| |
| |
| |
3. De scheiding
Op Frankrijk georiënteerd.
Koning Willem I had bevorderd, dat aan de Belgische hogescholen ook door Noordnederlanders werd gedoceerd. Thorbecke kreeg een katheder in Gent, Kinker werd professor in Luik. De laatste heeft in zijn brieven soms rake typeringen gegeven van de opvattingen der Belgen. Hij vond ze allen, zowel de liberalen als de clericalen, Fransgezind. Maar de liberalen zouden Napoleon, de clericalen Lodewijk XVIII in de plaats van het Hollandse gouvernement begeren.
Het was daarom geen wonder, dat de Belgen de ogen wijd open hadden, toen in juli 1830 een revolutie in Parijs uitbrak. De Franse koning Karel X, de broer en opvolger van Lodewijk XVIII, werd verdreven. Maar de Bonapartisten kregen geen kans; evenmin de republikeinen. In de dagen van de grote Franse revolutie had Philippe Egalité uit het huis Orleans, een nevenlinie van het Franse koningshuis, getracht van de revolutie te profiteren en in de Nationale Conventie gestemd voor het doodvonnis over Lodewijk XVI, maar kort daarop stierf hij ook onder de guillotine. Zijn zoon Lodewijk Filips werd in 1830 koning. Het was een overwinning van de liberale burgerij.
De nieuwe Franse revolutie gaf in Europa reden tot bezorgdheid: zou ook deze revolutie leiden tot een Europese oorlog? Er was maar één wens: het kwaad moest gelocaliseerd worden; het moest tot Frankrijk beperkt blijven. Maar Franse agitatoren vonden nevenrevoluties wenselijk. En de republikeinen, die vonden, dat Lodewijk Filips hun in de weg was getreden, zochten naar middelen, om de beweging te radicaliseren. Zij verlegden hun activiteit naar Brussel. Franse republikeinse agenten hebben het oproer te Brussel aangestookt.
| |
Eerste fase: het Brusselse oproer.
Op de avond van de 25ste augustus 1830 brak er te Brussel een oproer uit. De vorige dag was de Koning jarig geweest; om de gespannen toestand waren er geen feestelijkheden georganiseerd.
Maar deze avond werd in de schouwburg een stuk opgevoerd: La Muette de Portici, dat de opstand der Napolitanen tegen Karel van
| |
| |
Anjou schilderde. Er kwamen gedeelten in voor, vol van het pathos der revolutie, maar overigens was het een stuk van standing en het hof had het een vorig jaar nog gezien. Waarom zou een liberaal bewind het dan verbieden? Tijdens de voorstelling begonnen provocateurs al met hun ordeverstoringen, maar buiten de zaal brak het oproer los. Er werd geplunderd en vernield, en dadelijk was de beweging tegen Nederland en tegen de Koning en zijn vertegenwoordigers gericht. Wapenschilden werden verwijderd, en de kreten: Weg met de Koning! Weg met de Hollanders! werden gehoord.
De politie deed niets. Er was een garnizoen in de stad, maar ook de garnizoenscommandant deed niets. Iedereen keek toe. Groen van Prinsterer heeft de spitse opmerking gemaakt, dat het volk niet eerder aan het gouvernement is ontvallen dan toen het gouvernement aan het volk ontviel. Er was plotseling een gezagsvacuüm in Brussel. En daarvan maakten sinistere elementen gebruik, om de zaak op stelten te zetten. Latere geschiedschrijving heeft de levensloop van sommige van deze figuren nagegaan, zowel vóór als ná het Brusselse oproer, en het bleek het oude verhaal. Vóór het oproer een avonturiersbestaan; ná het oproer een gevestigde positie.
Toen het een anarchie dreigde te worden, richtte de gezeten burgerij een burgerwacht op, die de orde herstelde en zich tooide met de Brabantse kleuren. Dat was de eerste openlijke verloochening van de band met het koninkrijk.
Wat deed de Koning? Hij riep de Staten-Generaal bijeen, om te beraadslagen. En hij stuurde de beide prinsen met troepen naar Brussel, om de orde te herstellen.
Die opdracht is niet uitgevoerd. De Kroonprins is op verzoek van een deputatie uit Brussel alleen in de stad gekomen en heeft daar besprekingen met de Brusselse notabelen gevoerd. Zij kregen gelegenheid, hun grieven te uiten, en de Kroonprins toonde daar ‘begrip’ voor. Hij zou de wensen aan zijn vader overbrengen. De Brusselse liberalen konden zo het oproer gebruiken als een pistool, dat zij in de hand hielden, terwijl zij hun politieke wensen kenbaar maakten. Ook Luik zorgde voor een burgerwacht met de Luikse kleuren, en het oproer kreeg versterkingen uit Luik, die binnenrukten onder het zingen van de Marseillaise. België was twintig jaar bij Frankrijk ingelijfd geweest en het Franse lied van de barricaden en van de bestorming der Tuilerieën was er dus goed bekend.
Maar van de burgerwachtordc gleed Brussel geleidelijk af naar
| |
| |
de chaos, en de Koning gaf aan Prins Frederik bevel, de stad te bezetten.
