koninklijke leerlinge.
Zo was dan ‘deze jonge bloem, ontloken aan de kwijnende Oranjestam’, voorbestemd tot opvolgster van haar vader. Wij zagen reeds welk getuigenis Professor Blok van haar opvoeding gaf.
Vooral na 1890 had zij allerminst, wat wij gewoonlijk noemen: ‘een leven als een prinses’. Van haar kon worden gezegd, dat zij geen dag onnut doorbracht. Door de Koningin-Moeder en de raad, die haar bijstond, werd een programma voor haar studie tot in de finesses uitgewerkt. Er werd voor gezorgd, dat de ontwikkeling zo rijk en zo algemeen mogelijk was. Een hele staf van pro- | |
| |
fessoren en leraren onderwees de koninklijke leerlinge in de moderne talen, wiskunde, fysica, aardrijkskunde, en vooral in staatsleer, geschiedenis en economie. Zelfs een cursus in militaire en maritieme zaken. In haar lust tot studie was ze menig H.B.S.-er of gymnasiast tot een voorbeeld. Toen haar gouvernante eens op 1 september - de dag na haar verjaardag - de clementie van de leraar inriep, omdat de jonge koningin weinig tijd aan haar lessen had kunnen besteden, zei ze: Ik ken de les wel, neemt u de proef maar.
Niet alleen de wetenschap werd beoefend, maar ook de kunst, vooral de muziek, het tekenen en het schilderen. En ieder weet, hoever zij het gebracht heeft in de laatste kunst. De lichamelijke opvoeding werd niet vergeten, en vooral in paardrijden blonk de jonge vorstin uit, waardoor zij bij manoeuvres zulk een uitstekend figuur maakte. Zelfs de huishoudelijke bezigheden moest zij leren, zoals koken en naaien. Koningin Emma stond er op, dat zij het leven leerde kennen. Vandaar ook de vele reizen door het land, het bezoek aan tentoonstellingen, musea en allerlei inrichtingen. Zij maakte kennis met ministers en commissarissen, met burgemeesters en leiders op maatschappelijk gebied, maar ook kwam zij in aanraking met de kleine burger en de arbeider. Zij onthulde een gedenkteken te Heiligerlee, maar net zo goed bezocht zij een pas gereed gekomen complex arbeiderswoningen in Leeuwarden.
Reizen naar het buitenland verruimden de gezichtskring; het contact met vreemde vorsten en diplomaten kwam haar later te stade. Bijzonder treffend was het bezoek aan Koningin Victoria, die toen reeds 60 jaar haar land had bestuurd: de oudste en de jongste koningin van Europa maakten samen een rijtoer!
Zo was haar vorming all-round. Want ook het allerbelangrijkste werd niet verzuimd. Koningin Emma onderwees haar zelf de eerste jaren uit Gods Woord en later werd deze taak overgenomen door de hofprediker Ds. van der Flier. De 24ste oktober 1897 deed zij in tegenwoordigheid van deze prediker en de ouderlingen baron Mackay en Wijsman belijdenis van haar geloof. De volgende dag zat zij mee aan het Avondmaal in de oude Kloosterkerk. En ieder, die iets van de persoon en het leven van Koningin Wilhelmina afweet, is er van overtuigd, dat haar leven werd beheerst door het getuigenis, dat zij zelf eenmaal gaf aan de voet van het standbeeld van haar grote voorvader admiraal de Coligny:
‘Het is mijn levendige wens, dat een ieder, die in Christus
| |
| |
als zijn Zaligmaker gelooft, in dat geloof moge worden gesterkt en dat wij allen waarachtige getuigen des Heren mogen zijn.’
De smaad om dit getuigenis is niet uitgebleven, maar dat heeft haar nooit weerhouden, om het ‘Christ avant tout’, dat zij schreef in antwoord op de aanbieding van een copie van het Christusbeeld van de Andes, te belijden en te beleven.
‘Christ avant tout!
Een belijdenis van heerlijk geloof, uiting van innige liefde, betuiging van onwankelbare hoop.
