| |
| |
| |
7. Deel van het keizerrijk
Frans bestuur.
Door een decreet van Napoleon was de inlijving een feit. Maar het voormalig koninkrijk Holland werd administratief nog als een afzonderlijk deel behandeld. Er kwam een Franse gouverneurgeneraal, Charles François Lebrun, hertog van Plaisance, een oude baas van 75 jaar, niet onwelwillend, niet zonder zekere zelfstandigheid, maar wel een trouw vereerder van Napoleon. Toen hij in 1813, toen de bevrijding voor de deur stond, Amsterdam verliet, zei een vrouw uit het volk: Die oude slokkert heeft het niet gedaan. Zij zal daarmee wel de tolk van de volksopinie zijn geweest.
Naar Frans model werd het land nu ingedeeld in departementen met aan het hoofd prefecten en onderprefecten, terwijl aan het hoofd van elke gemeente een maire kwam. Deze autoriteiten waren bijna allen Nederlanders. Dikwijls dragers van bekende namen, zoals Van Zuylen van Nijevelt, Van Tuyl van Serooskerken, Van der Borch van Vervolde, Van Welderen Rengers, enz. Maar in Amsterdam en Den Haag zetelden twee Belgen als prefect, nl. graaf de Celles en baron de Stassart. En juist deze twee hebben zich een slechte naam verworven door hun dienstijver en hun anti-Nederlandse gevoelens. Het was logisch, dat er nu ook Nederlanders zitting kregen in verschillende organen van het keizerrijk. Zo werd Rutger Jan Schimmelpenninck lid van de Senaat. Bij de douane overheerste het Franse element, dat ook een belangrijke rol speelde bij de politie en bij de censuur.
Door het decreet van de inlijving werd meteen de tiërcering ingevoerd, d.w.z. van de rente van de staatsschuld werd voortaan slechts een derde deel uitbetaald. Het gevolg was...... dat de koers der staatspapieren steeg, want de laatste jaren had men niets ontvangen, en een half ei is beter dan een lege dop. Als een voordeel van de inlijving was aan ons volk voorgespiegeld, dat het nu zijn activiteit op handelsgebied zou kunnen richten door het gehele keizerrijk tot Rome toe. Maar de douanegrens werd in stand gehouden en daardoor bleef dit voordeel achterwege. Spoedig werd nu ook de gehate conscriptie ingevoerd, en duizenden jonge mensen werden soldaat in het grote leger. Zij hebben op de slagvelden van heel Europa gediend en zagen in die keizerlijke legers
| |
| |
ook soms als hun eigen commandanten Nederlandse generaals, o.a. Chassé. Een conscriptie is niet stipt uit te voeren zonder een burgerlijke stand. Deze werd in 1811 ingevoerd, met o.a. als gevolg, dat nu iedereen met naam èn familienaam te boek kwam te staan.
| |
H.H.M.M. op bezoek.
In de herfst van 1811 kregen de Nederlanders gelegenheid het aangezicht van de keizer te aanschouwen. Z.M. was vergezeld van de keizerin Maria Louise, die hem in maart een zoon had geschonken, de koning van Rome. Er is over dit bezoek in 1904 een lijvig boek verschenen van C.F. Gijsberti Hodenpijl, met enige aardige en een groot aantal beschamende bijzonderheden. Zo waren in Haarlem op last van de onderprefect Van Vredenburgh grote toebereidselen getroffen tot een waardige ontvangst. Op de Grote Markt verrees tegenover het stadhuis een reusachtige ereboog, met Latijnse opschriften, die vertaald betekenen: Haarlem heeft dit teken van onderdanigheid en gedienstigheid opgericht ter ere van Napoleon de Grote, en voorts aan een andere zijde: Aan de nimmer overwonnene, de handhaver der wetten, en weer op een andere plaats: Tot toevlucht der onderdanen en schrik der vijanden.
