| |
| |
| |
3. Patriotten en prinsgezinden
Santhorst.
In de buurt van Wassenaar was in de 18de eeuw de ridderhofstede Santhorst gelegen, eigendom van Prof. Burman. Hij was het middelpunt van een kring, die op Santhorst samenkwam en die genoot van zijn fraaie Latijnse gedichten, zijn propaganda voor ‘Vaderland, Vryheid, Vreede, Vriendschap en Verdraagzaamheid’, zijn verheerlijking van Brederode, Oldenbarnevelt en De Witt.
Dat laatste was van politieke betekenis.
Het rechtzinnige volk had zijn eigen geschiedschrijvers. Vooral Abraham van de Velde was geliefd, de dominee, die zich in Utrecht tegen de regenten had verzet en deswege was verbannen onder dramatische omstandigheden; maar op verzoek van Willem III werd zijn vonnis door de raad van Utrecht later gecasseerd. Hij schreef: De wonderen des Allerhoogsten, ofte Aanwijzinge van de oorzaken, wegen en middelen, waardoor de Geünieerde Provincien uyt hare vorige onderdrukkinge zoo wonderbaarlijk zijn verheven..... Zulke boeken waren vol van liefde en bewondering voor de Prinsen uit het huis van Oranje, de Nederlandse Maccabeeën. Zij waren de beschermers van de vrijheid en van de gereformeerde religie. De Paus was de antichrist en de koningen van Frankrijk en Spanje zijn gekroonde dienaren.
De dissenters, de vrijgeesten, de humanistische aristocraten, hoe ze onderling ook verschilden, ze trokken samen een heel andere lijn. De monarchie betekent verlies van de vrijheid; alleen in een republiek blijft de vrijheid bestaan, en de Prinsen van Oranje zijn monarchaal en dus een gevaarlijk element in de republiek. Oldenbarnevelt en De Witt hebben hen weerstaan, zij zijn martelaren geworden voor de vrijheid.
De politieke oriëntering viel toen reeds vrijwel geheel samen met de godsdienstige en kerkelijke gezindheid. In 1842 schreef een Friese boer in zijn dagboek een nabetrachting over een periode van meer dan zestig jaar, die hij bewust had meegeleefd, en hij constateerde, dat hij altijd had kunnen opmerken, dat het orthodoxe volk trouw was gebleven aan Oranje, door alle veranderingen en omwentelingen heen. De liberale prof. Jan te Winkel constateert hetzelfde, maar brengt het anders onder woor- | |
| |
den: hij gewaagt van ‘de overoude en blinde gehechtheid van de grote meerderheid der lagere volksklasse aan het Oranjehuis’, en die lagere volksklasse werd ‘dikwijls nog door Calvinistische predikanten opgehitst’. Geschiedschrijven is nu eenmaal geen neutraal vak. Het stoksken van Johan van Oldenbarnevelt was voor de Santhorstianen een relikwie en Maurits gold er als een tiran. En Betje Wolff geeft in een vinnig boekje de tegenstelling goed aan, als zij iemand van haar figuren laat schrijven: ‘Vader en ik lazen en herlazen Triglandt, Blomhert, en vooral het overheerlijke werk van den historiekundigen Barueth: zij en mijne zuster verkozen Hooft en Wagenaar.’ Daar wordt door een paar namen tweeërlei lijn in de historiebeschrijving getekend. Blomhert, die hier wordt genoemd, had bij gelegenheid van de inhuldiging van Willem IV tot stadhouder van Gelderland een preek gehouden over de inhuldiging van David te Hebron door alle stammen, natuurlijk met de wens, dat Willem IV ook door alle gewesten zou worden erkend. Maar hij breidde zijn preek uit met meer dan 300 bladzijden historische toelichtingen en gaf het geheel uit onder de titel: Nederlandt verhoogt door wonderen van Gods voorsienigheit onder het bestuur
der Princen van Oranjen en Nassauw. Dat thema komt bij verschillende schrijvers terug in de 18de eeuw. Straks komt de grote partijstrijd tussen Patriotten en Prinsgezinden. Beide partijen vinden haar eigen historieboeken gereed liggen. Maar eerst gedurende die partijstrijd wordt de tegenstelling absoluut en worden de regenten tot samenzweerders tegen Oranje en geldt Oranje aan de andere kant als een belager van de vrijheid. In Leiden aan de hogeschool was de tegenstelling ook te merken, en Prinses Wilhelmina maakt er apart en met dankbaarheid melding van, dat haar zoons bij Prof. Kluit tegengif krijgen tegen de opvattingen van de bovendrijvende partij.
| |
Amerikaanse vrijheidsoorlog.
Sedert december 1773 waren de Engelse koloniën in Noord-Amerika in conflict met het moederland. Snel groeide het plaatselijk verzet tot een vrijheidsoorlog, die eindelijk leidde tot de vestiging van de Verenigde Staten van Amerika als een onafhankelijke republiek. Het Amerikaanse verzet werd in ons land met warme sympathie begroet. Niet zonder dat ook een materiële overweging een rol speelde: de Akte van Navigatie was nog altijd van kracht en maakte de Engelse koloniën in Noord-Amerika tot
| |
| |
verboden terrein ook voor Nederlandse schepen. Werden deze koloniën een onafhankelijk gebied, dan kreeg onze handel zijn grote kans, temeer daar de Engelsen dan hun goodwill hadden verspeeld. Maar ook ideële factoren speelden een rol. De vrijheidsoorlog van de Amerikanen, hij leek immers veel op ons verzet tegen Spanje. Wat die handel betrof, er was al dadelijk veel te verdienen. De opstandige kolonisten hadden dringend behoefte aan allerlei materiaal, dat uit Europa moest worden aangevoerd. Maar de Engelse marine beheerste de zee. Alleen vermetele blokkadebrekers konden proberen, er door te komen. En de Amerikanen hadden zulke schippers. Zij wisten, waar zij het materiaal moesten halen, nl. van de gouden rots, het kleine Nederlandse eiland St.-Eustatius, waar iedere Nederlander vrij mocht importeren, omdat geen enkele compagnie er privileges had, en waar de Amerikanen dus alles bij Hollanders konden kopen. In 1778 verklaarden Frankrijk en Spanje en de Nevenlanden de oorlog aan Engeland. Toen kwamen er weer nieuwe mogelijkheden om schatten te verdienen, evenals in de Zevenjarige Oorlog en met dezelfde discussies over de beide verdragen en dezelfde bezwaren van Engelse zijde tegen al wat onder Nederlandse vlag vervoerd werd naar de havens van Engelands vijanden. En de Engelse marine maakte het op zee onze koopvaarders dan ook erg lastig.
| |
Oorlog met Engeland.
