| |
| |
| |
5. De roemrijke omwenteling
Ook een Stuart.
Er is in 1950 een historische roman verschenen, waarin het leven van Willem III wordt beschreven. Het boek draagt de titel: De Europeaan. Deze titel is slechts ten dele juist. Willem III was een man van internationale afstamming: hij telde de Nassauers onder zijn stamouders, maar ook de Stuarts, de Bourbons, de Habsburgers en de Medicis (zie de tabel op blz. 310). Maar in zijn hart was hij een Hollander en alleen in ons land was hij thuis. Overal elders voelde hij zich vreemdeling. Toch mag men hem een Europeaan noemen, om zijn politiek. Heel zijn buitenlandse staatkunde wordt beheerst door één centrale gedachte: hij wil Europa behoeden voor de generale monarchie. Dat betekent dat hij de grote tegenstander werd van Lodewijk XIV. Deze Franse koning, de man van het vorstenabsolutisme, van de weelde van Versailles èn van de schitterende legers, had een groot politiek ideaal. Hij streefde naar de voltooiing van Frankrijk tot aan zijn ‘natuurlijke grenzen’, de Rijn en de Alpen, en rondom dat centrale bastion in West-Europa, dat zich moest uitstrekken van de Pyreneeën tot Keulen, moesten de andere staten niet meer zijn dan vazallen. Dit ideaal kon de Franse burgerman verzoenen met de zware belastingen en de edelman met zijn toenemende afhankelijkheid, want het ideaal was vol van glorie voor Frankrijk. De geestelijkheid in Frankrijk stond er achter; zij zag de nederlaag van het Protestantisme reeds in het verschiet.
Maar tegen dit imperialistische Frankrijk was Willem III voortdurend bezig het Europese verzet te organiseren. Hij heeft de Duitse volken weer geleerd in groter verhoudingen te denken dan hun eigen territoir; hij heeft ze verenigd in het Verbond van Augsburg, om samen de grenzen van het Rijk te dekken. In de Republiek der Verenigde Nederlanden was het zijn afmattende strijd en zijn ergernis, dat de regenten geen politiek van de lange baan wilden begrijpen.
Het meeste evenwel heeft Engeland hem zorg gebaard. Niet de opvatting van het Engelse volk, dat wel begreep, hoe gevaarlijk de generale monarchie voor de vrijheid van Engeland kon worden, maar de verdwazing van de Engelse koningen uit het huis Stuart. Al veel vroeger, in de tijd van Frederik Hendrik en
| |
| |
Gustaaf Adolf, had Karel I getracht, het Parlement uit te schakelen; het werd een burgeroorlog en de koning stierf in 1649 op het schavot. Hij was de grootvader van Willem III en ook die van diens vrouw, Prinses Mary. Cromwell had een tijdlang het bewind gevoerd, een bewind, dat uitliep op nieuwe tirannie, maar dat het gezag van Engeland in het buitenland herstelde. Toen kwam Karel II. De tragedie van zijn vader had hem voorzichtig gemaakt jegens het parlement; de jarenlange ballingschap had hem niet gelouterd: hij was een nietswaardige wellusteling. Een tijdlang probeerde hij Engeland internationaal een rol te doen spelen, mèt of tegen Frankrijk, maar na 1681 maakte hij zichzelf en Engeland machteloos. Hij wilde regeren zonder Parlement, en dat betekende zonder financiën, behalve de subsidies van Lodewijk XIV. Willem III heeft hem gewaarschuwd en aangedrongen op verzoening met het Parlement, maar deze vrijmoedige bemoeienis met de Engelse zaken leidde tot vervreemding van de koning.
Willem III was evenwel ten zeerste geïnteresseerd bij de Engelse zaken. Hij was zelf een Stuart; zijn gemalin stond dicht bij de troon. Karel II had geen wettige kinderen; zijn broer, de hertog van York, was de troonopvolger, en dan was diens dochter, Prinses Mary, aan de beurt. Of misschien nog eerder? Want het was nog altijd de vraag, of de hertog von York, die openlijk de Rooms-Katholieke godsdienst beleed, wel zonder verzet zou kunnen opvolgen.
En toch was het niet alleen dynastiek belang, dat Willem III dreef. Zwaarder woog hem de positie van Engeland in de grote Europese tegenstelling. Wanneer de on-nationale politiek der Stuarts leidde tot een burgeroorlog, dan betekende dat opnieuw machteloosheid van Engeland, evenals in de tijd van Gustaaf Adolf, toen over de toekomst van het Protestantisme in Europa is beslist zonder enige invloed van Engeland. Gelukte het aan de Stuarts, hun politiek door te drijven, dan betekende dat tevens machteloosheid van Engeland onder een dynastie, die regeerde bij de gratie van Frankrijk. De kracht van Engeland, dat is de samenwerking tussen ‘King, Lords and gentlemen’, anders gezegd, tussen de Koning en het Parlement. Het conflict tussen beide betekent machteloosheid. Maar die machteloosheid van Engeland was meteen een gevaar voor het Protestantisme. Het rijk van Lodewijk XIV was niet alleen een absolutistisch rijk, het was tegelijk exclusief Rooms-Katholiek. De generale monarchie onder Lodewijk XIV was een bedreiging voor de vrijheid van het Protestantisme, over- | |
| |
al in Europa. Het verhaal van lot en lijden der Hugenoten ging door Europa bij monde van de ballingen en klonk als een laatste waarschuwing.
In zulk een situatie werd de ontwikkeling der dingen scherp in het oog gehouden door die andere Stuart, Willem III, maar die schier in elk opzicht een tegenvoeter was van de Engelse Stuarts. Hij was dan ook een Nederlander - èn een Oranje.
| |
Schotland.
De Stuarts kwamen uit Schotland en vele Schotten zijn felle partijgangers van de Stuarts geweest, ook in Cromwells dagen. Maar de Schotten waren Calvinisten, zij waren het consequent, ook in hun presbyteriaans georganiseerde kerken. Toen de oppositie tegen Karel II sterk was en de hertog van York impopulair, was hij door zijn koninklijke broeder met het bestuur van Schotland belast. Hij heeft de Schotten getiranniseerd en tal van mensen om hun geloof laten martelen en vermoorden. Toen stierf in 1685 Karel II, nadat hij zich op zijn sterfbed aan de zorgen der Roomse geestelijkheid had toevertrouwd. De hertog van York werd koning, als Jacobus II in Engeland en als Jacobus VII in Schotland. Op wrede wijze heeft hij toen door zijn dragonders het Schotse volk geterroriseerd. Het was in dezelfde maanden dat Lodewijk XIV zijn dragonders naar de Cevennen had gestuurd, om de Hugenoten te bekeren. In Schotland en in Frankrijk was het dezelfde geschiedenis, en in de Nederlanden, waar de banden met de Schotse kerken sterk werden gevoeld, maakte dit alles een diepe indruk. Het volk en de regenten groeiden samen boven de gewone verhoudingen en opvattingen uit en zagen, waar het heenging met de kerken der Reformatie.