‘In de morgen van den 17 Oct. werd, bij die eereboog, de bevolking van het diaconiehuis geplaatst, die, tengevolge van de tiërceering van de staatsschuld een armoedig bestaan leidden. Het ontbijt bijvoorbeeld was dientengevolge in die stichting afgeschaft, waardoor de vrouwen zich verplicht zagen, 's morgens zich aan te melden bij welgestelde burgers, om te vragen, tegen het genot van een boterham, de stoep en de straat te mogen schoonvegen. Op de dag van de intocht werd evenwel van deze zuinigheidsmaatregel afgeweken. Die ochtend werden, zoo mannen als vrouwen, op een goed ontbijt onthaald, en daarna naar de Markt gezonden met last om bij de verschijning van de keizer te juichen. Om er wat luister bij te zetten kreeg elk een palmtak in de hand. Vreezend, dat het anders bij 's keizers komst aan de vereischte vreugdekreten zou ontbreken, had het stadsbestuur gemeend, op die wijze hierin te voorzien.’
Het Amsterdamse dagblad vertelde over het bezoek van H.H.M.M. aan de schouwburg:
‘Een ontzaglijke toevloed had zich gisteren naar de schouw-
| |
| |
burg begeven. Bij het verlangen om de talenten van Talma en mejuffrouw Duchenois te zien, voegde zich een veelvermogender dan alle de overigen, dat, om het gezicht van twee aanbiddelijke souvereinen te genieten. De verwachting van het publiek is geenszins teleurgesteld geworden; ten half negen uren zijn H.H.M.M. in Hoogstderzelver loge gekomen en nu bevond zich het schouwtooneel in de zaal; het leverde een uitmuntend gezicht op, een talloos gezelschap te zien, geheel opgerezen, lauriertakken in de hoogte schuddende en deze eenparige vreugdekreet herhalende: Leve de Keizer, leve Marie Louise! Zoodra de geestdrift der aanschouwers toeliet, dat iets anders dan hunne stemmen gehoord werd, hief het orohest de aria aan: Ou peut - on être mieux, qu'au sein de sa famille. Het gejuich van leve de Keizer barstte opnieuw uit, en zijne Majesteit boog zich over zijn loge en scheen door zijn toegenegen glimlach te zeggen: voorwaar, ik ben temidden mijner kinderen ...’
Die toegenegen glimlach werd overigens maar zelden gezien. De keizer gedroeg zich meermalen onhebbelijk, vooral tegen dames. Ook geestelijken en professoren moesten het ontgelden. Toen Zijne Majesteit de universiteit te Leiden bezocht, vroeg hij aan de professor in de heelkunde: Maakt u nog al wat lijken?
Het eerbetoon was voor een groot deel een activiteit op last van hogerhand en op staatskosten. In alle steden werden door de maire de sleutels der stad op een fluwelen kussen aangeboden, met de meest vleiende toespraken. In sommige gevallen hebben dezelfde sleutels maar met andere toespraken drie jaar later opnieuw dienst gedaan, bij de plechtige ontvangst van de soevereine vorst Willem Frederik van Oranje.
| |
Een dode natie?
Maar hoe waren de werkelijke gevoelens van de natie? Wij kennen ze het meest uit memoires, die later zijn opgesteld, na de bevrijding, als iedereen zichzelf en anderen wil overtuigen, dat hij ‘goed’ is geweest. Het was inderdaad een tijd van nationale ebbe, van berusting in het onvermijdelijke en niet minder van vrees.