Er waren meer landen, die last hadden van Engelse controle op zee. Met name Rusland en de Scandinavische landen waren bezwaard, en van Russische zijde kwam het voorstel, dat de neutralen samen een verbond van gewapende neutraliteit zouden oprichten om elkaar wederzijds te helpen tegen Engelse bemoeiingen. Samen zouden de verdragsluitende staten de stelregel handhaven: vrij schip, vrij goed, d.w.z. alle goederen, in een schip onder neutrale vlag vervoerd, moeten door de oorlogvoerenden vrij worden doorgelaten. Alleen voor wapenen en munitie zou die regel niet gelden. Het Russische voorstel werd in Nederland goed ontvangen, zowel door de Prins als door de regenten. Maar, voordat onze toetreding volkomen een feit was, verklaarde Engeland aan Nederland de oorlog. De Vierde Engelse Oorlog, de grote ramp voor ons land. Iedereen had zich gevleid met de gedachte, dat Engeland, nu het in Amerika zo slecht ging, er geen nieuwe vij- | |
| |
anden meer bij kon hebben, en daarom was er hoog spel gespeeld. Maar verbittering en berekening drongen de Engelsen gelijkelijk tot een oorlogsverklaring. Alles wat Nederland had gedaan, was verricht, terwijl de Republiek een bondgenoot van Engeland was en na de oorlogsverklaring door Frankrijk krachtens de verdragsbepalingen verplicht was, Engeland bij te staan. Vandaar de verbittering. Maar ook berekening. Want praktisch was Nederland zonder oorlogsmarine, en dat, terwijl onze koloniën over de gehele wereld verspreid lagen en de handelsschepen verbindingen onderhielden met de gehele wereld. Zulk een land, zulk een handel, zulk een verspreid koloniaal bezit, en dan geen oorlogsvloot, dat is meer een prooi dan een vijand.
En er was hoog spel gespeeld. In de herfst van 1780 snapten de Engelsen bij New-Foundland een Amerikaans scheepje met een belangrijk man aan boord, de Amerikaanse politieke agent Laurens, die in Europa verschillende besprekingen had gevoerd, waarvan hij het materiaal bij zich had. Hij gaf het tijdig aan de golven prijs, maar in een kartonnen doos, die haar soliditeit bewees, door zolang te blijven drijven tot de Engelsen haar oppikten. De papieren bewezen, dat Amsterdamse regenten al een paar jaar met de Amerikanen onderhandelden en een handelsverdrag op papier hadden gebracht. Toen de Engelsen kennis van dit alles namen, waren zij hogelijk verontwaardigd en grepen zij het geval aan, om aan Nederland de oorlog te verklaren. Nederland zelf had ook reden om verontwaardigd te zijn, want het is te ongewoon, dat een lager gezagsorgaan, of zijn leden, op eigen hand buitenlandse politiek bedrijft, buiten weten van de hoge regering.
Deze eigen Amsterdamse politiek was sterk bevorderd door de Franse gezant. Hoe vreemd het in die tijd toeging, blijkt uit het volgende: In november 1778 namen de Staten-Generaal het besluit, geen konvooi te verlenen aan schepen, die masten en timmerhout vervoerden naar Frankrijk. Dat was een concessie aan de Engelsen. De Fransen trokken nu de voordelen, die de Nederlandse handel in Frankrijk genoot, in, behalve voor kooplieden uit Amsterdam en Haarlem, omdat die beide steden zich tegen het besluit hadden verzet. Stad na stad koos nu de zijde van Amsterdam en kreeg prompt van de Franse gezant dezelfde uitzonderingspositie. Wie zich over deze wonderlijke houding van sommige Hollandse steden ergert, mag zich ook afvragen, hoe het mogelijk was, dat zulke dingen door de landsregering werden gedoogd.
| |
| |
Amsterdam en de Franse gezant hadden in feite het heft in handen en niet de Prins of de Staten.
| |
Debâcle.
Op 20 december 1780 verklaarde Engeland ons de oorlog, op 2 januari waren al zestig Nederlandse koopvaarders op zee ingepikt. Begin februari werd St.-Eustatius door de Engelsen veroverd. Zij vonden er 130 rijkbeladen koopvaarders, en magazijnen propvol suiker en tabak. Het was een buit van 40 millioen gulden. De Engelsen haalden de Nederlandse vlaggen niet neer en zo gleden op de volgende dagen telkens nieuwe Nederlandse koopvaarders met hun rijke vrachten de haven binnen, en ze werden zonder moeite ingepikt.
