| |
| |
| |
5. De Franse tijd
De juiste naam.
Met het jaar 1795 begint in Nederland de Franse tijd. Men kan geen betere naam voor dit tijdperk kiezen. Alles, wat door de bewindhebbers in Nederland werd ondernomen, belet of besloten, werd gedaan in overleg met of na aansporing van de Fransen. Het is niet altijd van harte gegaan, maar de buitenwacht merkte daar weinig van. Terwijl er b.v. over het Haags Verdrag lang is gestreden, omdat het één stuk onrecht was jegens Nederland, werd het officieel geprezen als een bewijs van de Franse edelmoedigheid. Die methode was toen blijkbaar al bekend: de vazallen spreken in het openbaar de grote meester nimmer tegen, maar hebben alleen bewonderende woorden voor hem.
De Franse tijd maakte een einde aan de grote gevarieerdheid op staatkundig gebied. Tot nu toe waren er zeven gewesten, die vrijwel als zelfstandige staten konden worden beschouwd; iedere stad had eigen onaantastbare rechten, een eigen rechtspraak, verordeningsbevoegdheid op een uitgebreid gebied. Op het platteland waren vaak heerlijke rechten in bonte verscheidenheid; er waren enclaves, afhankelijke gebieden, generaliteitslanden. Maar de Franse tijd bracht eenheid door gelijkvormigheid. Men wilde slechts ‘één oppermachtig bestuur, dat zich over alle gewesten uitstrekte en waaraan alle geestelijke en stedelijke besturen, als uitvoerende en bewindvoerende lichamen, volkomen en zonder enige voorbehouding, ondergeschikt waren’.
In de tweede plaats maakte de Franse tijd een einde aan de bevoorrechte positie van de Nederduits Gereformeerde Kerk. Tot 1795 sprak de overheid in officiële stukken van de ware Christelijke Gereformeerde religie; zij vroeg van haar dienaren, van die religie confessie te doen, of op zijn minst te zijn ‘een liefhebber van dezelve’. Soms scheen het bijna, alsof de Waalse Kerk in sommige plaatsen een aparte Hervormde gemeente had voor de regentenaristocratie en wat daarmee op voet van gelijkheid verkeerde. L.E. heeft een novelle geschreven, Friesche Jayke, over een verweesd nichtje, dat door haar tante, Madame Von Schlippenbach, in huis was genomen, maar waarover de weldoenster mediteerde: ‘Een stil, ontevreden jong meisje, dat altijd klaagde over hoofdpijn, die op alles wat aan te merken had! Had zij on- | |
| |
langs nog niet de aanmerking gemaakt, dat zij eindelijk wel eens naar een Hollands sprekende Dominé wilde gaan, inplaats van naar de Waalse Kerk, waar zij het Frans niet altijd verstond! Mevrouw von Schlippenbach had altijd voldoende aan de Franse preek - Jayke behoorde haar te volgen! Dan moest Jayke haar Frans maar wat aanleren, als zij het niet begreep; de Dominé preekte duidelijk genoeg. - De Waalse Kerk was de mode-kerk; daar kwamen de leden van de vreemde regimenten en van de legaties...’
De openlijke exercitie van de ‘Paepsche religie’ was tot 1795 officieel verboden, maar werd oogluikend toegelaten. De Mennonieten hadden grotere vrijheden, al mochten hun kerkgebouwen, hun ‘Vermaningen’, niet door het exterieur als zodanig te herkennen zijn. En de Luthersen hadden door de gunst van ‘'s Lands Vaderlijke Overheden’, zoals op een van de Lutherse kerken met het bekende embleem, de zwaan, staat, nog grotere vrijheden.
Na 1795 is er geen bevoorrechte kerk meer. ‘Geene burgerlijke voordelen of nadeelen zijn aan de belijdenis van eenig Kerkelijk Leerstelsel gehegt’ (Staatsregeling van 1798). Maar in dezelfde staatsregeling staat: ‘De eerbiedige erkentenis van een Albestuurend Opperwezen versterkt de banden der maatschappij, en blijft iederen Burger ten duursten aanbevolen.’ De formulering is zo gekozen, dat ook een Jood en een Mohammedaan er mee kunnen instemmen.
Voor de rest is er geen vaste lijn. Eerst overheerst de gedachte: de staat bemoeit zich met geen enkele kerk, ook niet in die zin, dat hij enige financiële steun biedt. De kerk is een particuliere vereniging, die zichzelf financieel moet redden, en met haar werk blijft binnen de daartoe bestemde gebouwen. Niemand mag zelfs met enig teken of ordekleed van een kerkelijk genootschap op straat verschijnen. Later komt de gedachte naar voren, dat alle kerkgenootschappen, ‘welke ter bevordering van deugd en goede zeden een Hoogste Wezen eerbiedigen en hulde doen’, niet alleen gelijke bescherming door de wetten zullen ondervinden, maar ook door de staat zullen worden geholpen in het verkrijgen van financiële middelen door het heffen van een kerkelijke belasting.
Nu de Hervormde Kerk geen bevoorrechte positie meer heeft, verandert ook het karakter van de school. De school had geheel in de schaduw van de kerk gestaan en de onderwijzer was meteen kerkedienaar. In de Franse tijd komt de gemengde school, de school, die bedoeld is voor alle kinderen van het volk zonder on- | |
| |
derscheid van kerkelijke richting. En men meende, dat dit kòn door zich te houden aan een ‘Christendom’ boven geloofsverdeeldheid. Maar het werd al ras een belijdenis van God, deugd en onsterfelijkheid, ‘zoals ook Cicero het beleden kon hebben’.
In de vierde plaats betekent de Franse tijd een grote verandering op maatschappelijk gebied, doordat de gilden verdwijnen. Zij werden veroordeeld als strijdig met de vrijheid.
Wie dit overziet, zal moeten toestemmen, dat de Franse tijd niet bracht de verwezenlijking van de wensen van de Patriotten, ook niet van de democraten onder hen. Het is Frankrijk, dat de nieuwe koers bepaalt.
| |
Het Haagse Verdrag.
Voorlopig bleef de oude staatsvorm evenwel nog bestaan. Alleen werden de zittende regenten vervangen door anderen, door aanhangers van Frankrijk en voorstanders van de Revolutie. Het gezelschap was minder deftig dan de oude patriciërs. Er waren veel ‘middenstanders’ onder, ook een aantal advocaten en enige ‘verlichte’ predikanten.