Woorden, schoon van klank, diep van zin, vèrstrekkend van betekenis. Niet alleen voor het persoonlijk leven, zo van vorsten als van onderdanen - maar ook voor 't leven der volkeren en hun onderlinge verhouding, ook voor de vredesbeweging.
Weerklonken hebben die drie korte woorden met hun sonore klank door een wereld, die in overmoedige vredesroes van alle oorlogswee zich genezen waande...... En zo schoon en sterk en zo zuiver is hun klank, dat zij blijven klinken hoog boven 't kanongebulder uit, dat een paar jaar later losbarstte.’
| |
‘De blijde incomste’.
31 augustus 1898. De jonge Koningin was 18 jaar geworden en had daarmee de leeftijd bereikt, die in de Grondwet voor de daadwerkelijke regering wordt gesteld. Op die dag verscheen haar eerste proclamatie, die een rijke belofte inhield:
‘Mijn innig geliefde Moeder, aan Wie ik onuitsprekelijk veel verschuldigd ben, gaf Mij het voorbeeld van een edele en verheven opvatting der plichten, die nu op Mij rusten. Ik stel Mij tot levensdoel dat voorbeeld na te volgen, te regeren zoals van een Vorstin uit het Huis van Oranje wordt verwacht.’
Zes dagen later had de ‘blijde incomste’ in de hoofdstad plaats, en bewaarheid werd, wat Vondel eens zong:
De stadt loopt overendt: de burgervendels zetten
Zich rustigh in 't gelid: het zwangere metael
Baert onweer, niet tot schrick, maar heerelijck onthael.
| |
| |
Men ziet één aangezicht in duizenden ontwaken,
Op steigers, wal en brugh, op straten, dam en daken.
De bogen van triomf verlangen hun gordijn
Eens t' openen voor 't licht van zulck een Zonneschijn,
Die 's weerelds koopstad komt voor 't hoofd slaan, en verbazen,
En met een glans van vreught, doorstralen alle glazen.
De huizen zwellen van het schaterend geluit.
De vensters springen op: de blyschap vlieght er uyt!
Buitenlandse journalisten hadden geen woorden genoeg voor de geestdriftige en toch zo ordelijke manifestaties van heel de bevolking. ‘Je n'ai jamais rien vu, en fait de reconstruction historique, de si parfaitement ordonné et de si noble.’
De volgende dag had de grote plechtigheid plaats in de Nieuwe Kerk. Daar hadden zich verzameld de leden van de Staten-Generaal, de Raad van State, het kabinet en andere hoge colleges, de Indische vorsten, de gezanten en tal van andere autoriteiten. Doodstil was het, toen H.M. de Koningin, gehuld in purper en hermelijn, de fonkelende diadeem op het hoofd, met haar gevolg de kerk binnenschreed. Langzaam en plechtig besteeg zij de treden van de troon, terwijl de standaard van het Rijk en de regimentsvaandels statig ten groet daalden. Met een klare en klankrijke stem, ‘zo zuiver alsof de woorden uit de hoogte neerparelden in de ruimte’, sprak zij voor het eerst tot de vertegenwoordiging van haar volk:
‘...... Thans is de ure gekomen, waarop ik Mij, te midden van Mijn trouwe Staten-Generaal, onder aanroeping van Gods heilige Naam, zal verbinden aan het Nederlandse volk, tot instandhouding van zijn dierbare rechten en vrijheden.’
En dan:
In 't hoge koor volstroomd van zonnelicht
Verheft zich van haar troon de Koninginne,
Een zomerglans licht van haar aangezicht,
Licht uit haar oog naar 't rijk gewelf gericht
In eenvoud en in vrome christenzinne.
Zij staat en beurt de blanke hand ten hogen,
Klaar klinkt de stem: ‘Ik zweer aan Neêrland trouw,
Met heel mijn kracht, mijn pogen en vermogen,
Aan alles en in alles trouw en hou.
De grondwet zal ik volgen en handhaven,
| |
| |
's Volks onafhankelijkheid en 't rijksgebied
Verdedigen, bewaren; de eêlste gaven:
De vrijheid en het recht, die God ons liet,
Voor allen en voor ieder staag behoeden,
De bozen richtend, erende de vroeden,
De twist beslechtend in der vrede zoen;
Met alle macht, die mij de wetten geven,
Zal ik voor 't volk naar heil en welvaart streven
Als een goed Koning schuldig is te doen’.