De Engelse marine ging er ook op uit, om onze weerloze koloniën in te palmen. Demerary, Essequibo en Berbice in de West gingen verloren; in Voor-Indië werd ook opruiming gehouden en werd o.a. Negapatnam door de Engelsen bezet. Een algemene bezetting van de bezittingen van de V.O.C. scheen voor de deur te staan, doch het tijdig ingrijpen van een Franse vloot behoedde voor verder verlies. Maar de verbindingen met de koloniën waren verbroken en zelfs de vaart op de Oostzee bleek niet meer mogelijk. In het laatste jaar vóór de oorlog passeerden gemiddeld per week 40 Nederlandse schepen de Sont, in het eerste oorlogsjaar nog 11 in het gehele jaar. Daarom is het niet te verwonderen, dat heel het land in opwinding geraakte door de ‘overwinning’ bij Doggersbank. De Schout-bij-nacht Zoutman moest 70 koopvaarders konvooieren naar de Sont en ontmoette de Engelsman Parker, die er met een konvooi vandaan kwam. De konvooierende oorlogsschepen van weerszijden leverden urenlang slag, aan weerszijden zeven schepen, de Engelse zwaarder en beter bewapend dan de onze. Met de grote zeeslagen uit de dagen van Tromp en De Ruyter is dus dit gevecht tussen twee kleine eskaders niet te vergelijken. Maar onze marinemannen vochten uitstekend en de Engelsen braken het gevecht af en zeilden weg. Toen keerde ook Zoutman met zijn gehavend eskader èn de koopvaarders naar Texel terug. Hij was niet meer in staat, ze naar de oostzee te brengen.
| |
Opgewonden taal.
Maar dit heldenfeit van de Nederlandse marine wekte in ons land
| |
| |
een geweldige opgewondenheid. De slag bij Doggersbank (5 aug. 1781) is de enige in onze marinegeschiedenis, waaraan een eeuw later nog een aparte gedenkdag werd gewijd. Maar in 1781 was het een compleet onweer in onze gelegenheidspoëzie. Zelfs op de geelkoperen tabaksdozen kwamen rijmpjes voor als deze:
Soo lang de gulde Son haar strale zulle schijne
Sal Soutmans eer en roem uyt Holland niet verdwijne.
En dan dit lied van De Dog en de Leeuw:
De schurfde Dog, verhit op roof,
Bekend door Valsche streeken,
Sprak: ‘De oude Leeuw is stom en doof,
Zijn krachten zijn geweeken:
Kom, trek ik ijlings naar zijn hol.’
De Leeuw lag juist te slaapen,
‘Oh’, riep hij uitgelaten dol,
‘Wie let mij nu het kaapen?’
En greep, doch siddrend, naar een bonk:
Maar de oude Leeuw ontwaakte,
Terwijl zijn oog van blixems blonk,
Zijn stem als donders kraakte.
‘Ik’, sprak hij, ‘Ik vermetle Hond!
Zult gij mijn kragt trotseren?’
En heeft den rekel zo gewond,
Dat hij moest jankend keeren.
Onze oude zeehelden zijn volgens een andere dichter even uit hun graf opgerezen, om te gaan kijken, wat er nu aan de hand was:
Zo treft den trotschen Brit de lang getergde moed
Des dapperen Bataviers! - terwijl een stroom van bloed
Van bak- en stuurboord af, in zee stort onder 't enteren.
Den Brit ontzinkt de moed in dezen hoogen nood!
De Batavier staat pal in 't aanzien van den dood
En beukt en scheurt de macht van Albion aan flenteren!
Het donderend geluid, gemaakt uit de open mond
Van 't bulderend kanon, dreunt schier den aardbol rond
En wekt de helden op, die lang zijn overleden.
De Ruyter, Tromp, Piet Hein verrezen uit hun graf,
Uit vrees, dat Bato's moed den laatsten doodsnik gaf.
Zij komen - zien - en gaan gerust weer naar beneden.
| |
| |
Van groter blijvende waarde dan deze verzen is het fonds, dat uit dankbaarheid werd bijeengebracht, het ‘Vaderlandsch Fonds tot aanmoediging van den zeedienst’, waaruit de Amsterdamse Kweekschool voor de Zeevaart ontstond.
Behalve aan Zoutman werd ook grote lof toegezwaaid aan zijn onderbevelhebber, de kapitein-ter-zee Jhr. Jan Hendrik van Kinsbergen.
| |
Van Kinsbergen.
Van Kinsbergen is zijn hele leven militair geweest. Want op veertienjarige leeftijd streed hij al mee in de Oostenrijkse Successieoorlog. Later naar de marine overgegaan, heeft hij een tijdlang belangrijke functies bekleed op de Russische vloot van keizerin Catharina, en de Turken in de Zwarte Zee zo bestookt, dat hij de titel Held van de Zwarte Zee ontving. Onderhandelingen met de sultan van Marokko bracht hij voor ons land tot een goed einde, ‘mede door zijn geduchte naam’; in 1793 bracht hij binnen een maand de Zeeuwse en Zuidhollandse stromen zo goed in staat van verdediging, dat de Fransen er geen kans hadden. Van Kinsbergen was een Prinsman, en werd dan ook in 1795 ontslagen. Hij ging toen over in dienst van de Deense marine, totdat hij in de dagen van Lodewijk Napoleon terugkeerde en een hoge positie verwierf. Na de inlijving van ons land bij Frankrijk maakte Napoleon hem lid van de Senaat. En na de bevrijding schreef Van Kinsbergen een prijsvraag uit voor een nieuw volkslied, waaruit zowel Wien Neerlands Bloed als Wij leven vrij resulteerden. Van Kinsbergen heeft grote verdiensten op het gebied van scheepsbouw, organisatie van de marine en tactiek. Het korps mariniers heeft veel aan hem te danken.
Geen wonder, dat in de Doggersbank-poëzie zijn naam telkens voorkomt:
de man, die door zijn moed den Saraceen deed zwichten,
de glans van Catharijne in Azia deed lichten.
| |
Hoogdravende taal.