De Staten-Generaal bleven dus voorlopig de Hoge Regering vormen. Zij hadden de weinig plezierige taak, om de verhouding met Frankrijk te regelen. Want het bleek al gauw, dat de bevrijders en vrienden en bondgenoten hun eigen belang niet uit het oog verloren. Het was voor de Staten-Generaal een grote teleurstelling. Zij hadden gedacht, dat zij op voet van gelijkheid met de Fransen zouden kunnen spreken. Zij koesterden zelfs de verwachting, dat er iets in zou zitten uit de tijd van het offensief en defensief verbond van 1635. Toen waren Nederland en Frankrijk bondgenoten geworden, in de dagen van Frederik Hendrik. Toen traden zij samen op tegen Habsburg. En nu immers opnieuw. Toen was een van de punten, die werden overeengekomen: de verdeling van België. Welaan, zou men daar niet opnieuw over kunnen beginnen, met het resultaat, dat Nederland de macht zou krijgen over de Vlaamse kust? Neen, zeiden de Fransen, wij hebben uw gehele land veroverd; wij hebben het dus op grond van ons veroveringsrecht in handen, er kan alleen discussie zijn over de vraag, wat we u zullen teruggeven. Maar dit klopt niet, zo betoogden de Nederlanders weer, met de rechten van de mens en de burger, door de Fransen zelf in ‘tegenwoordigheid van het Opperwezen plechtig afgekondigd’. ‘Belles phrases’, zeiden de
| |
| |
Fransen nu; zij wilden zaken doen. Toon de Burgers Blauw en Meyer in Parijs hoorden, wat Frankrijk eiste, sloeg hun de schrik om het hart. De noordgrens van Frankrijk wordt de Waal; de Nederlanden storten 100 millioen in contanten en verstrekken bovendien een lening van 100 millioen tegen een lage rente. Er waren leden van de Staten-Generaal, die dan maar liever niet wilden onderhandelen. Wat had men aan de schijn? Laat heel de wereld maar weten, dat Frankrijk de voorwaarden dicteert! Maar het bleek, dat Frankrijk ook wel wat wilde schipperen: het wilde het Hollandse krediet niet om hals brengen; het had nog altijd in zijn geldnood en assignatenellende diepe eerbied voor de Nederlandse kredietwaardigheid, waarvan het hoopte te profiteren, en daarom werden nu twee Franse burgers afgevaardigd om het in Den Haag te proberen, nadat het met Blauw en Meyer in Parijs was mislukt. Zo is het een ‘Háágs verdrag’ geworden. En dit zijn de voorwaarden:
1. | Afstand van Maastricht, Venlo en Staats-Vlaanderen; de bewoners van deze gebieden zijn tot de bevrijding van 1813 Franse onderdanen geweest. Vlissingen kreeg voor onbepaalde tijd uitsluitend Frans garnizoen. |
2. | De Fransen krijgen vrije vaart op onze rivieren; daarmee kwam tevens een eind aan de ‘sluiting van de Schelde’. |
3. | Zij krijgen vrije vaart op verschillende havens in het gebied van de Nederlandse bezittingen in Afrika en Azië. |
4. | De roerende goederen van het huis van Oranje zijn oorlogsbuit voor de Fransen (zij hebben enkele stukken uit de historische en kunstverzamelingen aan Nederland cadeau gedaan, waarvoor een aparte bedankplechtigheid is gearrangeerd); de onroerende goederen, die het eigendom zijn van het huis van Oranje, worden, voorzover zij gelegen zijn binnen het gebied van de Bataafse Republiek, het eigendom van die Republiek. |
5. | De Fransen ontvangen als schadeloosstelling voor de kosten, aan onze ‘bevrijding’ verbonden, 100 millioen gulden, voor een deel in klinkende munt, voor een deel in wissels. |
6. | Wij sluiten met Frankrijk een aanvallend en verdedigend verbond. |
7. | Gedurende de oorlog zullen er in Nederland 25.000 man Franse troepen gelegerd blijven, die geheel voor rekening van Nederland komen. |
Door deze bepalingen werd Nederland een vazal van Frankrijk, en wij betaalden zelf het leger, dat in Nederland gelegerd
| |
| |
was, om elk ogenblik te kunnen ingrijpen, wanneer de Franse bondgenoot dit nodig oordeelde in zijn belang.
Door deze bepalingen was de Bataafse Republiek in oorlog met de coalitie, die Frankrijk bestreed, dus ook in oorlog met Engeland, en dat betekende, dat alle verbindingen over zee, ook met de koloniën, werden afgesneden en de overzeese handel volkomen werd lam gelegd.
Dat laatste had nog een gevolg, dat hier niet over het hoofd mag worden gezien. De Engelsen blokkeerden de Nederlandse kusten. De krijgsgeschiedenis van de Franse tijd kent als nieuw verschijnsel de blokkade van het gehele continent, voorzover dat met Engeland in oorlog was. En de Britten hebben het er stelselmatig op toegelegd, om alle maritieme macht van dat continent te breken. Brittannia rules the waves, werd realiteit. En zolang de havens van Noord-Duitsland, o.a. die van de vrije steden Hamburg en Bremen, nog buiten het blokkadegebied vielen, schoof het handelsverkeer, dat tot nu toe op Amsterdam was gericht, naar het Oosten op, naar die steden.
| |
Kiesreglement.
De nieuwe Staten-Generaal waren voorlopig. Het was hun taak, een reglement te ontwerpen van de wijze, waarop het soevereine Bataafse volk zou kunnen bepalen, hoe het voortaan geregeerd zou willen worden. Bataafse volk, Bataafse Republiek - in elke officiële toespraak van die dagen werden de Nederlanders aangesproken als Bataven, en ze werden daarmee herinnerd aan de eerbiedwaardige oudheid hunner natie en deszelfs aangeboren zucht naar vrijheid.
De eerste vraag, die nu aan de orde kwam in de Staten-Generaal, luidde: Zal er een Nationale Vergadering komen, net als in Frankrijk, een vergadering, die het gehele volk vertegenwoordigt en die de bevoegdheid krijgt, een staatsregeling te ontwerpen, die daarna ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan het soevereine volk?
Neen, dat mag niet, zeiden Friesland, Groningen en Zeeland. Dat is in strijd met de rechten der gewesten. Alle zeven gewesten zijn soeverein. Zij kunnen hun eigen rechten niet afstaan aan een vergadering, die voor het gehele land beslist. Zij dachten er bij, en zeiden het ook wel, maar niet officieel: Zo'n Nationale Vergadering is een bedenksel van Holland, en wanneer zij tot stand komt,
| |
| |
betekent zij in feite een vergadering, waar Holland het voor het zeggen heeft.
Op oudejaarsavond van 1795 werd er over gestemd in de Staten-Generaal. Friesland, Groningen en Zeeland stemden tegen, de andere gewesten voor. De president, Huber, afgevaardigde van Friesland, constateerde: het Hollandse voorstel tot bijeenroeping van een Nationale Vergadering is verworpen, want de Unie van Utrecht bepaalt, dat er voor zaken als deze eenparigheid van stemmen vereist wordt. De Utrechtse afgevaardigde Pijper nam toen de hamer op, sloeg er mee op de tafel, en constateerde, dat het besluit tot bijeenroeping van een Nationale Vergadering met meerderheid van stemmen was aangenomen. Maar daarmee was het verzet van de drie gewesten niet gebroken. De provisionele representanten in deze drie gewesten, die het gewestelijk bestuur vormden, waren niet van plan, mee te werken aan de uitvoering van dit besluit. De Franse gezant schreef er over naar Parijs. Er zitten te veel predikanten in die gewestelijke besturen, meende hij, ‘de geest van het priesterdom is heerschappij, en iedere tussenkomst met zachte middelen is onmogelijk’. Er kwam dan ook een andere Franse tussenkomst. De heren moesten toch niet vergeten, dat Nederland door Franse troepen was bezet. Maar in Friesland waren die Franse beschermers plotseling verdwenen. En prompt maakten de Friese ‘Jacobijnen’, d.w.z. de radicalen, die voor afschaffing van de gewestelijke soevereiniteit waren, zich door een staatsgreep van het bewind meester. Toen kwamen de Franse troepen terug en zorgden er voor, dat de orde niet meer verstoord werd. En de oude representanten, die meenden, dat zij nu weer als de wettige representanten konden gaan zitten, werd te verstaan gegeven, dat dit de bedoeling nu juist niet was. De nieuwe ‘representanten’ bleven. Zij gelastten de deputatie in de
Staten-Generaal om vóór een Nationale Vergadering te stemmen. Groningen en Zeeland volgden dit voorbeeld, zij hadden geen trek in een dictatuur van het Jacobinisme, die anders in overleg met de Franse gezant prompt zou worden geleverd. Toen geestverwanten van de Friese ‘Jacobijnen’ ook in Holland probeerden meer invloed te krijgen, bemerkten zij, dat Frankrijk dat nu juist niet wilde, en dus gebeurde het ook niet. Maar in Friesland hadden de ultra's nu enige tijd vrij spel, en daar heerste enige maanden een schrikbewind. Alle kervoogdijen, diaconieën, weeshuizen enz. moesten 1/6 van hun vermogen afstaan aan de staatskas. In de kerken moesten alle familiewapens enz. van de grafstenen worden ver- | |
| |
wijderd, want deze ‘wapens of afgodstekens’ waren ‘overblijfsels van hoogmoed, en met de gelijkheid onbestaanbaar’. De graven van de Nassau's in de Grote Kerk te Leeuwarden werden vernield. Maar te Gerkesklooster moest voor de derde maal een vrijheidsboom worden geplant, daar de beide vorige waren vernield, en de dorpen in het Noorden van Tietjerksteradeel werden vermaand, want zij hadden zelfs nog nooit een vrijheidsboom opgericht.
| |
De Nationale Vergadering gekozen.