De Prins begon met een proclamatie, dat zijn soldaten onder de vaandels der Ere en van het Vaderland alleen maar kwamen om orde en rust te herstellen, en dat verder een edelmoedige vergetelheid alle misslagen zou bedekken. En toen begon de militaire actie. Maar van het Zuiden kwamen telkens nieuwe muiters de stad binnen; de Prins begon niet met het afsluiten van de toegangen tot de stad. Hij probeerde de stad te bezetten en haar tegelijk te sparen. De desperado's vochten op de barricaden, de overigen keken tersluiks toe, hoe het zou aflopen; de heren, die zich het meest hadden gecompromitteerd, verreisden naar Frankrijk. Maar het bleek voor onze troepen een onmogelijke taak. Als de barricaden de weg versperren en uit dakramen en tuinen geschoten wordt, dan moet er eerst ruimte worden gemaakt. Dan moet het kanon dreunen. Maar de Prins wilde de stad immers sparen en geen bloed vergieten. Het gevolg was, dat alleen het bloed van zijn soldaten werd vergoten en dat hij na drie dagen van vergeefse pogingen het bevel gaf tot de terugtocht. Een veertig jonge soldaten hadden zich door de burgerwacht krijgsgevangen laten maken met de mededeling: Wij zijn óók Belgen; wij komen uit Breda en Den Bosch.
| |
Tweede fase: het voorlopig bewind.
Toen de Prins op Antwerpen terugtrok, was het met het Nederlandse gezag in een groot deel van het Zuiden gedaan. In Brussel kwam een Voorlopig Bewind, een commissie, die zich proclameerde tot voorlopige regering van België. België, zo verklaarden zij, was van nu af een soevereine, onafhankelijke staat, en zou een nieuwe regering krijgen.
Toen het zover was gekomen, besloten de Staten-Generaal tot bestuurlijke scheiding. Dat wil zeggen, dat Nederland en België twee afzonderlijke administratieve gebieden zouden vormen onder Koning Willem I. In een vroeger stadium was dat precies de wens van de Belgen geweest, maar nu niet meer.
Laten we hier iets aan toevoegen over generaal Daine. Hij was op 12-jarige leeftijd tamboer geworden in het Franse leger, toen zijn vaderstad Namen bij Frankrijk was ingelijfd. Hij had alle mogelijke veldtochten van Napoleon meegemaakt. Toen Napoleon verdween en Namen bij Nederland kwam te behoren, werd Daine door Koning Willem I benoemd tot generaal-majoor. Hij werd in
| |
| |
1821 vervolgd wegens een valse wissel, maar het proces had geen voortgang. Omstreeks 1825 kreeg hij van Koning Willem I een geschenk van 43.000 gulden om zijn schulden te kunnen betalen.
Toen het Voorlopig Bewind zich in Brussel had gevestigd, stuurde zijn commandant hem met 1500 man er op uit, om de bezetting van de citadel van Luik van levensmiddelen en ammunitie te voorzien. Generaal-majoor Daine marcheerde evenwel naar het Noorden, maakte zich meester van de vesting Venlo en stelde zich met zijn troepen en met die vesting ter beschikking van het bewind in Brussel.
| |
Tragisch tussenspel.
De Koning zond nu de Kroonprins naar Antwerpen, waar Nederlandse troepen onder Chassé de citadel in handen hadden en Nederlandse kanonneerboten op de rivier lagen. De Prins moest de bestuurlijke scheiding, waartoe nu besloten was, alvast in Antwerpen doorvoeren en dan proberen, de rest van België zover te brengen, dat het er zich goedschiks bij aansloot. Op dat laatste was nauwelijks kans, al was de Prins in het Zuiden altijd populair geweest. In Antwerpen zat hij al gauw weer midden in de intrigues. Hij liet zich door Oranjegezinde Belgen overhalen, om een poging te doen, de kroon voor de dynastie te behouden. België zou dan volledig een aparte staat worden, maar de Prins zou er vorst worden. De Koning stemde toe onder bepaalde voorwaarden, maar alleen, wanneer de Belgen de kroon aan de Prins zouden aanbieden. De Prins ging toen veel verder, dan de Koning bedoeld had. Hij vaardigde een proclamatie uit, waarbij hij zich aan het hoofd van de Belgische beweging stelde. Hij gaf aan de onder zijn bestuur staande gebieden, dus in de eerste plaats aan de Antwerpenaren, toestemming afgevaardigden te kiezen voor een Belgisch Nationaal Congres. ‘Ziedaar de taal van hem die zijn bloed heeft gestort voor de onafhankelijkheid van uw gewesten en die zich thans met u verenigt om uwe staatkundige onafhankelijkheid te vestigen...’
De proclamatie vond in het Zuiden maar weinig weerklank. De Prins bereikte er bij de Belgen niets mee. Maar in het Noorden vlamde de verontwaardiging op. De Belgen verguisden de Koning en de oudste zoon van diezelfde Koning stelde zich aan hun zijde......?
