| |
| |
| |
4. Restauratie en revolutie
Gijsbert Karel.
Toen Gijsbert Karel van Hogendorp geboren werd in 1762, zoemde het land nog na van al de agitatie over het familieschandaal Van Haren. Onno Zwier van Haren was de beschuldigde, en de moeder van Gijsbert Karel had aan de beschuldigingen meegedaan. Carolina Wilhelmina van Haren heette zij, want haar vader had haar genoemd naar Prinses Carolina Wilhelmina, de dochter van Willem IV. De Van Harens waren hovelingen. Nog voordat Gijsbert Karel werd geboren, had Onno Zwier in een bitter verweer tegen wat twee van zijn eigen kinderen hem aandeden, zijn dochter verweten, dat zij, hoe de afloop van de processen rondom het schandaal ook zou zijn, in elk geval schande bracht over het kind, dat zij onder haar hart droeg. Dat was de schaduw, die er viel over de geboorte van Gijsbert Karel van Hogendorp. Als hij later de gedichten leest van zijn oudoom Willem van Haren, dan schrijft hij over de dichter als over een vreemde. Toen hij ruim tien jaar oud was, kwam het jaar wat Gijsbert Karel later in brieven aan zijn moeder noemt: catastrophe de fortune. De familie Van Hogendorp had op grote voet geleefd, er kwam een hevige beurscrisis en het spel was uit. Maar Willem van Hogendorp was er de man niet naar om het er bij te laten zitten, en hij ging naar Indië, om een fortuin terug te winnen. Willem V zorgde als directeur van de Verenigde Oostindische Compagnie voor een klinkende aanbeveling, en spoedig zat Mr. Willem van Hogendorp als resident in Rembang. Zijn gezin zat in Holland en had het niet breed. Maar Prinses Wilhelmina wist te helpen. Ook hiermee, dat de beide jongens, Dirk en Gijsbert Karel, naar Berlijn werden gezonden, om opgeleid te worden op de kadettenschool. Het was een eer, maar niet altijd een genoegen voor de jongens. De discipline was er hard. Gijsbert Karel is
er gevormd tot een jonge man met een brandende eerzucht, een streng plichtsbesef, een bijna overmatig zelfvertrouwen en een soms al te strakke ernst. Hij schrijft over zijn twee jaar oudere broer Dirk dan al als over zijn beschermeling.
In 1781 riep zijn moeder hem uit Berlijn terug en Gijsbert Karel werd officier in Hollandse dienst. Maar zijn ambities reikten verder dan een officiersloopbaan. Hij had Van Kinsbergen ont- | |
| |
moet, en die had hem de weg gewezen. Hogendorp zelf schrijft er van:
‘Kinsbergen heeft mij het geheim van mijn hart ontwikkeld, en mij den moed gegeven, niet voor mij en anderen te veinzen, maar rondborstig uit te komen voor mijn redelijk, wel overlegd en vurig omhelsd voornemen. Dit is: Mij onder een gezant bekwaam te maken; de regten te studeren; ware verdiensten te verkrijgen; alle takken der regering te doorgronden; dwazen die mij miskennen te minachten; nuttig te zijn; aan het gemeen wel te doen; misbruiken af te schaffen; dommen en deugnieten tegen te gaan; de goede zaak te doen zegevieren, en met dezelve mijn naam in het geheugen van mijn land, zoo lang het bestaat, onvergankelijk in te prenten!’
Wanneer een jonge man zo schrijft, dan is het een van tweeën: mateloze zelfoverschatting van een romantische geest, òf een levensprogram, waarvoor gewerkt, gewaagd en gewacht moet worden. En Gijsbert Karel van Hogendorp heeft het alle drie gedaan en zijn naam geprent in het geheugen van zijn land.
Een der eerste punten van zijn program was: ‘Mij onder een gezant bekwaam te maken.’ Hij reisde in gezelschap van onze eerste gezant te Washington naar Amerika, zodra de Vierde Engelse Oorlog ten einde liep, hij werd ontvangen door Washington, maar vond de grote Amerikaan, evenals het volk, dat pas zijn onafhankelijkheid had verworven, te burgerlijk en te kalm. Maar op de terugreis zag hij de grote Pitt, maar drie jaar ouder dan hij, reeds optredend als eerste minister in Engeland, hij zag hem als een triumfator, hij koos hem tot zijn ideaal en zijn voorbeeld.
Weer in ons land terug, kreeg hij een nieuw verlof, om te Leiden in de rechten te studeren. Het was in het jaar 1786, dat hij er aankwam; in hetzelfde jaar promoveerde hij. Het was het jaar, waarin hij zijn vader na jaren van afwezigheid weer zou ontmoeten: deze had de terugreis naar Nederland aanvaard. Het was het jaar, waarin Willem V door de Patriotten praktisch in Holland werd uitgeschakeld, maar met het pijnigende gevoel van onzekerheid, of dit wel stand kon houden, en in hoeverre men op Frankrijk kon rekenen. Toen promoveerde Gijsbert Karel van Hogendorp, en in afwijking van zijn oorspronkelijk plan droeg hij zijn dissertatie op aan Willem V, de Erfstadhouder. En de promovendus verscheen in de katheder in de uniform van de grenadiers van de Prins. Het was een uitdaging ... Maar in dezelfde weken,
| |
| |
dat hij zo op opzienbarende wijze promoveerde, nam zijn moeder de rouw aan: het schip, waarop haar man uit Indië zou terugkeren, is niet weer gepraaid, nadat de stormen weer eens om de Kaap hadden geraasd, en de maanden, dat haar zoon in Leiden zijn studie voltooide, waren juist de maanden, waarin het wachten geleidelijk alle zin verloor.
| |
De Prinses.