Ellendig was het spionagestelsel. ‘Er zijn brieven van hooge rechterlijke ambtenaren, die bewijzen, hoe zij in het gewone, dagelijksche leven de rol van spion jegens ambtgenooten en personen van hun omgang vervulden. Zij bespionneerden elkander. Wat in
| |
| |
dien stand geschiedde, had ook in lagere kringen in allerlei vormen plaats. De keizerlijke regeering had die noodlottige hoogte bereikt, waarop zij elke aanraking met de publieke opinie miste en schuwde; zij steunde niet meer op de beginselen die zij representeerde. Een algemeen wantrouwen heerschte. In den burgelijken omgang was niemand volkomen veilig, verhaalt een tijdgenoot. Fransche spionnen waarden rond onder allerlei gedaanten. Gemeenzame gesprekken werden afgeluisterd. Het gebruik van een dubbelzinnig woord werd ras ten kwade uitgelegd. Op openbare plaatsen meende men aan het oog der aanwezigen te kunnen zien, of zij Franschgezind waren of niet. De gelaatstrekken der lezers van nieuwstijdingen werden waargenomen, om de inwendige gedachten te raden.’ (Jorissen)
Het gewone volk intussen nam zijn toevlucht in de Iaatste schans van vele verdrukten: het troostte zich met bittere aardigheden. Twee boeren waren in gesprek over de intocht van de keizer. Een hunner verwonderde zich over de eentonige kleding van Z.M. ‘Dat geloof ik wel’, hernam de ander, ‘ik doe ook mijn besten rok niet aan, als ik mijn koeien ga melken.’ Willem de Clercq heeft de anekdote in zijn dagboek opgetekend.
De oud-schepen Wttewaall van Utrecht werd benoemd in de commissie van ontvangst, toen de keizer naar Utrecht zou komen, maar hij weigerde ronduit zitting te nemen, zoals hij ook geweigerd had enig ambt te bekleden tijdens de overheersing. In tegenwoordigheid van Lebrun liet hij zich tegen een andere Hollander zeer ongunstig uit over de gang van zaken, maar een officier in Franse uniform waarschuwde hem voorzichtig te zijn, maar voegde er fluisterend aan toe: Ik ben zelf Hollander en denk als gij. Wij zullen dat volk wel eens het land weer uitjagen. En Falck, die onder Napoleon geen ambt wenste, aanvaardde dat van kapitein van de nationale garde, in de hoop daarmee het vaderland eens van dienst te kunnen zijn.
| |
Bilderdijk.
En dan was er Bilderdijk. Hij had zijn ode aan Napoleon gezongen, hij had zijn verknochtheid aan de koning van Holland betuigd, maar in januari 1811 sprak hij voor de Hollandse Maatschappij in Felix Meritis een afscheid. Zoals hij dat daarna nog vele malen heeft gedaan, in andere situaties, want elk jaar meende hij, dat dit nu het laatste was. Hij draagt in Felix zijn afscheidslied voor en herinnert aan stervende zwanen, die zingen. Het is
| |
| |
in statige alexandrijnen. Maar plotseling springt hij over naar een andere versvorm; in snelle, bijna hijgende regels gaat hij verder:
't Hangt niet aan los geval,
In 't verleden ligt het heden;
In het nu, wat worden zal.
Ja, de nevels dezer nacht
Van den dag, waarop gij wacht.
Hollands naam is weer hersteld.
Holland, uit het stof verrezen,
Zal opnieuw ons Holland wezen;
Stervend heb ik 't u gemeld.
Met ‘ongemene aandoening’ werd deze profetie aangehoord en velen gingen door de koude januari-avond in warme vreugde naar huis.
| |
De tocht naar Rusland.
Al de bitterheid van de inlijving wordt eerst openbaar, wanneer duizenden jonge Nederlanders mee marcheren met het grote leger, dat oprukt naar Moskou. Het valt buiten het bestek van dit boek die tocht in bijzonderheden te beschrijven, maar het Nederlandse volk mag nooit vergeten twee taferelen in een sterk verband te zien: de huldiging van Napoleon als beschermer en vader in 1811 en het wegtrekken van duizenden jonge Nederlanders onder Fran- | |
| |
se vanen naar Rusland, waarvan er zo weinigen zijn teruggekeerd. Feitelijk was de tocht al ten dele een debâcle geworden, toen Moskou werd bereikt. De intendance stond reeds voor onoverkomelijke moeilijkheden, en er was geen voldoende cavalerie meer, om de bewegingen van het leger te dekken. Een behoorlijke verkenning was niet meer mogelijk. En toen de terugtocht noodzakelijk werd door de brand van Moskou, was het, gezien de onmogelijkheid van verkenningen - de cavalerie versmolt nu geheel -, een blind leger, dat door de eindeloze sneeuwvlakten zeulde. Het leger werd een vrijwel weerloze massa zwervers, en elke morgen was het getal kleiner, dat nog weer opstond uit de sneeuw, om de vlucht te vervolgen. Lange tijd bleven des keizers onderdanen onkundig van de ramp, totdat het 29ste en laatste bulletin over het grote leger in Rusland de waarheid onthulde. Het bulletin met het befaamde slot: De gezondheid van Z.M. is nooit beter geweest......
| |
Het offer van Nederland.