‘En’, bidt de stem zo tederlijk en krachtig:
‘Zo waarlijk help' mij God, de God Almachtig!’
Daarop trad de voorzitter van de Eerste Kamer naar voren en beantwoordde de eed van de Koningin met de belofte van trouw en hulde in naam van het Nederlandse volk. Eén voor één stonden de leden van de Staten-Generaal op en bevestigden de woorden van hun voorzitter met de woorden: ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ of: ‘Dat beloof ik!’
Toen klonk driemaal de kreet van de heraut van wapenen: ‘Hare Majesteit Koningin Wilhelmina is ingehuldigd!’ Uit honderden monden kwam het antwoord: ‘Leve de Koningin!’ Ontroering maakte zich van velen meester, zodat een Engelsman, die in de kerk aanwezig was, schreef: ‘Many strong Dutchmen felt unusual moisture in their eyes...’
| |
Huwelijk.
Niet minder groot was de vreugde, toen ruim 2 jaar later de verloving van de 20-jarige Koningin bekend werd. Hertog Hendrik van Mecklenburg had in het kroningsjaar zijn toekomstige bruid leren kennen bij een ontmoeting te Cannes, waar het huwelijk van een van zijn zusters met een Deense prins plaatshad. Twee jaar later logeerden de beide koninginnen bij de erfgraaf van Erbach-Schönberg, en daar had een tweede ontmoeting plaats.
‘Op een buitenweg in de nabijheid van König wordt een jongeman, daar in een eenvoudig logement afgestapt en bekend als de “graaf von Bülow”, door een heer aangesproken, terwijl hij een tochtje maakt op zijn fiets. De boodschap is zeer eenvoudig:
“Zijne Doorluchtige Hoogheid Hertog Hendrik wordt hedenmiddag ten paleize te König verwacht.”
| |
| |
De in het logement vertoevende “graaf von Bulow” is niemand anders dan Hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin De heer, die hem de tijding brengt - de Schlosshauptmann Baar uit Schönberg - gaf hem in die weinige woorden het kostbaarste wat hem ooit ten deel viel: de zekerheid, dat hij door Koningin Wilhelmina als haar Gemaal werd aanvaard.’
De 15de oktober 1900 keerden de beide koninginnen van haar ‘vacantiereis’ terug, maar de Minister-President Dr. Pierson was uitgenodigd, om bij de aankomst op het Loo aanwezig te zijn. Hem werd het grote nieuws het eerst bekend gemaakt, dat de volgende dag aan beide Kamers der Staten-Generaal werd meegedeeld. In een proclamatie aan haar volk geschiedde hetzelfde, en zo kon heel Nederland opnieuw feestvieren. De 7de februari 1901 had de huwelijksvoltrekking plaats. De bevestiging geschiedde door de hofprediker Dr. van der Flier, die als uitgangspunt koos de bede: ‘Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o Here!’
De Prins, die als elke Nederlander onderdaan werd, kreeg vanzelfsprekend geen enkel aandeel in de regering, al kan een echtgenoot van een regerende koningin grote invloed uitoefenen door zijn meningen en adviezen. Dat is indertijd heel scherp uitgekomen in Engeland, waar prins Albert ‘de particuliere secretaris en de voortdurende minister’ van koningin Victoria werd.