Robert Fruin heeft in deel V van zijn Verspreide Geschriften een typering gegeven van de toestand, waarin men na het vertrek van de Prins, de operette van Elburg en Hattem, en de aarzeling der aristocraten en de passiviteit der Prinsgezinden was geraakt. Het is maar één zin: ‘Over een weer maakten zich de partijen belachelijk: geen van beiden regelde zich naar een vooraf beraamd plan, zij lieten zich beiden door het toeval leiden.’
Daarom juist was het voor de partij van de Prins zo'n groot geluk, dat Van Hogendorp na zijn promotie mee kwam doen. Er waren Oranjegezinden in Den Haag, die broedden op plannen, en Bentinck van Rhoon, een man van aanzien, wiens geslacht generatie na generatie nauw met het Oranjehuis was verbonden, had enigermate de leiding. Er werden in verschillende steden Oranje-sociëteiten opgericht, waarin ook democratische plannen naar voren kwamen. Van Hogendorp reisde tussen Nijmegen en Den Haag heen en weer, niet alleen als koerier, maar ook als adviseur. Het overleg tussen de vrienden van Oranje en de Prins leidde er toe, dat de Prins eindelijk een wat breedsprakig manifest uitvaardigde, waarin hij zich keerde tegen alles wat onwettig was en dus de Patriotten aanviel om wat zij hadden gedaan en alle democraten om wat zij van plan waren. Door dit manifest werd de situatie vereenvoudigd: iedereen wist nu, dat een overwinning van de Prins niets anders kon betekenen dan restauratie. Reformatie van de staat was niet meer aan de orde. Het manifest verontrustte de Patriotten, omdat de Prins blijkbaar wat ging doen. Maar zijn eigen vrienden wisten niet, wàt hij eventueel zou doen. Sommigen rieden hem, op te marcheren naar Den Haag, aan het hoofd van zijn troepen, die immers toch aan hem als aan de wettige kapiteingeneraal zouden gehoorzamen. Anderen vonden het beter, dat de Prins niet als militaire commandant, maar als stadhouder naar Den Haag zou gaan, niet aan het hoofd van een leger, maar van een stoet. Dat zou voldoende zijn, om de balans geheel in zijn
| |
| |
voordeel te doen overhellen. De Prins evenwel wilde of durfde niet.
En toen werd het plan geopperd, dat de Prinses zou gaan. Zij wilde wel en zij durfde wel. De Prins was er tegen, maar stemde toe, mits de vrienden in Den Haag het goedvonden. En die zeiden eenstemmig: ja! De ogen van de Prinses straalden van vreugde, toen Van Hogendorp haar deze boodschap toefluisterde op het moment, dat zij op zondag 24 juni 1787 de kerk te Amersfoort verliet.
In het jaar 1867 heeft Robert Fruin een bekentenis gedaan in een artikel in De Gids over Gijsbert Karel van Hogendorp en de omwenteling van 1787. Hij schreef dat artikel, nadat hij kennis had genomen van de gedenkschriften van Van Hogendorp.
‘Mijn oordeel over haar (d.w.z. Prinses Wilhelmina, de gemalin van Prins Willem V) is door de lezing zijner Gedenkschriften aanmerkelijk gewijzigd. Ik had veel over haar gehoord, maar nagenoeg niets van haar eigen hand gezien. Zij was mij altijd voorgesteld als een vrouw, die haar eigen man niet alleen minachtte, maar ook verdringen en op de achtergrond schuiven wilde. Van de fijnere trekken van haar karakter, van de beschaving van haar geest had ik niet veel vernomen. Eerst door Van Hogendorp en door haar eigen brieven, die onder zijn Gedenkschriften worden meegedeeld, heb ik althans enigermate met haar kennis mogen maken, en haar als een vrouw van buitengewone gaven en van een fier doch edelmoedig karakter leren eerbiedigen. Het was haar ongeluk en tevens het ongeluk van het land, dat zij met haar gemaal niet van plaats verwisselen kon; dat hij geroepen was om zonder bekwaamheid datgene te doen, waarvoor zij volkomen berekend zou geweest zijn. Zij kon het niet helpen, dat het oog van 's Prinsen omgeving gedurig van hem naar haar werd afgetrokken; dat men van haar verwachtte en verlangde, wat hij onmachtig of onwillig was te doen!’
Fruin schreef dit tachtig jaar nadat de Prinses het besluit nam, waarvan hierboven sprake was. Zolang had zij toen reeds de reputatie, die zij niet verdiende. Maar wij zijn boven Fruin bevoorrecht. Mej. Johanna W.A. Naber heeft de ‘Correspondentie van de Stadhouderlijke Familie’ uitgegeven, de correspondentie tussen Willem V, Prinses Wilhelmina en hun drie kinderen; vijf delen en nog maar een bloemlezing...... Ja, nu kennen wij Prinses Wilhelmina beter, nu kennen wij haar als moeder, die in weergaloze
| |
| |
trouw en volharding haar eigen leven en dat van haar kinderen stuurt naar een vaste koers, die haar man volhardend is blijven eren. Deze correspondentie is voor velen een openbaring geweest, het oordeel over Willem V is ten goede gewijzigd, dat over Prinses Wilhelmina radicaal ten goede veranderd.
