| |
| |
| |
9. Nieuwe wegen
Twente.
Toen Potgieter eens de gast was op Huize Twickel, heeft hij in kunstvolle verzen de veranderingen in Twente bezongen. Eens was het een vergeten oord. Maar de grote verandering kwam in de 19de eeuw, ‘toen de Improvisatore kwam’. Dat is Willem de Clercq, een van de mannen van de Nederlandsche Handelmaatschappij, die de opkomst van de Twentse textielindustrie heeft bevorderd. Dat was het begin van een ontwikkeling, waardoor Twente tot een van de voornaamste Nederlandse industriële centra werd. In 1832 had De Clercq in Hengelo een jonge Engelsman ontmoet, Thomas Ainsworth, die bij deze ontmoeting het gevleugelde woord gesproken moet hebben: ‘Geef mij een snelspoel en een Twentse jongen en ik zal u in korte tijd zoveel calicots leveren, als gij maar wilt.’ Vier weefscholen heeft de Nederlandsche Handelmaatschappij daarop in Twente opgericht, en die van Goor, door Ainsworth later naar Nijverdal verplaatst, werd de modelweverij van calicots (Indische katoentjes), waaruit de grote industrie ontstond. Na 1860 komt in Twente de grote ontplooiing, waardoor zijn industrie ook zonder bescherming door de Regering en zonder speciale contracten met de Ned. Handelmaatschappij zich een plaats veroveren kan.
| |
Waterwegen.
Er is een tijd geweest, dat Twente niet alleen vergeten was, maar ook goede verbindingen met het Westen ontbeerde. Het transport van goederen geschiedde, als de waterstand het toeliet, via de Regge en de Vecht. En eerst, toen kanalen en spoorwegen het oude Tubantia met het Westen verbonden, met de Hollandse zeehavens, was de scherpste concurrentiestrijd mogelijk. En daarmee is de hele economische ontwikkeling van Nederland getypeerd: het is in sterke mate een industriële ontwikkeling, maar altijd in nauw verband met de wegen naar het Westen en over de zee. De Brabantse industrie groeide op dezelfde wijze, en hier was Koning Willem I al begonnen met de Zuid-Willemsvaart te doen graven.
In 1867 kwam het Suezkanaal gereed en sombere stemmen werden er in ons land gehoord. Zij zeiden: Voordat de weg om de
| |
| |
Kaap werd bevaren, was de Middellandse Zee het bekken, waarop de wegen uit het Oosten uitliepen, en de Italiaanse handelssteden bloeiden. Nu krijgt de Middellandse Zee weer de grote kans boven de Noordzee. Het kwam anders uit. Maar in plaats van de vaart rondom de Kaap moesten nu de moderne Suez-boten voor de verbinding zorgen, met als eindpunt Amsterdam of Rotterdam. Dat bracht weer in sterkere mate de noodzaak mee, om aan de eerste handelssteden van het land moderne verbindingen te geven naar de zee. En zo was er maar één oplossing: het IJ en het Wijkermeer moesten worden ingepolderd en midden door deze oude zeeboezem moest een kanaal worden aangelegd, en dan dwars door de duinen een doorgraving van Holland op zijn smalst. Koning Willem I had het al eens met een ruwe potloodstreep aangegeven op de kaart. Het was niet gemakkelijk: de duinen, waardoor een weg moest worden gebaand, waren tot 30 meter hoog. Maar in 1876 kwam het gereed, en kreeg het IJ een mond aan de Noordzee, IJmuiden. Het kanaal had 50 millioen gekost.
Moeilijker nog was de verbinding van Rotterdam met de zee. De Nieuwe Waterweg is eerst een lijdensgeschiedenis geweest. Het stoutmoedige ontwerp was van de jonge waterbouwkundige Caland: een kanaal bij Hoek van Holland dwars door de duinen met zuidwaarts zwenkende dammen ip de zee. De getijden zouden de vaargeul op peil moeten houden. Het plan was in 1870 grotendeels voltooid, maar in 1877 ging een schip van de Holland-Amerika-lijn weer langs een grote omweg voorbij Zierikzee naar de open zee, omdat de Waterweg geen diepte genoeg had. Het bleek, en Caland erkende dit zelf, dat zijn oorspronkelijke verwachtingen te optimistisch waren geweest. Anderen kregen de opdracht, de nodige verbeteringen aan te brengen, en Caland werd min of meer terzijde geschoven. Maar in 1907 werd er een monument te zijner ere opgericht bij het Boymansplein.
| |
Haarlemmermeer.
Op 12 maart 1767 hadden de Staten van Holland besloten, Aalsmeer te redden. Het dorp werd bedreigd door het Haarlemmermeer, dat als een waterwolf het land verslond. In de twee eeuwen voor 1740 gingen er jaarlijks gemiddeld 15 tot 20 ha land verloren, maar daarna daalde dit cijfer, mede doordat volgens het besluit van 1767 er een zware dijk werd aangelegd van Oude Wetering tot Rietwijkeroord, om verdere veroveringen van het
| |
| |
water naar het Oosten te stuiten. De 12de maart was sedert in Aalsmeer een bid- en dankdag. Maar eerst in het midden van de 19de eeuw werd het meer ingepolderd. Drie stoomgemalen, de Leeghwater, de Cruquius, de Lijnden, hebben in vier jaar tijds, van 1848 tot 1852, het meer drooggemalen. En dan - begint een lijdensgeschiedenis: slechte wegen, vergeefse strijd tegen de wateroverlast in de lage gedeelten, verpaupering van een deel der bevolking, slechte landbouwresultaten. Het is een leerzame bezigheid de geschiedenis van de Haarlemmermeer in de eerste tien jaren na de drooglegging te vergelijken met die van de Wieringermeer of de Noordoostpolder.
