| |
| |
| |
6. Breekbare marionetten
De grote illusie.
Even scheen het, dat er onder het Staatsbewind betere tijden zouden aanbreken. In 1802 werd met Engeland de vrede van Amiens gesloten, waarin ook Nederland deelde. De blokkade nam een einde, de handelsvloten voeren weer uit, het contact met Java werd hersteld. Maar in 1803 was het al weer oorlog met Engeland en het werd weer stil aan de kaden. Een nieuwe coalitieoorlog tegen Napoleon begon.
Napoleon werd in 1804 keizer der Fransen; er was nu ook formeel een eenhoofdig bestuur. Hetzelfde wenste hij in Nederland, en daarbij dacht hij aan Schimmelpenninck. Een bekwaam man. De proef kon worden genomen. Er moest een einde komen aan het bewind van ‘weinigen, zonder vaderlandsliefde en kracht’.
En Schimmelpenninck dacht er ook zo over. Hij had immers al meer zijn gedachten gericht op Amerika met zijn machtige president. Zo liet hij zich door Napoleon gemakkelijk vangen. Hij gaf zich over aan de grote illusie, dat hij afhankelijkheid van de keizer zou kunnen verenigen met een politiek, die Nederland waarlijk van dienst zou zijn. Waarom? Omdat hij geloofde, dat de keizer hem persoonlijk genegen was. De welwillendheid jegens zijn persoon zou de brug zijn, waarop het Hollandse belang en dat van Frankrijk elkaar zouden ontmoeten. Dit is een illusie. Dit is erger, dit is een staatkundige fout. Napoleon zag in Schimmelpenninck alleen maar een bruikbaar instrument. Veel later, in de dagen van Koning Willem II, heeft de zoon van Schimmelpenninck het leven van zijn vader beschreven, en diens houding trachten te verdedigen. Maar toen heeft Thorbecke een van zijn beste historische opstellen geschreven, onverbiddelijk en scherp, en hij heeft het beleid van Schimmelpenninck gewraakt. Thorbecke twijfelt niet aan de eerlijke bedoelingen van Rutger Jan. ‘En juist daarom toont zijn voorbeeld te helderder, hoe bedriegelijk de, soms als toppunt van Staatskunst geprezene, toegevendheid aan de omstandigheden is, zodra zij ons verleidt te doen, wat wij laken.’
| |
Raadpensionaris.
Schimmelpenninck ontwierp zelf de nieuwe constitutie, die hem
| |
| |
maakte tot hoofd van de staat. Napoleon heeft er eerst nog het een en ander in laten veranderen, en toen werd zij door het Wetgevend Lichaam goedgekeurd en aan een volksstemming onderworpen. Het soevereine volk had geen bezwaar. Slechts een paar procent van de kiezers deed van zijn gevoelen blijken en de uitslag was: 14.000 voor en 136 tegen. Men heeft werkelijk ook nog de moeite genomen, de thuisblijvers bij de voorstemmers te rekenen en dan wordt het 353.322 voor en 136 tegen.
Schimmelpenninck werd nu president van de Bataafse Republiek en hij kreeg de titel Raadpensionaris, wat er historisch èn psychologisch volkomen naast was. Hij resideerde op het Huis ten Bosch en omringde zich met een zekere statie, wat op de nuchtere mensen weinig indruk maakte.
Groot was de macht, die hij bezat. Hij had de uitvoerende macht en moest zijn wetsvoorstellen voorieggen aan een Wetgevend lichaam, dat ook nu weer noch het recht van initiatief, noch dat van amendement had. Het bestond uit slechts 19 leden, en die leden werden voor de eerste keer door Schimmelpenninck benoemd. Later zouden zij door de raden der departementen worden gekozen.
Groot was de macht, die hij bezat ......? Ja, als men een ogenblik wegrekent, dat als het er op aankwam, alles afhing van de goedkeuring van de keizer......
Met die goedkeuring leek het eerst zo goed te gaan. Verhuell, een marineman, anti-Engels in hart en nieren, eens een trouw aanhanger van Oranje, later nauw aan Napoleon verbonden (hij was een van de eerste buitenlanders, die begiftigd werden met het Legioen van Eer en zijn naam staat op de Arc de Triomphe te Parijs), heeft er over geschreven aan Schimmelpenninck: ‘Ik had de satisfactie, te mogen horen, dat Z.M. zich allergracieust over Uwe bestiering expliceerde. Het komt mij dus voor, dat onze positie niet verergerd is, en dat de groote Vorst, welke de eminentste en bewonderingswaardigste hoedanigheid in zich vereenigt, ook zijne weldadige oogmerken tot ons uitstrekken zal. Dit straalde in alles door, en het is op goede gronden, dat ik mijn hoop daarop vestige...’