Toen de gewesten zo met Franse hulp tot eenparigheid waren gebracht, kon de verkiezing van een Nationale Vergadering worden geregeld. Het land werd verdeeld in 126 districten en elk district in 30 grondvergaderingen. Zij, die voorstanders waren van de erfelijkheid van ambten, mochten niet meestemmen; praktisch deden daardoor in vele streken de Oranjemannen niet mee. Het blijkt duidelijk uit het feit, dat gemiddeld per grondvergadering 36 stemmen werden uitgebracht op ongeveer 100 kiesgerechtigden per grondvergadering. Maar in Oranjegezinde plaatsen als Scheveningen en Katwijk was het aantal uitgebrachte stemmen veel lager, in Scheveningen 11 per grondvergadering en in Katwijk 5; maar het voor 100 % R.K. dorp Poeldijk kwam met 99 stemmen voor de dag. De Rooms-Katholieken, Mennonieten en andere dissenters stemden ijverig. De op deze wijze gekozen Nationale Vergadering had een dubbele taak. Zij moest een constitutie ontwerpen. Maar zolang die constitutie nog niet klaar was en door het soevereine volk aanvaard, moest de Nationale Vergadering tevens optreden als Hoge Regering. Daarin zou de verzoeking kunnen schuilen, om de zaak van de constitutie maar op de lange baan te schuiven, en daarom stond in het Reglement: als binnen 18 maanden na de opening de zaak van de constitutie niet in orde is, wordt er een nieuwe Nationale Vergadering gekozen.
Het begon plechtig en met geestdrift, toen begin maart 1796 de Nationale Vergadering werd geopend. Een allegorische optocht werd gehouden; een vrijheidsboom geplant; de Hollandse, Franse en Amerikaanse vlaggen wapperden; de heerlijkste krijgsmuziek werd gehoord; het nachtelijk feest, dat volgde, maakte de nacht even luisterrijk en aangenaam, als de dag gedenkwaardig was geweest. Ouden en jongen werden blijkbaar door de bezieling gesterkt tot bijzondere fysieke prestaties, want het verslag zegt:
| |
| |
‘Grijsaards, zwakke maagden, teedere kinderen schenen even weinig als wakkere jongelingen van de koude te gevoelen. De Burgeres Van der Meer, de vrijheid verbeeldende, wederstond de koude moedig, in een luchtig gewaad, met ontbloote armen, gedurende den tijd van zeven uren; en een vierjarig kind was sterk genoeg om even dezelfden tijd onvermoeid de banier te dragen.’
Het was de bedoeling, dat telkens na twee weken de leden een andere plaats in de zaal zouden krijgen, om alle factievorming en ‘vooraanzittingen’ te verhinderen; ook zou er om de veertien dagen een nieuwe voorzitter worden gekozen. De eerste keer werd Pieter Paulus het, een gematigd Patriot, een weinig ijdel, maar bekwaam. Maar de plechtigheden van de opening vielen in maart; zij vorderden van hem statig optreden met ongedekten hoofde in de open lucht. Bovendien kwam op de eerste vergadering een beschuldiging tegen hem in, als zou hij een ‘verdoemde schurk’ zijn, door wiens schuld de Kaap in handen van de Engelsen was gevallen; toen deze zaak werd onderzocht en de betreffende langwijlige stukken werden voorgelezen, stond de president buiten de vergadering in de tocht; op 7 maart moest de secretaris meedelen, dat de president door een zware verkoudheid verhinderd was te presideren; het werd longontsteking, en op 17 maart overleed de presdent. Het verslag in de Handelingen typeert zó de stijl van die dagen, dat het hier mag volgen:
‘Zitting van Donderdag, den 17 Maart 1796. Voorzitter: de secretaris Van de Kasteele.
De voorzitter zegt: “Het eerste, wat ik aan de Vergadering berigten moet - eene gebeurtenis, welke mij gevoelig getroffen heeft en welke voorzeker alle mijne Medeleden niet minder treffen zal - , is het afsterven van onzen eersten Voorzitter, den verdienstelijken Burger Pieter Paulus: hij overleed dezen morgen ten 9 uuren. Ik maak voor mij geene zwarigheid, om op het plegtigst te verklaaren, dat de Burger Pieter Paulus tot aan zijn dood toe niet opgehouden heeft, zich by het Vaderland en by de Vryheid verdienstelyk te maken.”
Alle de Leden roepen hierop als uit eenen mond treurig uit: “Dit verklaaren wy.”
Vervolgens wordt gedecreteerd, dat deze verklaaring als een besluit in de Notulen zal worden geïnsereerd.’
| |
| |
| |
Werkwijze deugde niet.
Niemand kan ontkennen, dat er bewame mannen in de Nationale Vergadering zaten, maar de werkwijze deugde niet. Vooreerst werd veel tijd zoek gemaakt met onnutte plechtigheden. Vooral in de eerste tijd werden er bijna dagelijks deputaties uit het land ontvangen, om de Nationale Vergadering te begroeten en een adres van hulde aan te bieden. Die deputaties werden dan plechtig binnengeleid, de leider hield een rede, de voorzitter hield ook een rede, en daarna werden de heren verzocht, zitting te nemen. Ze woonden als luisteraars de rest van de vergadering van die dag bij.
Dan was er telkens een reeks van ingekomen stukken, varierend van een ambtsbericht van een gezant in het buitenland tot het verzoek van een brave man, om tot bode van de Nationale Vergadering benoemd te mogen worden. En verder ging alles op zijn elf-en-dertigst. Een enkele stemming vorderde soms anderhalf uur.
Maar het ergste was: er waren geen partijen, geen fracties. In een parlement, waar de leden zich tot fracties hebben verenigd, plegen zij overleg, wie over een bepaald onderwerp het woord zal voeren, om te vertellen, hoe ‘mijn politieke vrienden en ik’ over een bepaalde zaak denken. Maar hier sprak ieder voor zichzelf en wilde over belangrijke zaken iedereen het woord voeren. Toen er een voorontwerp van de staatsregeling aan de orde kwam, lieten zich 78 sprekers inschrijven!
En wat voor sprekers! Er waren nog al wat dominees bij en advocaten, die er zich op toelegden, met hun talenten en opleiding te woekeren. Zij gebruikten alle stijlfiguren van de klassieke welsprekendheid; zij bedienden zich van de gezwollen taal van de romantiek.
Hier is zo een fragment uit een redevoering van de Tilburgse fabrikant Pieter Vreede, om te laten zien, dat niet alleen de predikanten en de advocaten hoogdravend spraken:
‘Men kan zich, door eene onbekommerde zorgeloosheid misleid, in den waan brengen, maar op geen redelijken grond verwagten, dat WILLEM de Vijfde, toen hij met zijn gezin den Vaderlijken grond verliet, de wraak in zijn schuldig hart niet zoude hebben meegevoerd.
Men kan niet waanen, dat hij zonder het bloeddorstig voornemen henentoog, om zo ras hij zijn kans schoon mogt zien,
| |
| |
te vuur en te zwaard in het Vaderland terug te koomen en zijne onwettige grootheid te hernemen. Zijn lot was te treffend - zijne Vernedering te groot - de overstap van den Stadhouderlijken zetel tot den geringen Visscherspink te gevoelig voor het gemoed van een overweldenaar dan dat men zich zoude kunnen gerust stellen, dat hij zich zijne omstandigheden geduldig zoude getroosten.