Toen de droogmakerij een burgerlijke gemeente werd met Mr. Pabst als burgemeester, dichtte Beets het advies:
Wapen voor de gemeente ‘Haarlemmermeer’
Gij, die op 't nieuw, veroverd land,
De vlag, in naam uws Konings plant;
Uw oog schijnt Mij te vragen:
‘Wat Teeken zal zij dragen?’
Zoo ik een Teeken kiezen zou,
't Ware, op een veld van Hemelsblauw,
Zoo gij 't aanvaardt, en kronen wilt:
Plaats dan een Tand-rad boven 't schild,
Symbool dier werktuigkunde,
Die dees triumf vergunde.
Dat ‘GOUD UIT SCHUIM’ de Zinspreuk zijl
Het is eens Dichters Profecy;
Wat VONDELS vingren schreven!
De Leeuw van Holland, nu gezond,
Zie bij dit Schild met hoogmoed rond,
Bescherm het met zijn klauwen,
En geef het d' aard te aanschouwen.
In '1856 werd besloten, dat het wapen der gemeente zou worden drie gouden korenaren, oprijzende uit een waterplas.
| |
| |
| |
Landbouwcrisis.
Maar het was niet altijd goud uit schuim. Omstreeks 1880 kwam er een stroom van graan uit Amerika, door roofbouw gewonnen op de prairiegronden in het Westen, ‘die bijna voor een zuur gezicht te koop waren’. De middenprijzen der tarwe daalden binnen enkele jaren op de Nederlandse markten met meer dan 50 %. In 1895 kwam de tarwe in Amsterdam zelfs op 4 gulden per hl. Vooral de boeren op de klei werden zwaar getroffen. Zij zaten bovendien op hoge kosten, doordat zij in betere tijden dure landerijen hadden gekocht of zware pachten moesten betalen. Niet weinig landbouwers zijn in deze jaren geruïneerd en de gehele plattelandsbevolking werd er door getroffen. Het gevolg was o.a. een onafgebroken stroom van landverhuizers naar datzelfde Noord-Amerika, dat de markt voor onze granen had bedorven.
Het was geen wonder, dat de landbouwcrisis leidde tot geroep om protectie. Waarom zou men niet, zoals in sommige andere Europese staten, de import van landbouwproducten zo zwaar belasten, dat de prijs van het binnenlands product weer redelijk kon worden? Het is niet gebeurd. De vrijhandelsgedachte behield de overhand. En de landbouw is de crisis te boven gekomen. Het landbouwonderwijs kwam tot ontwikkeling, de gehele landbouw werd gemoderniseerd, en bovenal: de landbouwcoöperatie werd een macht op handels- en industrieel gebied.
| |
De arbeiders.
In december van het jaar 1867 maakte Beets een gedicht, waarin hij de vraag stelde: Wat wil men toch?
Wat wil men toch in Nederland?
Het zwaard bleef in de scheede;
De welvaart deelt naar elken kant,
Haar gaven rijklijk mede, -
De tong is vrij, 't geweten vrij,
De vrije pers dient u en mij,
Maar de welvaart deelde zich niet mee naar èlke kant. De arbeiders hadden het slecht en kregen het nog slechter. De prijzen der levensmiddelen stegen geleidelijk; de stijging der lonen bleef daarbij achter. Die lonen..... Op het platteland verdienden de arbeiders in de zomer van 50 tot 70 cent per dag; in de winter was er geen
| |
| |
99. De Koninklijke familie in 1873, naar een litho van A. Canelle (Kon. Huisarchief, 's-Gravenhage). V.l.n.r.: Prins Hendrik, broer van de Koning; Prins Frederik, oom van de Koning; Willem vorst van Wied; Vorstin van Wied, geb. Prinses Marie der Nederlanden, dochter van Prins Frederik; haar oudste zoon Frederik, Prins van Wied; Koning Willem III; Koningin Sophie; Prins Alexander; Prins Willem, de oudste zoon en troonopvolger. De beide laatstgenoemden stierven op jeugdige leeftijd, resp. in 1884 en 1879.
| |
| |
100. De Prins van Oranje steekt de eerste spade voor de aanleg van de Nieuwe Waterweg te Hoek van Holland, 31 oktober 1866 (Gemeente-archief, R'dam).
101. Gezicht op Rotterdam vanaf Katendrechtse Veer in 1862, toen de eerste stoom(rader)boten nog maar pas in gebruik waren (Gemeente-archief, R'dam).
| |
| |
102. Opening van het Noordzeekanaal, 1 november 1876. De tekening, ontleend aan het Engelse tijdschrift ‘The Graphic’, toont het moment waarop de raderstoomboot ‘Stad Breda’, met aan boord Koning Willem III en andere genodigden, de Noordzeesluis te IJmuiden verlaat om een tocht naar zee te maken. Na afloop daarvan werd het kanaal officieel voor de scheepvaart opengesteld.