Dat was verraad. Groen van Prinsterer, die anders zo aristocra- | |
| |
tisch-beheerst kon zijn, schreef in zijn blad Nederlandse Gedachten:
‘Iedereen gevoelt: de Prins breekt alle betrekkingen met Holland af. Verandering in de opvolging kan door den Koning en de Staten-Generaal tot stand worden gebracht. Hartverscheurende noodzakelijkheid voorwaar; doch die verandering is de wil niet van den Koning, maar van den Prins. Hoofd der Belgen, kan hij overheerscher en dwingeland, maar nimmer Koning der Vereenigde Nederlanden zijn.’
En hoe kwam de Prins tot deze stap? Groen ziet geen andere verklaring, dan dat de Prins niet uit verdorvenheid van hart of uit plichtsverzaking heeft gehandeld. Maar hij onderkent blijkbaar niet, welke beginselen er in het spel zijn, hij betoont zich een geestverwant der revolutionairen. ‘Het is dus niet onmogelijk, dat des Konings eerste onderdaan en oudste zoon tot Koning, tot uitvoerder der bevelen van de opstandelingen, als 't ware tot Griffier van het souvereine gepeupel worde benoemd.’
In zijn particuliere brieven is Groen nog feller. Hij hoopt dat de Prins nooit weer een voet op Hollandse bodem zal zetten en dat de as zijner vaderen niet ontheiligd zal worden door zijn lijk. De Prins was nog erger dan Philippe Egalité, die stak tenminste zijn vader niet naar de kroon!
Toen de pogingen van de Prins waren mislukt, werd hij teruggeroepen. Hij hield zich enige tijd in Willemstad op en aarzelde, de ontstemming van de Hollanders te trotseren. Tenslotte kwam hij in stilte naar Den Haag, had er een onderhoud met zijn vader, en werd door deze naar Engeland gezonden, om de belangen der dynastie te behartigen. Een vergulde ballingschap!
| |
De definitieve breuk.
Na het vertrek van de Prins ging het in Antwerpen van kwaad tot erger. De Hollandse soldaten werden er op klaarlichte dag vermoord. Chassé, die de citadel bezet hield en over een sterke macht beschikte, deed niets. Maar eindelijk trok hij zijn posten terug, en toen de Belgen zich nu van het arsenaal trachtten meester te maken, gaf hij, vooral op aandrang van zijn onderbevelhebber, bevel tot het eerste krachtbetoon in deze hele historie: hij liet Antwerpen bombarderen!
Het Belgische Nationale Congres kwam bijeen en een van de
| |
| |
eerste besluiten was, het Huis van Oranje uit te sluiten van de Belgische troon. De Belgen organiseerden hun leger. En de Koning vaardigde een proclamatie uit: Te wapen! De proclamatie was door Groen opgesteld en was een appèl op de diepste nationale gevoelens, ‘onder ootmoedig opzien tot den Almachtigen God, die Nederland en Oranje zoo dikwerf uit de grootste gevaren heeft gered ...’.
De oproep vond weerklank, vooral in Friesland en Zeeland. Behalve de gewone garnizoenen waren op Walcheren 2400, op Zuid-Beveland 3000 en in Zeeuws-Vlaanderen ‘meerdere honderden’ mannen van geweren voorzien. Uit Friesland stond 35% van de weerbare mannen onder de wapenen, waaronder 1300 vrijwilligers. Een ooggetuige vertelt, dat zij uitrukten onder de kreet: Dood aan alle Brabanders! De studenten van Leiden, Utrecht en Groningen en die van het Athenaeum te Franeker vormden aparte compagnieën vrijwilligers.
En niemand minder dan Staring dichtte een Wapenroep:
Blink' het zwaard, voor het Erf onzer Vaadren;
Voor ons recht; voor Nassouwe; en voor de eer!
't Neerlandsch bloed, onvervalscht in onze aadren,
Lij' geen hoon van verwatenen meer!
Ziet het slagveld strijdenden vallen;
Krimpt de schaar op daavrende wallen;
Blijk' ‘Dood boven schand'!’
Als de leus van uw Telgen, o Vaderland!
Stond Hij niet, die regeert in den hoogen,
Ons, als Helper, door de eeuwen ter zij'?
Welk een luister de kim had omtogen,
Dreef de nacht op zijn woord niet voorbij?
Van zijn troon zal licht voor ons stralen:
Dreigt de nood, geen hulp zal ons falen!
Vergaat, wie daar, stout,
Hij bestaat, die op HEM DEN ONWANKLEN bouwt.
Dat was in elk geval heel andere taal, dan die W.H. Warnsick, suikerraffinadeur en geen onverdienstelijk poëet, plaatste in de Nederlandsche Muzenalmanak van 1827:
| |
| |
Het lied der Bataven aan de Belgen.
Broeders zijn wij, edle Belgen!
Staven zullen 't onze telgen;
Broeders zijn we in lief en leed.
Wijslijk mijden wij de klippen
Waar het volksgeluk op strandt;
Geen verschil om kerkbegrippen
Rukt ons los van 't vaderland;
't Noorden treedt het Zuiden nader,
't Zuiden hecht zich weêr aan 't Noord,
En de lof van aller Vader
Worde in aller lied gehoord!
| |
Vonnis van de ‘vijfschaar’.