Jacobus II had maar één doel: de triomf van het Rooms-Katholicisme in Engeland. Lodewijk XIV was ongerust over zijn blinde ijver, die sterke reacties moest oproepen. Eerst probeerde Jacobus de Anglicanen op zijn hand te krijgen door wreedheden tegen de dissenters. Toen dat niet gelukte, gooide hij het roer om, en probeerde de dissenters, de Protestanten, die niet tot de staatskerk behoorden, voor zich te winnen. Hij stelde de wetten, die de Anglicanen een bevoorrechte positie verleenden, buiten werking, zonder bewilliging van het Parlement. Hij probeerde de Roomsen en de Protestantse dissenters door dezelfde poort der onwettigheid te leiden, maar geen Protestant liet zich vangen. Zij begeer- | |
| |
den vrijheid, maar door de wet; zij voorzagen, dat deze onwettige begunstiging een zwaard was, dat zich later tegen hen zou keren. Het conflict met de Anglicaanse kerk groeide en zeven bisschoppen, die de onwettige besluiten van de koning niet wilden voorlezen, werden gevangengezet. De rechtbank sprak hen vrij en Londen begroette hen na hun vrijlating met laaiende geestdrift.
En juist in die dagen kreeg Jacobus II een zoon bij zijn tweede gemalin, die even Rooms was als de koning. Dit kind zou Rooms worden opgevoed en het kwam te staan tussen Mary en de troon.
De spanning nam toe en al meer dachten de leiders van het volk met beklemming aan de naderende explosie.
En Willem III kon het niet langer lijdelijk aanzien.
| |
Thomas Babington Macaulay.
De ware geschiedschrijver is niet alleen een historievorser, maar ook een kunstenaar, die het verleden herschept in zijn verhaal. En zo is Macaulay een van de grootste geschiedschrijvers van Engeland. In 1849 verscheen het eerste deel van zijn History of England, dat begint met de troonsbestijging van Jacobus II. Het is een meesterwerk om de karaktertekening, de levendige beschrijving, de geestdrift voor de vrijheid. Het was zijn ideaal, dat zelfs het jonge meisje haar roman terzijde zou leggen, omdat zij de geschiedenis van haar volk zou willen lezen. Dit meesterwerk, wetenschappelijk verantwoord en toch voor het volk geschreven, scherp in de analyse, onbarmhartig in de kritiek op wetteloosheid en tirannie, is nu bovenal een monument geworden voor Willem III, en daarom ook voor iedere Nederlander een boek, dat het hart verwarmen kan. Er zijn schrijvers geweest, die de roemrijke omwenteling wilden uitbeelden in een historische roman, en die meer dan eens geen betere weg naar het succes kenden, dan Macaulay bladzijde na bladzijde na te volgen. En er is een tijd geweest, dat ontwikkelde Nederlanders met historische belangstelling dit prachtige boek wisten te waarderen.
| |
Niet om een kroon te roven.
Wanneer wij achter de historische feiten staan, is het moeilijk, aanvankelijke bedoeling en uiteindelijk resultaat te onderscheiden. Zo heeft menigeen het als vanzelfsprekend beschouwd, wanneer een geschiedenisboekje vermeldde, dat Willem III naar Engeland overstak om zijn schoonvader te verdrijven. En toch is daar geen
| |
| |
sprake van. De tocht naar Engeland had niet de bedoeling, een rijk te veroveren of een kroon te verwerven. De Prins ging naar Engeland, om de wettige verhouding en de verbroken samenwerking tussen Koning en Parlement te herstellen. Dat de expeditie eindigde met de ballingschap van Jacobus II en de kroning van Willem en Maria, is een gevolg van latere stappen van de Engelse koning.
Het is van niet minder belang, goed in het oog te houden, dat de expeditie geen Nederlandse onderneming was, maar een daad van Willem en Maria, op uitnodiging van Engelsen, die geacht konden worden de natie te vertegenwoordigen. Zonder die uitnodiging weigerde de Prins te komen. Op de avond dat de bisschoppen werden vrijgesproken en Londen daarom feest vierde bij het rosse licht van de pektonnen, vertrok de ontslagen admiraal Herbert, als matroos vermomd, naar Nederland, om de Prins een uitnodiging te brengen, door zeven Engelse pairs ondertekend, een uitnodiging om naar Engeland te komen.
De tijd was rijp. Al een half jaar was de Prins bezig met de gedachte, dat hij zou moeten ingrijpen, en een reeks van voorbereidende maatregelen waren al in het geheim genomen. Nu was het tijd om te handelen.
| |
De voorbereidingen.