103. Het gemaal ‘Cruquius’ (ANP-foto).
| |
| |
104. Klaas Kater (Foto Coll. Icon. Bureau, 's-Gravenhage).
105. Het eerste nummer van ‘Patrimonium’, het orgaan van het gelijknamig Chr. Werkliedenverbond, onder hoofdredaktie van Klaas Kater.
| |
| |
106. F. Domela Nieuwenhuis, naar een tekening van J. Haverman (Coll. Icon. Bureau, 's-Gravenhage).
107. Voorpagina van ‘Recht voor allen’, het blad van Domela Nieuwenhuis.
| |
| |
108. B.H. Heldt (Coll. Icon. Bureau, 's-Gravenhage).
109. Mr. Sam. van Houten, naar een tekening van B. van Houten (Rijks Prentenkabinet, A'dam).
| |
| |
110. Mr. J. Heemskerk Azn.
111. Dr. Abraham Kuyper.
| |
| |
112. Koning Willem III en Koningin Emma, kort na hun huwelijk, naar een foto van Th. Molsberger (Kon. Huisarchief, 's-Gravenhage).
113. Prinses Wilhelmina, kort na de dood van haar vader.
| |
| |
verdienste. Soms zorgden de gemeentebesturen voor wat werk: het kloppen van keien voor de macadam-wegen en soms ook het braken van vlas. Dat laatste had ook zijn kwade kant: lange dagen, voor een gedeelte bij het licht van een lantaarntje en in een wolk van stof, stond de arbeider te zwoegen in het braakhok. Het afval gloeide en smeulde de volgende dag in een ijzeren pot en verwarmde zo zijn huiskamer.
De werktijden waren verschrikkelijk lang. Op de tichelwerken, de veldovens voor de steenfabricage, kwamen werktijden voor van 18 uren per dag. De kinderexploitatie was verschrikkelijk. Bij de behandeling van het wetje Van Houten, een initiatiefvoorstel, dat loonarbeid van kinderen beneden twaalf jaar verbood, stemde Dr. Kuyper tegen, omdat hij een wetgeving wilde, die van een ander principe uitging: hij wilde niet de regeling van de arbeid, maar de bescherming van het kind vooropstellen. Maar hij constateerde wel overduidelijk, dat het met die kinderarbeid verschrikkelijk gesteld was:
‘Er wordt, m.i., geen schildering van aandoenlijke taferelen vereist, om te kunnen zeggen, dat het ergerlijke feit geconstateerd is. Waar uit de opgaven van industriëlen blijkt, dat in ons land kinderen van zeven jaar in de tijd van zes dagen 85 à 87 uur arbeiden, spreekt het feit zo vanzelf, dat het van alle verder betoog ontslaat. Het kwaad is zó ernstig, dat ik weet, hoe men kinderen van 5 en 6 jaar, om ze 's morgens naar de fabriek te doen gaan, maar niet wakker kon krijgen, ze uit het bed moest nemen, in letterlijke zin wakker schudden en met water het hoofd bedruipen, om in dat geparalyseerde lichaam weer enige beweging te doen komen. Zó sterk wordt de physieke welstand van die kinderen onderdrukt, dat men hun 's morgens bij het uitgaan gezouten haring moet geven, zullen ze niet flauw vallen en de buitenlucht kunnen verdragen.’
Van schoolonderwijs kwam op die manier niet veel terecht. Mensen, die drie jaar geregeld lager onderwijs hadden genoten, waren gelukkig. En dan de woningen! Bij een onderzoek in 1858 bleek, dat in Amsterdam 23.655 mensen, dat is 8,5 % van de toenmalige bevolking, in kelders woonden, niet alleen arbeiders, maar ook kleine neringdoenden. Eerst na 1870 werd de belangstelling voor het woningvraagstuk levendig en eerst omtrent de eeuwwisseling
| |
| |
werd het een nationale taak, het woningvraagstuk ter hand te nemen.
Het is geen wonder, dat dit alles een slechte invloed had op het geestelijk en zedelijk peil van vele arbeiders. De borrel was goedkoop en geliefd. Sommige patroons gebruikten de borrel als een middel, om de willigheid van de arbeiders te bevorderen. Werd het karwei moeilijk en de dag extra lang, dan kwam de baas met de fles.
In 1884 besloot het gemeentebestuur te Leeuwarden, de kroegen des morgens tot zes uur gesloten te houden om aan de arbeiders, die als regel op dat uur op het karwei moesten wezen, de kans te ontnemen, reeds voor dag en dauw hun eerste borrel te verschalken, die hun overigens maar drie cent kostte, of enkele jaren later vijf cent.
En al evenmin behoeft het te bevreemden, dat er van vakonderwijs weinig terechtkwam en er met reden werd geklaagd over de geringe vakbekwaamheid van vele arbeiders.
| |
Organisatie.
Zullen de arbeiders in staat zijn, hun rechten en belangen langs organisatorische weg te verdedigen en te behartigen, dan is er een zeker peil van ontwikkeling, van solidariteit en van zelfbewustzijn nodig. Ook dat ontbrak aanvankelijk. De eerste landelijke organisatie: het Algemeen Nederlandsch Werkliedenverbond (okt. 1871) werd gepatroneerd en mede geleid door een aantal jonge liberalen met vooruitstrevende ideeën. Het Verbond sprak zich dan ook beslist uit tegen het socialisme. Maar het voer in het water van de neutraliteit en weigerde in elk geval beslist, steun te verlenen aan het streven van de Christen-arbeiders om recht op schoolgebied.
Dat was een van de redenen, waarom een aantal christelijke arbeiders in Amsterdam niet meer hun steun aan het A.N.W.V. van Heldt en de zijnen konden verlenen en overgingen tot het stichten van de eerste christelijk-sociale organisatie in ons land, het Verbond Patrimonium (= Vaderlijk erfdeel). De strijd werd ingezet met de verklaring, ‘dat alleen Gods Woord en de traditiën onzes volks de betrouwbare grondslagen ener Christelijke maatschappij uitmaken’. Beeremans, Kater en Witmond hadden het initiatief genomen, zij hebben grote steun ondervonden van de industrieel Willem Hovy. Patrimonium heeft altijd gepoogd, een werkelijk christelijk-nationale beweging te zijn, die niet alleen
| |
| |
streefde naar sociale verbetering, maar ook naar bevestiging van de christelijk-historische grondslagen van ons volksleven. Het Verbond deed veel voor de volkshuisvesting, stichtte christelijke leesbibliotheken en nam het vakonderwijs ter hand.