‘Er was een tijd, waarin de weegschaal der volkeren van Europa door hare vorsten niet ter hand werd genomen, of de hollandsche maagd, aan hunne zijde op het regtsgestoelte gezeten, wierp er mede haar oorlogszwaard of haren olijftak in, en deed door deze bijwijlen den evenaar overhellen; - gij, die het leest, als ik, die het schrijf, wij waren er getuigen van, hoe zij, vóór luttel jaren, met hare partij voor de vijfschaar gedaagd, vonnis ontving van wie haars gelijken, hare minderen zijn geweest.’
De vijfschaar - toen Potgieter dit nieuwe woord vormde naar analogie van vierschaar, dacht hij aan de grote mogendheden Engeland, Frankrijk, Rusland, Pruisen en Oostenrijk, die in 1831 in Londen hebben beslist, op welke wijze het Koninkrijk der Nederlanden zou worden ontbonden. Zij, de grote mogendheden, hadden het in het leven geroepen, zij hadden voorgeschreven op het Wener Congres, dat de vereniging zou zijn intime et compléte. Maar er moet bij vermeld worden, dat Frankrijk daar natuurlijk niet aan had meegedaan: de bedoeling was immers juist geweest, een sterke wacht te plaatsen aan de noordgrens van dit agressieve rijk. Maar de anderen hadden het beslist zo gewild, speciaal Engeland.
Het is dan ook begrijpelijk, dat de Koning zich tot de grote mogendheden wendde om steun en advies. De stichting van het Verenigd Koninkrijk was een zaak geweest van internationale politiek. De grote mogendheden hebben geen steun of advies gegeven, zij hebben alleen een voorschrift uitgevaardigd, hoe de schei- | |
| |
ding moest worden voltrokken. Het lijkt op het eerste gezicht vreemd, dat zij zo hun eigen werk liquideerden. Maar het was vijftien jaar geleden, dat zij de vereniging hadden bepaald, Frankrijk sprak nu mee - en door de mond van Talleyrand -, Rusland en Oostenrijk hadden de handen vol met opstanden in eigen gebied, Pruisen was ontstemd over onze politiek betreffende de Rijnvaarttollen, en bovenal: Engeland was in de politiek van koers veranderd, nu het bewind van de Tories was beëindigd en de Whigs het als hun voornaamste taak beschouwden, een eind te maken aan de politiek van Wellington en te streven naar een nauwe samenwerking met Frankrijk. Het ergerlijke is dan ook niet zo zeer, dat de grote mogendheden het koninkrijk wilden liquideren, maar wel de onbeschaamde wijze, waarop zij hun besluiten binnen enkele maanden weer radicaal veranderden. Het blijkt uit dit relaas:
1. | Op 20 december 1830 besloten de vijf mogendheden, buiten tegenwoordigheid van de Nederlandse gezanten, dat de onafhankelijkheid van België erkend en dat het Voorlopig Bewind uitgenodigd zou worden, afgevaardigden naar Londen te zenden. |
2. | Op 20 januari 1831 werden de voorwaarden van de scheiding vastgesteld en aan beide partijen opgelegd: de grenzen zouden zijn als voor 1795; de Koning behoudt Luxemburg, de Belgen zouden 16/31 van de staatsschuld overnemen en vrije vaart behouden op onze rivieren en koloniën. |
3. | De vijf mogendheden verklaren, dat geen verwant der in hun landen regerende dynastieën Koning der Belgen mag worden. |
4. | Op 18 februari aanvaardt Koning Willem I de januariprotocollen, en vordert, dat de Belgen, die ze hadden afgewezen, hetzelfde zullen doen. |
5. | Op 19 februari geven de vijf mogendheden een verklaring af, waarbij zij zich geheel aan de zijde van onze Koning stellen. Zij verklaren, dat de Belgen alles hebben verkregen, wat zij wensen, en dat zij nu de Januari-protocollen hebben te aanvaarden. Zij moeten goed weten, dat de beslissingen van januari fundamenteel zijn en onherroepelijk. Zij hebben wel te bedenken, dat wie vorst van de Belgen zal worden, deze schikkingen van januari zal hebben te accepteren. |
6. | Drie dagen later, op 22 februari, maakte het Voorlopig Bewind in België bekend, dat het de schikking niet zal aanvaarden. Het wil Maastricht en Zeeuwsch-Vlaanderen er bij hebben en het vindt de regeling van de staatsschuld onaanvaardbaar. |
7. | De conferentie te Londen dringt de 17de april er bij de
|
| |
| |
| Belgen op aan, de januari-protocollen nog in april te aanvaarden. |
8. | Op de 10de mei maakt de conferentie er een ultimatum van: De Belgen moeten vóór 1 juni de januari-protocollen aanvaarden. |
9. | De Belgen geven aan dit ultimatum geen gehoor, maar wel kiezen zij op 4 juni Prins Leopold van Saksen-Coburg als hun koning. Deze Prins maakt zich gereed, om naar België te gaan, en met de Belgen te weigeren, de januari-protocollen te aanvaarden. |
10. | Op 22 Juni laat Koning Willem I te Londen bekend maken, dat hij de persoon, die, zonder de januari-protocollen te aanvaarden, als soeverein van België gaat optreden, als zijn vijand zal beschouwen. |
11. | Op 24 juni vaardigen de vijf mogendheden een beschikking uit, waarbij de januari-protocollen op zij worden geschoven en er een nieuwe akte van scheiding wordt opgelegd, die voor de Belgen veel voordeliger is. Deze nieuwe akte van scheiding staat bekend als de 18 Artikelen. De Belgen zouden maar een klein deel van de staatsschuld hebben over te nemen, zij kregen uitzicht op Maastricht, en over Luxemburg zou een nader onderzoek plaats hebben. Vooral dit laatste was voor de Koning persoonlijk moeilijk te aanvaarden. Want Luxemburg was bij een apart besluit van het Wener-Congres hem als groothertogdom toegekend als schadeloosstelling voor het verlies van de Nassause erflanden aan de Lahn. |
12. | Het Belgisch Congres aanvaardt de 18 Artikelen en Leopold van Saksen-Coburg doet zijn intocht in Brussel. Maar Konin Willem I weigert deze 18 Artikelen te aanvaarden. |
Het lijkt op het eerste gezicht ongelooflijk, dat de grote vijf op de 10de mei een ultimatum aan België stelden, om de Januari-protocollen, die immers fundamenteel en onherroepelijk waren, te aanvaarden, en dat diezelfde mogendheden op 24 juni hun regeling zo radicaal wijzigden. Maar Thorbecke had al eerder geschreven: ‘Wij geloofden eerst, bij het lezen, onze ogen niet. Wij herinnerden ons vervolgens, dat het paard van Caligula consul was en dat wij ons over zovele dingen verwonderen, alleen omdat wij ze niet hebben bijgewoond.’