Toen de Prinses de boodschap had ontvangen, dat zij door de vrienden in Den Haag werd verwacht, werd er snel gehandeld. Maar toch niet zo snel, of de commissie van defensie, die de leiding had van de tot vliegende legertjes verzamelde vrijkorpsen, had gemerkt, dat er wat broeide en daarom hadden de commandanten last gekregen, goed uit te kijken. Zo kwam het dat de kleine stoet, een chais en twee koetsen, bij Goejanverwellesluis werd aangehouden. De Prinses mocht niet verder. Zij moest wachten in een boerderij, totdat de commissie van defensie nader had beslist. En die commissie kwam en besliste, dat de Prinses niet verder mocht. Zij kon desnoods wachten in Schoonhoven op een nadere beslissing van de Staten van Holland, maar niet in Gouda, met het oog op de rust. De Prinses schreef in Schoonhoven haar protest aan de Staten van Holland, en reisde toen naar Nijmegen terug, zonder af te wachten, wat de Staten verder zouden doen. Zij was al in Nijmegen terug, toen de Staten van Holland na heftige debatten het beleid van de commissie van defensie goedkeurden, en dus beslisten, dat de gemalin van de Stadhouder in feite buiten Holland gebannen was. Zodra zij een rustig ogenblik te Nijmegen had, zette de Prinses zich neer om te schrijven, de ganzepen gleed over de blaadjes geschept papier, en in volzin na volzin gaf zij niet alleen een verslag van het gebeurde, maar zij maakte er een boodschap van aan haar kinderen, een rechtvaardiging, een woord van fiere zekerheid:
‘Ik kon dus niet aarzelen, die reis te ondernemen en mijn voornemen te volvoeren niettegenstaande de onrust die de prins er over aan den dag legde zonder echter het plan af te keuren of beweegredenen aan te voeren, die er mij van konden doen afzien. Ik kon dus niet aarzelen, omdat ik overtuigd was, dat ik slechts mijn plicht deed, en krachtens die overtuiging heb ik nu ook trots al wat mij is overkomen, geen berouw, dat ik heb doorgezet. Geen oogenblik heb ik dat neerdrukkende gevoel gehad, dat een gewaagde daad altijd op den voet volgt, vooral wanneer die daad slecht berekend was en het beoogde doel niet bereikt werd, terwijl een inwendige
| |
| |
stem blijft fluisteren, dat men het ook niet had moeten doen. Het heeft mij diep getroffen, dat mijn hoop verijdeld werd; dat mijn goede bedoelingen werden miskend, doet mij leed. Toen ik, in het onzekere aangaande het lot dat mij wachtte, te Schoonhoven vertoefde, heb ik mij rekenschap gegeven van al de gevolgen, welke die aanranding van mijn persoon kon hebben; ik heb al de gevaren, waaraan ik bloot was gesteld, onder de oogen gezien; maar nooit, ik herhaal het, nooit is in mijn ziel berouw gerezen over deze daad; en ik geloof daaraan te moeten danken die tegenwoordigheid van geest en die rustige gemoedstemming die mij ook in de onaangenaamste oogenblikken zijn bijgebleven......
Voor U, mijne kinderen, bestem ik deze aanteekeningen. Ik was U toch rekenschap schuldig van de beweegredenen die mij hebben geleid tot eenen stap, die ons voor altijd van elkander had kunnen scheiden en die ons zooveel tranen heeft gekost. Mij zelve was ik verantwoording schuldig van mijne drijfveren en gewaarwordingen in dit alles. Ik heb het een en het ander gedaan. Leest en oordeelt. En geve de Hemel dat, in welke omstandigheden gij U ooit moogt bevinden, U steeds gespaard blijve het ergste van alle lijden: de wroeging over eene ten onrechte bedreven zaak...’
| |
Pruisische interventie.
Wanneer wij de geschiedenis in vogelvlucht overzien, dan volgt het logisch op elkaar: de Prinses is door de Patriotten aangehouden en door de Staten van Holland geweerd; haar broer, de koning van Pruisen, vraagt een schitterende voldoening, en wanneer die niet prompt wordt gegeven, laat hij zijn troepen naar Holland marcheren.
In werkelijkheid verliep de zaak anders. De aanhouding van de Prinses en de beslissing van de Staten van Holland hadden tot gevolg, dat de aanhangers van de Prins de schrik om het hart sloeg. Zij durfden niets meer. De Prins zelf was niet bereid, nu met geweld op te treden, tenzij hij door de Staten-Generaal werd gemachtigd. Er verliepen maanden, waarin het al duidelijker werd, dat de aanhangers van de Prins, op enkele uitzonderingen na, geen zelfvertrouwen hadden. En de koning van Pruisen ... de Patriotten verwachtten, dat de bui wel spoedig zou overdrijven. Frederik de Grote had nooit iets willen doen ten bate van de positie van
| |
| |
de Prins; deze nieuwe koning, een broer van Prinses Wilhelmina, was begonnen met een bemiddelingspoging. Maar na het incident van Goejanverwellesluis was hij verontwaardigd. Het gaat wel over, zei men; de Pruisische gezant in Den Haag dacht het ook. In Berlijn was een Fransgezinde partij, die haar best deed. Trouwens, de Franse regering wilde ook graag bemiddelen. Alles wees er op, dat het een chronische zaak zou worden. Maar toen kreeg de koning van Pruisen plotseling de zekerheid, dat Engeland hem volledig zou dekken, als hij intervenieerde. Daarmee was Frankrijk schaakmat gezet. Zodra de Fransen wisten, dat Engeland zo nodig de Pruisen zou steunen, ook met geweld, stond het voor hen vast, dat zij niet tussenbeide zouden komen, maar de Patriotten aan hun lot overlaten. Alleen de Patriotten zelf wisten dat niet en werden bovendien door de Fransen min of meer gerustgesteld, de gewone tactiek der lafheid.