Zo kon het A.N.W.V. niet meer rekenen op de mannen van christelijke overtuiging. Maar nog meer verloor het terrein door de aanvallen van links. Daar was de Sociaal Democratische Bond opgericht, een bundeling van plaatselijke socialistische organisaties. In deze Bond kreeg al spoedig Ferdinand Domela Nieuwenhuis de leiding. Hij was oorspronkelijk Luthers predikant geweest, maar in zijn boek Van Christen tot anarchist verhaalt hij, hoe hij het Evangelie langer weigerde te aanvaarden en te dienen, en het heil van het volk zag in de revolutie. Domela Nieuwenhuis is de profeet van het socialisme geweest. Hij was radicaal en fel, niemand kon met meer hartstocht het volk in beweging brengen. Vele socialisten vereerden hem als een heilige. Een theekopje, waaruit hij eenmaal had gedronken, werd in Friesland als een relikwie bewaard. Dáár, in het Noorden, èn in Amsterdam had hij grote invloed op de arbeiders. In 1886 werd hij tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld wegens majesteitsschennis. In zijn blad Recht voor Allen had hij Koning Willem III beledigd. Het socialisme was in die dagen fel anti-koningsgezind, en demonstraties tegen de socialisten waren het hevigst, als het volk daarmee wilde getuigen van zijn trouw aan Oranje. Domela Nieuwenhuis moest ook niets van de liberalen hebben, en duidelijk keerde hij zich tegen de liberale schoolpolitiek:
‘Men zegt, dat de openbare school voor allen toegankelijk is. Wie zegt dat? Zij, die in de meerderheid zijn en die in de praktijk de minderheid schrik aanjagen. Zij zeggen: Wij verklaren, dat onze school onzijdig is en toegankelijk voor allen: bijgevolg kan zij door allen worden aangenomen. Zij die 't tegendeel beweren zijn fanatiek of dom. Men zegt: “In de openbare school worden de godsdienstige denkbeelden van elk geëerbiedigd.” Dat schijnt mij voorwaar een zonderlinge opvatting van de eerbied, die men ieder verschuldigd is. De liberalen denken, dat zij eerbied tonen wanneer zij zwijgen over zaken, die de godsdienst betreffen, b.v. het gebed. Men bekreune zich niet om het gebed, dan wordt niemand gekrenkt. Welke kinderachtige onderstelling! Alsof dat verzuim geen schandaal is voor hen, die er op gesteld zijn....’
| |
| |
In 1888 werd Domela Nieuwenhuis door het district Schoterland in de Tweede Kamer gekozen, tot grote ergernis van de Koning, die op Prinsjesdag nu niet in persoon de zitting der Staten-Generaal opende. Maar al spoedig daalde de invloed van Domela Nieuwenhuis. Hij had eigenlijk geen vertrouwen in parlementaire arbeid als middel tot sociale verbeteringen; er was maar één weg: die van de agitatie, die voert tot revolutie. Een deel van de socialisten keerde zich dan ook van hem af en stichtte de S.D.A.P.
De R.K. arbeidersbeweging komt later dan die van Patrimonium en van de socialisten, maar politiek was het laatste kwart van de negentiende eeuw voor de Rooms-Katholieken zeer belangrijk.
| |
Op weg naar de coalitie.
Lang hadden in de landspolitiek de R.K. met de liberalen samengewerkt. De Aprilbeweging had een tijdlang zelfs geleid tot een nauwe samenwerking. Daarbij moet wel worden bedacht, dat het hier vaak betrof een samenwerking met ‘liberaliserende’ Roomsen, die deftig waren en officieel R.K., maar die in de praktijk zich toch wel graag wat distancieerden van de wat eenvoudige, soms wat bekrompen houding van de pastoor, die zij soms eerder verontschuldigden dan volgden.
Maar er kwam verandering, en dat kon ook niet anders, gezien de houding van de liberalen. Misschien is nog meer de internationale ontwikkeling van betekenis. In 1870 maakten Italiaanse troepen een einde aan de wereldlijke macht van de Paus. De triumf van het liberale Italiaanse koninkrijk, gesymboliseerd in de inneming van Rome, was voor de Roomsen over de gehele wereld een dag van rouw.
Dag van tranen, dag van rouwe,
Die de koninklijke Vrouwe (= de pauselijke staat)
Door de rovers boeien zaagt;
Dag van jammer en ellende,
Die het hoogste recht miskende
En het merk der schande draagt;
Dag van gramschap en van toren,
Uit der helle schoot geboren,
Morgenrood der dwingelandij......
Het is het ritme van de middeleeuwse kerkzang over de grote dag
| |
| |
van Gods toorn, de Dies Irae. En het is een klacht van Schaepman, de jonge priester, de grote kanselredenaar, de dichter van het R.K. reveil in de negentiende eeuw in Nederland, die man, die later de R.K. tot een eigen partij zou beginnen te organiseren. Terwijl de Paus zijn wereldlijke macht verloor, steeg zijn geestelijk aanzien bovenmate bij alle Rooms-Katholieken. In 1871 kwam het voor het eerst in de geschiedenis voor, dat een Paus zijn zilveren ambtsjubileum vierde, de Paus, onder wiens leiding het leerstuk van de onfeilbaarheid van de Paus was geproclameerd, de krachtige Pius IX, de principiële tegenstander van het liberalisme. In de Parkzaal te Amsterdam hebben de R.K. toen een meeting gehouden om de Paus te huldigen, en Schaepman voerde de geestdrift op tot een storm.