Bij de voorbereidingen is de Prins op voortreffelijke wijze geholpen door de raadpensionaris Mr. Casper Fagel. Deze bekwame man had eens tot de middenpartij behoord, de groep regenten, die de jonge Prins een militair ambt had toegedacht, dat niet weer gekoppeld zou mogen worden aan het stadhouderschap. Dit plan is geformuleerd in het Eeuwig Edict (1667) en Fagel is er hoogstwaarschijnlijk de auteur van. Maar in 1672 begreep hij, dat zonder Oranje aan de spits de volkskracht niet te organiseren was en sedert heeft hij de Prins als raadpensionaris, als opvolger van Jan de Witt, trouw gesteund. Hij is het geweest, die de drie invloedrijkste Amsterdamse burgemeesters, Nicolaas Witsen, Johannes Hudde en Cornelis Geelvinck, voor het grote plan heeft gewonnen. Dat betekende een omkering in de Amsterdamse politiek. Tien jaar lang hadden de Amsterdammers naar Frankrijk gekeken, en zich tegen de politiek van de Prins verzet. In dit beslissende uur gaan zij achter hem staan. Religie en vrijheid wegen, als het er op aankomt, zwaarder dan negotie en stedelijke trots. De Republiek
| |
| |
zou auxiliair zijn, d.w.z. zij zou haar militaire machtsmiddelen uitlenen aan de Prins. De onderneming zelf geschiedde op naam en onder de vlag van Hunne Hoogheden, de Prins en de Prinses. Ook van de Prinses. In deze dagen staan de Prins en Prinses dicht bij elkaar. Zij hebben elkaar volledig gevonden. Lange tijd stond er tussen hen een geheim. De Prins dacht aan de mogelijkheid, dat Maria koningin van Engeland zou worden als wettige erfgename van de troon, en dan zou hij terzijde staan. Dat leek hem onverdraaglijk. Maar toen de Prinses eenmaal wist, waar de schoen wrong, behoefde zij geen ogenblik te aarzelen. Zij had nooit geweten, dat menselijke wetten zo in strijd konden zijn met Goddelijke ordinantiën; zij zou nooit iets anders willen zijn dan de vrouw van Willem. De Engelse geestelijke Burnet heeft deze verklaring uitgelokt, op eigen initiatief, niet zonder indiscretie. Maar het gevolg is zegenrijk geweest. Het heeft politieke gevolgen gehad, maar het heeft ook de grondslag gelegd tot het diepste geluk. En Maria heeft in haar innig vroom gemoed de vreugde en de genade ervaren, dat zij mocht geven, restloos geven, niets vragende voor zichzelf dan de trouw en de liefde van haar man. Het is voor Willem een diepe en louterende ervaring geweest. Maar dit alles was reeds aan de orde gesteld, los van de plannen tot de expeditie en zonder nog andere gedachten dan aan de mogelijkheid, dat Maria haar vader op normale wijze zou moeten opvolgen.
Wanneer de Staten de Nederlandse krijgsmacht ter beschikking stelden van de Prins, dan betekende dit, dat zij maatregelen moesten treffen, om het land op andere wijze te dekken. Daarom zijn er afspraken gemaakt met Duitse vorsten, die de Prins in zijn anti-Franse politiek steunden, in het bijzonder met Brandenburg. Kleef was Brandenburgs gebied en daar werden regimenten samengetrokken, die moesten zorgen voor rugdekking van de Republiek. Bovendien bezetten Brandenburgse troepen Keulen, tot nu toe voortdurend een Franse voorpost aan de Rijn.
Ook de keizer was met de plannen op de hoogte en steunde ze. Hij zelf had in de laatste jaren de Calvinisten in Hongarije hard aangepakt; hij was in de school der Jezuïeten geweest. Maar zwaarder dan al het overige woog hem de zekerheid, dat de triomf van Lodewijk XIV ook de ondergang van Duitsland zou betekenen en de nederlaag van zijn huis. Daarom kwam hij er zelfs toe, aan de Prins een brief te schrijven, waarin hij 's Prinsen verdraagzaamheid in geloofszaken prees en er aan toevoegde, dat hij van hetzelfde gevoelen was. Hij dacht daarbij te gunstig van zichzelf.
| |
| |
125. Cornelis Tromp. Gravure van Lambert Visscher, naar een schilderij van Ferd. Bol (Rijksmuseum).
126. De slag bij Kijkduin, 21 augustus 1673. Schilderij van Willem v.d. Velde de Jonge
| |
| |
127. Michiel Adriaenszoon De Ruyter. Het onderschrift van deze prent zwaait uitbundige lof toe aan de admiraal:
‘De Ruijter zach de dood
ten holle kaken in,
De dood ontzach dien Held,
en hiel het voor gewin,
Toen hij onwinbaar strêe,
de Nyt bezweek van spyt
En riep 't is vruchteloos
dat ick mijn tanden slijt.
De Tyt die vorst èn slaaf
maakt eenerhande stof,
Verbaast ziet maat noch end
aan zijn verdiende lof.
Met zulken Opperhooft
verzekert zich de Vloot,
Wiens Helden-deucht verduurt
de Nyt, de Tyt, de Dood.’
128. De slag bij de Etna, waarin De Ruyter sneuvelde. Naar een gravure van Jan Luyken.
| |
| |
129. Het beleg van Grave, naar een kopergravure van Romeyn de Hooghe.
130. De slag bij St.Denis. 14 augustus 1678 naar een gravure van Jan Luyken.
| |
[pagina *80-*81]
[p. *80-*81] | |
131. Twee fraaie gravures, gewijd aan de overtocht van Prins Willem III naar Engeland. De bovenste, gemaakt door Romeyn de Hooghe, toont de inscheping van de Prins in het schip ‘De Briel’ bij zijn vertrek vanuit Hellevoetsluis. De onderste is een fraaie (anonieme?) afbeelding van de aankomst te Brixham in de Torbay. Beide gravures bevinden zich in het Rijksmuseum te Amsterdam.
| |
| |
132. Jean Antoine de Mesmes, graaf van Avaux, Frans gezant te Den Haag.
133. De vrede van Nijmegen, gesloten 10 augustus 1678 in de woning van de Franse gezant te Nijmegen. Rechts vóór de tafel de Nederlandse gevolmachtigde Straatman. Achter de tafel Colbert, evenals Straatman een exemplaar van de vredesvoorwaarden in handen houdend.
| |
| |
134. De herroeping van het Edict van Nantes door Lodewijk XIV op 8 oktober 1685, naar een gravure van Jan Luyken.
135. ‘Het weg vlugten der Gereformeerde uyt Vrankryk.’ Gravure van Jan Luyken.
| |
| |
136. Maria Stuart, gemalin van Willem III, naar een zwartekunstprent van Nic. de Visscher.
137. Honselaarsdijk, het buitenverblijf waar Willem III en Maria Stuart hun eerste tijd in Nederland doorbrachten. Het was gesticht door Frederik Hendrik en aangelegd in Italiaanse stijl met meetkundige figuren.
| |
| |
Maar zelfs in Wenen, zijn residentie, van ouds ‘gut Habsburgisch und gut Katholisch’, drong de opvatting door, dat geloofsvervolgingen zo niet ongeoorloofd, dan toch in elk geval nutteloos waren. Reeds in september 1682 had de Nederlandse gezant te Wenen, Hamel Bruynincx, die voortdurend ten bate van de gekwelde Calvinisten trachtte te interveniëren, een gesprek te Wenen met de Spaanse gezant en de Oostenrijkse opperhofmaarschalk, en gedrieën kwamen zij tot de conclusie, ‘dat men door vervolginge wel een hypocrit off atheïst konde maecken, maer geen waer ende oprecht geloovige’.