Maar wij mogen niet vergeten, dat het de tijd was van de hoogdravende taal. Het was een eresaluut in die dagen, wanneer men een dichter vermeldde als de maker van een hoogdravend lied. En de politieke weekbladen en de pamfletten waren dan ook vol
| |
| |
bombast. Dat is het merkwaardige van de periode van de Vierde Engelse Oorlog: er komt een reeks van politieke weekbladen voor de dag. Het eerst de Post van den Neder-Rhijn, waarin verschillende democraten schreven. ‘Eén Nederlandsche kop is duizend Britsche waard’, is een van de zwaar klinkende zinnen van dit blad, dat overigens beter geschreven was dan latere bladen van dezelfde richting, b.v. de Politieke Kruyer.
‘Want je moet weten, dat we van binnen en van buiten, rondom, van top tot teen Patriotten zijn, en die alle Engelschgezinden in den diepsten afgrond vervloeken en hen gaarne aan de hoogste Galgen van ons land zouden ophangen.’
Zo ontstond de tegenstelling: de Patriotten tegenover de Engelsgezinden. En voor Engelsgezind werd Willem V gehouden, evenals Brunswijk, evenals alle Prinsmannen. Zij waren allemaal geen goede vaderlanders, maar de Amsterdammers, die naar de oorlog hadden gedreven, dat waren de ware patriotten. Wanneer het met die oorlog bar slecht ging en iemand zou vragen, of die Amsterdammers het land dan niet naar de afgrond hadden geholpen, dan luidde het antwoord, dat het slechte verloop van de oorlog alleen de schuld was van de Prins en van Brunswijk.
Van de andere zijde bleef men het antwoord niet schuldig, en bijzonder knap is een pamflet van Van Goens tegen Amsterdam: Politiek vertoog over het waar Systema van Amsterdam. Van Goens vertelt, dat Amsterdam altijd een eigen, anti-nationale politiek heeft gevoerd, uitgaande van dit schema: 1. Alles draait om Amsterdam; 2. Amsterdam leeft van de handel; 3. Engeland is de grootste concurrent, dus de vijand; 4. Frankrijk is de natuurlijke vijand van Engeland, dus onze bondgenoot. Geheim artikel: tegen Oranje. Aanhangsel van dit geheime artikel: bescherming van de dissenters. Van Goens gaf ook een weekblad uit in Prinsgezinde geest: De ouderwetse Nederlandse Patriot, maar het was te bezadigd, om in die tijd indruk te maken.
| |
Aan het Volk van Nederland.
In 1781 verscheen een anoniem pamflet: Aan het Volk van Nederland. De schrijver was Van der Capellen tot de Pol, maar hij heeft dat, zelfs voor zijn intiemste vrienden, verborgen gehouden. Eerst meer dan een eeuw later is het bekend geworden, dat hij de auteur was van deze politieke catechismus van de patriotten. Het boekje propageerde de leer van de volkssoevereiniteit. De
| |
| |
burgers en de boeren zijn de meesters, de Prins en iedere overheidspersoon is door de burgers en boeren aangesteld, aan hen onderworpen, en hun rekenschap en gehoorzaamheid schuldig. De schrijver is zo Fransgezind, dat hij de Triple Alliantie, die mede door Jan de Witt in 1668 werd gesloten, afkeurt, omdat zij tegen Frankrijk was gericht. De Franse roofoverval van 1672 wordt zelfs min of meer goedgepraat. Daarentegen wordt het Oranjehuis in een heel slecht daglicht gesteld. Van Maurits heet het: ‘Hij was een man van de allerslechtste zeden, een wreedaard, een valsch mensch en een overmatige geile boef’, en dan voegt deze Overijselse edelman er spottend aan toe: ‘Volgens de verzekering van zijn vleiers is dees vroome vorst regtstreeks ter eeuwige heerlijkheid ingegaan.’
Ook de binnenlandse politiek van Jan de Witt krijgt slechts een halve goedkeuring. Hij heeft de macht van de Prinsen van Oranje proberen te breken, en dat was natuurlijk best, maar gaf de macht in handen van enkelen, de regenten. Hij was de man van de aristocratie. En dat was verkeerd. ‘Zoo zeer en zoo ligt word, mijne landgenooten, de magt misbruikt, al is ze zelfs in handen van de beste menschen! Zie daarom, om Gods wil, toe, in wiens handen Gijlieden ze vertrouwt; of liever, houdt ze zelve in Uw handen en zorgt altijd dat Gijlieden de sterkste partij in het land blijft!’
| |
Het monsterverbond.
Deze laatste opmerking was een waarschuwing tegen de regenten, tegen de kleine oligarchische groep, die nog altijd de ambten in handen had. Onder die regenten leefde de oude ‘staatsgezinde’ traditie uit de dagen van Jan de Witt. Er zijn drie regeringsvormen, had Vegelin van Claerbergen in 1748 in een memorie geschreven: de monarchale, de aristocratische en de democratische. De aristocratische is de beste, de democratische de slechtste. En Oldenbarnevelt had als lijfspreuk: liever verheerd dan verknecht. Die oude regenten kenden hun klassieken. De vrijheid is alleen veilig in een republiek, maar ‘het gemeen’ is redeloos, raakt licht aan 't hollen; de aristocraten verdedigen hun eigen belang en tegelijk dat van het gemenebest, omdat die twee samenvallen. Met wantrouwen en ergernis namen deze regenten kennis van de nieuwe theorieën, die de democraten ontwikkelden, en waarbij zij eigenlijk tot medeplichtigen van de Prins werden gemaakt. Maar zij wilden uit traditie en eigenbelang toch de
| |
| |
macht van de Prins breken, zij voelden 1748 nog altijd als een doorn in het vlees. En zo kwam er een tijdlang een verstandhouding, zelfs een zekere samenwerking tussen de regenten en de democraten.