Plechtig naakt de rij der jaren,
Brengt den Koning hulde en lof,
O, de glans der grijze haren
Straalt de glans der Kronen dof,
Als de Kroon, door God geschonken
Aan den strijder van het Recht,
Aller knechten armste knecht,
Vorst in boeien vastgeklonken;
Maar in boeien en in nood,
Toch der waarheid heldere bronne,
Toch des levens gouden zonne,
Toch der Vrijheid morgenrood.
De Parkmeeting zond een deputatie naar Rome om de Paus te huldigen, en deze deputatie werd te Rome met stenen gegooid, te Rome, waar het liberalisme de staat en de straat beheerste.
Ook in Duitsland was het Rooms-Katholicisme in een zware strijd gewikkeld tegen het Pruisisch regime van Bismarck, en de R.K. in Nederland leefden mee. Zij voelden zich sterk verbonden met het Centrum, de Duitse R.K. partij; nog meer - zij gingen evenals de Duitse geloofsgenoten opnieuw de geschiedenis lezen, en laafden zich aan de hoofdstukken, die over de Middeleeuwen handelden, over de Kruisridders, over Karel de Grote.
Maar de liberalen juichten ook in Nederland over de ondergang van de Kerkelijke Staat en haastten zich, het gezantschap bij de Paus af te schaffen. Zij prezen de openbare school door er op te wijzen, dat die stukken beter zorgde voor de ontwikkeling dan de volksschool, die in roomse landen onder leiding van de R.K.
| |
| |
Kerk stond. Een R.K. land betekent een achterlijk land, dat was de propagandistische stelregel der liberalen. En zij waren voortdurend in discussie met de R.K. over de encycliek Quanta Cura, waarin de Paus positie had gekozen in de negentiende eeuw en het liberalisme principieel had veroordeeld.
Zo kwamen de R.K. al meer tegenover de liberalen te staan. Daarom steunden zij het conservatieve Ministerie Heemskerk (1874 - 1877) en daarom keerden zij zich even scherp tegen de wet Kappeyne, als de A.R. het deden. Werd het een blijvende samenwerking van christen-democraten?
| |
De Doleantie.
Vrij gemakkelijk hebben de Rooms-Katholieken in Nederland een einde gemaakt aan de overheersing door liberaliserende Roomsen, als men een vergelijking trekt met wat er in de Nederlands Hervormde Kerk gebeurde. In de dagen van de Afscheiding ging het verzet tegen de Groninger richting, maar daarna kwam het modernisme op. De Rijksuniversiteit te Leiden was lange tijd in theologische zin de burcht van dat modernisme. Dat wenste er zelfs een monopolistische positie. En het 19de eeuwse modernisme liet de gemeente niet in het onzekere, wat in het geding was. Ds. De Haas van Winsum nam een ringbeurt waar in het rechtzinnige Lollum en preekte over het huis op de rots en het huis op het zand. Het modernisme is het huis op de rots, gebouwd immers op de rots van de moderne wetenschap; de orthodoxie heeft haar wankel huis zonder fundament neergezet op het zand van onbetrouwbare overleveringen. De heilsfeiten werden nadrukkelijk geloochend, met name de opstanding van Christus uit de doden. Sommige moderne predikanten lieten ook blijken, dat zij geen betekenis meer hechtten aan de doop in de naam van de Drieënige God en de gemeente werd verontrust, toen herhaaldelijk nieuwe doopformules werden bedacht. Was het dan nog wel een doop? De vraag werd acuut, toen een predikant te Workum een volwassen vrouw doopte, hoewel hij anders weinig waarde hechtte aan die plechtigheid, en bij de doop naliet te zeggen in wiens naam er werd gedoopt. En al duidelijker werd het, dat de Hervormde Synode de leervrijheid beschouwde als wettelijk en reglementair bestaande. De gemeenten waren tegen dit veldwinnend modernisme weerloos, zolang de Kerkelijke Reglementen werden gehandhaafd. De kerkeraden konden ook uit de eigen gemeenten de aanhangers
| |
| |
van het modernisme niet weren. En wanneer een modernist lidmaat wilde worden en de kerkeraad had bezwaar, dan deed hij belijdenis bij een naburige vrijzinnige predikant en meldde zich daarna met attestatie bij zijn plaatselijke kerkeraad. Uit het verzet der gemeente tegen deze ontwikkeling is de Doleantie ontstaan in 1886. Feitelijk had de kerkeraad van Amsterdam de leiding, en in die kerkeraad (en kerkvoogdij) hadden drie hoogleraren van de Vrije Universiteit grote invloed: Dr. A. Kuyper, Dr. F.L. Rutgers, Mr. A.F. de Savomin-Lohman. Dat is een van de oorzaken, waardoor de Doleantie sterk werd gezien in verband met de Vrije Universiteit. Een andere oorzaak was, dat de studenten in de theologie, die aan de V.U. waren afgestudeerd, niet beroepbaar waren in de Ned. Hervormde Kerk, maar wel in de kerken van de Doleantie.
| |
Bittere strijd.