Zodra de koning van Pruisen wist, hoe de zaken stonden, greep hij in. Hij stelde in september de Staten van Holland een ultimatum, en toen binnen de gestelde termijn geen antwoord kwam, marcheerden de Pruisen op, 20.000 man onder de hertog van Brunswijk, een neef van die andere Brunswijk, die wij kennen als de man van de Akte van Consulentschap. Het werd een komischtragische geschiedenis. Want, zo zegt een commentator uit die dagen, de Pruisen trokken wel haastig op, maar wisten, dat alle haast toch tevergeefs zou zijn, omdat ‘heldhaftig’ vluchten een natuurlijke eigenschap was van de tegenpartij.
En bij de onbekende Rotterdamse kroniekschrijver, door Te Lintum bij ons geïntroduceerd, staat deze herinnering:
‘Een Compagnie vrijwilligers uit Rotterdam, bestaande uit vrijcorpers en jongens, die men het soldatenpakje had aangetrokken, was naar Gorinchem gegaan, om dien post te helpen verdedigen. Maar voordat nog de Pruisen voor Gorinchem kwamen, liepen ze weg naar Dordt en arriveerden vandaar in een vaartuig hier aan de Geldersche kade: ik heb later een van die vrijwilligers gesproken, die ook te voet gevlucht was, en die heeft me zelf gezegd: Ik had altijd gedacht, dat Gorinchem vijf uren gaans van Dordrecht was, doch ik heb het met die bij mij waren, in drie uren geloopen, toen de Pruisen ons agterna waren.’
De Pruisische officieren, die als verkenners vooruitreden, hadden zich met oranjesjerpen getooid en ondervonden daardoor alle
| |
| |
medewerking. En overal, waar de Pruisen kwamen, hingen de Princenvlaggen uit.
Onder de Patriotten ontstond een onbeschrijfelijke paniek. Honderden vluchtten naar Frankrijk. Zij vormden een kolonie van politieke ballingen in St.-Omer, onder bescherming van de Franse regering, en ‘de deugnieten leefden op kosten van de gegoedsten’. Nog voor het jaar ten einde was, aanvaardde Gijsbert Karel van Hogendorp het ambt van pensionaris van Rotterdam. Oldenbarnevelt en Hugo de Groot waren het ook geweest.
| |
Conservatisme.
Met grote geestdrift was de stadhouderlijke familie in Den Haag binnengehaald. De Staten van Holland gaven aan de Prinses de vereiste genoegdoening. Wie zich gecompromitteerd had, werd uit zijn ambt ontzet. Het was gevaarlijk, de volledige overwinning van de Prins niet voor 100 % te aanvaarden. Het werd als een bijzonderheid vermeld, dat een aanzienlijk koopman te Amsterdam op de Beurs was verschenen zonder een oranjestrik.
De Prins werd natuurlijk in al zijn waardigheden hersteld en nu moest het voortaan zo blijven als het was. De weg tot reformatie werd afgesneden. Vooreerst moesten alle regenten, zij, die mochten blijven, en zij, die in de plaats kwamen van de verwijderde Patriotten, een eed afleggen, waarbij zij trouw beloofden aan de bestaande staatsinstellingen, met de waardigheden van Willem V als een integrerend deel.
En daarna gingen de gewesten het elkaar nog eens beloven; veel zegels en veel handtekeningen, dat het zo zou blijven als het was. En tenslotte werd dit allemaal nog weer eens gewaarborgd door een Akte van Garantie, waarbij Pruisen en Engeland, die daartoe een verbond sloten, beloofden, dat zij de status quo in de Republiek zo nodig zouden helpen handhaven. De Republiek aanvaardde het arbitrium van Pruisen en Engeland in de plaats van dat van Frankrijk. Dit betekende meteen een nieuwe politieke situatie in Europa, Frankrijk geraakte in het isolement. Engeland, Nederland, Hannover en Pruisen vormden samen een barrière.
Er kwam een nieuwe raadspensionaris, L.P. van de Spiegel, een stugge, weinig vormelijke Zeeuw, gematigd, maar overtuigd aanhanger van Oranje. Hij was een werker en organisator; hij kende onze staatsinstellingen en haar historie, er was lijn in zijn politiek. Binnen weinig jaren wist hij de financiën van Holland
| |
| |
beter te regelen, een billijker verdeling van de aandelen, die de gewesten voor de generaliteitslanden moesten betalen, te doen aanvaarden. Maar een werkelijke reorganisatie kon hij niet bereiken. De Prins voelde er niet voor om te komen tot de instelling van een soort departementen van bestuur. Wel werd er alles op gezet om de verwaarloosde vloot weer enigermate op peil te brengen, en hier heeft Van Kinsbergen grote verdiensten.
| |
Patriotten in Frankrijk.
De Patriotten waren nog geen twee jaar in St.-Omer, toen de grote revolutie begon. Zij hebben hartstochtelijk meegeleefd. Hun gehele denkwijze is er door beïnvloed. Vroeger waren hun eisen vergelijkbaar met die van 1748; het ging om hervorming van de Republiek in die zin, dat de burgerij meer invloed zou krijgen op het bestuur. Maar nu brak een radicalisme baan, waar zij vroeger niet van hadden gedroomd. De leer der volkssoevereiniteit, de begeerte naar een sterk gecentraliseerd gezag, naar een eenheidsstaat, naar afschaffing van alles, wat ongelijkheid en daarmee gevarieerdheid bracht in de positie en de rechten van de burgers binnen de grenzen van dezelfde staat, het zijn allemaal nieuwe ideeën, die in Frankrijk in het brandpunt van de strijd stonden, en voor de Nederlandse Patriotten soms bijna tot een nieuw evangelie werden. Wanneer in 1787 een compromis tussen de democraten en de Stadhouder tot stand was gekomen, dan zouden de Patriotten zich verenigd hebben met instellingen en opvattingen, die zij nu, onder de invloed van Frans radicalisme en doctrinisme, verfoeiden. Zij zagen nu veel groter mogelijkheden en veel ruimer verbanden. Zij spraken niet zozeer meer over de oude vrijheden van de Bataven, maar over de Gracchen en andere revolutionaire hervormers in de oudheid. En - zij vonden in Frankrijk zozeer hun ideaal en hun voorbeeld, dat sommigen het betreurden, dat ons land zich niet goed er toe leende, om bij Frankrijk ingelijfd te worden, omdat het niet aan het gebied van de Grote Natie grensde.