De misdaden, door hem gepleegd, moeten voor hem op zich zelven reeds voldoende prikkels zijn, om alle zijne vermogens ter wederbekoming van zijn verlooren rang aan te wenden, ten einde, door de glans van een gunstig Succes, die misdaden uit te dooven, en dezelve door den mond van de hem omringende vleiers als deugden te doen uit trompetten.
Belang, Valsche eer, heerschzucht, in het kort, malle drijfveeren, die zulk eene ziel tot alle gruwelen aanzetten, moeten hem aanvuuren, om onze Volks Vrijheid andermaal schendig aan te randen; en zo hij bij zijne ondeugden persoonlijken moed verenigt, moet hij of haar weder den hartader afsnijden, of haaren zegen met zijn onwaardig bloed bezegelen.
Wie onzer kent niet de Mogendheden, die door bloedverwandschap aan hem ten nauwsten verbonden zijn? Mogendheden, wier benden onzen Vaderlandschen grond bloedstappen hebben ingedrukt, die eeuwige groeven agter laaten, en altijd aan onze zijde de meest mogelijke behoedzaamheid op haar twijfelachtig gedrag zullen billijken en noodzaaklijk maaken.
De eerloze Pitt, het middenpunt der Coalitie, verliest in den ondergang des Stadhouders het rijkste wingewest, over welks kragten en goud hij met grilligheid beschikte - en zal het ondeugend Engelsch Ministerie in Europa den overwegenden invloed hernemen, dien het, tot schrik en bederf der Volken, heeft uitgeoefend, dan moet ons Vaderland weder in zijne harde kluisters geklonken worden, en de Stadhouder van Nederland weder het verachtelijk Instrument zijn, om Engeland vet te mesten, met bloed en traanen zijner Landgenooten, in spijt van plicht en eeden.
Zullen wij nu, in deze ons naderende gevaaren, met eene onbezefbaare gerustheid werkelooze aanschouwers blijven? Zullen wij, op den rand van ons verderf en ondergang, daar dwaaslijk henensluimeren?
| |
| |
Neen Bataven! neen, Vertegenwoordigers van dat braaf, doch maar al te beklagenswaardig Volk; beklagenswaardig omdat het te meermalen, en helaas! nog zo korts geleden, het slagtoffer was van zijn goed vertrouwen en eene kunstige begocheling. - Gij hebt gezworen en gij zult het ook volbrengen. - Gij zult het Vaderland redden of deszelfs puinhopen zullen den overweldiger, door schrik en wroeging in zijn schuldig hart te storten, in zijn zegepraal niets dan een verteerend gif doen vinden.’
| |
Unitarissen en federalisten.
Maar al debatterende kwam er toch tekening in de samenstelling van de Nationale Vergadering. Er waren twee stromingen, de unitarissen en federalisten. De eersten wilden een één en ondeelbare republiek. Zij waren voorstanders van de consequente centralisatie. En het was waarlijk geen wonder, dat sommigen het openlijk zeiden: ‘Wij spreken, zoals wij dat in Frankrijk geleerd hebben.’ Want deze centralisatie was onnederlands, in strijd met een geschiedenis van eeuwen. Wat de unitarissen wilden, was onhistorisch en onnationaal. Het was bovendien principieel verwerpelijk. Want centralisatie betekent lijdelijkheid der volksmassa en onweerstaanbaarheid der staatsmachine.
De federalisten wilden slechts een gematigde centralisatie; zij pleitten voor het behoud van sommige historische rechten van gewesten en steden.
De unitarissen kwamen uit Holland, Utrecht en Brabant (er waren ook door Brabant en Drente afgevaardigden gekozen, zodat er negen gewesten in de Nationale Vergadering vertegenwoordigd waren). De federalisten vreesden niet alleen de gecentraliseerde staat als zodanig, maar ook het gevolg, de overheersing door Holland. Zij telden hun aanhangers vooral in de randprovincies.
Tussen de unitarissen en de federalisten stonden de moderaten met Schimmelpenninck van Amsterdam als de belangrijkste figuur.
Uit de Nationale Vergadering werd een commissie gevormd om een ontwerp voor een constitutie te maken. Omdat elk gewest zijn aandeel in die commissie moest hebben, was de invloed van Holland er betrekkelijk gering en kwam er een ontwerp uit de bus, dat vrij sterk in de federalistische geest uitviel, en waarmee de meerderheid der Nationale Vergadering het dus niet eens was. De
| |
| |
vergadering ging dus aan het verbeteren, en wijzigde het zo in de richting van de unitarissen, dat de federalisten het niet mooi meer vonden, de unitarissen niet tevreden waren, en de moderaten konden constateren, dat het ontwerp het meest in hùn richting was uitgevallen.
Toen moest het soevereine volk het nog goedkeuren.
Maar intussen waren de 18 maanden bijna om, en wanneer het soevereine volk het niet goedkeurde, moest een nieuwe Nationale Vergadering proberen, de zaak tot een goed einde te brengen. Toen is er eerst een verkiezing gehouden voor die nieuwe Nationale Vergadering. Het bleek, dat de unitarissen zowel als de federalisten versterkt zouden terugkeren, en dat de moderaten waren weggevaagd. Maar dat betekende, dat beide groepen hoopten, in de nieuwe Nationale Vergadering meer kansen te hebben. Maar dan moest het ontwerp-constitutie worden verworpen, en dat gebeurde dan ook. Het soevereine volk stemde ‘het dikke boek’ af. De naam zegt voldoende, dat het geen beknopt ontwerp was geworden.
| |
Kamperduin.
De nieuwe Nationale Vergadering kwam in september 1797 bijeen. En haar debatten waren nog maar enkele weken aan de gang, zonder dat het opschoot, of daar kreeg het prestige van de Revolutie in Nederland een harde klap. Reeds in zijn openingsrede ter Nationale Vergadering had Pieter Paulus gewaagd van de roemvolle tijden van Tromp en De Ruyter. Dat Tromp een verstokte Oranjeklant was geweest, deed er minder toe. Hij en De Ruyter hadden de Engelsen geslagen. En die tijden zouden nu spoedig terugkeren. Maar in 1795 had men de gehele marine ontbonden: zij was te Oranjegezind. Alle officieren werden naar huis gezonden, de oude beproefde matrozen verdwenen met hen. Maar Frankrijk zat er achterheen, dat er weer een Nederlandse marine moest komen, met het oog op de oorlog met Engeland. En zo werden matrozen aangenomen, waar men ze maar krijgen kon, en mannen, die nog nooit een commando op zee hadden gevoerd, werden opeens in hoge rangen benoemd. Opperbevelhebber werd Jan Willem de Winter. Hij was vroeger luitenant ter zee geweest, maar had nog nooit een schip gecommandeerd. In 1787 vond hij het geraden, met de Patriotten uit te wijken naar Frankrijk. Toen hij in 1795 terugkwam, had hij het bij de Fransen tot generaal
| |
| |
gebracht. Er stonden grote dingen te gebeuren. Het trotse Carthago aan de Theems zou het ondervinden. Op de wijze van de Marseillaise werd in ons land gezongen:
Dan 'k zie vervoerd de Britten vlieden,
Dat dwangziek rot kent Deugd, noch Moed;
Zij durfden ons geen weerstand bieden,
Zij voelden geenen eedelen gloed.
Wel aan!.... juicht, juicht dus blij, Bataven!
Juicht blij op 't overwonnen strand!
De vrije zee eert u, Bataven,
Al dartlend op 't Britsche strand.
Te wapen, Burgers! Op! Elk grijp' het slagzwaard aan!