De Doleantie heeft geleid tot veel bittere strijd. Niet zozeer, omdat heel het liberalisme en radicalisme zich er tegen keerde, maar veel meer, doordat een deel van de rechtzinnigen deze weg niet wilde gaan. In vele dorpen ging er een scheur door de rechtzinnige gemeenschap, die overal merkbaar werd, ook op het gebied van school en politiek. En de scheur ging ook dwars door vele families heen. Overigens was het een uitzondering, wanneer een patricisch geslacht zich aan de zijde van de Dolerenden stelde. De Dolerende gemeenten waren veelal typisch gemeenten van kleine middenstanders en Patrimoniummannen. En de Doleantie leidde er ook toe, dat de Vrije Universiteit praktisch een veel smaller basis kreeg dan oorspronkelijk was bedoeld. Maar in de kerken der Doleantie werd een offervaardigheid openbaar, die indrukwekkend mag worden genoemd. Dolerende kerken, klagende kerken waren het, klagend over het onrecht. Maar later werd de naam Nederduits Gereformeerd zonder de toevoeging Dolerend.
| |
Democratisering.
De kerken, die uit de Doleantie ontstonden, waren over het gehele land verspreid, maar zéér dicht gezaaid in Zuid-Holland en de westelijke helft van Utrecht, en voorts in het Noordoosten en het Zuidwesten van Friesland. In Zeeland bepaalde de beweging zich oorspronkelijk hoofdzakelijk tot Walcheren, en in Groningen en Dren- | |
| |
te, waar de Afscheiding het sterkst om zich heen had gegrepen, had zij héél weinig invloed.
Zes jaren na de Doleantie vergaderden de synoden van de Nederduits Gereformeerde Kerken en die van de uit de Afscheiding stammende Christelijke Gereformeerde Kerk beide te Amsterdam, aanvankelijk in twee verschillende kerkgebouwen, maar daarna vloeiden zij ineen in één kerkgebouw en werden tot één synode. De praesides van beide synoden, Ds. W.H. Gispen van de Afgescheidenen en Dr. A. Kuyper van de Dolerenden, reikten elkaar de hand. Zelden stonden twee zó contrasterende figuren hand in hand. Want Kuyper was een universeel geleerde en een forse leider; Gispen was een octavist, dominee geworden wegens zijn singuliere gaven, zilversmid in zijn jonge jaren, een man uit het gereformeerde volk met zijn zin voor humor, zijn innigheid en zijn nuchterheid.
Een kleine groep uit de kring der Christelijk Gereformeerden had onoverkomenlijke bezwaren tegen deze vereniging van 1892, omdat de plaatselijke gemeenten er te weinig in gekend waren èn omdat zij verkeerde Kuyperiaanse invloeden vreesde.
Ook voor de politieke gang van zaken is de Doleantie van betekenis. De Dolerenden waren een zéér actieve, ijverige Kuyperiaanse groep, ook in de politiek. Zij aarzelden niet om te spreken van de van God gegeven leider. En Kuyper was in deze jaren in de politiek sterk gericht op de sociale ontwikkeling. Het eerste nummer van Patrimonium is in het Doleantiejaar verschenen. Het Christelijk Sociaal Congres van 1890, waaraan ook vele Hervormden meewerkten, en waar de hervormde predikant Talma zich zijn grote sociale roeping bewust werd, stond in het teken van de sociale politiek en was gericht op de emancipatie van de vierde stand. Bij de Afgescheidenen was vanouds, zoals bleek bij het anti-schoolwetverbond, evenzeer een neiging naar de democratisering aanwezig.
Dit alles leidde er toe, dat na 1890 de A.R. Partij wel wezenlijk een ander beeld gaat vertonen, waar sommige patricische geslachten, die vanouds mee leiding hadden gegeven, maar moeilijk aan konden wennen.
Maar daarbij moet men niet denken aan Lohman, die altijd een volksman is geweest. Mee daarom kon hij zo goed opschieten met Schaepman, dè volksman van de R.K. Staatspartij. Kuyper was niet minder democraat dan zij, vooral niet, maar hij had een andere stijl, die niet vrij was van pose, en hij had zijn eigen taal, waarin hij de mannen broeders toesprak. En - hij was singulier in alles.
| |
| |
Kostelijk is het verslag, dat iemand in de N.R.C. schreef op 9 november 1920, na Kuypers overlijden. Het is een jeugdherinnering uit de tijd toen de schrijver, toen nog H.B.S.-leerling, een handtekeningenalbum aanlegde en ook de handtekening van Kuyper, die toen nog aan de Prins Hendrikkade te Amsterdam woonde, begeerde. De jongen verwachtte toegelaten te worden bij een fijne dominee, ‘iets bleeks en magers in dof kerkezwart’.
‘En lichtelijk rillend wachtte ik zijn komst af in zijn indrukwekkende studeervertrek. Toen daar binnenkwam de korte, zware gestalte, ja - van een athleet, met op zijn welige manen een rode Turksche fez, in een heel licht en groot geruit colbert-pak, een kleurig geborduurd zijden vest aan, op glanzend goud gestikte muilen. En zijn gelaat was door breede vlakken omsloten als de kop van een Caesar.
Nog zie ik hem voor mij staan en goedmoedig neerkijken door zijn pince-nez op het verlegen ventje, dat heusch dacht aangescheld te hebben aan een verkeurde deur, waarachter een of andere singuliere theater-directeur verblijf hield. Maar de zware dreun van Dr. Kuypers machtige stem overtuigde mij dat hij het toch zijn moest.’
| |
Samenwerking met de A.R.?