Het is altijd een hachelijk ondernemen, te schrijven niet over wat eenmaal geschied is, maar over wat onder bepaalde omstandigheden had kùnnen geschieden. En toch dringt zich hier wel sterk de vraag op, of heel het theoretische onhistorische geëxperimenteer van de eerste jaren na 1795 ons land niet bespaard was geworden, wanneer de Patriotten en de Stadhouder elkaar hadden
| |
| |
kunnen vinden. Er wàs een democratische stroming in ons land, ook onder de Prinsgezinden. In een van de brieven van de Prins aan Van de Spiegel is sprake van mensen, wier principes zwemen naar een ‘monarchie democratique’, maar daar moest de Prins niets van hebben. Het was zeer ver van zijn wijze van denken. Het zou uitlopen op Jacobinisme. De Prins wilde in geen geval voor het volk kiezen tegen de regenten; tussen hem en de democratie was geen vergelijk mogelijk. Tal van Oranjeklanten, o.a. de Bijltjes in Amsterdam, begonnen er over te spreken: betekent trouw aan de Prins in de praktijk niet de regenten beschermen in hun bevoorrechte positie?
| |
De Revolutie rukt op.
Frankrijk was vóór de Revolutie al in het isolement gedrongen. Maar de verschrikkingen van de Revolutie verdiepten dat isolement tot een radicale tegenstelling. De Fransen verklaarden de oorlog aan de ‘tirannen’, ook aan Willem V. De oorlogsverklaring kwam niet onverwacht, maar de Republiek was moeilijk in staat, zich te verdedigen. Zij geleek ‘een schuit, daar geen riemen aan zijn’.
En de Franse legers waren legers, zoals men ze vroeger niet had gekend. Een groot veldheer als Frederik II had zijn oorlogen nog gevoerd met kleine legers, waar de bevolking buiten stond. De oorlog was toen ‘het spel der koningen’. Maar de Fransen doorbraken de starre grenzen van de krijgskunde der 18de eeuw en wisten het gehele volk mee te slepen in de strijd, het volk, dat bezield werd door een idee, zoals die in de Marseillaise hartstochtelijke vertolking vond. Daardoor kreeg de oorlog een ander, een uitermate gevaarlijk karakter. Het werd geen oorlog meer, die uitliep op een verdrag tot afstand van een vesting of het betalen van een schatting, maar een strijd, die alleen kon uitlopen op een volledige capitulatie. Toen een kenner van de krijgsgeschiedenis, Jomini, in 1816 de balans opmaakte en de oorlogen uit de dagen van de Franse Revolutie en van Napoleon vergeleek met die van Frederik II, schreef hij:
‘De legers zijn heden ten dage niet meer samengesteld uit vrijwilligers, geworven uit het overschot van een te talrijke bevolking; het zijn gehele volkeren, door de wet onder de wapenen geroepen, die niet meer strijden voor een wijziging van de grenzen, maar in zeker opzicht voor hun bestaan.
| |
| |
Deze stand van zaken brengt ons terug tot de 3de en 4de eeuw en roept ons de worsteling in herinnering tussen geweldige volkeren, die elkaar het bezit van het Europese vasteland betwistten. Als een wetgeving en een nieuw volkenrecht geen grenzen aan deze massale volksinzet kunnen stellen, is het onmogelijk te voorzien, waar de verwoesting zal ophouden. De oorlogvoering zal een verschrikkelijker gesel dan ooit worden, want de bevolkingen der beschaafde naties zullen worden weggemaaid.’
Een bijna onuitputtelijk mensenreservoir ter beschikking van de legerleiding, dat kan betekenen de frontaanval, de stoomwals; dat wordt in elk geval de verlenging van de fronten tot ze aanleunen aan de zee of aan een grote rivier. Wat in de Franse Revolutie begon, krijgt eerst zijn volle betekenis in de Tweede Wereldoorlog.
| |
Het mirakel.
Waarom wordt er weinig of geen aandacht geschonken aan wat er in het voorjaar van 1793 is gebeurd? Frankrijk rukte op naar het Noorden en overschreed onze grenzen ...
‘In het begin van Februari was de Republiek op het punt van door den vijand geïnvadeerd te worden. Breda, Geertruidenberg, de Klundert vielen hem in handen. Maastricht werd gebombardeerd, de Willemstad hevig beschoten, Steenbergen ingesloten, Bergen op Zoom bedreigd, terwijl een groote hoop van Dumouriez' aanhangelingen binnenslands gereed stond om een algemeenen opstand te verwekken, zoodra als de Franschen voet aan wal zouden gezet hebben aan deze zijde van de rivier: en in het begin van April was door Gods onverdiende goedheid geen vijand meer op het territoir van den Staat te zien en de misnoegden van binnen durfden zig niet te roeren, als neergeslagen van spijt en schaamte.’