‘Hoedanig was het gedwongen deelgenootschap van Nederland aan dezen veldtogt naar Rusland?
Ongeveer 15000 Nederlanders.
Het 4de regiment Husaren, het 3de Grenadiers, het 2de Lanciers, het 33ste Ligte Infanterie, de 123ste, 124ste, 125ste en 126ste regimenten Infanterie van Linie.
Zie hier hoedanig het lot was dezer legerafdeelingen.
Het regiment Husaren. - Op September, bij Borodino tegen de Russische batterijen aangevoerd en door de vijandelijke ruiterij omsingeld, versmolt het tot 46 weerbare manschappen. Weldra op de rol van het leger doorgehaald.
Het regiment Grenadiers. - Op 16 September, reeds tot 500 verminderd, werd het gebruikt om Napoleon, bijna in de magt der vijanden geraakt, te redden. Het werd vernietigd; geen 40 grenadiers bleven over uit het gevecht.
Het regiment Lanciers. - Het kon, om den terugijlenden keizer te begeleiden, slechts een vijftigtal ruiters bijeenbrengen; allen, op twee na, zijn van gebrek omgekomen, of in de handen der vijanden gevallen.
Het 33ste regiment Ligte Infanterie. - Op 16 October bezweek het na heldhaftige weerstand; het overschot, 78 man, waarvan slechts 25 ongekwetst, waren in krijgsgevangenschap.
| |
| |
De vier regimenten Infanterie van Linie. - Slechts één heeft, en slechts in naam, den veldtogt overleefd.
Ter versterking van de regimenten kwamen telkens versche soldaten aan. Het is daardoor onmogelijk het aantal menschenlevens te berekenen, waarop de Russische veldtogt ook Nederland is te staan gekomen.’ ‘Bij zulke toevoeren van jonge manschappen bezweken velen, vóórdat zij het oorlogstooneel bereikt hadden, onder de ontberingen en vermoeijenissen van groote marschen, waaraan zij nog niet gewoon waren, en van de overigen konden velen niet lang een oorlogsleven verduren als dat van het Fransche leger in Rusland. Zoo hebben twee honderd jonge, krachtige Friezen, van de ligting van 1811, bestemd voor het 124ste regiment, in gezelschap van elkander en gezond en welgemoed, den marsch van 500 uren tot Polotzk volbragt; doch in het vijandelijke land zijn zij in korten tijd allen bezweken onder menigerlei ziels- en lichaamslyden.’ (Ontleend aan: Groen, 1813 in het licht der volkshistorie herdacht.)
| |
Het begint te rommelen.
In het voorjaar van 1813 was de heer Wttewaal, van wie reeds eerder sprake was, gedurende enkele uren naar Utrecht geweest. Toen hij op zijn buitengoed Wickenburgh terugkwam, vond hij in zijn achterzak drie papieren, alle drie telkens met een andere vrouwenhand beschreven. Het was een spotdicht op de terugtocht van Napoleon - op de Katabasis of Rapport van Xerxes, II.
Volgens de overlevering zijn binnen 8 dagen afschriften van deze satire over het gehele land verspreid. En intussen kregen de onderprefecten bericht, dat de arrondissementen vrijwilligers te paard moesten aanbieden. Adressen waren bijgevoegd, waarin de begeerte en het vaste besluit werd uitgesproken, om met alle middelen en opofferingen de waardigheid en de eer der natie staande te houden en een bewijs te geven van de onveranderlijke gehechtheid zijner getrouwe Hollandse onderdanen aan Zijne Majesteit. De gemeenteraad van Rotterdam schreef dan ook, dat hij wel diep getroffen was door de verliezen van het grote leger, veroorzaakt door de onnatuurlijk vroege winter, maar - ‘de terugkomst van Uwe Majesteit heeft alles in een ogenblik van aanzien doen veranderen’. Er kwamen inderdaad vrijwilligers, gelokt door de hoge premies die uit de publieke kassen werden geboden.