En bijzonder veel hulp heeft de Prins bij zijn voorbereidingen ontvangen van de Fransen. Huns ondanks natuurlijk. De Franse en de Engelse gezant kwamen beide informeren, de ene een dag na de andere, wat die militaire uitrustingen in de Republiek toch betekenden. De Franse gezant voegde er een bedreiging aan toe: als het op Jacobus gemunt was, dan zou de Franse koning zich de traktaten herinneren, die hem met Engeland verbonden ... De mijn sprong verkeerd. Want de Staten herinnerden zich, dat in 1670, diep verborgen voor Jan de Witt, geheime afspraken waren gemaakt tussen Lodewijk XIV en Karel II, het geheim verdrag van Dover, en dat als gevolg daarvan de Republiek onverwacht tegelijk door Engeland en Frankrijk besprongen werd. De gezant had over traktaten gesproken en in verband daarmee gedreigd. Dat kon niet anders betekenen, dan dat er weer geheime afspraken waren tegen de Republiek! De Staten gaven dan ook geen antwoord op de vraag naar de betekenis van de militaire toebereidselen. Zij vroegen opheldering over die traktaten. Toen het bestaan later werd ontkend, werd aan die ontkenning niet de minste waarde gehecht. De zekerheid groeide: er is een samenspanning tegen de Republiek, er dreigt acuut gevaar en - de eerste klap is een daalder waard. De Prins moet toetasten, hij kan de Republiek geen groter dienst bewijzen, dan door vrijheid en recht in Engeland te herstellen en dit land dus los te rukken uit de Franse greep. Later onderzoek heeft aan het licht gebracht, dat die traktaten, waarop de Franse gezant had gezinspeeld, formeel niet eens bestonden. Maar de Prins heeft er veel profijt van gehad, de Staten overwonnen hun laatste aarzeling.
| |
De tocht.
De keurtroepen, die voor de expeditie gereed werden gehouden,
| |
| |
waren gelegerd op de Mookerheide, alsof men naar het Oosten wat in de zin had of dacht aan een actie in de buurt van Maastricht. Maar onverwacht werden die regimenten met schepen langs de Maas naar Brielle en Hellevoetsluis gebracht, om daar te worden ingescheept. De Prins nam afscheid van de Staten-Generaal en van de Staten van Holland. ‘Teder en niet zonder traanen, van de zijde der Staten, viel dit scheiden; schoon de Prins zyne gewone deftigheyd en onaandoenlykheid behield’. In het publiek was hij trouwens altijd zichzelf meester en weinigen hebben ook maar vermoed, hoe het innerlijk bij hem kon spannen. De volgende dag was een algemene bededag. Het zwaarste kwam nog: het afscheid van de Prinses. Zij is mee geweest naar de plaats van inscheping, en in de uren na de scheiding heeft zij zelf het verslag geschreven, dat wij met stille eerbied nalezen in haar memoires:
‘Hij zei nog tot mij, dat, ingeval het Gode zou behagen, dat ik hem niet weer zou zien (woorden, die mij door de ziel gingen en mij zó deden beven, dat het, nu ik dit opschrijf, nog nauwelijks over is), als dat gebeurt, zeide hij, zult ge opnieuw moeten huwen. Het eerste woord had mij pijnlijk getroffen, maar dit woord verbaasde mij en greep mij aan en deed mij een gevoel krijgen, alsof men mij het hart verscheurd had. Ik behoef u niet te zeggen, vervolgde hij, dat het niet moet zijn met een Roomse man. Hij zelf kon deze woorden niet uitspreken, zonder tranen te storten, en gedurende het gehele gesprek toonde hij mij zoveel tederheid als ik maar kon begeren, en die ik mijn leven lang niet zal vergeten. Maar was zó verbaasd over dit voorstel, dat het lang duurde, voor ik kon antwoorden. Hij verzekerde mij, dat alleen zijn zorg voor de religie hem zo deed spreken. Ik herinner mij in het geheel niet, wat ik zeide. Ik was zo ontsteld, dat ik verward antwoordde, maar ik verzekerde hem toch, dat ik nooit iemand anders dan hem had bemind en dat ik ook nooit een ander zou kùnnen liefhebben. Buitendien, daar ik al jaren gehuwd was geweest, zonder dat het Gode had behaagd, mij met een kind te zegenen, geloofde ik, dat dit voldoende was om mij te beletten ooit te denken aan wat hij mij voorstelde. Ik zeide tot hem, dat ik van God begeerde, dat Hij mij hem niet zou doen overleven. Indien dat echter zou gebeuren, begeerde ik niet, nu het Gode niet had behaagd mij een kind van hèm te schenken, er ooit een te ontvangen, zelfs niet
| |
| |
van een engel. O God, indien ik heb gezondigd in dit hartstochtelijk verlangen, zoals ik vrees te hebben gedaan, vergeef mij dan, ik smeek het U. Maar geprezen zij Uw heilige Naam, dat ik evenwel niet tegen U heb gemurmureerd. De tweede scheiding voelde ik nog dieper dan de eerste en toen hij mij verliet, was het, alsof men mij het hart had uitgerukt. Ik kon niet zo schreien als de eerste maal en dat maakte het nog erger. Ik bleef onbeweeglijk (staan) in de kamer, in welke hij mij achterliet; alles, wat ik kon doen, was hem Gode bevelen. Nadat ik zo ongeveer anderhalf uur alleen was geweest, opende ik de deur van de kamer, en aangezien ik gehoord had, dat er een kerkdienst was in de stad, begaf ik mij daarheen, daar dat voor mij de meest gepaste plaats was in de omstandigheden, waarin ik mij bevond.
De volgende morgen, de llde (oktober), werd ik weer opgehouden, daar ik op 't opkomen van de vloed moest wachten. Om 10 uur werd een openbare bidstond bevolen, aangezien de Prins die dag onder zeil zou gaan. Ik woonde die bij en daarna beklom ik de toren om de vloot te zien, maar hoewel men 315 treden omhoog moest klimmen, kon men toch slechts de masten zien.’