Maar er is voor deze frontverandering van de mogendheden een verklaring, waarbij wel dient bedacht te worden, dat praktisch Engeland en Frankrijk, als zij eensgezind waren, hun zin konden doordrijven. De Belgen zochten een koning. Zij hebben gedacht aan een zoon van de Franse koning, maar dat bleek politiek on- | |
| |
uitvoerbaar. Toen is, niet zonder Engelse invloed, de keus gevallen op Leopold van Saksen-Coburg. Een Duitse hertogzoon, die generaal was geweest in Russische dienst, daarna als Engelsman genaturaliseerd en gehuwd met prinses Charlotte, die toen troonopvolgster was. De Engelsen zagen in hem dus toen de gemaal van hun toekomstige koningin. Hij werd veldmaarschalk en hertog. Maar zijn gemalin stierf reeds in 1817. Het is bekend, dat zij oorspronkelijk bestemd was geweest voor onze Kroonprins, maar zij maakte dat huwelijk onmogelijk door haar openlijk gedemonstreerde afkeer voor Oranje. Na het overlijden van zijn gemalin bleef Leopold in Engeland wonen, en hij werd geheel als een Engelsman en lid van de royal family beschouwd. Hij had nu trouwplannen: hij zou huwen met een dochter van de Franse koning. Het kon niet mooier, een Engelse prins, die tegelijk de schoonzoon werd van de Franse koning. Het klopte wel niet op het besluit, hierboven onder 3 vermeld, maar dat mocht blijkbaar niet hinderen. Een koningschap van Leopold was voor Fransen en Engelsen zo aanlokkelijk, dat zij op wens van deze candidaat hun fundamentele en onherroepelijke besluiten wijzigden.
| |
Voorwaarts!
Toen heeft de Koning het besluit genomen, dat van overleg, steun of advies van de mogendheden niets was te verwachten en dat hij naar de wapens moest grijpen. Hij gaf het bevel tot de opmars in België. Twee feiten hebben aan deze opmars reeds dadelijk een kleur en een gloed gegeven, die het mogelijk maakte, dat weinig geoefende soldaten en schutters grote dingen presteerden.
Het eerste was de zelfopoffering van Van Speyk. Jan Carel Josephus van Speyk was opgevoed in het burgerweeshuis te Amsterdam en als 13-jarige jongen kwam hij bij een kleermaker in de leer. Maar later ging hij naar de marine. Hij was in 1831 als luitenant ter zee 2de klasse commandant van een kanonneerboot op de Schelde. Toen zijn schip in de storm op drift raakte en tegen de Antwerpse kade botste, probeerden de muiters het schip te vermeesteren en de Nederlandse vlag neer te halen. Maar Van Speyk stak de lont in het kruit en vloog met vriend en vijand in de lucht.
Op wereloze prooi verhit,
Besteeg een schaar van onverlaten
Den bodem die daar worstlend lag,
En dreigt en schreeuwt: ‘Haalt neer de Vlag!’
| |
| |
MEN STRIJKT ZE NIET! Nu wagen 't handen -
Onwaardig ieders braven druk!
Nu wagen zij 't met driesten ruk -
Zij wagen 't heilige aan te randen!
En woest getier en hoongelach
Verkondt den naam van Neêrlands vlag.
Wie wreekt haar? Zie! zij is gewroken!
VAN SPEYK, Gij straftet 't vuige rot!
Een blik beval uw ziel aan God;
De scheepsmijn vlamt, de golven rooken!
De vijand werd met u verplet;
En Neêrlands Vlag voor schand gered!