Zie Neêrlands Maagd een oog vol blijdschap op ons slaan!...
Er waren werkelijk grootse plannen. Daendels had zelfs een plan de campagne opgesteld, waarbij hij in Schotland zou landen en vandaar doorbreken naar Ierland, om de Ierse kwestie op te lossen.
Maar in oktober 1797 geraakte de vloot onder De Winter in zee en in de Nationale Vergadering werd een brief voorgelezen van het comité voor de marine: Eerlang hoop ik u haar zegepralende terugtocht te melden. Maar een groot deel van de bemanning van onze vloot was voor het eerst uitgevaren en dus - zeeziek. De Winter onderscheidde zich door dapperheid, maar het werd een grote debâcle. En voor het eerst en voor het laatst gaf een Nederlands admiraal zich krijgsgevangen in handen van de Engelsen.
De Nationale Vergadering besloot een groot monument ter ere van de dappere verslagenen en krijgsgevangenen te stichten op een hoge duintop bij Wijk aan Zee, en Cornelis van Lennep dichtte het opschrift:
Zo, wandelaar, het zien van lijken, onbegraven
En aan dit strand gespoeld, u stillen aandacht wekt,
Vergaar hun overschot, 't zijn lijken van Bataven,
Van helden, waardig, dat hen duurzaam marmer dekt!
Om Bato's erf den Brit niet tot een prooi te geven
Zijn zij voor Nederland op Neêrlands vloed gebleven.
| |
Staatsgreep.
Intussen hadden we nog helemaal geen staatsgreep gehad, terwijl
| |
| |
de Fransen al een rijtje in hun annalen hadden opgetekend. Maar de tijd was er nu rijp voor geworden. Het was de Fransen niet zozeer te doen om een triumf van een van beide partijen, als wel om consolidatie van de zaken. Zij waren daarom bereid hun steun te geven aan de meest gerede partij. En dat waren de unitarissen. Voor hen hebben drie mannen contact gezocht in Parijs: Bode, speculant in legerbehoeften, Eberstein, een avonturier, die op grote voet leefde en in allerlei weinig betrouwbare zaken betrokken was, en Eykenbroek, een man van twaalf ambachten en dertien ongelukken. Zij kregen contact met de schelm Barras, die lid was van het Directoire, en ‘die in hun komst een middel zag om zich door de goedgelovige Bataafse revolutionairen te laten betalen voor zaken, waartoe het Directoire toch buitendien zou hebben besloten’.
Er werd een plan de campagne opgesteld. In Den Haag arriveerde een nieuwe Franse gezant, die een ontwerp-constitutie in portefeuille had. Drie mannen voerden onder zijn leiding en toezicht de staatsgreep uit: Midderigh, de president van de Nationale Vergadering, Joubert, de commandant van de Franse troepen in Nederland, en Daendels, de generaal van de Bataafse troepen. Daardoor was het eenvoudig, het Binnenhof door de militairen af te zetten en verder alles te doen, wat noodzakelijk was, om alle verzet te beletten. In de nacht van 21 op 22 januari werden 7 leden van de Nationale Vergadering uit hun bed gelicht en gevangengezet, twintig anderen werden bij aankomst in de vergadering niet binnengelaten, maar van hun lidmaatschap vervallen verklaard, de anderen werden verzocht, het voorbeeld van de president te volgen en de eed te zweren van onveranderlijke afkeer van het stadhouderschap, het federalisme, de aristocratie en de anarchie. Die weigerden, kregen bevel, heen te gaan. Zo bleven alleen de unitarissen over. De Franse gezant kwam ter vergadering, hechtte aan alles zijn goedkeuring en bezegelde haar door de president te kussen. Er werd een uitvoerend bewind benoemd van vijf leden, en dat schreef naar Parijs: onze troepen, onze bemanningen, onze schepen zijn voor u, beschik er over. De prijs was, boven wat in het Haagse verdrag was afgesproken, een jaarlijkse subsidie van 1¼ millioen, behalve de geschenken voor de Franse heren, die hadden meegewerkt. Het duurde nu maar kort, of de constitutie, die door de Franse gezant was geïntroduceerd, was door de ‘gezuiverde’ Nationale Vergadering goedgekeurd. Toen moest het soevereine volk nog beslissen. Daarom
| |
| |
werden eerst de grondvergaderingen gezuiverd; ook daar werd de politieke eed gevraagd, en van de kiezerslijsten werden duizenden geschrapt. Toen waren ook de grondvergaderingen murw; zij namen met een meerderheid van meer dan 90 % der uitgebrachte stemmen de nieuwe staatsregeling aan.
| |
Het Directoire.
In 1795 had de Franse Nationale Conventie aan Frankrijk een grondwet geschonken: een volksvertegenwoordiging, bestaande uit een Raad van Vijfhonderd en een Raad der Ouden, die 250 leden telde. Het uitvoerend bewind was in handen van vijf Directeuren. Voor de eerste keer zou de nieuwe volksvertegenwoordiging bestaan voor 2/3 deel uit leden van de Conventie, die dus van het ene lichaam in het andere overgingen. Zo begon in 1795 in Frankrijk het Directoire.
En in Nederland begon de periode van het Directoire in 1798. Want er kwam volgens de Eerste Staatsregeling een Vertegenwoordigend Lichaam, dat zou bestaan voorlopig uit 94 leden (op iedere 20.000 zielen één lid) en dit lichaam zou zichzelf splitsen in een Eerste en Tweede Kamer. De Eerste Kamer ontwerpt de wetten en de Tweede Kamer bekrachtigt of verwerpt ze. Er komt een uitvoerend bewind, een Directoire, van vijf leden, bijgestaan door acht agenten, hoofden van departementen, maar niet te vergelijken met verantwoordelijke ministers, eerder met secretarissengeneraal.
Het land wordt verdeeld in acht departementen, waarvan de grenzen niets te maken hebben met die van de oude gewesten. Zij dragen geen historische namen, maar, naar het Franse voorbeeld namen van rivieren of andere geografische namen. Dit zijn de namen van de departementen met de hoofdsteden: het departement van de Eems (Leeuwarden), van de Oude IJsel (Zwolle), van de Rijn (Arnhem), van de Amstel (Amsterdam), van Texel (Alkmaar), van de Delf (Delft), van de Dommel (Den Bosch), van de Schelde en de Maas (Middelburg). Een enkel voorbeeld, hoe radicaal de grenzen werden gewijzigd: Lemmer, Koevorden en Harderwijk behoorden voortaan tot hetzelfde departement, dat van de Oude IJssel. De departementale besturen waren geheel aan de centrale regering ondergeschikt: de begrotingen werden b.v. door het Vertegenwoordigend Lichaam vastgesteld. Van autonomie was geen sprake.
| |
| |
| |
Tweede Staatsgreep.