In elk geval deed Schimmelpenninck zijn best, en tijdens zijn bewind is er voor het eerst na 1795 belangrijk constructief werk verricht: er kwam, door Gogel, de minister van Financiën, een nieuw belastingstelsel, dat de Franse tijd verre heeft overleefd. Er kwam een onderwijswet, die tot 1857 van kracht is gebleven,
| |
| |
en die een christelijke staatsschool voor allen wilde, maar van een Christendom boven geloofsverdeeldheid, dat meer aandacht schonk aan de geschiedenis van de ‘brave Jozef’ dan aan de betekenis van het kruis van Golgotha.
Maar de ijver baatte niet. En de welwillendheid van de keizer was een illusie. Het bewind van Schimmelpenninck, van de ‘zachtzinnige autocraat’, heeft maar een jaar geduurd.
| |
Bede om een koning.
Het jaar 1805 is het jaar van grote beslissingen. Het was het eerste jaar van de keizer. En dat jaar bracht hem, precies een jaar na zijn kroning, de grote overwinning in de Driekeizersslag van Austerlitz, waardoor hij volstrekt oppermachtig werd in Europa, maar alleen op het vasteland. Want in hetzelfde jaar behaalden de Engelsen hun grote overwinning bij Trafalgar, waarbij Nelson sneuvelde. Deze slag kan worden vergeleken met The Battle of Britain in 1940. In beide gevallen bleef het eiland onaantastbaar voor de overweldiger, die het hele continent ging overvleugelen. En omdat Napoleon Engeland niet in zijn macht kon krijgen, ging hij het hele continent van Engeland isoleren en tegen Engeland weerbaar maken. Hij trachtte naar een systeem van vazalstaten, een federatie van afhankelijke gebieden. Elk van die gebieden moest een vorst hebben, die een bloedverwant en tegelijk een ambtenaar van de keizer was. Voor Nederland was 's keizers broer Lodewijk Napoleon bestemd. Iedere dictatuur heeft er behoefte aan, redelijkheid of edelmoedigheid te huichelen. Toen Napoleon door Talleyrand aan Schimmelpenninck liet schrijven, dat hij een verandering in het bestuur wenste, heette het, dat Z.M. ongerust was, omdat de ogen van Schimmelpenninck slechter werden. Maar toen Verhuell in Parijs poolshoogte ging nemen, kreeg hij het te horen: of een keizerlijke prins òf inlijving.
Zonder Schimmelpenninck kon er geen enkele wettelijke maatregel worden genomen om tot de verandering van bestuur te komen, want hij alleen had het recht van initiatief. Hij ging tegenstribbelen. Toen kwamen de leden van het Wetgevend Lichaam met hoge functionarissen bijeen in een zgn. Groot Besogne, en die vergadering besloot tot onderwerping.
Weer is het Thorbecke, die hierover zijn onverbiddelijk vonnis heeft geveld: ‘De houding van het Groot Besogne was die van menschen, overrijp tot onderwerping...’
| |
| |
28. Het werven van matrozen voor de marine in 1795 op de Grote Markt te Rotterdam. In het midden de vrijheidsboom, rechts het standbeeld van Erasmus, op de achtergrond de St. Laurens.
| |
| |
29. Pieter Paulus, naar een gravure van Ch.H. Hodges (Rijksprentenkabinet, A'dam).
30. De Nationale Vergadering van 1796, naar een gravure van Reinier Vinkeles (Rijksmuseum, A'dam).
| |
| |
31. I.J.A. Gogel, naar een schilderij van M.I. van Bree (Rijksmuseum, A'dam).
32. De staatsgreep van 12 juni 1798, naar een gravure van R. Vinkeles en D. Vrijdag (Rijksmuseum, A'dam). De afbeelding geeft het moment weer, waarop het lid van het Uitvoerend Bewind, S.J. van Langen, wordt gearresteerd.
| |
| |
33. De slag bij Kamperduin, 11 oktober 1797, naar een gravure van Robert Dodd (Rijks Prentenkabinet, A'dam). Rechts het vlaggeschip van Vice-admiraal J.W. de Winter, dat in brand is geschoten en op het punt staat zich over te geven.