In april 1813 moesten de mannen van 40 tot 60 jaar voor de
| |
| |
nationale garde worden opgeschreven. Maar overal in Holland kwamen er volksbewegingen; te Zaandam werd in de nacht een protest aangeplakt met deze woorden: ‘Wij Hollanders hebben zoveel opgeofferd om de Fransen hier te krijgen, laten wij nu eens evenveel opofferen om hen te verwijderen.’ In de dorpen van het Rijnland kwam het tot een volslagen opstand, met name in Oudshoorn, Aarlanderveen, Alphen en Woubrugge. En het verzet maakte zich ook van Leiden meester, waar de oranjevlag van de toren wapperde. Het was een verzet zonder leiding en zonder uitzicht. Geen enkel man van aanzien deed er aan mee. Toen de Franse troepen het gezag hadden hersteld, hield de krijgsraad zitting. Op de vestingwal bij de Koepoort werden gefusilleerd Cornelis van den Bos, timmerman te Aarlanderveen, Cornelis Kruyk, huisbediende te Alphen, Abraham van Duren, schoenpoetser te Leiden en Frans Ribot, lijndraaier te Leiden. De smalle gemeente had zich verzet. Maar een tijdgenoot schreef, dat de mutsen van de mannen en de rokken van de vrouwen met oranjestrikken waren overdekt. Het was meer dan 18 jaar geleden, dat Oranje in ballingschap ging, en niemand wist in Nederland in welk land zich de Prins van Oranje bevond. Maar oranje bleef het teken van het verzet en het symbool van de vrijheid.
| |
Gardes d'honneur.
Tot nu toe hadden de aanzienlijken alleen hun geld geofferd. Ook wanneer hun zoon aanlootte voor de dienst, bleef het een geldkwestie, want zij konden een remplaçant voor hem kopen. Maar nu dwong Napoleon de zonen der aanzienlijken dienst te nemen. Zij moesten gardes d'honneur worden. Zij werden cavaleristen van deftige eskadrons, zij zouden fraaie uitmonsteringen dragen, die ze zelf moesten betalen. Zij waren bedoeld als gijzelaars. De vrijwilligers werden door de prefecten aangewezen, zij kregen van het feit, dat zij bestemd waren om vrijwillig garde d'honneur te worden, bericht op de volgende wijze: ‘Ik heb de eer U te verwittigen, dat ik U aangewezen heb om deel uit te maken van het contingent gardes d'honneur, hetwelk Zijne keizerlijke en koninklijke Majesteit machtigde hem aan te bieden. Opgevoed in de beginselen der eer, zult gij ongetwijfeld zeer verheugd zijn, dat de loopbaan daarvan U op een zoo vleiende wijze geopend wordt, en zult gij U haasten om aan de U door mij gedane oproeping te beantwoorden.’
| |
| |
| |
De spanning groeit.
Het was een mooie zomer, die van 1813, maar sommigen die gehoopt hadden op een beslissende verandering, hadden het gevoel, dat de dagen en weken traag voorbijgingen. Napoleon streed in Duitsland tegen de Pruisen en Russen, niet zonder succes, en de tijd scheen te rijpen tot een compromis. Een compromis, dat betekende uitzicht voor Pruisen en misschien voor andere Duitse staten, maar niet voor Nederland. En toch, het verlangen groeide, de lagere volksklasse had het hard te verduren en vele aanzienlijken, ‘die wat te verliezen hadden’, begrepen meer dan ooit, dat niet alleen verzet, maar ook onderwerping zou kunnen leiden tot dit verlies. De flinksten waren bereid wat te doen, zelfs wat te wagen, de anderen hoopten dat er wat zou gebeuren. In de herfst namen de zaken voor Napoleon een ongunstige wending. Oostenrijk sloot zich aan bij de Geallieerden, Zweedse troepen onder de bekwame kroonprins Bernadotte, eens een maarschalk van Napoleon, maar nu de aangenomen zoon van de Zweedse koning, brachten de noordoostelijke flank van het keizerrijk in gevaar.