Schaepman heeft al heel gauw begrepen, dat de macht van het liberalisme alleen gebroken kon worden, als de A.R. en de R.K. samengingen bij de stembus. Maar o dat ellendige anti-papisme, riep hij uit. Dat staat elke samenwerking in de weg. Dat sloeg niet in de laatste plaats op Kuyper. Kuyper was in zijn hart altijd antirooms. Hij waardeerde Schaepman; hij schreef eens: Wij hebben groot bezwaar om op R.K. candidaten te stemmen, behalve natuurlijk op Schaepman, maar die is ook eigenlijk A.R....... In 1872 had Kuyper bewogen woorden geschreven over de Bartholomeusnacht, de grote moord op de Protestanten in Parijs in 1572, en hij voegde er aan toe, dat over een zo brede stroom van zo kostbaar bloed de eeuwen geen brug kunnen slaan.
In 1878 kreeg de A.R. Partij als eerste in ons land een landelijke organisatie, met een program, in hoofdzaak door Kuyper opgesteld. De Tijd, het R.K. dagblad, waarin Schaepman schreef, heeft zich heftig tegen dat program gekeerd, omdat het vooropstelde, dat de A.R. gedachten en idealen bij uitstek nationaal waren, omdat zij wortelden in het beste van onze historie.
Kuyper is dan ook eerst langzaam rijp geworden voor samenwer- | |
| |
king met Rome op politiek gebied - Lohman was daar eerder voor te vinden -, al hadden de Roomsen al geholpen in 1874 om Kuyper voor Gouda in de Tweede Kamer te brengen. En toen de A.R. er aan meewerkten, om in Delft een R.K. gekozen te krijgen, protesteerden de liberalen fel: in elk geval diende voor Delft, waar het praalgraf van de Vader des Vaderlands was, nooit een R.K. in de Kamer te zitten!
| |
Van Lynden van Sandenburg.
Toen de liberalen door onderlinge verdeeldheid een liberaal ministerie onmogelijk maakten, kregen we ruim vier jaar lang een ‘zakenkabinet’ onder leiding van de graaf Van Lynden van Sandenburg, een man van A.R. beginselen, bij de Koning zeer gezien, die zich gedistancieerd had van de actie voor het volkspetitionnement, waarvoor de Koning hem dankbaar was. Hij vormde een kabinet, waarin ook conservatieven en liberalen zaten, en dat nuttig werk heeft gedaan. Dat dit ministerie de schoolwet als een voldongen feit aanvaardde, is op blz. 251 besproken.
Op een ander gebied kwam de Regering wel tegemoet aan gewetensbezwaren. De burgers van de steden moesten nl. zich bij de schutterij oefenen in de wapenhandel. Op sommige plaatsen werden zij geregeld op zondag voor deze oefeningen opgecommandeerd. De Afgescheidenen, o.a. in Zaandam, weigerden en kwamen daardoor met de strafrechter in aanraking. Ds. Lindeboom, later hoogleraar te Kampen, sprong voor hen in de bres, en de Regering bepaalde, dat voortaan de oefeningen niet meer op zondag zouden worden gehouden. Het is merkwaardig, dat een aantal liberale fabrikanten uit het Oosten des lands verzochten, deze zondagse oefeningen in stand te houden: de arbeidersvrouwen zouden er nl. op gesteld zijn, omdat het een probaat middel was om haar mannen uit de kroeg te houden.
| |
Non possumus.
En toen kwam er een conservatief ministerie, althans een ministerie onder conservatieve leiding, omdat er geen andere mogelijkheid was. De liberalen hadden de helft van de zetels, de anti-liberalen de andere helft, een paar conservatieven zaten op de wip. De leider van het ministerie was de wijze, bekwame, handige, goedmoedige Heemskerk. Hij wilde komen tot een grondwetsher- | |
| |
ziening, waardoor het kiesrecht zou worden uitgebreid. Maar voordat deze voorstellen aan de orde konden komen, werd er eerst een ‘kleine’ grondwetsherziening noodzakelijk geacht. De Kroonprins, Prins Alexander, stierf in 1884; toen werd Prinses Wilhelmina de vermoedelijke erfgenaam van de troon, maar zij zou eerst in 1898 zelf kunnen regeren; de Koning had een wankele gezondheid - als hij kwam te sterven, zou er vóór 1898 geen grondwetsherziening mogelijk zijn, omdat de wet grondwetsherziening tijdens een regentschap uitdrukkelijk verbood. De kleine herziening behelsde nu, dat zulk een grondwetsherziening tijdens een regentschap wel was toegelaten, als men maar geen verandering bracht in de troonopvolging.
Bij die kleine grondwetsherziening is er een merkwaardig debat geweest tussen Schaepman en de liberale vertegenwoordiger van Groningen, Mr. Samuel van Houten. Laatstgenoemde had gezegd: De kroon is niet een fundament, maar een ornament van het staatsgebouw. Daarop reageerde Schaepman aldus:
‘De geachte afgevaardigde schijnt alleen aan gebouwen te denken, die in Rococostijl zijn opgetrokken. Het is inderdaad een eigenaardigheid van dien stijl, dat het constructieve en het ornament zijn gescheiden en het ornament gemeenlijk niets is dan een bijkomend ding. Maar in den bouwstijl, dien onze vaderen hebben liefgehad, is zoowel het constructieve lid als het sieraad tezamen verbonden tot een geheel en strekt dit, wat inderdaad niet anders schijnt dan een sieraad, wel degelijk tot instandhouding van het gebouw. Wanneer ik nu denk aan de Kroon in het Staatsgebouw van ons Nederland, dan denk ik aan den sluitsteen in het gewelf, die tegelijkertijd een sieraad en tevens het constructieve lid is, dat geheel den hoogopstrevenden bouw tezamen houdt.’