In die trant heeft Staring het bezongen; het had ook van een andere dichter kunnen zijn, want het chauvinisme dicht altijd in dezelfde geest. Het verwondert ons dan ook nauwelijks, dat Staring, die anders de muze van de romantiek slechts lachende omhelsde, en altijd een tikje rationalist bleef, zijn gedicht eindigt op dezelfde manier, als waarop Helmers van De Ruyter gewaagde:
Waarheen ook Neêrlands stevens zwieren:
Gedragen langs d' onmeetbren kolk
Vòlgt het uw roem - het verste volk
Staat òp naar onze mastbanieren,
En leest daar met ontzag uw Naam,
Geschreven door de hand der Faam.
Maar er was nog een ander feit, van verder strekkende, diepere betekenis. Vier weken voordat de Koning het bevel gaf om op te rukken, stonden onze troepen ten Zuiden van de straatweg van Tilburg naar Breda opgesteld. Achter hun rug lag het grote tentenkamp van Gilzerijen, en voor hen de straatweg, waarlangs de Koning zou komen. Prins Frederik had het leger gereorganiseerd, en nu stond het klaar voor de grote revue. De soldaten wisten het: de Koning komt niet alleen. De Kroonprins is er bij. De Kroonprins, op wie iedereen zo boos is geweest, toen hij zich met de Belgen solidair verklaarde. Maar het is de vraag, hoe de reactie van het leger zal zijn. Er was bij sommigen aarzeling en vrees, dat de troepen zich van toejuichingen zouden onthouden, omdat de Kroonprins er bij was. Maar toen zij kwamen aanrijden, de Koning, de Kroonprins op zijn schimmel, de beste ruiter van ons
| |
| |
leger, de held van Quatrebras en Waterloo, en daarachter zijn drie zoons, Willem, Alexander en ook de jongste, Hendrik, nog maar pas tien jaar oud, toen overweldigde het nationale gevoel de harten, toen spoelde het alle wrok en reserve weg, en toen werd het één bruisende jubel, waarmee de Koning mèt zijn prinsen werd ontvangen.
Daarop heeft Prins Frederik een schoon offer gebracht. Hij was de legercommandant; hij stond klaar voor de opmars, hij zag de kans, om zijn échec in Brussel te compenseren door een veldtocht te leiden aan het hoofd van een leger, dat hij had opgebouwd, en hij bewoog de Koning, het opperbevel niet aan hem, maar aan de Kroonprins op te dragen. ‘De veldheer van Quatrebras en Waterloo, de troonopvolger, is alleen op zijn plaats aan het hoofd van het leger te velde. Alleen aan het hoofd van die krijgsmacht, anders nergens, kan Oranje deelnemen aan de oorlog; alleen als opperbevelhebber, in geen andere betrekking, kan hij zijn oude roem handhaven en de volksgunst herwinnen.’
Wat Prins Frederik beoogde, is gelukt.
De Kroonprins werd opperbevelhebber en leidde het leger in een veldtocht van tien glorieuze dagen tot een volledige overwinning. De Belgen hielden er twee legers op na, een Scheldeleger en een Maasleger. En dat moesten zij ook wel, want wie even op de kaart kijkt, verstaat, wat het zeggen wil, dat de Nederlandse troepen Maastricht bezet hielden en evenzo de citadel van Antwerpen. Dat deed een tangbeweging vrezen. Maar de Prins stootte in het midden door, en drukte het Maasleger naar het Oosten weg, na gevechten bij Hasselt, terwijl het Scheldeleger tegelijk naar het Zuidwesten werd teruggeworpen. Koning Leopold moest haastig uit Leuven vluchten, wilde hij niet als krijgsgevangene in handen vallen van de Kroonprins. Onze voorposten stonden nog twee uren van Brussel en er was geen enkel regiment meer over, om de hoofdstad te verdedigen. Maar het werd geen aanval op Brussel. Haastig rukte een Frans leger op, om de Belgen te helpen. Het passeerde Waterloo, waar het grote monument stond, de leeuw van Waterloo, herinnering aan de grote Franse nederlaag en de roem van de Kroonprins. De Franse troepen hebben dat beeld geschonden. Maar dat maar en passant. Zij moesten proberen te doen, wat de Belgen helemaal niet bleken te kunnen, de Nederlandse troepen onder de Prins van Oranje tegenhouden. Het werd een kwestie van besprekingen. De Kroonprins had nl. opdracht niet met de Fransen te gaan vechten, en hield zich aan zijn orders.
| |
| |
Reeds een paar dagen later trokken beide legers terug, het onze naar Gilzerijen en het Franse naar Frankrijk.
Het volk genoot:
De Leeuw van Waterloo streed, wat hij strijden kon;
Hij kwam, hij zag, hij overwon.
Der Belgen vorst was ook verschenen,
Kwam ook, zag ook, maar - maakte benen!
Er is in de vreugdezangen over de Tiendaagse Veldtocht een bijna kinderlijke bravoure, maar we moeten niet vergeten, dat de Belgische agitatoren zo lang en zo grondig op de Hollandse kaaskoppen als op het lafste volk van de wereld hadden gescholden, dat de reactie begrijpelijk was.
Maar laten wij nog eenmaal Staring aan het woord. De Belg Félix de Mérode had gezegd, dat Van Speyk dronken was, toen hij de lont in het kruit stak. Staring laat deze Belg nu zijn oordeel, na de Tiendaagse Veldtocht, aldus uitbreiden:
Te pronken met VAN SPEYK, daarvoor zie ik geen reden!