De Franse Nationale Conventie had in 1795 besloten, dat 2/3 van haar leden zou overgaan in de nieuwe volksvertegenwoordiging. Waarom zou men dit voorbeeld in Nederland niet volgen? Het was riskant, na de staatsgreep verkiezingen uit te schrijven, want overal smeulde er verzet. De ‘reactie’ zou een kans krijgen. Daarom bepaalden de nog zittende leden van de ‘gezuiverde’ Nationale Vergadering, dat zij overgingen naar het Vertegenwoordigend Lichaam. Dat betekende, na een onderlinge regeling, dat er alvast 20 van de 30 leden der Tweede en 41 van de 64 leden der Eerste Kamer waren aangewezen, zodat alleen aanvullende verkiezingen noodzakelijk waren. Maar dit ging velen te ver. Dit ging ook Daendels te ver, die aan de staatsgreep van januari had meegewerkt. Verschillende serieuze unitarissen werden ongerust; zij vreesden, dat het zou uitlopen op versterking van de positie van de federalisten. Zij besloten in te grijpen, en zij kregen een kans. De Franse bevelhebber Joubert was er voor om mee te werken, de agenten Spoors en Gogel hadden mee de leiding. Daendels, die toen de grond hem te warm onder de voeten was geworden, naar Parijs was uitgeweken, kreeg verlof om toe te slaan: ga uw gang, maar als het mislukt, dan désavoueren wij u..... Op een junidag werden de leden van het Directoire overvallen en een van hen werd gearresteerd, de anderen vluchtten. Nu werden er werkelijk verkiezingen gehouden, de constitutie werd ingevoerd, en de politieke eed bleef van kracht. Het unitarisme had gezegevierd. En het was alles geschied onder Franse leiding, met verlof van de Fransen en onder hun nauwlettend toezicht. Maar het tijdschrift De Republikein, dat de opvattingen van de revolutionairen vertolkte, had daar volkomen vrede mee. ‘De
Franschen stellen ons in de mogelijkheid, ja in de noodzakelijkheid, om ons zelve te verheffen.’ ‘De Engelsche kluisters zijn verbroken’, schreef Zillesen in 1800, ‘en met dankbaarheid dragen wij gewillig den zachteren leiband der Franschen.’
| |
Invasie.
En toen kwam, in 1799, een invasie van Engelsen en Russen in Noord-Holland. Het is een onderdeel van de Tweede Coalitieoorlog, dat wil zeggen, dat Engeland nog altijd de oorlog voortzet en Oostenrijk en Rusland van de landzijde de Fransen gaan aanval- | |
| |
len. Pruisen bleef neutraal. De Bataafse Republiek wilde ook heel graag neutraal blijven, maar zou het alleen kunnen als Frankrijk het goedvond. Sommigen dachten dat er inderdaad een klein kansje was. Want Frankrijk had er belaag bij, dat Pruisen neutraal bleef vanwege de positie van dat land aan de Rijn, en als nu Pruisen als voorwaarde ging stellen, dat óók de Bataafse Republiek neutraal bleef? Maar al dergelijke speculaties hadden geen zin meer, toen de invasie kwam. Het eerste doel van de Engelsen was de uitschakeling van de Bataafse vloot, en dat gelukte zonder moeite. Want na Kamperduin had men de oude Oranjeklanten weer terug moeten nemen en toen de Engelsen kwamen opdagen met de Oranjevlag in de mast, weigerde de bemanning van de Bataafse vloot op deze vlag te schieten. Zonder strijd gaf de vloot zich over. Den Helder werd bezet, maar de Engelsen en Russen werden bij Bergen en Castricum verslagen.
Voor het huis van Oranje scheen er een ogenblik een kans te komen. De oudste zoon van Willem V, de Erfprins, is zelfs in Den Helder geweest. Maar de Engelsen hielden hem overal buiten, en zijn proclamaties wekten geen vertrouwen, omdat het scheen, alsof het bij hem ging om restauratie van wat toch onherroepelijk voorbij was. Trouwens, Willem V had het hem niet gemakkelijk gemaakt. Die was in geen geval te vinden voor een constitutionele monarchie. Wanneer 1799 ons een herstel had gebracht van het Oranjehuis, dan zou het een overwinning van de reactie zijn geworden, onder protectoraat van Engeland.
Toen de Engelsen op veel groter tegenstand stuitten dan zij verwacht hadden en het barre jaargetijde kwam, besloten zij de zaak te liquideren. Zij kwamen met de Fransen overeen, dat zij ongehinderd zich zouden kunnen inschepen. Voor beide partijen betekende dit een opluchting. Want de Fransen vertrouwden het bewind in Den Haag niet; dat zou nog altijd kunnen proberen, over neutraliteit te onderhandelen.
De Erfprins kwam teleurgesteld naar Engeland. Er waren in Nederland wel vele Prinsgezinden geweest, die in stilte wat hadden gehoopt, maar zij waren geen mensen om wat te doen. De Oranjeman Roëll schreef later bijna naïef in zijn autobiografie:
‘Toen men in 1799 de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland tegemoet zag, wierd ik door iemand, wiens naam het onnoodig is te noemen, aangezogt, om mij, dadelijk
| |
| |
nadat dezelve zoude tot stand gebragt zijn, naar het Engelsch hoofdkwartier te begeeven, ten einde aldaar van raad te dienen; dog het denkbeeld van in 't geval te kunnen komen, om tot iets vijandigs tegen mijne mede-ingezetenen de hand te leenen, was mij te hinderlijk, om aan dat verzoek gehoor te geven, terwijl ook het gevaarvolle der zaak eene niet minder dringende reden was, die mij tegenhield.’
| |
Het ging niet.
De mislukte invasie wordt voor het bewind in de Bataafse Republiek niet het verhaal van een vuurproef, die werd doorstaan, een verhaal dat eindigt met een votum van vertrouwen. Want het ging werkelijk niet. Het centralistische bewind had geen besef van koershouden, en ging bovendien de tijd verdoen met allerlei onbenullige kwesties. Gogel, die zelf tot de voormannen van de Revolutie behoorde, heeft het zo beschreven:
‘Wat hebben wij aan een almachtige vergadering gehad? Systeem is onbestaanbaar met zodanige lichamen: immers ziet men, dat ze de ene dag op de andere veranderen en meestal kan men zeggen: het vertegenwoordigend lichaam weet zelf niet wat het wil. Afdoening van zaken is mede zeer gebrekkig; alles hangt van de werkzame geest of luiheid, kunde of onkunde van de een of andere personele commissie af. Geest van beuzelarij en vitterij is nergens meer dan bij zodanig lichaam te zoeken. Jaloers van alle machten bemoeit het zich met alles, vit op alles en bedilt zonder kennis van zaken.’
Sommigen trokken vergelijkingen met de Verenigde Staten van Amerika: daar was een president, die grote macht bezat, één man, die werkelijk leiding gaf. Schimmelpenninck, die voor de Bataafse Republiek laveerde in Parijs, heeft de vergelijking getrokken en aan zichzelf gedacht als de toekomstige president van de Nederlandse Republiek, en zijn droom is in vervulling gegaan - voor één jaar.
En bij de binnenlandse moeilijkheden kwam als een zware druk de Engelse blokkade. Elk bewind bleef denken aan een schikking met Engeland. Besier, een van de vijf Directeuren, voelde wel voor zulk een schikking met Engeland en droomde van een neutraliteitspolitiek, waarbij de Bataafse Republiek zich zou kunnen onttrek- | |
| |
ken aan het ‘arbitrium’ van Frankrijk, en met Engeland tot een schikking zou geraken. Hij schreef eens in de vorm van een zakenbrief aan Wiselius:
‘Wat nut er ook van te trekken mocht zijn, zie ik geen mogelijkheid om enige zaken met dat huis te doen: 1. omdat Oom zich verbonden heeft zonder voorkennis van zijn Compagnon zulks niet te doen, en deze het niet wil; 2. omdat het huis niet handelen wil dan op voorwaarden, waarin Oom volgens Vaders testament niet bewilligen mag; 3. omdat deze handel tegen de Noordse Commissie zou kunnen inlopen en die benadelen. Maar als die mensen zo gaarne verkopen willen, waarom zenden zij dan niet eens een monster aan Oom, dan zou men kunnen zien wat men deed, en men zou al veel doen, als die ene hooggekleurde partij maar buiten de negotie bleef, waarmede Oom zomin als zijn Compagnon zich kan of wil inlaten!’
Het huis is Engeland, Oom is het Nederlandse Directoire, de Noordse Commissie is een aanduiding van de onderhandelingen met Pruisen, Vaders testament de constitutie van 1798, en de hooggekleurde partij Oranje. En zo is de situatie goed getekend: het Directoire wil graag een schikking met Engeland, maar kan niets doen buiten Frankrijk om, en in elk geval moet Oranje er buiten blijven.
| |
Napoleon.