Een dergelijke functie heeft Prins Hendrik in ons land nimmer bekleed, althans voorzover de waarneming van de niet-ingewijde gaat. Wij mogen aannemen, dat dit wèl het geval is met Prins Bernhard, die zeker een bepaalde invloed op de staatszaken niet is ontzegd. Prins Hendrik heeft zijn werkzaamheid dan ook gezocht buiten het terrein van de politiek. Het is bekend, hoe zijn hart uitging naar landcultuur, speciaal naar de bosbouw, en het is aan zijn aandrang en voorlichting te danken geweest, dat in het houtarme Nederland door doelmatige bebossing nieuwe cultuurwaarden werden geschapen, waarom hij in de kringen van de Nederlandse Heidemaatschappij een geziene figuur was. Voorts had de arbeid van het Rode Kruis en de jeugdvorming zijn speciale liefde, terwijl zijn grote belangstelling voor en steun aan het reddingswezen algemeen bekend zijn geworden. Van 67 bonden en verenigingen was hij voorzitter, ere-voorzitter of beschermheer, en onnoemlijk groot zijn de vaak vermoeiende vergaderingen geweest, waaraan hij deel wilde nemen, want nimmer beschouwde hij het lidmaatschap als een erebaantje zonder meer.
| |
| |
De hofprediker wees bij de huwelijksbevestiging op doornen en distelen, die vaak tussen het geluk opschieten, en deze waarheid is ook hier gebleken. Maar al wie de Prins van nabij gekend heeft, getuigt, dat hij een warm hart had en graag wilde meewerken in alle werk, dat ten doel had een zegen voor ons volk te zijn.
| |
30 april 1909.
In de Staten-Generaal deelde in het begin van 1909 de Minister van Binnenlandse Zaken, Mr. Heemskerk, namens H.M. de Koningin mede, dat zij binnenkort moeder hoopte te worden, een mededeling, die gedaan werd met ontroering en bevende vreugde. Vooral na de teleurstelling en de zware ziekte van de Koningin enkele jaren tevoren, was bij velen de vrees gewekt, dat ons vorstenhuis gedoemd was om uit te sterven. En daarom was het ook dat Mr. Heemskerk met zo grote ontroering en vreugde de mededeling deed. Een vreugde; die door een groot deel van ons volk gedeeld werd, al ontbraken de wanklanken niet.
Troelstra sprong direct na de mededeling van de minister op, om te verklaren, dat hij deze boodschap allerminst als een oorzaak van nationale vreugde wenste te zien. En toen de Regering verzocht aan de kerken, om H.M. in de gebeden te gedenken, smaalde ‘Het Volk’:
‘Terwijl Jezus het gebed naar de binnenkamer verwees en de farizeeër veroordeelde, die op de hoeken der straten zijn gebed uitgalmde, heeft ons voor 2/3 of 7/9 christelijk ministerie het met zijn christendom te rijmen geacht, aan de hoogste kerkbesturen het verzoek te richten, om voor de zwangere koningin te doen bidden.’
Het was een staaltje van wat Schaper, toen hij beter over de dingen had nagedacht, domme koninginnehaat zou noemen.
En al bleef dus een deel van ons volk zichzelf opzettelijk van de feestvreugde uitsluiten, uitbundig was de blijdschap van verreweg het grootste deel van de onderdanen van Koningin Wilhelmina, toen op 30 april 1909 in de vroege morgen het bericht werd bekend gemaakt:
‘Hare Majesteit de Koningin heeft om 6 uur 50 minuten het leven geschonken aan een dochter. De Koningin en de Prinses zijn welvarend.’
| |
| |
De zegen, die door velen zo vurig afgebeden was en die zo lang had getoefd, was nu geschonken. De band, die door ons volk zo vurig begeerd werd en die scheen te zullen blijven ontbreken, was toch gelegd.
Het gebed was verhoord.
De jonggeborene kreeg als eerste naam Juliana.
‘Die naam’, zo schreef eens Mej. H.S.S. Kuyper, ‘was een “Gedenckclanck”. Onze Prinses zou de naam dragen van de vrome moeder der Oranjes, Juliana van Stolberg, die op haar slot te Dillenburg biddend de bange strijd der benarde Nederlanden medestreed, en gewillig en heldhaftig het leven van vier harer zoons voor Neerlands vrijheid ten offer bracht.’
En wie nog heugenis heeft aan het jaar 1909 en de eerste jaren daarna, die weet, met hoeveel innigheid door ouderen in allerlei tongvallen gesproken werd over ‘ons prinsesje’ en door de kinderen over ‘Juliaantje’. De Byzantijnse vorstenverering is ons vreemd gebleven. Gelukkig ook maar. Maar in de familiare wijze waarop voorheen over ‘ons koninginnetje’, later over ‘Juliaantje’ en thans over de prinsessen gesproken wordt, is een bewijs, dat groot en klein hen beschouwd hebben en beschouwen als leden van het éne grote gezin, waartoe wij toch allen - hoe verscheiden ook - behoren.