Zij waren het eens in het negatieve, zij waren samen tegen de Stadhouder. Maar zodra zij de Stadhouder zouden hebben uitgeschakeld, zou het blijken, hoe scherp zij eigenlijk tegenover elkaar stonden. Van Goens had de Amsterdammers verweten, dat zij in hun actie voor Frankrijk en tegen Oranje poogden, de dissenters te begunstigen, de mensen, die niet tot de officiële kerk behoorden. En een Rotterdams koopman heeft in zijn dagboek, waaruit Te Lintum heel wat citeert in zijn ‘Uit de Patriottentijd’, hetzelfde gezegd: ‘Toen de hoofden der Keezen (= Patriotten) het spel begonnen, zagen zij grooten tegenstand voor zich bij al het gemeene volk en genoegzaam de geheele Gereformeerde Kerk. Zij zochten daartegen partij te vormen bij Luthersen, Remonstranten, Doopsgezinden en vooral bij de Roomschen, in één woord bij de dissidenten, die immers van allen invloed waren uitgesloten en dus verlangden naar politieke hervormingen.’
| |
Vrijkorpsen.
Van der Capellen had in zijn manifest al aangeraden, het volk te wapenen. Elke burger en elke boer een goede snaphaan met een bajonet en een zijdgeweer; dan compagnieën en regimenten vormen, de eigen officieren kiezen en zondags na kerktijd exerceren!
In verschillende plaatsen werden er nu vrijkorpsen opgericht, en er heerste eerst een lichte verwarring omtrent de bedoeling. Met name, doordat er gedurende de Vierde Engelse Oorlog ook moeilijkheden kwamen met Oostenrijk. De heer der Oostenrijkse erflanden, Jozef II, die zijn moeder in 1780 was opgevolgd, was de eerste heer van de Zuidelijke Nederlanden, die na eeuwen zich weer persoonlijk aan dit gebied gelegen liet liggen. Altijd weer waren de zuidelijke gewesten als wingewesten behandeld. Wat was er nog over van de oude glorie in het land der Arteveldes? En Antwerpen, eens de handelsmetropool van het Westen, het was een dode stad, een provinciestad. De handel ging via de Nederlanden, geen schip was sedert eeuwen van Antwerpen via de Schelde naar zee gegaan; Nederlandse forten hielden de rivier voor de scheepvaart gesloten. Jozef II had grote plannen, maar al die plannen waren ook tegen Nederland gericht, konden zelfs lei- | |
| |
den tot een heel zware economische terugslag. Maar Jozef II was zelf incognito in de Republiek geweest en wist te goed, hoe machteloos wij waren, dan dat hij niet zou proberen er alles uit te halen. Wonderlijke wending! In de Zuidelijke Nederlanden lagen in de barrièresteden nog altijd Nederlandse troepen, die dit Oostenrijkse gebied moesten dekken tegen een mogelijke agressie van Frankrijk. Nu werd men in Nederland ongerust over de Oostenrijkse plannen; men hoopte, dat de Fransen, die immers onze bondgenoten waren in de oorlog tegen Engeland, ons zouden helpen. Het hele traditionele schema was in de war.
Zo kon het gebeuren, dat in sommige streken van ons land vrijwilligers zich gingen oefenen in de wapenhandel, omdat er kans bestond, dat we maatregelen moesten nemen om het land tegen de Oostenrijkers te dekken. De Staten der gewesten bevorderden deze volkswapening. Maar zij was vaak niet meer dan een rookgordijn, waarachter de eigenlijke bedoeling van de patriottische leiders verborgen bleef voor de eenvoudigen, dat het namelijk ging om gewapende troepen, die een màcht moesten vormen óók en later alleréérst tegen de Stadhouder.
En tevens tegen het ‘Oranjevee’!
Deze term is afkomstig uit de memoires van een niet bij name bekend, aanzienlijk koopman uit Rotterdam, die deze onrustige tijden heeft beschreven met een zekere nuchterheid en niet zonder aristocratische gereserveerdheid tegenover de democratie, met name tegen de ‘bizarre geschriften’ van Rousseau. Hij vertelt over de vrijkorporisten in Rotterdam, dat er zich onder de Patriotten te Rotterdam veel gegoede kooplieden bevonden van de Lutherse en van de Remonstrantse richting, die erg benauwd waren, dat het ‘Oranjevee’ hen ‘den een of anderen tijd op het lijf zoude vallen’. In zo'n geval was de schutterij niet bereid, het voor sommige heren op te nemen, en de politie was nog primitief ingericht.
En zo zagen de Rotterdammers, evenals de burgers van andere steden, binnen korte tijd mannen door de straat marcheren, die zij als hun stadgenoten herkenden, al waren ze gekleed in witte broeken en blauwe slipjassen, en al hadden ze hoge sjako's op hun hoofden. Een gewapend korps in uniform, het was niet helemaal ongewoon. Het leger was al tientallen van jaren geüniformeerd, maar daardoor beslist niet populairder geworden. Toen was de term ‘apenpakje’ al in de mode! De exercitiegenootschappen, zoals deze gewapende vrijkorpsen vaak genoemd werden, leerden het geweer hanteren door middel van exercities in een of ander gebouw,
| |
| |
maar soms paradeerden zij op straat, en dan ‘waren er toch altijd lieden van aanzien bij, die hen toejuichten’. Zij die exerceerden, waren toch altijd nog een klasse lager dan die toekeken en vertrouwen toonden, al bestonden de genootschappen toch wel in hoofdzaak uit ‘lieden van fatsoen’. Dat wil zeggen, mensen uit de kringen van de gezeten burgerij. Zij hadden mooie vlaggen en vaandels, die plechtig door dames werden uitgereikt; zij hadden leuzen als ‘voor haard en altaar’, en zij spreidden een zekere parmantigheid ten toon, waar de bevolking al haar spotlust op botvierde. En dan moest er nog bij komen, dat in Rotterdam ook een apart korps werd gevormd voor jongeheren, voor knapen, en een patriottisch dichter huldigde ze aldus:
Lieve heldjes! Brave Belgjes!
Wigtjens van een edelen aart!
Strijdbre Lootjes! Bato's Telgjes,
Gij, gij zijt dien eernaam waart.