't Is klaar, dat hij te diep in 't glas gekeken had.
Een nuchtren mensch doet als wij Belgen deden:
Eer 't ernst wordt geeft hij 't op, of kiest het hazenpad.
Maar er is iets beters dan de wat brallende poëzie uit die dagen bewaard gebleven. Groen had misschien wel het felst van allen geoordeeld over de Kroonprins. Zijn particuliere brieven zijn nog krasser dan wat hij in het openbaar schreef. Maar nu de Prins als overwinnaar terugkeerde, schreef Groen in Nederlandse Gedachten een woord, dat meer is dan een welkom, meer dan een woord van verzoening:
‘En gij, o Prins! wiens naam en voorbeeld onze legerscharen hebben ontgloeid, levendige dankbaarheid wekt gij in ons op bij de gedachte aan uwe zelfopoffering en aan uw moed. Doch, gelijk afkeuren geen beleedigen was, zoo ontaarde geen dankbaarheid of hoogachting in vleierij. Opnieuw en in een heerlijke proef hebt gij aan Nederland en aan Europa getoond wat van uwe veldheersbekwaamheid, wat van heldenstaal kan worden verwacht; maar weet! het Huis van Oranje is niet ten strijde alleen voor het Vaderland bestemd.
Aan het Vaderland was uw zwaard gewijd; maar weet! het zwaard uwer stamgenooten was, niet in de dagelijkse, flaau-
| |
| |
we beteekenis der uitdrukking, maar inderdaad en met nadruk tevens aan God gewijd; en wat is een Vaderland, wat is vooral het Nederlandsche Vaderland zonder God? Wat was de Oranjebanier, waar zij niet tevens de gezegende standaard van het Christendom was? Het Evangelie is de eenige rotssteen waarop het heil van Volken, Staten of bijzondere personen kan worden gebouwd. Daarvoor, voor het zuiver Evangelie, hebben uwe en onze vaderen de magt van Spanje, en, met anderen, in den dertigjarigen krijg, Oostenrijks geweld, en meermalen, ook toen zij alleen hebben gestaan, Frankrijks verraderlijken tijgersprong getrotseerd; en er is in de drie laatste eeuwen voor Nederland geen tijdperk van geluk en luister geweest, waarin de naauwe en innige band van Nederland, Oranje en Christendom, dat drievoudige snoer, gelijk het teregt werd genoemd, niet glansvol en zegenrijk wedergevonden wordt. Bij de gedachte hieraan wekt uwe merkwaardige levensloop dubbele belangstelling op. Het is, alsof eene onzichtbare hand u, op de onstuimige zee, voor wegzinken heeft behoed; het is, alsof zij u door alle beproevingen, door alle gevaren en worstelingen heen, met kracht en onweerstaanbaar naar uwe bestemming geleidt. Tegen Frankrijk en het bijgeloof, dat is de leus van Willem III geweest; tegen Frankrijk en het ongeloof, moge uwe leus zijn, door Gods genade geschreven in uw hart; dan zult gij staande blijven ook tegen de losgelaten hel!’
Aan het graf van Groen herinnerde Elout van Soeterwoude er aan, hoe hij en zijn vriend Mackay, toen zij uit de Tiendaagse Veldtocht terugkeerden, door deze boodschap van Groen in vervoering werden gebracht.
De mannen, die hadden deelgenomen aan de veldtocht, waren gerechtigd, het Metalen Kruis te dragen, gegoten uit veroverd Belgisch geschut. En 25 jaar na deze gebeurtenissen werd voor het paleis op de Dam een gedenknaald opgericht, die spoedig de bijnaam Naatje verkreeg, en later is verwijderd.
| |
Status quo.
De veldtocht, al was zij dan door Franse interventie gestuit, had wel enige indruk gemaakt. De mogendheden ontwierpen nu een nieuwe regeling, de 24 Artikelen, iets gunstiger voor ons land
| |
| |
dan de 18, maar toch nog veel ongunstiger dan de januariprotocollen. De Belgen namen ze aan; maar de Koning weigerde, en met die weigering was de gehele natie het eens.
De mogendheden besloten toen, Nederland te dwingen. In 1832 werd er embargo gelegd op Nederlandse schepen in Engelse en Franse havens; onze kusten werden geblokkeerd; een Frans leger van 100.000 man onder maarschalk Gérard rukte op, om een einde te maken aan onze bezetting van de citadel van Antwerpen. Chassé was in naam opperbevelhebber van de citadel, maar de commandant van de artillerie, majoor Selig, de ziel van de verdediging. Zowel het Nederlandse als het Belgische leger keken uit de verte toe. Na een hevig bombardement werd de citadel overgegeven, terwijl de marine onze kanonneerboten op de Schelde liet zinken. De bezetting van de citadel werd in krijgsgevangenschap naar Frankrijk gevoerd en in 1833 volgde een wapenstilstand. Maar nog steeds weigerde de Koning, in de 24 Artikelen te berusten.