Zo heeft raadpensionaris Van de Spiegel het beschreven Het begin was overigens erg ontmoedigend geweest. Breda had zich zonder verzet overgegeven en in het land voerde het défaitisme het woord. Sommige regenten waren tegen het stellen van inundaties, omdat het toch allemaal niets gaf. Officieren schreven brieven, dat hun stellingen onhoudbaar waren, en zij verzonden die brieven, zonder dat de vijand nog gesignaleerd was. Als zij er dan later vandoor gingen, hadden zij zich door die beweerde on- | |
| |
houdbaarheid van hun stelling bij voorbaat verontschuldigd. Maar Carel baron van Boetzelaar hield op kranige wijze stand in Willemstad. Het eenvoudig Neen! waarmee de opeising was beantwoord, werd volgehouden, toen er geen huis meer onbeschadigd was. Kropff, die zich vechtende uit De Klundert terugtrok, verkoos de dood boven de overgave, toen hij door de overmacht werd omsingeld. De poging, om naar Holland over te steken, gelukte niet. Onze marine was waakzaam. In ongelooflijk korte tijd had Van Kinsbergen er voor gezorgd, dat de Zeeuwse en Hollandse stromen met gewapende schepen als het ware bezaaid waren. En de vlootvoogd gaf de instructie, ‘de vijand op het lijf te zitten, zodra hij enige beweging maakt om zijn voornemen uit te voeren’. Wat Van Kinsbergen ter zee deed, dat presteerden de beide Prinsen te land. De beide Prinsen; laten we bedenken, dat het allemaal gebeurde in het vroege voorjaar van 1793 en dat de oudste van de beide Prinsen, de Erfprins Willem Frederik (later Koning Willem I), geboren was op 24 augustus 1772 en zijn broer Willem George Frederik, Prins Frederik genoemd, 15 februari 1774. Zij hebben grote activiteit ontwikkeld, zij waren dapper tot roekeloosheid toe. Prins Frederik was bij alle schermutselingen
vooraan, en zijn moeder nam hem in een brief onder handen, omdat hij moest begrijpen, dat het niet de taak van een generaal was, te galopperen met de huzaren van de voorhoede. Door de moed en de energie van de bejaarde Van Kinsbergen en van de jonge Prinsen werd de vijand gestuit, de verdediging georganiseerd en de rechterflank van het oprukkende Oostenrijkse leger gedekt. Dat leger drong door in België en versloeg Dumouriez bij Neerwinden. De Franse bevelhebber liep naar de Oostenrijkers over. Het gevaar was voor het ogenblik geweken. Maar waarom wordt over dit mirakel zo weinig gesproken? Omdat succes voorwaarde is voor roem en een kort succes ook maar korte tijd roem geeft.
Het was beschamend voor hen, die al maatregelen hadden gehomen om de Fransen als bevrijders te ontvangen, dat het zo gelopen was. Het was ook een grote teleurstelling voor het Bataafse legioen, dat onder commando van de advocaat Daendels met de Fransen oprukte. Overigens verdient het vermelding, dat dit Bataafse legioen, dat uit 2000 man bestond, slechts 300 Nederlanders telde.
| |
Voortdurende tegenslag.
De overwinning hij Neerwinden en het verraad van Dumouriez
| |
| |
13. J.D. van der Capellen tot de Poll. Gravure van W. van Senus naar een schilderij van J.A. Kaldenbach (Univ. bibliotheek, A'dam).
14. Opstootje op het Haagse Binnenhof. Op 17 maart 1786 maakten de Dordtse gedeputeerden Gevaarts en De Gijzelaar gebruik van het door de Staten van Holland aan haar leden toegekende recht om door de Stadhouderspoort het Binnenhof op te rijden. Prinsgezinden trachtten hen dit te verhinderen, maar werden op hun beurt door de wacht tegengehouden, zodat beide heren aan molestatie door het Oranjevolk ontkwamen.
| |
| |
15. Het zgn. ‘Zoopjes Request’. Uit ergernis over de oprichting der patriottische vrijkorpsen werd op 20 maart 1784 te Rotterdam een adres ter tekening gelegd, dat de opheffing van deze organisaties beoogde. Naar het heet verleidde men de mindere man tot tekenen door hem een borrel (zoopje) aan te bieden. Op de tafel liggen het ‘Politiek vertoog’ van Van Goens en ‘De ouderwetsche Nederlandsche Patriot’, een Oranjegezind weekblad. Zie pag. 42.
16. Straatoproer te Rotterdam. Op 3 april 1784 voelde een compagnie der schutterij zich dermate bedreigd door een oploop van Prinsgezinden (w.o. Kaat Mossel) dat zij het vuur opende op de menigte.
| |
| |
17. Gijsbert Karel van Hogendorp. Gravure van W. van Senus, naar een schilderij van J.W. Pieneman (Rijks Prentenkabinet, A'dam).
18. Dirk van Hogendorp, naar een prent van Gonord.
| |
| |
19. De aanhouding van Prinses Wilhelmina bij Goejanverwellesluis, 28 juni 1787. Gravure van R. Vinkeles en C. Bogerts naar een tekening van I. Buys (Rijks Prentenkabinet, A'dam).
20. ‘Veldslag met de Oostenrijkers, bij Neerwinden, op den 18den van Lentemaand 1793.’ Gravure van R. Vinkeles en D. Vrijdag naar een tekening van S. Desfontaines (Rijks Prentenkabinet, A'dam).
| |
| |
21. Prinses Wilhelmina. Litho van Descourtis naar een schilderij van J.F.A. Tischbein (Mauritshuis, Den Haag).
22. Prins Willem V, naar een zwartekunstprent van Ch.H. Hodges (Rijksm., A'dam).
| |
| |
23. Laurens Pieter van de Spiegel, raadpensionaris van Holland, naar een schilderij van P. Oets (Rijksmuseum, A'dam)
24. Het vertrek van Prins Willem V van Scheveningen, naar een prent van I. Jelgerhuis Rzn. (Gemeente-archief, 's-Gravenhage).
| |
| |
25. De overtocht der Fransen over de Waal, 10 januari 1795. Gravure door C. Brouwer naar een tekening van J.A. Langendijk (Rijksmuseum, A'dam).