34. Overgave van de Hollandse vloot door Vice-admiraal J.W. de Winter aan de Britse admiraal Lord Duncan aan boord van Hr. Ms. ‘The Venerable’ op 11 oktober 1797, naar een gravure van de Engelse tekenaar Daniel Orme, die zich noemt ‘historical engraver to Her Majesty and the Prince of Wales’ (Rijks Prentenkabinet, A'dam).
| |
| |
35. H.W. Daendels, naar een gravure van Ch.H. Hodges (Rijksmuseum, A'dam).
36. De slag bij Bergen, 19 september 1799, naar een tekening van J.A. Langendijk (Rijks Prentenkabinet, A'dam).
| |
| |
37. Rutger Jan Schimmelpenninck, raadpensionaris van Holland, naar een schilderij van Ch.H. Hodges (Rijksmuseum, A'dam).
38. C.H. Verhuell, naar een schilderij van L.A.G. Bouchet (Gemeentemuseum, Arnhem).
| |
| |
39. Koning Lodewijk Napoleon, naar een schilderij van Ch.H. Hodges (Rijksmuseum, A'dam).
| |
| |
40. Koning Lodewijk Napoleon bezoekt het verwoeste Rapenburg na de ontploffing van het kruitschip, 12 januari 1807. Gravure van R. Vinkeles en D. Vrijdag (Rijks Prentenkabinet, A'dam).
41. In de barre winter van 1809 bracht Koning Lodewijk een bezoek aan door overstroming en ijsgang geteisterde gebieden. Deze gravure van R. Vinkeles (Rijksprentenkabinet, A'dam) geeft een beeld van ‘het gevaar waar in de Koning zich bevondt, op den Dalemschen-dijk, door het opkruijen der ysschotzen, in Louwmaand 1809’.
| |
| |
Er is dus een deputatie naar Parijs gestuurd met Verhuell als voorzitter, en die deputatie heeft de keizer gesmeekt, dat Louis Napoleon Koning van Holland mocht worden. Het verzoek is voorgelezen van een stuk papier en de tekst was eerst door Talleyrand goedgekeurd. ‘Wij smeken Uwe Majesteit ons toe te staan als hoogste chef van onze republiek, als Koning van Holland, Prins Louis Napoleon, broeder van Uwe Majesteit, aan wie wij met een volledig en eerbiedig vertrouwen opdragen de bescherming van onze wetten, de verdediging van onze politieke rechten en al de belangen van ons dierbaar vaderland......’
Het verzoek werd ingewilligd. Maar het was slechts edelmoedigheid van Frankrijk, dat niet tot annexatie werd besloten. Louis, die altijd al door Napoleon bevoogd was (hij was trouwens ook met een stiefdochter van de keizer, met Hortense de Beauharnais getrouwd), kreeg te horen: ‘Houd nooit op, Fransman te zijn. De waardigheid van Connétable des rijks wordt door u en uw afstammelingen behouden: zij zal u de plichten voor de geest roepen, die gij jegens mij te vervullen hebt, en u het gewicht doen inzien, dat ik hecht aan het bewaren van de vestingen, die het Noorden mijner staten dekken en die ik aan u toevertrouw. Onderhoud in uw onderdanen de geest van enigheid en van liefde voor Frankrijk.’ En Lodewijk beloofde, dat hij zou regeren, zoals Zijne Majesteit zou bevelen.
| |
Brantsen.
Thorbecke heeft geschreven, dat de heren, die tot het verzoek om Lodewijk Napoleon tot koning te mogen ontvangen, hadden besloten, overrijp waren tot onderwerping. Brantsen was een van de vijf heren, die het verzoek indienden. Hij was een Geldersman, een Oranjeklant, maar hij was gelukkig geweest met een van de brieven uit Oraniënstein. Toen Schimmelpenninck raadpensionaris werd, ging hij als gezant naar Parijs. Hij heeft een onderonsje gehad met de nieuwe Koning en schrijft er over aan zijn vriend Van der Goes, dat Z.M. hem op de gracieuste wijze had gezegd, dat hij maar moest kiezen. Wilde hij in Parijs blijven, dan zou dat kunnen en dan zou hij de titel krijgen van ambassadeur. Wilde hij liever naar Holland terug, dan moest hij het maar zeggen, welke post hij daar het liefst had. ‘Ik heb, op 't oogenblik niet wetende wat voor mij in Holland geschikt was, geantwoord, dat ik nog wel een jaar wilde hier blijven, maar dan gaarne een
| |
| |
conventabele post in het land wilde hebben, hetgeen dadelijk beloofd werd.’ Brantsen wist bij zulke gelegenheden zich ook zijn vrienden te herinneren: hij had een goed woordje voor Van der Goes gedaan. Maar hij had ook niet verzuimd, de Koning te waarschuwen voor Mr. Hendrik van Stralen, ook een oud-Oranjeklant, maar die Schimmelpenninck in het Groot Besogne had gesteund. ‘Heintje van Stralen’ werd dan ook door de nieuwe koning onmiddellijk ontslagen, al werd hij later toch weer diens adviseur in financiële zaken.
| |
Gedrang rondom de Koning.