Tenslotte besliste de volkerenslag bij Leipzig. De keizer werd totaal verslagen en mocht blij zijn, dat hij met de resten van zijn leger zich een terugtocht kon banen naar de Rijn. In heel Duitsland golfde een sterke nationale beweging. En niet minder sterk was het Spaanse nationalisme, dat door de Engelsen onder Wellington werd gesteund. Napoleon vond het nodig te waarschuwen, hij deelde aan Schimmelpenninck mee, dat de Hollanders geen dwaasheden moesten beginnen. Hij zou hun land nog liever aan de golven teruggeven, dan dat hij ze een kans zou laten de zijde van de Geallieerden te kiezen. En het was al weer maanden geleden, dat enige ongenoemden een Scheveningse predikant verzochten, om in de kerk te laten zingen Ps. 126:1:
Wanneer de Heer, uit 's vijands macht,
't Gevangen Sion wederbracht
En dat verlost' uit nood en pijn,
Scheen 't ons een blijde droom te zijn.
| |
| |
42. ‘Het Landen der Engelschen op het Eiland Walcheren en atacque op het Fort den Haak, in de Maand Augustus 1809.’ Gravure door A. Lutz naar een tekening van I. Jelgerhuis (Rijks Prentenkabinet, A'dam).
43. De conscriptie te Amsterdam. Gravure van E. Schmetterling naar een tekening van H.P. Oosterhuis (Rijks Prentenkabinet, A'dam).
| |
| |
44. Napoleon in het Kremlin tijdens de brand van Moskou, naar een schilderij van W. Weresj tsjagyn.
45. Vertrek van de Gardes d'Honneur van Amsterdam, buiten de Weesper Poort, in oktober 1812. Gravure van R. Vinkeles (Rijksmuseum, A'dam).
| |
| |
46. Facsimile van een departementale courant, gedateerd 12 april 1813.
| |
| |
47. Spotprent op de doortocht der Franse douaniers door Amsterdam. Het onderschrift luidt: ‘Zoek maar uit, zoek maar uit, zes Douane voor een duit!’
48. Het inbrandsteken der douanehuisjes te Amsterdam, 15 november 1813, naar een tekening van G. Lambertsz (Rijks Prentenkabinet, A'dam).
| |
| |
49. De kazematten van de vesting Naarden in 1814, naar een schilderij van P.G. van Os (Rijksmuseum, A'dam).
50. Bivak der Kozakken buiten de Muiderpoort te Amsterdam, november 1813, naar een anonieme tekening (Rijksmuseum, Amsterdam).
| |
| |
51. Leopold, graaf van Limburg Stirum. Gravure van C. Hamburger (Rijksmuseum, A'dam).
52. A.F.J.A. van der Duyn van Maasdam, naar een prent van C.C.A. Last (Universiteitsbibliotheek, A'dam).
| |
| |
53. Gijsbert Karel van Hogendorp (Archief J. van Rhijn, R'dam).
54. Mr. A.R. Falck, naar een schilderij van J.A. Kruseman (Coll. Icon. Bureau, 's-Gravenhage).
| |
| |
55. Proclamatie bij de aanvaarding van het Algemeen Bestuur in naam van de Prins van Oranje.
56. De aanvaarding van het Hoog Bewind in naam van de Prins van Oranje op 20 november 1813 ten huize van Gijsbert Karel van Hogendorp, naar een schilderij van J.W. Pieneman (Rijksmuseum, A'dam).
Afgebeeld zijn o.a. Van Hogendorp (zittend vanwege de jicht), Van der Duyn van Maasdam en Van Limburg Stirum. Rechts vooraan, met opgeheven hand, de Haagse commandant kolonel Witte Tullingh.
|
|