26. Aankomst der Franse troepen te Amsterdam, 19 januari 1795. Tekening van J. Cats, ontleend aan de Historisch Topografische Atlas van de Gemeentelijke Archiefdienst te A'dam.
| |
| |
27. Aankomst der Franse troepen bij de Oostpoort te Rotterdam, 21 januari 1795, naar een aquarel van J.A. Langendijk (Gemeente-archief, R'dam).
| |
| |
werd niet door de bondgenoten uitgebuit. Zij hadden oude en ouderwetse veldheren, die niets anders wisten te bedenken dan kordons van posten, belegeringen en langzame, behoedzame bewegingen. In september 1793 werd Prins Frederik in een gevecht bij Warwick, dat slecht afliep, ernstig gewond. In het voorjaar van 1794 deed hij evenwel weer dapper mee en hebben de beide Prinsen zich aan de Sambre flink geweerd. In juni 1794 heeft de Erfprins met een leger van 35.000 man een Franse legermacht van 76.000 man aangevallen en uit het veld geslagen. Maar de bondgenoten waren ‘meer op ontruimen dan op overwinnen bedacht’. De Nederlandse Prinsen hebben met hun troepen een bres geslagen in de Franse stellingen en toen zo de weg naar Frankrijk openlag, trokken de bondgenoten naar het Oosten terug, met het gevolg, dat de Republiek bijna onverdedigbaar werd. De dappere Erfprins had tegenover een vijand, wiens legers door de massabewapening dagelijks groeiden, alleen maar ‘vrienden’, ‘wier oorlogsbeleid slechts op de wijs hoe zij hem verlaten zouden gerigt was’. Hadden de Oostenrijkse en Pruisische troepen het bevel gekregen, om stoutmoedig op te marcheren naar het Zuiden, hadden zij commandanten gehad, even stoutmoedig als de beide Prinsen, evenzeer bereid tot een aanvallende tactiek, dan was het mogelijk geweest, dat in de krijgsgeschiedenis een apart hoofdstuk werd gewijd aan twee Prinsen van Oranje, die in de eerste moderne oorlog het voorbeeld hadden gegeven van de stoutmoedige aanval, die de linietactiek als geheel verouderd laat varen. Maar Pruisen trok zijn troepen terug, omdat het heel andere plannen had: het greep naar zijn deel in de derde en laatste deling van Polen. Wat er sedert de beide vorige delingen nog van Polen
over was, werd tussen Oostenrijk, Pruisen en Rusland verdeeld; de drie mogendheden werden het eens ‘uit liefde tot de vrede en om der wille van de welvaart van hun onderdanen’.
Oostenrijk trok zijn troepen terug, omdat het zijn krachten niet wilde verteren bij de verdediging van zijn buitenpost, de Zuidelijke Nederlanden. Engeland trok zijn troepen terug, omdat de Engelse koning ze in de eerste plaats wilde gebruiken tot dekking van zijn stamland Hannover. De Republiek stond alleen, er was geen mogelijkheid meer, de grenzen te verdedigen. De situatie van het voorjaar van 1793 keerde terug: Van Kinsbergen bezette de stromen; de rivieren en desnoods de Waterlinie konden nog dekking bieden. Maar de winter van 1794 op 1795 was zo streng, dat de rivieren gemakkelijk met artillerie en legertros over het ijs
| |
| |
konden worden overschreden. Bovendien, een vertrouwensman van de Patriotten reisde alle verdedigingsposten af en rapporteerde situatie en sterkte aan de Fransen. De Patriotten in Amsterdam en elders hadden het consigne, zich gereed te houden, maar niet eerder openlijk op te treden ten faveure van de Franse bevrijders, dan wanneer deze heel dichtbij waren......
| |
De Prins vertrekt.
De Stadhouder besloot, met zijn gezin te vertrekken naar Engeland. De brieven, waarmee Prinses Wilhelmina haar dochter, die met de erfprins van Brunswijk was getrouwd, op de hoogte bracht, zijn in het Frans, maar we stuiten telkens op dat ene onvertaalbare woord: ‘een Pinkje’. Scheveningen had geen haven, de kleine, platboomde vaartuigen werden op het strand getrokken. Michiel de Heyer voer op 18 januari met zijn pink naar Engeland, aan boord Prinses Wilhelmina en haar schoondochter, de vrouw van de Erfprins en ook een Prinses Wilhelmina, en de kleine Guillot, de latere Koning Willem II.