Zo hadden wij dan een koning. De Nederlanders zijn nooit monarchaal van aanleg geweest. Toen de A.R. partij in 1878 haar program van beginselen opstelde (zij was de eerste politieke partij), stelde zij uitdrukkelijk vast, dat zij geen principiële voorkeur had voor de monarchie boven de republiek of omgekeerd. Wèl achtte zij het een zegen voor ons land, dat het Oranjehuis geroepen was, hier te regeren. Inderdaad, het Nederlandse volk is meer Oranjegezind dan koningsgezind.
In 1806 een koninkrijk! Sommigen zeggen, dat, hoe vernederend het ook was, dat ons dit koningschap werd opgelegd, het toch een voordeel was, dat we nu vertrouwd geraakten met de gedachte aan een monarchie. Deze redenering heeft weinig waarde. Het Nederlandse volk is altijd nieuwsgierig, als er vreemdelingen komen opdagen, en de belangstelling voor Koning Lodewijk is weinig meer geweest dan deze nationale hebbelijkheid. Met één restrictie. Een schare deftige lieden en een niet gering aantal ambitieuze lieden heeft zich om de Koning verdrongen. Falck schrijft in zijn gedenkschriften: ‘Het scheen, alsof Louis Napoleon een vereenigingspunt zou zijn voor wat vroeger tegenover elkaar stond. Patriotten dienden hem en Prinsgezinden maakten hem ijverig het hof; Roomsen en Hervormden deelden gelijk in zijn waardeering. De oude adel kwam zijn opwachting maken, in verschillende aristocratische gezinnen werd een zoon gedoopt met de voornamen Louis Napoleon.’
En Lodewijk Napoleon deed zijn best, zijn koninkrijk een glorieus aanzien te geven. Hij had ambassadeurs in het buitenland en maarschalken bij het leger; hij verhief verschillende heren in de adelstand; hij stelde een ridderorde in met de zinspreuk: doe wel en zie niet om.
| |
| |
| |
Conscriptie.
Maar de keizer weigerde de ridderorde, waarvan de versierselen natuurlijk ook aan hem werden toegezonden, te dragen en hij wilde evenmin, dat iemand uit zijn omgeving er zich mee tooide. Hij schreef aan zijn broer: ‘Gij moet geen maarschalken, baronnen en graven maken, maar soldaten. Reeds meer dan eens heb ik u geraden de conscriptie in te voeren. Wat te beginnen zonder leger? Hoe is het mogelijk, dat gij niet inziet, dat, bij een leger als het uwe, de aanstelling van maarschalken een onbehoorlijke en belachelijke daad is.’
Dat was een belangrijk verschilpunt tussen de beide broers. Napoleon riep om een sterk leger, ook in Holland. En dat ging niet, tenzij de jonge mannen gedwongen werden dienst te nemen. Maar die dwang botste tegen de gevoelens der Nederlanders en Lodewijk trachtte hen in dit opzicht te ontzien. Hij nam zijn toevlucht tot allerlei lapmiddelen. Zelfs moesten de weesjongens, die in gestichten werden opgevoed, als zij boven de zestien waren en gezond van lijf en leden, soldaat worden en zij werden uit de weeshuizen weggehaald, wat in Rotterdam aanleiding gaf tot een volksbeweging, waarbij de wezen werden verlost en voor het merendeel konden onderduiken.
| |
Smokkelhandel.