Pas ontloken vrijheidsspruitjes
Gun, dat men uw fierheit roem,
Dat men op trommen en fluitjes
Het volk noemde ze Kezen, deze exercerende Patriotten. Misschien naar Cornelis de Gijzelaar, pensionaris van Dordrecht, een van de voormannen van de Hollandse Patriotten?
De aristocratische regenten, uit traditie en eigenbelang tegen Oranje, waren, althans in Holland, met deze exercitiegenootschappen toch niet helemaal gelukkig. Uit die kring kwamen er geleidelijk meer democratische wensen naar voren, die niet alleen de positie van Oranje, maar ook die van de regenten bedreigden. Intussen is er geen sprake van, dat deze ‘patriottische beweging’ een voorloopster is van wat in de jaren 1795-1798 werd gezegd, geëist en in een staatsregeling vastgelegd. Toen de Franse tijd eenmaal was aangebroken, ging het om één ondeelbare republiek, zo centralistisch als maar mogelijk was, naar Frans model. In 1784 ging het nog om een federatie, waarin de zelfstandigheid der gewesten niet alleen zou worden gehandhaafd, maar zelfs - door uitschakeling van de macht van de algemene Erfstadhouder - zou worden versterkt. Niet het Franse, maar het Amerikaanse en het Zwitserse voorbeeld prikkelden tot navolging. De Patriotten zijn meer in de lijn van de beweging van 1748 dan in die van 1795.
| |
| |
De activiteit van de regenten had een duidelijk zichtbaar succes, doordat Brunswijk het land moest verlaten. De Prins verdedigde hem eerst krachtig, maar liet hem toch al gauw schieten. Hij was trouwens ook jaloers op zijn invloed geworden, zodat hij het niet kon hebben, dat de Prins ook anderen raadpleegde. En Prinses Wilhelmina zei het ook: Laat hem maar gaan ... De Akte van Consulentschap was de stok, die tenslotte doeltreffend gebruikt kon worden tegen Brunswijk. De Patriotten hebben hem verguisd, de Prinsgezinden, met name Bilderdijk, hebben hem ook veroordeeld.
| |
Voor of tegen Oranje.
Herhaaldelijk kwam het voor, dat het ‘lagere’ volk duidelijk liet merken, dat het met onveranderlijke trouw achter Oranje stond. Maar er was geen organisatie, geen pers, geen leiding. Er was maar één manier, om van de Oranjegezindheid te doen blijken en die was: straatrumoer. Maar daardoor was de beweging juist heel kwetsbaar. Want nu gingen de Staten van Holland dergelijke demonstraties aangrijpen, om het gezag te handhaven tegen oproerigheden. Krasse maatregelen werden genomen. Het dragen van oranje gold als een oproerige daad, het Wilhelmus was een verboden lied. Zelfs de goudsbloemen moesten het ontgelden, evenals in de dagen van de Landwachters. De anonieme Rotterdammer schrijft in zijn dagboek, zoals Dr. Te Lintum vertelt: ‘De dijkgraaf van Schieland liet in 1787 alle oranjekleurige bloemen bij de boeren weghalen, daar ze op de erven in het gezicht stonden. En den onderschout Plate heb ikzelf op een Zondagmiddag met groote drift langs de Schie zien rijden, op het gerugt, dat zich aan 't eind derzelve een kerel met oranjelint vertoond had.’
| |
Traktaten.
Deze binnenlandse roerigheid zou ons bijna de buitenlandse verhoudingen uit het oog doen verliezen. Maar in 1784 was er vrede met Engeland gesloten. En nog niet eens zo'n smadelijke vrede. Engeland toonde zich gematigd, maar de Republiek heeft zich naandenlang tegen de vredesbepalingen verzet, zich koesterende met de ijdele hoop, dat de Franse bondgenoot solidair zou zijn. Frankrijk dacht er niet aan, de zinneloze stijfhoofdigheid van Holland te honoreren; het aanvaardde het vredesverdrag, zonder langer op de Republiek te wachten, die toen wel moest volgen. We moesten Negapatnam in Voor-Indië aan Engeland afstaan. De gevolgen van
| |
| |
de oorlog waren veel erger dan die van de vrede: onze handelsmarine was voor een groot deel verspeeld en de klap was zo hard aangekomen, dat slechts een traag en gedeeltelijk herstel volgde.
Toen moest de zaak met Jozef II nog geregeld worden. Het leek eerst, dat het oorlog zou worden, en te land waren wij even weerloos als ter zee. Maar Frankrijk bemiddelde, Jozef II bleek tot een schikking bereid. Hij kreeg enige grenscorrecties, maar - wat hij op dat moment belangrijker vond - 9 millioen. Over het bedrag is lang onderhandeld, en tenslotte bleek een afschuwelijk misverstand: wij hadden toegegeven, in de mening, dat Frankrijk 4&12 millioen voor zijn rekening zou nemen, terwijl 1&12 millioen bedoeld was. Over die drie millioen moest toen weer lange tijd met Frankrijk worden onderhandeld, maar tenslotte kwam Frankrijk over de brug. Het zou die drie millioen dan maar betalen, maar wij zouden twee nieuwe, flinke oorlogsschepen afstaan, die toch bijna klaar waren. Ze waren in Harlingen gebouwd, maar ze konden door de sluizen niet naar buiten en werden later voor afbraak verkocht.
Toen de moeilijkheden met Jozef II waren opgelost, kreeg de politiek van de Patriotten haar bekroning in een verbond met Frankrijk, waarbij beide mogendheden elkaar het gebied binnen en buiten Europa garandeerden. Frankrijk had een gemakkelijke bondgenoot aan de Republiek, want zij kon niet anders dan Frankrijk op de schoot kruipen, zolang de Patriotten de leiding hadden. Immers, elke verzwakking van de banden met Frankrijk en elke toenadering tot Engeland zou meteen de positie van de Prins versterken!
| |
Kaat Mossel.