Dezelfde middag verleende de Prins afscheidsaudiëntie. Tal van hoogwaardigheidsbekleders wachtten hem op in de grote balzaal (thans de vergaderzaal van de Tweede Kamer). Slechts één van de heren van het hof had eigener beweging aangeboden, de Prins naar het buitenland te vergezellen. Aan twee had de Prins het gevráágd; zij hadden beiden geweigerd. Voordat de Prins de algemene audiëntie verleende, ontving hij afzonderlijk in gehoor een grijsaard van bijna 80 jaren, die al sedert de verheffing van Willem IV aan het huis van Oranje verbonden was. De Prins heeft hem getroost:
‘De ware Bron van onze Ongelukken moeten wij zoeken in de Nationale Zonden en Ongerechtigheden, waar aan zich de Inwoonderen van Nederland over het algemeen en elk van hen in het bijzonder, in meerdere of mindere mate, sints eenige Jaren, hebben schuldig gemaakt, en ik zelve mij voor den Alwetenden niet verontschuldigen kan. God heeft een twist met Nederland, en heeft zulks niet alleen gedurende het afgeloopen Jaar duidelijk doen blijken, in de mislukking van alle in het werk gestelde pogingen, maar ook in deze dagen, daar Hij door de felle vorst het voornaamste verdedigingsmiddel om den Franschen den intocht te beletten, tot eenen gebaanden weg maakte om de Republiek te over-
| |
| |
meesteren. hetwelk hun des te gemakkelijker valt, daar wij ons van alle bondgenootschappelijke hulp verstoken zien. Als God ter neder werpt, mijn Vriend! wie zal dan weder oprichten? Wij moeten dus de hand op den mond leggen! Gods oordelen billijken! En door het ootmoedig gebed ons bevlijtigen, om eene spoedige en genadige afwending van dezelve van den God der Vaderen af te smeeken.’
Van de Spiegel en Van Kinsbergen namen afscheid op het strand. De raadpensionaris had het vertrek zolang mogelijk trachten tegen te houden. De stugge Zeeuw wilde nog doorvechten, maar de Staten van Holland benoemden afgevaardigden om met de vijand over een billijke vrede te onderhandelen, en de Patriotten lieten in Amsterdam reeds proclamaties drukken, waarin zij aanspoorden om revolutie te maken, teneinde zich zodoende ‘de vriendschap van het Franse heldenvolk waardig te tonen’.
Het prinselijk gezin werd door de Engelse koning met alle égards ontvangen en ging voorlopig wonen in het koninklijk slot te Kew, in afwachting van de dag, dat het grote slot Hampton Court, waar eens Willem en Maria hadden gewoond, in gereedheid was gebracht. In Kew schreef Willem V als opperdirecteur der Oostindische Compagnie zijn brieven aan de verschillende commandanten in Afrika en Azië, om zich ter beschikking te stellen van de Engelsen. De Engelsen hadden eerst schriftelijk beloofd, dat zij alle koloniën, als gevolg van deze brieven onder Engelse bescherming gesteld, zouden teruggeven, zodra de Republiek niet meer in de macht van Frankrijk was.
De nieuwe machthebbers in Nederland, die na het vertrek van de Prins het heft in handen hadden gekregen, lieten de vissers, die de stadhouderlijke familie hadden weggebracht, voor zich verschijnen. De vissers hadden evenwel een laconiek verweer: ‘De Prins was onze Overigheid, hij wilde naar Engeland en wij hebben hem er heengebracht; nu zijt gij onze overigheid, en wanneer gij naar Engeland wilt, zullen wij er u ook heenbrengen.’
| |
Fluwelen Revolutie.
Het is bijna komisch, deze revolutie op sloffen. Er waren er wel enkelen, die de guillotine wilden laten klappen, maar het Schrikbewind in Frankrijk was voorbij en de Franse machthebbers wilden geen vervolg van dit bewind in Holland. Ook had de Franse regering grote voorstellingen van de Hollandse rijkdommen, die
| |
| |
de handel gestadig verdiende, en daarom wilde ze graag een geruisloze omschakeling en zo weinig mogelijk scherven. Onze gemoedelijkheid hielp ook mee; wij houden van een plechtig tempo. Er zijn dan ook veel deftige toespraken gehouden; er is zelfs een welkomslied voor de Franse bevrijders gedicht op de wijze van ...... Ps. 68.
Van de Spiegel werd gevangen gezet en is vier jaar in gevangenschap gebleven, eerst op de Gevangenpoort, daarna op het Huis ten Bosch en tenslotte op het kasteel te Woerden. De scherpslijper Valckenaer onderzocht zijn papieren, maar kon niets vinden, dat grondslag zou kunnen worden voor een proces. De mensen van die tijd hadden er blijkbaar nog geen benul van, hoe men in revolutionaire dagen een politiek proces in elkaar moet zetten. Zij probeerden ook tegenover hun tegenstanders eerlijk te blijven.
Het eerste, dat na de bezetting van ons land door de Fransen moest gebeuren, was het vervangen van de magistraten door anderen, door Patriotten, die kwamen in naam ‘van het volk’. Het ging heel rustig en er werd een officieel papier van opgemaakt. Toen de heren te Rotterdam overeenkomstig de eisen van het volk besloten hun ‘Ampten te resigneren in den schoot der Burgerij’, verzuimden zij niet, van dit besluit een keurige akte op te maken en ‘vervolgens ging men vlug en zonder talmen, ieder naar zijn huis en wachtte, achter de gordijnen zittend, op de dingen, die komen zouden’.
In elk geval kwam er overal feest. De vrijheidsboom werd geplant, en er werd met de Franse bevrijders gedanst. Verder waren er allegorische optochten en toespraken. Het was jammer, dat het allemaal in het hartje van de winter viel, maar is het alleen daaraan toe te schrijven, dat het 's avonds op straat zo opvallend stil was, ook op de feestdagen? In de tijd, dat het ‘Oranjevee’ zich roerde, hadden de achterstraatjes gedaverd.
Er is nog één zaak, die niet mag worden verzwegen. Vaak is de fabel verteld, dat de Nederlandse vloot bij Den Helder door Franze huzaren is veroverd. Daar moet dan uit blijken, hoe erg het was met onze nationale ebbe. De waarheid is, dat de vloot van de Staten-Generaal het bevel had ontvangen, zich ter beschikking van de Franse militaire macht te stellen en daarom zich niet verzette, toen de Fransen Den Helder bereikten en de overgave eisten. |
|