In de veldtocht van 1806-'07 had Napoleon korte metten gemaakt met Pruisen. Het rijk van Frederik de Grote werd teruggebracht tot een middelgrote staat oostelijk van de Elbe. De monden van de Rijn en van de Elbe stonden nu onder Franse controle. De laatste wegen naar Engeland dienden te worden afgesloten. Het Continentaal Stelsel werd te Berlijn afgekondigd, een zelfblokkade van het continent, waardoor alle handelsverkeer met Engeland verboden werd, maar in feite ook de onmogelijkheid van andere aanvoer over zee werd aanvaard. De Nederlanders wisten, dat hun welvaart stond of viel met de verbindingen over zee. Het Continentaal Stelsel betekende de doodsteek voor ons land. Lodewijk Napoleon deed nu, wat ook de mannen van het Staatsbewind en Schimmelpenninck hadden gedaan: hij kondigde alle Napoleontische maatregelen netjes af, maar zorgde niet voor naleving. Het was algemeen bekend, dat het achterwege blijven van controle met zijn medeweten en instemming gebeurde. Geen wonder, dat elk vissersdorp een centrum werd van smokkelhandel, en alle vissers- | |
| |
schuiten op zee blijkbaar geschikt waren, om Engelse lading over te nemen.
| |
Een nationaal koning?
Werkelijk, Lodewijk Napoleon deed zijn best. Ondanks alles wat er gebeurd was, ondanks de feiten, die hij voor zijn ogen zag, ondanks wat hij zelf nadrukkelijk aan zijn broer had beloofd, probeerde hij voor alles Nederlander te zijn door voor de Nederlandse belangen te waken. Hij probeerde de Nederlandse taal te leren en Bilderdijk werd zijn leermeester. Deze was in 1805 na tien jaren van ballingschap teruggekeerd, en Lodewijk was zo goedgunstig jegens hem, dat de financiën van Bilderdijk er in geen tijden zo goed hadden voorgestaan. Bilderdijk was niet ondankbaar. Hij verklaarde zich aan de Koning verknocht, ‘ook boven plicht en dank, en steeds verkleefd tot 's levens laatsten sprank’.
Men kan niet zeggen, dat het onderwijs van Bilderdijk een groot succes is geweest. Zelfs moet Lodewijk eenmaal hebben gezegd: ik, uw konijn, in plaats van: ik, uw koning. In elk geval zijn er briefjes van hem bewaard, die meer dan erbarmelijk zijn, wat het Nederlands betreft.
De noden en moeilijkheden van het volk gingen de Koning zeer ter harte en zijn levendige en actieve belangstelling en deelneming bij de ramp te Leiden, waar een schip met buskruit, aan het Rapenburg gemeerd, in de lucht vloog, bracht hem dichter bij vele Nederlanders. Deze ramp van Leiden is mede daardoor meer bekend gebleven dan andere soortgelijke rampen, ook in later tijd, zoals de grote ontploffing te Muiden in 1883. Het gebeurde op de twaalfde januari 1807, vlak na zonsondergang. Reeds van half tien des morgens had het schip daar aan de noordzijde van het Rapenburg gemeerd gelegen, en niemand wist, dat het 37.000 pond buskruit aan boord had, ingenomen bij de kruitmolen te Ouderkerk aan de Amstel. Hoe het gekomen is, weet natuurlijk niemand, maar het schip vloog in de lucht en Leidens mooiste stadswijk was in weinige ogenblikken een puinhoop. Prof. Knappert heeft een eeuw later alles tot in bijzonderheden beschreven en ook bijzondere aandacht geschonken aan de godsdienstige reacties. Want terwijl sommige predikers opriepen tot zelfinkeer en bekering, omdat men de hand Gods in deze ramp moest opmerken, verzetten anderen zich hevig tegen deze vermaningen, want ‘welk
| |
| |
punt van aanraking is er tusschen godzaligheid en buskruit?’ De laatste uitdrukking komt voor in een anoniem pamflet, waarschijnlijk van de hand van Elias Annes Borger, die het in elk geval in een later geschrift verdedigde.
De Koning heeft al het mogelijke gedaan om te troosten en te helpen, hij haastte zich naar de plaats van de ramp en hij riep alle landgenoten op, om de nood zoveel mogelijk te lenigen. Ook dit vond de keizer nog weer verkeerd, want een vorst vraagt niets van de onderdanen, hij beveelt.
Ja, de Koning was een gemoedelijk man en van die gemoedelijkheid werden aardige staaltjes verder verteld. Zo'n man valt bij de gemoedelijke Nederlanders wel in de smaak. Maar werd hij daardoor een nationaal koning? Een man, die de diepe, veelszins verborgen bronnen van het nationale leven kende en er door gesterkt werd? Daar is geen sprake van. Uit gemoedelijkheid kan goedkope populariteit voortspruiten, goede bedoelingen kunnen met een goede aantekening worden beloond, maar een nationaal koningschap...... Da Costa heeft het gezegd:
Daar zijn ook martelaren,
Op Neerlands grond geweest:
Geen Lodewijk, geen Willem
Heeft ooit die keus gevreesd.
| |
Invasie.