Er is hier sprake van een tweede afscheid. De Prins had eerst afscheid genomen op Honselaarsdijk en de Prinses had hem uitgeleide gedaan tot aan de Maas tegenover Den Briel. Maar de vloot was door een hevige storm genoodzaakt geweest, weer binnen te lopen; een Katholieke storm, zeiden de vijanden van de Prins. Toen de vloot gerepareerd was, had de Prins de Prinses gevraagd naar Den Briel te komen, en daar volgde dit tweede afscheid. Toen de vloot voor de tweede keer in zee was, stak er een Protestantse wind op, een straffe Noordooster. Het was een machtig gezicht, al die schepen met het strakke netwerk van touwen en de vele gebolde zeilen, die witte schuimsporen over de woelige zee, die in haar gehele breedte tegelijk geploegd scheen te worden. De oorlogsschepen met hun prachtige spiegels en hun drie lagen vuurmonden dekten de vloot aan de flanken en in de rug, en meer dan tweehonderd transportschepen vervoerden 14.000 man troepen met paarden en artillerie. De Engelse admiraal Herbert had het bevel over de scheepsmacht: ook hier werd op tactische wijze gedemonstreerd, dat het geen Nederlandse onderneming was. Vóór de linie, in het midden, zeilde het fregat
| |
| |
De Briel, met de Prins aan boord en met aan de grote mast des Prinsen standaard met de woorden: Voor de Protestantse religie en de vrijheden van Engeland - Je maintiendrai.
Toen de noordoostenwind aanhield, zette de vloot koers naar het Kanaal om aan de Engelse zuidkust een landing te beproeven; dezelfde wind pinde de Engelse vloot vast in de monding van de Theems.
Kort na de middag, zaterdagmiddag 13 november, zeilde de Prins door het Nauw van Calais naar het Kanaal.
‘Zijn linie strekte zich uit ten Noorden tot een uur afstands van Dover, ten Zuiden tot een uur van Calais. De oorlogsschepen van de uiterste rechter- en linkervleugels salueerden de beide vestingen op hetzelfde ogenblik. De troepen kwamen in parade op het dek. Het steken der trompetten, het slaan der pauken, het roffelen der trommen werden, aan de Engelse en Franse kusten tevens, duidelijk gehoord. Een ontelbare menigte toeschouwers bedekte de krijtbergen van Kent, een andere onoverzienbare schare de kust van Picardië. Rapin de Thoyras, die door vervolging uit zijn land verdreven, in het Hollandse leger had dienst genomen en de Prins naar Engeland volgde, beschreef vele jaren later dit schouwspel als het prachtigste en treffendste, dat menselijke ogen ooit hadden aanschouwd. Met zonsondergang was de vloot op de hoogte van Beachy Head gekomen. Daar werden de lantarens ontstoken en de zee werd daardoor mijlen ver schitterend verlicht. Doch de stuurlieden hielden de ganse nacht door het oog gevestigd op de drie grote lantarens, welke achter aan “De Briel” hun schijnsel verspreidden.’ (Macaulay)
De volgende dag was het zondag, en de Prins was jarig. Wij zien even terug: jaren van eenzaamheid, jaren van strijd, de IJsel, de waterlinie, Charleroi, Seneffe, St.-Denis, politieke spanningen en onderhandelingen zonder einde, een stuk Europese geschiedenis. En het komt toch uit, vandaag wordt hij nog maar achtendertig jaar. En vandaag is het elf jaar geleden, dat hij trouwde met Mary, die hij als een ‘haastige minnaar’ was komen halen in Londen, omdat hij het politiek zo belangrijk vond. Gedurende een deel van de ochtend werd er zeil verminderd en aan boord van de schepen een godsdienstoefening gehouden. En de koers bleef onveranderd, naar de Torbay.
| |
| |
Maar de maandagmorgen was heiig en de stuurman kon de zeemerken niet onderscheiden. De vloot zette te ver door, de Torbay voorbij. Dat betekende de noodzaak om in Plymouth te landen, waar men allicht op verzet zou stuiten. Bovendien was de Engelse vloot intussen uit de Theems gekomen en zij volgde met volle zeilen. Maar plotseling ruimde de wind naar het Zuiden, de nevels verdeelden zich, de vloot wendde onder het zachte licht van een zonnige herfstmorgen en kwam in de Torbay voor anker. Tegenwoordig zijn de glooiende oevers van deze baai met landhuizen en hotels omzoomd en Torquay is een drukke badplaats geworden. Maar in 1688 was er nog niets van dat alles. De Prins stapte aan wal aan de westkant van de baai, in het vissersdorp Brixham. In de kademuur is nog een steen gemetseld, waarop hij het eerst zijn voet heeft gezet; nog is er de nederige herberg, waar hij onderdak vond, ‘makende deze hut voor weinige uren door zijn tegenwoordigheid tot een paleis’, nog staat op de kade het standbeeld, dat hem in zijn volle lichamelijke lelijkheid laat zien......
Direct na de ontscheping wakkerde de wind aan en spoedig raasde een storm uit het Zuidwesten. De voorste schepen van de koning hebben de masten van de Prinsevloot gezien, toen moesten zij, door de storm genoopt, terug naar Portsmouth. De landing in de Torbay kwam de Engelse koning zeer ongelegen. Hij had haar aanvankelijk aan de oostkust verwacht (zoals trouwens eerst ook de bedoeling van de Prins was geweest) en nu had hij heel wat maatregelen moeten veranderen. Maar voordat zij effect konden sorteren, was het leger van de Prins al op mars naar Exeter, de stad met de witte kathedraal, en de Engelsen keken zich de ogen uit het hoofd op zulk een leger, zulke keurbenden. Nog eenmaal citeren wij Macaulay:
‘De aanblik was wonderlijk, prachtig en tevens vreselijk. Vooraan reed Macclesfield, aan het hoofd van tweehonderd heren, meest allen van Engelsen bloede, in glinsterende helmen en kurassen gedost en op Vlaamse strijdrossen gezeten. Elk hunner werd begeleid door een uit de plantages van Guyana aangebrachte neger. De burgers van Exeter, die nog nooit zoveel mensen van Afrikaans ras bijeen hadden gezien, staarden die zwarte met gestikte tulbanden en witte pluimen opgetooide mannen met verbazing aan.
Daarop volgde een eskadron Zweedse cavaleristen, in zwar-
| |
| |
te wapenrusting, met pelsmantels omhangen en met ontblote brede zwaarden in de hand. Deze werden met bijzondere belangstelling opgenomen; want er werd verhaald, dat zij inboorlingen van een land waren, alwaar de zee gedurende de helft van het jaar bevroren was en de nacht zes maanden achtereen bleef voortduren; en dat zij de grote beren, wier huiden zij droegen, zelf geveld hadden.