Ook Prinses Juliana kreeg een opvoeding, een Oranje waardig, en het is waarheid, wat H. van Malsem eens schreef:
‘Prins Willem van Oranje zou niet geworden zijn, wat hij geweest is, zonder Juliana van Stolberg, Juliana van Oranje-Nassau zou niet geworden zijn, wat zij is, indien zij niet opgevoed ware naar de beginselen van haar Moeder.’
| |
Blijdschap na rouw.
De 20ste maart 1934 overleed Koningin Emma na een rijk en gezegend leven, en de 3de juli van hetzelfde jaar ging Prins Hendrik plotseling heen. Twee rouwdragende vrouwen bleven in eenzaamheid achter. En weer groeide langzaam de vrees, dat de band Nederland-Oranje misschien in de toekomst zou worden verbroken.
Tot de 8ste september 1936 het blijde nieuws bekend werd: de verloving van Prinses Juliana en Prins Bernhard van Lippe-Biesterfeld. Volkomen onbekend - en in één dag de populairste man
| |
| |
van heel Nederland, vooral toen hij in nog gebroken Nederlands de 9de september het Nederlandse volk toesprak:
‘Ik wil trachten mij zo spoedig mogelijk met mijn toekomstige vaderland vertrouwd te maken.....
Ik ben heel gelukkig en mijn streven zal er op gericht zijn, mijn aanstaande vrouw tot een werkelijke steun in het leven te zijn.
In mijn betrekkingen met het Nederlandse volk neem ik mij voor, mij te laten leiden door het voorbeeld van de zo bijzondere betrekking, welke van ouds bestaat tussen Nederland en het Huis van Oranje.’
Deze belofte is gestand gedaan. In blijde en droeve dagen is Prins Bernhard de Prinses en Koningin tot steun geweest, hij heeft zijn rijke gaven aangewend ten nutte van ons volk, en nimmer heeft Nederland misschien zulk een goed ambassadeur in den vreemde gehad dan deze Prins, die bovendien van het eerste ogenblik af Nederlander is geweest in de volste zin van het woord.
7 januari 1937 werd het huwelijk voltrokken en kerkelijk bevestigd, en het was Professor Obbink, die bij deze gelegenheid de feestpreek hield en die uitging van het woord van God,
‘dat geen goede wensen, maar een belofte inhoudt, want - Hij alleen kan beloven zonder falen. Ik bedoel het woord uit de 32ste psalm, het laatste gedeelte van het achtste vers: Mijn oog zal op u zijn. En ik leg de nadruk hierop, dat onder de duizenden wier ogen in dit ogenblik op u gericht zijn, er Eén is die meer kan dan toezien en wensen uitspreken.
Die wolken, lucht en winden
wijst spoor en loop en baan,
zal ook wel wegen vinden,
waarlangs uw voet kan gaan.’
Weinig zal het koninklijk bruidspaar op dat ogenblik gedacht hebben, hoe spoedig de hemel zich voor hen, zou verduisteren, maar toen hebben zij zich aan dat woord mogen vastklemmen: Mijn oog zal op u zijn.
Ruim een jaar later was er weer feest. Op de 31ste januari 1938 werd des voormiddags te 9.47 uur op het paleis Soestdijk door H.K.H. Prinses Juliana het leven geschonken aan een flinke dochter, zoals het officiële bulletin luidde.
| |
| |
Van Dollard tot Schelde, maar ook overal in den vreemde, waar Nederlanders woonden, werd op intense wijze in de vreugde van het koninklijk huisgezin gedeeld, werd feestgevierd en gedankt voor deze nieuwe zegen, en zelden heeft het hoofd van een kabinet een treffender redevoering gehouden dan Minister Colijn op 1 februari 1938. Het is steeds weer een genot die te lezen.