En toen kwam er in 1809 een Engelse invasie in Zeeland. De bedoeling van die invasie was tweeërlei. Vooreerst een nieuw front te vormen, om Oostenrijk te steunen, dat in 1809 opnieuw de strijd tegen Napoleon begonnen was. Maar in dat opzicht kwam de invasie te laat; zij kwam na de Oostenrijkse nederlaag bij Wagram, toen er reeds over de vrede werd onderhandeld. Maar het meer nabije doel was de bezetting van Antwerpen, volgens Napoleon een pistool op de borst van Engeland en een koninkrijk waard. Na Trafalgar begonnen de Fransen weer aan de vorming van een zeemacht te werken en Antwerpen zou een maritiem steunpunt worden, een tegenhanger van Chatham.
De invasie is mislukt, doordat de Engelse bevelhebber zijn tijd verdeed met een belegering van Vlissingen; zijn leger werd bovendien zwaar geteisterd door de malaria.
Lodewijk Napoleon deed wat hij kon, hij sleepte alle manschappen en materiaal bij elkaar, dat maar dienen kon. Ook boekten
| |
| |
zijn Hollandse soldaten een succes door de herovering van de versterkingen van Bath op Zuid-Beveland, een wapenfeit, dat door Bilderdijk verdienstelijk is bezongen. Toen de Engelsen niet doorzetten, schoot er al gauw niets anders over dan de expeditie te beëindigen. Alleen Walcheren bleef nog maanden bezet, en werd een centrum van smokkelhandel.
Napoleon was woedend. Had hij niet, toen Lodewijk koning werd, bij herhaling gesproken over de dekking van zijn noordgrens? En nu was het gebleken, dat die noordelijke flank feitelijk ongedekt was. Tot in de dalen van Savoye waren de Franse schutters opgeroepen, omdat de Engelsen voor de poorten van Antwerpen stonden. Het was een beschamend feit. Lodewijk werd met verwijten overladen. Het liefst wilde de keizer nu maar direct het koninkrijk Holland liquideren, maar de internationale politiek liet een zo forse stap op het moment niet toe. Hij liet zijn broer naar Parijs komen en behandelde hem als een staatsgevangene. Prof. Japikse schrijft er van, en ieder die de stukken heeft nagezien, moet hem volledig gelijk geven: ‘De ontvangst van Napoleons zijde had dat bijtend sarcasme, gemengd met onbeschaamde huichelachtigheid, die in dit genie zo afstotend zijn en die men in de keizerlijke brieven aan Lodewijk te kust en te keur kan aantreffen.’ Na eindeloze chantage werd de Koning een traktaat afgedwongen, waarbij de Franse grens opschoof tot de Waal en het Hollandsch Diep en Napoleon alle waarborgen kreeg dat het Continentaal Stelsel overal op de strengste wijze naar 's keizers orders zou worden gehandhaafd. Feitelijk werd Holland reeds bezet gebied. De keizerlijke generaal Oudinot had het bevel over de troepen, ook in Holland, en behoefde geen inmenging van koninklijke autoriteiten te dulden. Er volgde een onwaardig naspel van drie maanden, waarbij Napoleon de positie van zijn broer onmogelijk trachtte te maken. Lodewijk deed tenslotte een stap, die Napoleon niet had verwacht: hij deed afstand van de regering ten behoeve van zijn zoon, en benoemde Hortense tot regentes.
Daardoor dwong hij de keizer, het decreet van de inlijving dat al gereed lag, te veranderen. De troonsafstand werd nu het nieuwe motief. Nederland was bij Frankrijk ingelijfd. Een deel geworden van het keizerrijk. En Amsterdam was de derde stad van het rijk, na Parijs en Rome.
‘Naarmate het Calvinistisch hart der Nederlanders flauwer is gaan kloppen, en er in hunne eigen oogen betere menschen
| |
| |
uit hen groeiden, of althans in den algemeenen zin van het woord beschaafder Europeanen, is Nederland allengs eene mogendheid van den tweeden rang geworden, en zelfs, voor zijne pekelzonden, hoewel maar voor een poos, in de nadagen van professor Maatig, uit de rij der Europeesche natiën geschrapt.’ (Busken Huet) |
|