Vervolgens zag men 's Prinsen vaandel wapperen, omringd door een achtbaar gezelschap van heren en pages. Op de brede plooien van het doek las de menigte, die de daken bedekte en de vensterramen vulde, met verrukking de gedenkwaardige woorden: “De protestantse godsdienst en de vrijheden van Engeland”.
Maar de toejuichingen verdubbelden, toen de Prins zelf verscheen, van een gevolg van veertig lopers vergezeld, gewapend met rug- en borstschild, een witte pluim dragende en gezeten op een wit stijdpaard. In wat krijgshaftige houding hij zijn paard mende, hoe peinzend en gebiedend de uitdrukking van zijn breed voorhoofd en van zijn adelaarsblik was, is thans nog op het doek van Kneller te zien. Eens slechts toog er een glimlach over die ernstige gelaatstrekken, toen namelijk een oude vrouw, wellicht een der ijverige puriteinen, die gedurende achtentwintig jaren van vervolging, met onwrikbaar geloof Israëls vertroosting verbeid hadden, of de moeder van de een of andere muiter, die in het bloedbad van Sedgemoor of in het nog vreselijker bloedbad der bloedige assisen de dood had gevonden, het gedrang ontsprong, en de ontblote zwaarden en steigerende paarden langs dringende, des verlossers hand greep en uitriep, dat zij nu gelukkig was.
In de nabijheid des Prinsen was een man, die de opmerkzaamheid der menigte met hem deelde. Die man, zeide men, was de grote graaf Schomberg, sedert de dood van Condé en Turenne de eerste veldheer van Europa, de man, wiens genie en dapperheid op het slagveld van Montes-Claros de Portugese monarchie gered had, en die nog hogere roem had verworven door het neerleggen van de Franse maarschalkstaf, om de zaak van het geloof te dienen. Het was nog niet vergeten, dat de twee helden, die thans, door het Protestantisme, dat zij samen bekleden, onafscheidelijk verenigd, Exeter binnentrokken, twaalf jaar geleden, onder de wallen van Maastricht, tegenover elkaar hadden gestaan, en dat destijds
| |
| |
de energie van de jeugdige Prins niet opgewassen was geweest tegen de koelbloedige kunde van de oudgediende veldheer, die thans vriendschappelijk naast hem voortreed.
Op hen volgde een lange colonne gebaard Zwitsers voetvolk, een volk, dat zich sedert twee eeuwen in al de oorlogen op het vasteland gevoerd, door uitstekende dapperheid en krijgstucht had onderscheiden, maar dat tot in die week nog nooit op Engelse bodem gezien was. Vervolgens rukte een reeks krijgsbenden aan, welke volgens het gebruik van die tijden, naar haar aanvoerders Bentinck, Solms en Ginkel, Talmash of Mackay genoemd werden. Met bijzondere voldoening konden de Engelsen een dier dappere regimenten aanschouwen, dat nog steeds de naam droeg van de hoogvereerde en diep betreurde Ossory. De uitwerking van het schouwspel werd verhoogd door de herinnering aan de roemruchte gebeurtenissen, aan welke velen der krijgslieden, die thans de Westpoort binnentrokken, deel hadden genomen. Ze hadden voor vrij wat hetere vuren gestaan dan de militie van Devonshire of het leger van Hounslow. Sommigen hunner hadden de vurige aanval der Fransen op het veld van Seneffe teruggeslagen; anderen hadden voor de zaak der Christenheid de ongelovigen bevochten op de grote dag, toen het beleg van Wenen werd opgebroken.
Ja, zelfs de zintuigen der menigte werden door de verbeeldingskracht bedrogen. Nieuwsbrieven brachten naar alle delen van het koninkrijk fabelachtige verhalen van de grootte en sterkte der manschap van het invallende leger. Men verzekerde, dat de soldaten, bijkans zonder één uitzondering, ruim zes voet lang waren, en dat ze pieken, zwaarden en musketten droegen, van een zo vervaarlijke grootte als men ze tevoren in Engeland nog nooit gezien had.
De verbazing der menigte verminderde niet, toen de artillerie aankwam, eenentwintig kolossale stukken metalen geschut, die elk door een span van zestien karrepaarden moeizaam werden voortgetrokken. Zeker vreemd op wielen rustend gevaarte verwekte grote nieuwsgierigheid. Dit bleek een vervoerbare smidse te zijn, voorzien van alle werktuigen en materialen, tot het herstellen van wapens en rijtuigen benodigd. Doch niets trok groter bewondering dan de schipbrug, die met grote spoed over de Exe gelegd werd tot het overbrengen van wagens en die vervolgens even spoedig weer uiteen-
| |
| |
genomen en verder vervoerd werd. Die brug, wanneer het gerucht waarheid sprak, was vervaardigd naar een model, door de Christenen uitgevonden, die aan de oevers van de Donau krijg voerden tegen de Grote Heer.’
Wij menen, dat wij ons om de lengte van dit citaat niet behoeven te verontschuldigen. Het is een bewijs, dat Macaulay schreef in een tijd, toen althans sommigen nog begrepen dat het schrijven van geschiedenis niet alleen een vak is, maar ook een kunst.
| |
Oprecht en onoprecht.
De Lords, die de Prins hadden uitgenodigd naar Engeland te komen, hebben hun plicht gedaan. Sommigen van hen verzamelden troepen, anderen voegden zich in persoon bij hem. Churchill, pas tot luitenant-generaal bevorderd, kwam over, Ormond en prins George van Denemarken, schoonzoon des konings (hij was gehuwd met Anna, de jongere zuster van Mary), reden naar het leger van de Prins, nadat zij met de koning gesoupeerd hadden. En zijn eigen dochter Anna verdween eveneens.