Bij de grote grondwetsherziening trokken A.R. en R.K. één lijn. Zij voerden een non-possumus-politiek. Non possumus (wij kùnnen niet) meewerken aan enige grondwetsherziening, die het onrecht op schoolgebied bestendigt. Immers, er stond in de grondwet, dat het openbaar onderwijs een onderwerp was van voortdurende zorg van de Regering, en dus, zo redeneerden de liberalen, mag de overheid haar zorg alleen uitstrekken over het openbaar onderwijs. Elke subsidie b.v. aan het bijzonder onderwijs zou in strijd zijn met de grondwet. Maar dan alleen grondwetsherziening, als dat veranderd wordt, zeiden de A.R. en R.K.
| |
| |
En - zij konden elke herziening keren. Immers, bij tweede lezing zou aanneming moeten plaatshebben met 2/3 der uitgebrachte stemmen en de voorstander van de non-possumus-politiek hadden meer dan 1/3 van de stemmen; zij hadden ongeveer de helft. Toen verklaarden een aantal liberalen, dat naar hun mening het onderwijsartikel in de grondwet toch géén beletsel behoefde te zijn om het bijzonder onderwijs te subsidiëren; Heemskerk bleek van hetzelfde gevoelen; de liberalen gaven daarmee toe, dat de theorie van Kappeyne, waarmee hij de wensen van het volkspetitionnement had afgewezen als ongrondwettig, niet houdbaar was ..... nog geen tien jaar nadat zij onder grote liberale geestdrift de overwinning had behaald! Toen deze theorie van Kappeyne verloochend was, ging de grondwetsherziening er glad door. Heemskerk had zijn doel bereikt.
| |
Overwinning der coalitie.
Toen de grondwetsherziening in veilige haven was, volgden er nieuwe Kamerverkiezingen. Maar daarbij kwamen veel meer burgers in de gelegenheid als politiek mondigen op te treden. De additionele artikelen van de grondwet behelsden een grote uitbreiding van het kiesrecht, zodat het getal kiezers steeg van 300.000 op 700.000. De ‘kleine man’ ging voor het eerst naar de stembus! De eigenlijke regeling van het kiesrecht bij de wet zou later moeten komen. Heemskerk had daar een formulering voor in de grondwet gebracht, die om haar rekbaarheid het caoutchoucartikel werd genoemd. Er stond alleen maar in, dat kiezers zouden zijn degenen, die de door de wet vast te stellen kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand bezaten. Het was een handige formulering, die later aanleiding heeft gegeven tot grote en bijna bizarre politieke verdeeldheid.
De verkiezingen van 1888 leidden tot een overwinning voor de coalitiepartijen, de R.K. en A.R.; zij behaalden samen 54 zetels, en het aantal zou nog groter zijn geweest, als de grote steden geen meervoudige districten waren geweest.
Zo trad in 1888 het eerste coalitieministerie op onder leiding van Mackay. En dit ministerie slaagde er in, een wet in het Staatsblad te krijgen, waardoor een bescheiden subsidie onder bepaalde voorwaarden werd toegekend aan bijzondere scholen. Er was enige spanning geweest, of de in overgrote meerderheid liberale Eerste Kamer het wetsontwerp wel zou goedkeuren, en de Maatschappij
| |
| |
tot Nut van het Algemeen verzocht dringend, zulks niet te doen. Maar het gebeurde wel, ook ondanks het verzet van Kappeyne, die nu als lid van de Eerste Kamer tot de liberale ‘palstaanders’ behoorde.
Maar op een ander punt raakten de coalitiegenoten al gauw hopeloos verdeeld. De R.K. Minister van Oorlog Bergansius wilde de persoonlijke dienstplicht invoeren; hij wilde een eind maken aan het sociale onrecht, dat rijkeluiszonen niet behoefden te dienen, als hun ouders kans zagen een remplaçant dan wel een nummerverwisselaar te doen ronselen. Maar de R.K. waren over het algemeen hartstochtelijk tegen dit voorstel. Ouders moesten ook voortaan in de gelegenheid blijven, hun kinderen buiten de kazernes (die pestholen der zonde) te houden. Alleen Schaepman koos de zijde van het kabinet.
| |
De Koning sterft.
Tijdens dit eerste coalitieministerie stierf Koning Willem III op 23 november 1890 op het Loo. Hoe de dood stilte en eenzaamheid had gebracht in de Nederlandse paleizen blijkt uit dit schema:
In 1877 was 's Konings eerste gemalin, Koningin Sophie, gestorven; het huwelijk met Koningin Emma had plaats in januari 1879, waarbij de zonen des Konings openlijk hun ongenoegen lieten blijken.
Het leven van Koning Willem III heeft veel spanningen gekend, ook in de familiekring. De Koning was bij het volk populair. De hogere klassen beschouwden hem vaak als een man, die niet helemaal met zijn tijd meeging. In liberale geschiedboeken wordt het niet zelden voorgesteld, alsof hij zijn plichten als koning met een zekere tegenzin waarnam. In werkelijkheid heeft de Koning
| |
| |
dikwijls verstandige en voorzichtige beslissingen genomen in een periode, dat er bijna jaarlijks een ministercrisis was of zelfs een heel kabinet ontslag vroeg, en het Nederlandse parlement niet in staat bleek, een meerderheid te leveren, waarop een parlementair kabinet kon steunen. In de laatste jaren van 's Konings leven waren allerwege tekenen zichtbaar van een nieuwe tijd, een tijd van grote ontwikkeling op velerlei gebied, een tijd waarin de kleine luyden naar voren komen en waarin de politieke verhoudingen sterker dan ooit worden beheerst door principiële keuze van een mondig geworden volk. |
|