Toen had in Frankrijk de dramatische staatsgreep plaats van 9 november 1799. Napoleon deed een greep naar de macht en slaagde. Het Directoire werd aan kant gezet, er kwam een driemanschap aan het bewind, drie consuls, maar Napoleon had de titel van eerste consul. Hij was de machtige president van de Franse Republiek, de beide andere consuls waren slechts zijn adviseurs.
Een soldaat van de Revolutie, een fortuinlijk soldaat, die, door de bajonetten gesteund, door een staatsgreep de macht in handen kreeg...... Hij is met Caesar vergeleken.
Caesar vestigde eens de militaire dictatuur in het oude Rome, en in de 19de eeuw is zijn leven beschreven en zijn lof bezongen door de Duitse historicus Theodor Mommsen. Caesar wordt getekend als de gematigde, vooruitziende, geniale heerser, als de grote veldheer, maar meer als de geboren monarch. Zeker, Caesar heeft
| |
| |
het Gallische volk onderworpen en zijn leiders ter dood gebracht, het nationale leven van dat volk vernietigd. Maar dat is ‘eine geschichtliche Notwendigkeit’. ‘In dem gewaltigen Wirbel der Weltgeschichte, der alle nicht gleich dem Stahl harten und gleich dem Stahl geschmeidigen Völker unerbittlich zermalmt, konnte eine solche Nation auf die Länge sich nicht behaupten: billig erlitten die Kelten des Festlandes dasselbe Schicksal von den Römern, das ihre Stammgenossen auf der irischen Insel bis in unsere Tage hinein von den Sachsen erleiden: das Schicksal als Gärungsstoff künftiger Entwicklung aufzugehen in eine staatlich überlegene Nationalität ...’
Dit is een citaat uit Mommsen. Bovendien zijn de Galliërs, en dat is erger, er van verstoken gebleven, dat hun strijd tegen de overweldiger is verhaald door hun eigen dichters en schrijvers; wij kennen althans alleen het verhaal van de overweldiger zèlf en alle gymnasiasten in Nederland beginnen hun Latijnse lectuur met dit verhaal.
Napoleon en Caesar...... Sommigen hebben gezegd, dat Caesar dáárom uitblinkt boven Napoleon, dat hij zichzelf grenzen stelde, dat hij de Rijn als grens aanvaardde, terwijl Napoleon géén grenzen wilde zien. Hij ging altijd verder naar het Oosten, hij reikte naar het land, waar de oneindigheid schijnt te liggen in de sneeuwvelden in het Noorden, in de groene vlakten aan beide zijden van de Oeral en in de steppen van het Zuiden.
En die mateloosheid werd dan zijn ondergang. Maar overigens, Napoleon was wel een genie, en de romantische Bilderdijk heeft een ode op hem gedicht:
Hij spreekt, de aarde schokt haar kronen,
Hij spreekt, en 't regent vorstenkronen,
En 't noodlot vliegt hem van de hand......
Te weinig heeft men Napoleon gezien als kind van de Revolutie, als voltooier van de Revolutie, het laatste tot op zekere hoogte. Hij was principieel gezien een tweeslachtige figuur: hij propageerde de beginselen der Revolutie, ook in het buitenland, en hield tegelijkertijd stand tegen haar verdere, consequente ontwikkeling.
Maar een gesel voor Europa werd hij door zijn voortdurende oorlogen.
‘Krijg was voor Napoleon de voorwaarde om zich staande te houden. Beteugeling der revolutionaire driften was ondoen- | |
| |
lijk, zoo niet in treffende gebeurtenissen afleiding eener woelige bevolking, in oorlogstrofeeën zelfvoldoening eener roemzuchtige natie, in de aanhankelijkheid eener talrijke legermagt steun van het gouvernement gezocht wierd. Ter onderschraging van een zetel, op zegepralen gebouwd, werden telkens zegepralen vereischt; tegen binnen- en buitenlandschen vijand, dit nieuwe soort van schrikbewind. Vrede zou, voor hem die bij allen gevreesd was, om het moedgrijpen van allen, onvermijdelijken ondergang ten gevolge hebben. Er was, met veel staatkundig overleg, een militair beheer; dit begeerde van zijne bondgenooten militaire ondergeschiktheid zoo wel als militaire hulp. De veldheer en dictator wist Frankrijk in een uitgebreid kamp te herscheppen; Holland was een der flanken, waardoor het tegen Europa gedekt en ter overvleugeling van Europa versterkt werd.’ (Groen van Prinsterer)
Inderdaad betekende de dictatuur van Napoleon de vernietiging van de laatste kans op een betrekkelijke onafhankelijkheid voor Nederland. In 1809 schreef de officiële Franse krant Moniteur, dat Holland niets anders was dan een ‘alluvie’, een aanslibsel van de Franse rivieren, en lang voor dit woord zwart op wit werd gedrukt, had Napoleon er naar gehandeld. Hij heeft Nederland als een stuk op het militaire schaakbord gebruikt. Hij heeft bovendien door zijn anti-Engelse, zijn consequente continentale politiek gemaakt, dat het economisch een randgebied werd van Europa, een eindpunt in het internationaal verkeer. De handel en de welvaart week in dit continentale gebied van de randen naar het midden, en terwijl de Amsterdamse beurs zijn betekenis verloor, werd Frankfort een nieuw centrum voor de geldhandel, waar de Rothschilds naar voren kwamen.
| |
Het Staatsbewind.
Het spreekt van zelf, dat Napoleon, die in Frankrijk het Directoire had opgeruimd, de Nederlandse kopie van dat bewind niet lang zou dulden.
Wat baatte het, dat de Constitutie van 1798 de bepaling bevatte, dat zij voor 1804 niet mocht worden herzien? De vijf directeuren deden het voorstel, om het tòch te doen. De Eerste Kamer benoemde een commissie, die een wijziging ontwierp, maar het voorstel van de commissie werd verworpen. Maar Napoleon ging
| |
| |
er zich intensief mee bemoeien en zorgde er voor, dat de zaak spoedig werd geregeld. Een ontwerp, door de vlotte Irhoven van Dam ontworpen en door Napoleon herzien, werd door drie van de vijf directeuren rechtstreeks aan het oordeel van de ‘grondvergaderingen’, de kiezersvergaderingen, voorgelegd. Toen de Eerste Kamer van het Vertegenwoordigend Lichaam protesteerde, werd zij geschorst. Het ontwerp werd door de grondvergaderingen verworpen: 52.219 stemmen tegen en 16.771 vóór. Maar er waren meer dan 400.000 geregistreerde kiezers, en zij, die niet gestemd hadden, werden geacht stilzwijgend zich met het voorstel te hebben verenigd. Wie zwijgt, stemt toe. De nieuwe staatsregeling werd in oktober 1801 plechtig afgekondigd.
Er was een groot verschil met de vorige regeling. Er kwam nu een Staatsbewind van 12 leden, dat de uitvoerende macht bezat en de wetgevende macht zou delen met een Wetgevend Lichaam van 35 leden. Maar dat Wetgevend Lichaam had noch het recht van initiatief, noch dat van amendement. Het kon dus alleen maar aannemen of verwerpen, wat het Staatsbewind voorstelde. Trouwens, het kwam ook maar tweemaal 's jaars voor korte tijd bijeen, en dan werden er eerst 12 leden aangewezen, die gedurende de zitting het woord mochten voeren, de anderen mochten alleen stemmen.
Hoogst merkwaardig was de wijze, waarop dit bewind voor de eerste keer werd samengesteld. De drie leden van het Directoire, die de hele zaak met Franse hulp hadden doorgezet, benoemden zeven leden van het Staatsbewind. Die zeven moesten er nu nog vijf bij zoeken, om het dozijn vol te maken, en zij nodigden de drie directeuren uit, met nog twee anderen, om nevens hen zitting te nemen. Toen was het Staatsbewind compleet. Het benoemde vervolgens voor de eerste maal ook de 35 heren van het Wetgevend Lichaam. Volgens de redevoeringen en proclamaties bleef evenwel het Bataafse volk soeverein.
| |
Brieven van Oraniënstein.