Toen zond de koning een deputatie, om met Willem te onderhandelen. Te Hungerford werden zij door de Prins ontvangen en hij formuleerde zijn eisen. Zo gematigd, alsof hij een onpartijdig arbiter was in plaats van de man, die met zijn troepen naar Londen oprukte en het elke dag kon bezetten. Hij eiste alleen, dat de Roomsen, die tegen de wet waren benoemd, zouden worden ontslagen, en dat er vrije verkiezingen zouden worden gehouden voor een nieuw Parlement, onder dekking van Willems troepen. Deze eisen zijn het duidelijkste bewijs, dat de Prins niet naar Engeland was gekomen om de kroon te veroveren, maar om de wettige toestand te herstellen. Maar Jacobus van zijn kant was volstrekt onoprecht. Hij gebruikte de onderhandelingen alleen, om tijd te winnen, hij zond de koningin en het kleine prinsje naar Frankrijk en probeerde zelf te vluchten, nadat hij het grootzegel in de Theems had geworpen. Hij had zich reeds ingescheept, maar zeelieden beletten zijn vertrek in de mening, dat het een Rooms geestelijke, misschien wel de biechtvader van de koning was. Zij tracteerden hem overeenkomstig hun vermoeden. Maar toen hij aan land was gebracht, werd hij als de koning herkend. Weldra zat hij weer in zijn paleis te Londen. Maar Willem zette nu door, zijn troepen bezetten de stad en Jacobus werd genoodzaakt de stad te verlaten. Toen hij zijn intrek had genomen in Rochester,
| |
| |
nam hij meteen maatregelen om uit te wijken en ditmaal slaagde hij, tot grote voldoening van de Prins. ‘Ware hij wijs geweest, de moeite, welke zijn bewakers zich gaven, om zijn vlucht gemakkelijk te maken, zouden hem hebben doen begrijpen, dat hij blijven moest.’
| |
Koning en koningin.
Toen koning Jacobus naar Frankrijk was gevlucht, was er geen sprake van, dat Willem en Maria zonder veel formaliteiten de troon konden bestijgen. Het bleef een heel moeilijk geval. Vooreerst waren er in Engeland twee partijen, de Whigs en de Tories. Zij waren beide koningsgezind, maar zij verschilden juist in sterke mate en in principiële zin over het koningschap. De Tories leerden, dat het volk nóóit een koning mag afzetten, en in elk geval geen koning in Engeland. Daar is het koningschap bijna een sacrale zaak en de koning wordt dan ook gezalfd. Volgens deze opvatting zou men hoogstens kunnen verklaren, dat de gezalfde koning absent was, en daarom Willem met een regentschap kunnen belasten. De Whigs waren in dit opzicht minder scrupuleus, zij vonden dat het Parlement een koning kon afzetten, als hij zich niet aan de wetten wilde houden. En dit alles had een rossige achtergrond, omdat eenmaal in Engeland een koning, en wel de vader van Jacobus, was onthoofd voor zijn eigen paleis. De Tories konden er slechts met afschuw aan denken. De politieke tegenstelling was tot op zekere hoogte ook maatschappelijk en kerkelijk bepaald: de Tories, dat waren vooral de grote wereldlijke en geestelijke heren, hoe meer Anglicaans, hoe verstokter Tory; de Whigs vonden hun voorhoede onder de burgerij in de steden.
Maar als men het over Jacobus eens zou worden, was men nog niet klaar. Dan was Maria de troonopvolgster, zij zou koningin moeten worden en Willem ‘Prins-gemaal’. Geen van beiden dacht er aan, dit te aanvaarden. En dat werd de Engelsen ook duidelijk te verstaan gegeven. Toen is er dit op gevonden: eerst is geconstateerd, dat de troon vacant was. De vacature was ontstaan, doordat de vorige koning was vertrokken. In die vacature werden nu tot koning en koningin uitgeroepen Willem en Maria. Als koning en koningin, dat betekent, dat beiden samen de koninklijke macht uitoefenden. Beider beeldenaar kwam op de munten. Beiden mochten een wet bekrachtigen, maar normaal zou Willem het doen. Was hij afwezig, dan trad Maria op als koningin in volle rechten.
| |
| |
De kroning geschiedde met al het ceremonieel, dat daarvoor in Engeland gebruikelijk was; Maria was er diep van onder de indruk en Willem vond het maar ‘sotte paepsche ceremoniën’.
Het was staatkundig van de grootste betekenis, ook voor de toekomst, dat Willem en Maria in The Bill of Rights, samen met het Parlement, de oude Engelse vrijheden en de rechten van het Parlement omschreven en bevestigden. De periode van conflicten tussen de Stuarts en het Parlement was voorbij. Dat gaf het land rust, dat maakte het innerlijk sterk. Van nu af begint de grote ontwikkeling naar het moderne Engeland. De achttiende eeuw wordt een eeuw van groeiende expansie. Andere koloniale mogendheden moeten het tegen Engeland afleggen, Frankrijk wordt binnen een eeuw praktisch als koloniale mogendheid uitgeschakeld; Nederland is geen gelijkwaardige mededinger meer.
Bovendien bracht Willem III binnen enkele jaren een grondige wijziging in de keuze der ministers. Hij is de eerste, die parlementaire ministeries vormde, samengesteld uit de partij, die de meerderheid had in het parlement. Niet de persoonlijke voorkeur van de koning, maar de samenstelling van het parlement werd beslissend. Daardoor was voortaan de samenwerking tussen regering en parlement verzekerd en het Engelse voorbeeld werd (meestal anderhalve eeuw later) door de parlementaire democratieën op het vasteland nagevolgd.
Willem III heeft zich in Engeland nooit thuis gevoeld, al werden Kensington en Hampton Court voor een deel in Hollandse sfeer ingericht. Het rechte vertrouwen ontbrak en de vertrouwelijkheid kwam helemaal niet. De Engelse Lords waren bovendien niet best te vertrouwen. Herbert, die de vloot in 1688 had aangevoerd, speelde een paar jaar later al weer een vals spel en stond in contact met Jacobus. Churchill, verreweg de bekwaamste van de Lords, overtrof al de anderen in schaamteloosheid, wanneer het er om ging, door intriges of verraad de koning te bedriegen, en hij bezat de gave, om ook in de meest beschamende en schandelijke positie het spel opgeruimd verder te spelen.
| |
De Boyne.
Scherp was de tegenstelling met Ierland. Twee eeuwen later noemen de Protestanten in Ulster zich nog Orangisten en wordt de naam van Willem III door de Ierse nationalisten nog gevloekt.
Jacobus heeft vanuit Frankrijk een poging gedaan, zich in Ier- | |
| |
land te nestelen, en dit Roomse en Keltische gebied te gebruiken als een springplank voor zijn terugkeer in Engeland. Hij werd daarbij door Frankrijk gesteund. Want de expeditie van 1688 betekende meteen weer oorlog met Frankrijk, de Negenjarige Oorlog (1688 - 1697), waarover in het volgende hoofdstuk wordt gehandeld.