Het is hem later heel kwalijk genomen. Het was koppigheid en onverstand en er kon alleen maar kwaad uit voortkomen. Want wat verwachtte de Koning? Een verandering in de Engelse politiek? De val van de Juli-monarchie? Hij koesterde illusies; de uitkomst bewees het. Maar generaal Knoop heeft in zijn Herinneringen aan de Belgische omwenteling deze opmerking gemaakt: Stel eens, dat het lange wachten van de Koning beloond was geworden, dat er werkelijk een verandering was gekomen, wat zou dan het gevolg geweest zijn? Dan zou er dit over de Koning zijn geschreven, zegt hij: ‘Wat een grootheid van karakter, wat een moedig volhouden van de kamp voor een goede zaak! Terwijl nergens een straal van hoop schijnt te lichten en alles schijnt te nopen tot berusting en onderwerping, blijft hij onversaagd het hoofd omhoog houden en eene betere toekomst afwachten; hij is eene rots geweest, die onbezweken den golfslag der omwentelingen heeft weerstaan; hij is en toonbeeld geweest van wat een waar Koning moet zijn...’
Deze lofrede evenwel is nooit gehouden. De Koning moest tenslotte toegeven, en in 1839 kwam het eindverdrag tot stand, nog minder voordelig dan de 24 Artikelen, omdat België nu een compensatie moest hebben voor de onkosten van de tijd van de status quo. De helft van Luxemburg kwam aan België, en omdat Luxemburg deel had uitgemaakt van de Duitse Bond, moest daar een compensatie voor worden gevonden. De Nederlandse provincie Limburg werd daarom tot deel van de Duitse Bond verklaard; het was een deel van het koninkrijk en tegelijk een deel van deze Duit- | |
| |
se creatie. Dat is zo gebleven, totdat in 1866 de Duitse Bond bezweek.
| |
Afscheid.
Kort nadat het eindverdrag tot stand was gekomen, nam de Koning afscheid. Het was zijn voornemen voor de tweede maal in het huwelijk te treden. Zijn eerste echtgenote, Koningin Wilhelmina van Pruisen, was in 1837 overleden, na een gelukkige echtverbintenis van 46 jaar. De Koning voelde zich eenzaam. Zijn zuster Louise, aan wie hij zoveel had gehad, was er ook niet meer. De Koning dacht nu aan een huwelijk met een Belgische, een Roomse dame, de gravin Adrienne Louise Flore Henriette d' Oultremont, die hofdame bij de Koningin was geweest. Groen heeft de opvattingen en stemmingen van de Koning in telegramstijl genoteerd, zoals hij ze van de Koning heeft gehoord: ‘Behoefte aan vrouwelijke omgang. Moeder, zuster, gedurende 46 jaren de Koningin. Na langen arbeid, verpoozing, ontspanning; une compagne. Nog gezond; doch kan gebrekkig worden. Hetgeen men nu van de Koningin verbreidt, valsch; als men 46 jaren met iemand geleefd heeft, weet men wel omtrent, hoe zij het opnam. Het is eene particuliere zaak. Ik beschouw mij als in een land van vreemdelingschap; ik denk ook ernstig, verblijd mij, dat mijn lotgevallen in Gods hand zijn; kan zeggen met Paulus, 1 Cor. 4: 3 en 4 ...... Ik hecht aan de belijdenis; mij dunkt, er is geen reden, daaraan te twijfelen. Wat deed Willem I, wat deed Maurits? Zou men willen, dat ik een maîtresse nam? Doch er is opruijing. Men wil van de zaak gebruik maken. De couranten zijn vol leugens en zelf zal ik het toch best weten. Maar ik erken het regt niet van anderen om er mij iets in voor te schrijven ......’.
Het leek eerst, alsof de Koning van het huwelijk zou afzien. Maar nadat de grondwetsherziening, die noodzakelijk was door de afscheiding van België, haar beslag had gekregen, deed hij afstand van de regering. Zijn zoon, Willem II, volgde hem op. De scheidende koning vertrok naar Berlijn, naar het huis, waar zijn gezin woonde in de Franse tijd, in de tijd der ballingschap, en daar huwde hij met de gravin d' Oultremont. Op 8 maart 1841 schreef de gouverneur van Noord-Holland in zijn rapport aan de nieuwe Koning, dat het huwelijk van de gewezen koning zowel bij de burger- als de lagere volksklasse afkeuring vindt. ‘In eene sociëteit aan het Rokin, genaamd Beurszicht, waar veel effectenhandelaars
| |
| |
zijn, heeft men eene buste van den gewezen Koning den neus afgeslagen en dien met minachting weggeworpen. In eene andere sociëteit, in het logement De Jonge Graaf, heeft men soortgelijke buste, bij afslag en ten blijke van minachting, onderling geveild en voor 25 centen verkocht.’ Bij dit rapport is een pamflet gevoegd, dat in Amsterdam veel wordt verkocht en gelezen: Brief aan een inwoner van Vetweidenland, bij gelegenheid van het huwelijk van Willem Kaaskoper en Jetje Dondermond.
In 1843 stierf Willem I onverwacht in Berlijn. Men vond hem op een morgen dood in zijn stoel, met in zijn hand het boekje van Thomas à Kempis over de Navolging van Christus, waarin hij gewoon was elke morgen te lezen. |
|