De val van het stadhouderschap in 1795 betekende meteen, dat alle regenten, die hun lot met dat van de Stadhouder hadden verbonden, er naast stonden. Deze heren zagen met leedvermaak, maar ook met ergernis, dat het nieuwe bewind de chaos dagelijks groter maakte. En meer en meer rijpte de gedachte: als wij, oude, ervaren regenten eens weer mee gingen doen en een behoorlijke
| |
| |
invloed kregen, dan zou het in elk geval beter gaan. Een hunner schreef, toen het Staatsbewind het Directoire verving: ‘Wij hier in het particulier zullen er veel bij winnen, alzoo al het gemeene goed en de Jacobijnen weggejaagd zullen worden, en wij daardoor minder gevexeerd zullen worden, denkelijk de financiën minder slecht bestuurd, meer economie gebruikt en ingevolge van dien, zooals wij hopen, zullen onze beurzen minder uitgeput blijven.’
De heren ondervonden al ras, dat het nog beter voor hen werd. Zij hadden nu zes jaar buiten gestaan, zij mochten weer binnenkomen. Maar er was één moeilijkheid. Hun eed! Zij waren door hun eed gebonden aan het stadhouderlijk bewind. Zij konden fatsoenshalve bovendien niet meedoen, als zij de Stadhouder in ballingschap daardoor griefden. Maar Prins Willem V werkte zelf mee, om de baan effen te maken. Uit Oraniënstein aan de Lahn, zijn paleis in het Nassause gebied, dat zo sterke gelijkenis vertoont met het Loo, schreef hij brieven, gelijkluidende brieven aan telkens twee regenten in ieder gewest. Het waren typische en typerende brieven:
‘Vernomen hebbende dat bij verscheiden leden der regeering of ministers en verdere ambtenaren van de Provincie van (volgt de naam der provincie), welke in functie waren op den 18 Januari 1795 (en dus vóór de sedert dien tijd voorgevallen omwentelingen), bedenkingen gerezen zijn of dezelve in de omstandigheden, waarin het lieve Vaderland zich thans bevindt, en na de daarin aangenomen constitutie, zouden kunnen aanvaarden ambten die invloed hebben op de administratie of het bestier van het Vaderland, zoo hebbe ik niet willen afzijn u bij dezen te schrijven, met verzoek om daarvan zoodanig gebruik te maken als zal oordelen te behooren, dat mijns bedunkens zooals de zaken thans zijn er geen redenen zijn, die hen zouden moeten weerhouden om derzelver pogingen aan te wenden ten einde zooveel in hun vermogen is te bevorderen het welzijn van het lieve Vaderland, en deszelfs ondergang voor te komen, en dat, zoo zij oordeelen dat zij van nut aan het lieve Vaderland en deszelfs goede ingezetenen kunnen zijn door het aannemen van ambten of zitting te nemen in collegiën die invloed hebben op de administratie of het bestier der zaken van het Vaderland, of door deel te nemen aan het bestier en te dien einde met de leden der actueele regering mede te werken, zij zulks in dat geval kunnen doen.’
| |
| |
De heren konden dus hun gang gaan, als de deur openging, en die deur ging inderdaad open. Ongeveer 2/5 van de nieuwe bewindslieden waren Oranjemannen van niet te felle kleur, 3/5 daarentegen was gerecruteerd uit degenen, die men voor 1795 Patriotten noemde, zowel oud-regenten als mannen, die eerst in 1795 naar voren waren gekomen. Maar de ultra's kregen geen kans meer, het was volledig de tijd van de gematigdheid. En ook van de middelmatigheid.
Want het nieuwe Staatsbewind heeft er niets van terecht gebracht, terwijl de toestand van het land schreeuwde om een krachtig ingrijpen. De opbrengst van de belastingen werd voor het jaar 1803 geraamd op 33 millioen, maar daarvan waren 30 millioen nodig om de rente van de staatsschuld te betalen. De begroting voor oorlog was ook weer ongeveer even hoog als de totale belastingopbrengst, nl. 31 millioen. Ook waren er nog 24 millioen achterstallige uitgaven......
| |
Van Hogendorp.
Maar in dat jaar 1801 is nog iets heel merkwaardigs gebeurd. De kiezers, die niet ter stembus kwamen, om voor of tegen de nieuwe staatsregeling te stemmen, werden geacht er vóór te zijn.
Een van de wegblijvers was Gijsbert Karel van Hogendorp, die als ambteloos burger leefde op zijn landgoed Adrichem bij Beverwijk.
Maar het Staatsbewind moest vooral niet menen, dat zijn wegblijven betekende, dat hij instemde met de nieuwe constitutie. Hij kon met geen enkele constitutie instemmen, welke niet het huis van Oranje met de erfelijke waardigheid van Hoofd van de Staat bekleedt. In zijn nota ontwikkelt hij een program. Oranje moet niet weer een instructie van de regenten ontvangen, maar er dient een grondwet te worden opgesteld, die de vorst, de regenten en het volk bindt. Als zo'n constitutie wordt ontworpen, dan is een volksstemming overbodig, want het voorstel alleen zou ‘een algemeene kreet van vreugde en genoegen doen opgaan met zegeningen over degeenen, welke zulk eene weldaad aan de Natie verzekerden’.
Van Hogendorp zond deze nota aan het Staatsbewind, maar hij deed ook een exemplaar toekomen aan de Franse gezant in Den Haag. Het Staatsbewind negeerde de brief. De koning van Pruisen liet aan Van Hogendorp weten, dat hij zulke dingen niet meer moest doen, en bracht de Fransen van deze stap op de hoogte.
| |
| |
Willem V zond een vierregelig nietszeggend bedankbriefje, de Erfprins, later Willem I, heeft aan Van Hogendorp nooit, ook niet na 1813, laten merken, dat hij zich deze nota herinnerde. Alleen Prinses Wilhelmina was er hartelijk mee ingenomen en verborg het voor haar vroegere beschermeling niet.
Maar de nota van Van Hogendorp werd gedrukt en verscheen ook vertaald in de Engelse pers. Het volk wist voortaan, dat er een man in Nederland was, die zonder aarzelen vasthield aan een nationaal program: een constitutionele monarchie met Oranje aan het hoofd.
De boodschap van 1801 is een slag in de lucht genoemd. Maar voor een gezonde politiek is het nodig niet alleen te weten, hoe de zaken staan, maar ook, waar men zèlf staat.
Het was geen slag in de lucht, wat Van Hogendorp deed. Maar dan moeten we het wel zien in breed historisch verband. Want actuele betekenis had zijn boodschap niet, anders had het Staatsbewind hem niet kùnnen doodzwijgen. Het was dan ook wel de tijd van de nationale ebbe. Zij wordt niet beter getypeerd dan door een korte notitie uit Rotterdam van een anoniem schrijver, wiens aantekeningen door Dr. te Lintum zijn gebruikt voor zijn aardige boekje ‘Uit de Patriottentijd’:
‘In 't laatst van 1802 werden eenige personen benoemd, om een nieuw Regeeringreglement op te stellen (bedoeld is een regeling van het bestuur van de stad Rotterdam). Dit stuk werd op verscheidene plaatsen der stad ter lezing gelegd, om de goed- of afkeuring van de burgerij te vernemen. Zoo ik anders wel onderricht ben, verscheen er niemand, het reglement werd dus goedgekeurd verklaard volgens den regel: “die zwijgt, die consenteerd. En 't is daarop, als zijnde de volkswil”, door 't Staatsbewind bekrachtigd.’
|
|