En 5 augustus 1939 opnieuw vreugde. Weer een prinsesje! Over haar geboorte viel echter een schaduw. De oorlog scheen toen al onvermijdelijk. Zou de naam van het kleine kindje toch nog een profetie zijn: Irene - Vrede? Een maand later brak de grote oorlog uit, en het kleine prinsesje vierde haar eerste vijf verjaardagen in ballingschap.
Geen vlaggentooi, toen ons derde prinsesje geboren werd. Het was midden in de oorlog, toen het petekind van de koopvaardij in Canada ter wereld kwam, maar het was alsof de vreugde dieper was dan de beide vorige keren. Censuur noch verbod konden de vreugde binnenskamers verhinderen, en zelden is een bericht zo snel verbreid door wat men in Indië pleegt te noemen: de kabar anggin, het bericht, dat door de wind wordt verspreid. Muus Jacobse wijdde een van zijn prachtige ‘illegale’ gedichten aan deze Margriet:
Vandaag is het een feestdag in ons midden,
want een prinses neemt intrek in ons hart!
Wij willen haar liefhebben, voor haar bidden,
dat God haar hoede en haar niets benart.
Wij kunnen haar niet zien, maar in gedachten
kussen wij haar de hand tot verre groet,
want zij zal komen en wij kunnen wachten
tot de baan ruim wordt voor haar kleine voet.
Nog is zij ver over het wijde water,
maar liefde kent geen afstand die haar scheidt:
eens stapt zij hier aan wal met blij geschater
en wuift haar handje dat wij zijn bevrijd.....
Volk in uw donkre druk, uiteengeslagen
onder de dreiging van een schrikbewind,
sta op, herinner u de oude dagen
en wordt weer één rondom dit verre kind!
Gij zijt een volk voor koningen en prinsen,
| |
| |
niet voor dit tuig dat u terroriseert!
Verkoop uw droom niet voor een schotel linzen:
de honger gaat voorbij, Oranje keert!
Nog eenmaal zou de geboorteklok luiden. Dat was, toen Oranje en Nederland weer waren verenigd en in de koude februarimaand van 1947 Prinses Marijke het prinselijk gezin kwam verrijken, het kind dat bijzondere zorg en liefde nodig heeft en ontvangt.
In 1934 twee eenzame rouwdragende vrouwen, thans 7 ‘verjaardagen van het koninklijk huis’ in almanak en op kalender.
Rijke zegen van God, blij geluk in het vorstelijk gezin, dankbaarheid en innige liefde bij het Nederlandse volk.
En er is niemand, die meer teleurgesteld is, omdat het ‘maar’ prinsesjes zijn. De bekwaamheid en wijsheid van de beide vrouwen, die achtereenvolgens de leiding gehad hebben, en van haar, die thans de kroon draagt, hebben ons volk niet alleen verzoend met de gedachte van een koningin, maar zij hebben het overtuigd, dat de regering van een vrouw zelfs veel rijker kan zijn dan die van een man.
| |
Oranje en Nederland.
Monarchieën zijn schaars geworden in de geschiedenis. Als in de 17de eeuw gesproken werd van de Republiek, dan wist ieder, welke staat daarmee bedoeld werd. Dat zou in onze eeuw niet meer het geval zijn. Als we eens letten op de laatste halve eeuw, dan is het wel zeer opvallend, hoeveel dynastieën er gevallen zijn, in Europa èn daarbuiten. In Duitsland alleen deden met de keizer nog ruim 20 vorsten afstand, velen van hen uit huizen, die eeuwenlang hadden geregeerd. In Rusland werd de laatste tsaar met zijn gezin vermoord. De Habsburgers verdwenen na meer dan 6 eeuwen uit Oostenrijk. China werd in 1912 een republiek. De koningen van Spanje en Portugal gingen in ballingschap, de Balkanstaten werden op één na republieken, en de Italiaanse koning Victor Emanuel trachtte tevergeefs de troon te redden voor zijn huis, door afstand te doen ten behoeve van zijn zoon.