En intussen duurde de tragedie met Kaat Mossel voort. Catharine Mulder, bijgenaamd Kaat Mossel, ‘was een arme, ondeftige vrouw, niet bepaald een vischwijf, maar toch ook niet veel meer, noch in stand, noch in hoffelijkheid van vormen. Al bekleedde ze een stadsambt, dat van ‘keurvrouw der mosselen’, dit gaf haar geen gelegenheid tot hooge beschaving, noch tot rijkdom (het ambtsinkomen werd slechts geschat op ƒ 30 per jaar). Maar Kaat Mossel stond toch veel hooger dan hare twee bovengenoemde voorgangers (Johan Kievit en Laurens van der Meer, resp. in 1672 en 1747), want zij meende het goed; wat zij gedaan heeft kwam uit het hart; zij zocht niet zichzelf, zij zocht slechts het heil en de eer van het ‘oranjebloed’. ‘En dan - al moge zij dan
| |
| |
misschien - vooral voor een stadsambtenares - wat wild en woelig zijn opgetreden, zij heeft er vreeselijk voor geleden, zij is onwettig en onredelijk behandeld, zij heeft zonder eenig vonnis meer dan drie jaar gevangen gezeten als rampzalig slachtoffer van blinde partijwoede. Daarom mag ze niet vergeten worden, als zoodanig moet ze in eere worden gehouden bij een volk, dat zijn vrijheid liefheeft.’ (Te Lintum)
De aanleiding tot alle moeilijkheden was een demonstratie van het volk uit de achterstraatjes, dat tegen de vrijkorporisten had gedemonstreerd, ze naar de donder had gewenst en Oranjeliedjes had gezongen. Omdat de ‘gewapende macht’ zich bedreigd gevoelde, had zij geschoten. Gevolg: zeven gewonden, waarvan vier stierven.
De slappe vroedschap van Rotterdam, voor de grootste helft ‘gematigden’, die bang, en voor de kleinste helft Patriotten, die brutaal waren, was met de zaak verlegen en vroeg de Staten van Holland om gewapende hulp. De Staten zonden niet alleen troepen, maar ook een commissie van onderzoek, vijf personen, ‘eerste bollen onder de Patriotten’, die met kanongebulder werden begroet en in de vele maanden, dat zij met het onderzoek bezig waren, 105.000 gulden hebben verteerd. Zij lieten Kaat Mossel arresteren, en wisten te bewerken, dat zij met Clasine Verrijn, ‘de Oranjemeid’, voor de schepenbank terecht moest staan. De eis was, dat beide vrouwen gebrandmerkt en gegeseld zouden worden, daarna Kaat 10 jaar en Clasine 6 jaar in het gevang, en tenslotte beiden, na ommekomst van die jaren, voor eeuwig verbannen. Maar de beide vrouwen werden verdedigd door Mr. Willem Bilderdijk. Zij werden door de schepenen vrijgesproken. Maar de openbare aanklager ging in hoger beroep en de beide vrouwen werden naar de Gevangenpoort overgebracht. Het Hof van Holland ging nu de zaak ter hand nemen, en Bilderdijk was weer de verdediger. Hij heeft de zaak niet en bagatelle behandeld, maar zich voor deze mensen uit een achterstraatje alle moeite getroost. Toch zaten zij nog op de Gevangenpoort, toen in 1787 de Pruisen kwamen. Die komst betekende haar bevrijding en een sobere schadevergoeding. Nog eenmaal horen wij in de geschiedenis weer van Kaat Mossel, keurvrouw der mossels. Want toen de Fransen in 1795 de Patriotten aan de macht hielpen, waren de heren Kaat Mossel nog niet vergeten en zij ontsloegen haar uit haar nederig ambt.
‘Daarna verzinkt ook zij in den doffen nacht der treurige
| |
| |
tijden, het oude lichaam gebroken door zwaren arbeid, ontberingen en gevangenisleven, de vurige geest bijna gebluscht door de diepe smart over het lot van het “oranjebloed”. In het laatst der eeuw is ze gestorven, zonder dat de toenmalige Rotterdammers er veel op gelet schijnen te hebben hebben. 't Was ook maar een achterstraatsch wijfje geweest.’
(Te Lintum)
| |
De Prins naar Nijmegen.
In dezelfde maand, dat te Rotterdam het proces tegen Kaat Mossel begon (september 1785), wisten de Staten van Holland aan het gezag van de Prins een harde klap toe te brengen. Zij ontnamen hem naar aanleiding van enkele onbetekenende relletjes (o.a. waren bij enkele Patriotten de glazen ingegooid) in feite het commando over het garnizoen in Den Haag. De Prins vertrok daarom uit Holland. De Patriotten hadden het rijk alleen. Maar al probeerden de drie pensionarissen Zeebergh (Haarlem), Van Berckel (Amsterdam) en De Gijzelaar (Dordrecht) de voorlopige overwinning te consolideren en uit te breiden, het zat niet meer zo glad. Vele regenten vroegen zich af, waar dit op uit moest lopen. Toen het nog tegen de Prins ging, hadden zij met de democraten mee betoogd, dat de regenten niets meer zijn dan zaakgelastigden van het volk, maar de consequentie van die leer kwam dichterbij en scheen iets dreigends in zich te bergen. Bilderdijk, die het in alle felheid mee heeft beleefd, kon er later sarcastisch over schrijven, niet zonder bitterheid, omdat juist de regenten zijn grote ergernis waren:
‘Men had de Gemeenten en Burgerijen met schoone woorden en beloften in 't net gelokt, maar als deze de fraaie woorden der Regenten, van niets anders dan volksvertegenwoordigers te zijn of te willen zijn enz. enz. naar de letter begonnen op te vatten, en invloed op de regeering trachtten te verkrijgen, veranderden de Heeren van toon en gedrag: en velen begonnen spoedig te begrijpen, dat zij hun gezag niet dan door de Stadhouder konden handhaven. Zoo was het in Gelderland, zoo in 't Sticht, zoo in eenige Steden van Holland. En eer men het wist, was de Hooge Regeering van Gelderland en die van Utrechts Provincie, Oranje. Het smartte den Prins, zich met de opruiers des volks en de eigenlijke samensweerders tegen hem te moeten verbinden, tegen 't arme, misleide, doch nu doordravende volksdeel, en hij had zich liever met
| |
| |
de Gemeente vereenigd, was't mooglijk geweest (doch waartoe alle pogingen mislukt waren); maar hij had geen keuze.’