En in diezelfde periode is de band tussen Nederland en zijn koningshuis versterkt. De grote massa van het volk heeft zich om de troon geschaard en zelfs velen, die vroeger op 31 augustus geen oranje wilden dragen en hun kinderen verboden om aan de feesten op die dag deel te nemen, hebben zich van de dwaling huns weegs bekeerd.
| |
| |
114. De plechtige inhuldiging van H.M. Koningin Wilhelmina in de Nieuwe Kerk te Amsterdam, naar een schilderij van N. van der Waay, eigendom van H.M. de Koningin (Kon. Huisarchief, 's-Gravenhage).
| |
| |
| |
| |
117. Koningin-Moeder.
118. Het Koninklijk Gezin.
| |
| |
119. De kerkelijke inzegening van het huwelijk van H.K.H. Prinses Juliana en Prins Bernhard in de Grote of St. Jacobskerk te 's-Gravenhage, 7 januari 1937. (Foto Schimmelpenningh).
120. Oudergeluk.
| |
| |
De regering van Koningin Wilhelmina heeft aan deze verbondenheid van Nederland en Oranje veel bijgedragen, maar is daarvan niet de enige oorzaak. Die saamhorigheid is in de eeuwen gegroeid.
‘Ook in andere landen vindt of vond men gerespecteerde vorsten, die zich beijveren of beijverden de belangen van hun volk te dienen. Maar hun aanwezigheid is niet of althans zelden met de oorsprongen van het zelfstandig volksbestaan samengeweven. Ook duurt het soms lang, eer een aanvaarde, soms opgedrongen dynastie één is geworden met het diepere wezen van het volkskarakter. Dit nu is het bijzondere bij onze verhoudingen, dat Vorst en Volk met ineengestrengelde wortelen vastzitten in dezelfde aarde.’
(Colijn)
| |
Als een goed instrument.
De eerste vijf koningen van het huis Hannover zijn in Engeland vreemden geweest. Eerst koningin Victoria heeft het hart van haar volk gewonnen. In Nederland werd de eerste Willem al vader genoemd, en op het standbeeld van de eerste Friese Nassau staat het eenvoudige opschrift: Us Heit.
In de eeuwen, die volgden, is deze ‘familierelatie’ gebleven. De erenaam van Koningin Wilhelmina, haar gegeven door Minister Treub, was: een moeder van haar volk.
En dan hebben deze namen nimmer de betekenis gehad, die de verlichte despoten er aan hechtten. Die wilden regeren over een volk van onmondige kinderen, doch de Oranjes schiepen een verhouding als tussen ouders en volwassen zoons en dochters, kinderen met een eigen wil en oordeel. Vandaar dan ook, dat het volk in tijd van nood, van buitenlandse of binnenlandse tirannie, altijd weer uitzag naar Oranje. Dat volk voelde instinctief, dat Oranje niet eigenbelang zocht, maar immer bedoelde de vrijheid en het welzijn der ‘onderzaten’.
Willem van Oranje was het, die in een tijd, toen het absolutisme steeds scherper vormen aannam, de stelregel onderschreef dat de onderdanen niet zijn geschapen ter wille van de vorsten, maar dat de vorst er is om zijn onderdanen, zonder wie hij geen vorst is. Hij was het, die aan de Staten schreef:
‘Zo gij gelooft, Mijne Heren, dat ons vertrek of onze dood Ulieden dienen kan, wij zijn bereid U te gehoorzamen. Zendt
| |
| |
ons slechts heen, gebiedt ons te gaan tot het einde der wereld en wij zullen het gewillig doen.’
En dan wijs ik op die schone woorden uit de Apologie, het verweerschrift tegen Philips II, die hem in de ban had gedaan:
‘Wat is de reden, dat wij al onze goederen hebben prijsgegeven?
Was het om ons daardoor rijker te maken?
Waarom hebben wij onze broeders verloren?
Was het om andere te vinden?
Waarom hebben wij zo lange tijd onze zoon in gevangenschap gelaten?
Waarom hebben wij zo dikwijls ons leven gewaagd?
Wat loon konden wij verwachten, anders dan datgene wat wij begeerden: U zo nodig met opoffering van ons leven, een vrijheid te kopen?’
Was het wonder, dat het volk hem Vader Willem noemde?
‘Toen hij vermoord lag, schreiden de kinderkens op de straten; ze schreiden de smart uit van een volk, dat zich verweesd voelde, verlaten door zijn vader.’
(Dr. L. Wagenaar)
Maar God zal mij regeren
Als een goed instrument.
Beter had de dichter van het Wilhelmus de eerste Oranje niet kunnen tekenen. En dat getuigenis geldt ook hen, die na hem kwamen. Niet allen zijn ze even bekwaam geweest, ze hebben soms gefaald en gedwaald, maar nimmer was dat, omdat zij eigenbelang zochten. Zij zouden allen het woord van Koning Willem III hebben willen onderschrijven:
‘Oranje kan nooit, neen nooit genoeg voor Nederland doen!’
‘De beste speer, waarop de vrijheidshoed hoog wordt gedragen, is en blijft de koningsscepter in de vaste hand van Juliana van Stolbergs nageslacht.’
‘Onder de hoede van Oranje waren de volksvrijheden verzekerd.’
‘Een autocraat past niet in de traditie der Oranjes.’
Deze drie uitspraken van eminente Nederlanders, Dr. Th. de Visser, Lohman en generaal Snijders, vormen de beste getuigenis, die van een dynastie kan worden gegeven.
| |
| |
Bescherming van vrijheid is meer dan gebiedsuitbreiding.
Handhaven van de volksrechten is grootser dan de stichting van een imperium.
Liefde van het volk is waardevoller dan overwinningen op het slagveld.
Zo is die verbondenheid tussen Nederland en Oranje gegroeid en in de regeringsperiode van Koningin Wilhelmina sterker geworden dan ooit te voren.
‘Oudere dynastieën zijn gevallen, maar de wortelen van de Oranjeboom zochten hun weg dieper in de aarde. Partijstrijd kan in Nederland heftig laaien, maar zó dik kan de kruitdamp niet over het slagveld hangen, of men ziet door die damp altijd toch het eenheidssymbool van de natie: ORANJE.’
Op die wijze tekende Minister Colijn in 1938 de situatie, en hij wees daarbij op het geheim van haar, die door wijlen Dr. de Visser was genoemd: Koningin, Vrouw, Moeder en Christin, op wier leven door het argusoog van de felste republikein geen smet was te vinden:
Wie met Haar in aanraking kwam, behoudt tot het laatst zijner dagen een onuitwisbare indruk van een door diep geloof geschraagde berusting in Gods wegen. Het geloof in Christus is voor Haar de bron van alle kracht en hoop ook voor dit leven.’
Datzelfde moge eenmaal getuigd worden van onze Koningin en van alle Oranjes, die God ons nog geven zal.
Dan kunnen zij eerst recht zijn, wat Vader Willem wilde zijn en ook geweest is: een goed instrument.
Zo daalt rondom de Koning de ééne gratie,
Gods gratie, met haar starrenzegen neer
In 't vijftal deugden, mannelijk en teer,
Door iedre kring en ieder lid der natie
Ontvangen en weerspiegeld keer op keer;
In 't blij geloof aan 't volk en aan zijn lot
Geleid, bestierd, gezegend door zijn God;
Gerechtigheid, die hoog en onverwricht
Gedachten, woorden, daden, alles richt;
Gematigdheid, die in zijn eindigheid
| |
| |
De oneindigheid van 's mensen macht verspreidt;
Voorzichtigheid, die de eeuwen past en meet,
Door 't gisteren voor 't morgen steeds gereed;
En kracht gelijk aan 't beeld dat in de ziel
Aan Godes beeld uit Godes handen viel;
Vijf deugden, die het wereldrond regeren,
Door 't Kruis gebonden tot één Koningskroon.
‘Gerechtigheid en recht zijn de grondslag van Uw troon, goedertierenheid en trouw gaan voor Uw aangezicht heen.’
Zo zong Ethan, de Ezrahiet, van het koningschap van God.
Is het niet de hoogste eer, dat de aardse troon een flauwe afschaduwing is van de hemelse, waarop in het voetstuk ook de woorden recht, liefde en trouw zijn gegrift? |
|