Wat hier staat over de eigenlijke wensen van de Prins, om zich met de ‘gemeenten’ te verbinden tegen de aristocraten, zou alleen juist geweest zijn, als de Prins had gedacht als Bilderdijk, toen de laatste de geschiedenis nog eens reconstrueerde. Maar dat de regenten probeerden, het met de Prins weer eens te worden, dat is juist en tekent de situatie. Het conflict tussen hen en de Prins was een conflict binnen de aristocratie.
| |
Elburg en Hattem.
De Gelderse adel was, een enkele uitzondering daargelaten, voor de Prins, en op de meeste steden kon hij ook rekenen. Maar in Elburg en Hattem roerden de Patriotten zich. In Hattem deed vooral Daendels van zich spreken. Herhaaldelijk hadden de Staten van Gelre reeds overwogen, om troepen in beide stadjes te leggen, opdat er eindelijk rust zou komen. Natuurlijk was zulks geen geheim gebleven, en de burgers van beide steden kregen wapenen en munitie uit Holland, vrijkorporisten uit andere plaatsen, zelfs Drentse boeren, kwamen opdagen, om de vrijheid te verdedigen, desnoods ‘met het koude staal’, en de vestingwerken van beide steden werden zoveel mogelijk opgeknapt. Maar juist deze uitdagende houding bracht de Staten van Gelre tot de beslissing: zij machtigden de Prins, garnizoen in beide steden te brengen. Het leek, of de crisis nu zou uitgroeien tot een gewapend conflict. De troepen marcheerden op - de Prins had alleen troepen genomen, die ter repartitie van Gelre stonden - en namen beide stadjes zonder slag of stoot. Er is nauwelijks een schot gelost. De mannen van het ‘koude staal’ vluchtten haastig over de IJsel, ‘opdat geen edel heldenbloed door onwaardigen zou worden vergoten’. Was het een laf geslacht? Neen, maar het was in de eeuw, waarin ‘hoogdravendheid’ een deugd werd geacht, en niemand kon eisen of verwachten, dat zoveel hoogdravende woorden als het koude staal en die ‘laatste druppel bloeds’ gehonoreerd zouden worden door de heldendood van een aantal burgers, waarvan sommigen alleen over een ouderwets snaphaan beschikten, terwijl bovendien een volk niet warm loopt voor wat in meer dan één opzicht toch een leuze bleef en niet meer.
Maar in Holland waren de Patriotten door deze maatregel van de Prins diep getroffen. Zij vroegen hem, binnen vierentwintig
| |
| |
uur maar eens te vertellen, hoe hij zelf over de maatregel tegen de burgers van Elburg en Hattem dacht, waarop de Prins antwoordde, dat hij slechts een wettig genomen besluit van de Staten van Gelre had uitgevoerd. Toen ontnamen de Staten van Holland de Prins voorlopig het bevel over de troepen, die ter repartitie van Holland stonden, ongeveer de helft van het leger. Daar lag weer de mogelijkheid van een burgeroorlog in opgesloten, als vroeger in de dagen van Oldenbarnevelt. Maar als in de dagen van de grote Advocaat konden de Staten van Holland wel bevelen geven omtrent gehoorzaamheid of geen gehoorzaamheid aan de Prins, de troepen trokken zich daar niets van aan en zij hielden zich aan hun bevelhebber. Er was dan ook geen sprake van dat Holland tegen de Prins kon rekenen op de regulaire troepen, die het betaalde. Het moest het hebben van de vrijkorporisten, en het liet zich aanzien, dat die, als het ernst werd, het voorbeeld van hun vrienden in Elburg en Hattem haastig zouden volgen. Toch werd Holland in staat van verdediging gebracht. Men had in elk geval de Waterlinie. Er kwam een commissie van defensie, die zich in Woerden vestigde. Er werd een gepensioneerde generaal tot bevelhebber benoemd. Maar ditmaal heeft Bilderdijk volkomen gelijk, wanneer hij zegt, dat de Prins aan het hoofd van één regiment het land had kunnen omzetten. Het was telkens weer gebleken, dat de Prins zich maar behoefde te vertonen, en de sympathie van de overgrote meerderheid van het volk golfde hem tegemoet. Een bezoek aan Zeeland maakte een einde aan iedere bovengrondse activiteit van de Patriotten. Toen de leden van de prinselijke familie in Leeuwarden en Groningen kwamen, was de huldiging zo sterk en zo spontaan, dat het tijd werd voor de Patriotten, om aan
‘retireren’ te denken. Sommigen probeerden het. Maar anderen dachten, dat hun niets kon gebeuren, want Frankrijk was er tenslotte ook nog. Een restauratie van het stadhouderschap zou immers hoogstwaarschijnlijk betekenen een herstel van het oude ‘systema’, de samenwerking tussen Engeland en de Republiek. De Engelse gezant Harris had contact met de aanhangers van de Stadhouder en hij was het, die onder de Prinsgezinden werkte voor samenwerking en een program. Een nederlaag voor de Patriotten zou dus betekenen een einde van het arbitrium van Frankrijk. Dat was nu al tientallen jaren zo en het zou ook nog een halve eeuw zo blijven, dat Nederland, eens zelf een grote mogendheid, ook in de binnenlandse politiek de beslissende invloed van de grote mogendheden onderging. |
|