Toen Willem III het zware besluit nam, zelf naar Ierland te vertrekken, om zijn schoonvader vandaar te verdrijven, heeft hij weer dezelfde doortastendheid getoond, waarmee hij in 1672 de Fransen te lijf ging. In snelle marsen rukte hij op naar Dublin, en achterhaalde de Fransen en Ieren bij de Boyne, waarachter deze zich probeerden te dekken. Met de cavalerie vooruitgeijld, aanschouwde Willem het leger van Jacobus op 10 juli 1690 vanaf een heuveltop. ‘Blij u te zien, heren,’ riep hij uit, ‘als ge me nu ontkomt, zal het mijn schuld zijn.’
Het is, alsof de partijen in Europa naar dit verre Keltenland zijn gekomen, om de strijd tot een beslissing te brengen. De Hollandse garde te voet, de Engelse dragonders, de Deense regimenten, de bataljons, uit Hugenoten samengesteld, het zijn allemaal Protestanten, en het is werkelijk, alsof het grote Europese conflict hier nog eenmaal het karakter krijgt van een godsdienstoorlog. Bij de verkenning van de vijandelijke stellingen werd Willem III aan de schouder gewond, maar hij bleef nog verscheidene uren te paard en reed in de avond de kampementen langs, waar hij met een storm van toejuichingen werd begroet. De volgende morgen werd stroomopwaarts de rivierovergang geforceerd, een flankaanval begon en tegelijk stootte de hoofdmacht onder commando van de 75-jarige Von Schomberg door de rivier tot een frontaanval. De koning zelf drong stroomafwaarts met de Engelse dragonders door de rivier en bedreigde de achterwaartse verbindingen van de vijand. Het werd een zeer eenzijdige slag, de Prins liet geen ogenblik het initiatief in handen van zijn tegenstander, de offensieve geest was zo sterk, dat het één grote, doorgezette aanval werd van drie kanten, waarmee het lot van Jacobus' leger werd bezegeld. Hij zelf reed spoorslags naar Dublin en scheepte zich in naar Frankrijk. Taai verzet van de Ieren in de vestingen in het Zuidwesten werd het volgend jaar gebroken.
| |
Naar huis.
Maar toen was de Prins al weer naar het vasteland, om daar de
| |
| |
politieke en militaire directie van de Negenjarige Oorlog op zich te nemen. Zijn reis naar Holland, twee jaar en drie maanden na zijn vertrek uit het vaderland, is een van de merkwaardigste episodes uit zijn leven. En de schipper Symen Jansz. Hartevelt heeft haar beschreven. Het winterde fel en door het ijs kon men de Hollandse kust met de vloot niet bereiken. Symen zou proberen, de koning met zijn sloep naar de wal te brengen.
Symen Jansz. Hartevelt verhaalt:
‘Aen het Jagt komende stapte sijn Majesteit, de Graaf van Portland, de Heer van Ouwerkerk met een seker Engels Prins, wiens naam ik niet en kende, en sijn kamerling over in onze sloep: namen niet meer provisie met sig, als 7 à 8 botteltjes Bier en Wijn, 2 Capoenen en 4 à 5 Wittebroden, wey waren met ons 13 Persoonen in de Sloep waar onder 7 Engelse Roeyers waren...... Dit was Dingsdag den 30 dito na de middag de klok omtrent twee uuren, dat sijn Majesteit met sijn gevolg in de Sloep stapte, op hoop om dien eigensten avond nog aan land te sullen komen.’
Een poging, om bij Hellevoetsluis te landen, mislukte door ijsgang; toen werd getracht de kust van Goeree te naderen. 's Avonds om een uur of acht zagen zij het licht van Goeree op een musketschoots afstands. Een paar matrozen zouden trachten, door het water wadende, de kust te bereiken; kwamen onverrichter zake terug. Na een poos rondgesukkeld te hebben, resolveerde de stuurman
‘selfs aan Land te gaan, hetgeen de Koning eerst niet wilde toestaan, maar onderrigt synde, liet hem passeren: de stierman twee uuren van Boort geweest sijnde quam met vallen en opstaan tot Goeree, versocht aldaar dat het baakvier mocht vergroot werden en datter een musquetschoot mogt geschooten worden, tot een Zein aan de Koning, dat hy daar wel gekomen was, 't geen geschieden, 't welk van de Koning ook soo verstaan wierd; sijn Majesteit zeide nu sullen wy wel haast Wagens krijgen, die ons sullen afhalen, gelyk ook geschiede, het was doen Woensdag den 31 dito, 's morgens omtrent vijf à ses uuren, wanneer de Koning met sijn geselschap afgehaalt wiert.
Hier stapte doen die onvermoeide Held aan Land daar wy dien grooten God niet genoeg voor konden danken, dat hij
| |
| |
sijn Majesteit in die donkere, mistige nacht tusschen het IJs in sulken gevaar sorgvuldig 16 uuren lang bewaart heeft, waar op de Burgers en Boeren groote blijdschap betoonden, omdat se de komst van den koning bemerkten: het was omtrent half seven uuren als wanneer syn Majesteit aan de eerste Boerewoning quam op het land van Goeree, ten huize van een Huisman genaemt Corstiaen, op strand, daar een groot vierwerk wert aangelegt en de koning sich verschoonde en warmde en voort met syn geselschap wat eet, hetgeene daar te krijgen was (het is iets remarkabels dat syn Majesteit soo lang van 's middags 1 tot 's anderen daags ten 6 uuren in de sloep geseten hebbende, gantsch niet verdrietig is geweest).’
Om negen uur voer men weer af met de sloep, om Voorne heen, en kwam men tot aan de Oranje-polder.
‘Dese Oranje polder is de uitterste Polder van Holland, na de Maaskant recht over den Briel, buiten welke Polder op de strand tegens den Dijk aan het Huisjen van Jilles staat. Het was dien Woensdag den 31 dito des middags tusschen 12 en 1 uur; als wy daar quamen sagen daar twee paarden aan strand gaan, roeiden daar na toe, bemerkten dat men wegens het IJs daar best konde Landen.
Seker Huisman, genaamt Jilles, wonende aan de Dijk van d'Oranje Polder, die een van de gemelde 2 paarden toequam, quam terstont met syn paard door het Water, aan het Boord van den Koning rijden, maar kende den Koning in 't eerst niet omdat hy wat diep in syn mantel bukte, de Koning Jilles kennende, sprak Jilles eerst aan, seggende: Hoe vaar je al Jilles, kan je mijn nog wel? waarop Jilles eenigsints gealtereerd synde, seide in sijn eenvoudigheid, wellekom mijn Heer Prins, ik sag niet dat ghy het waart; hierop volgden ten eersten de Postillion ook met sijn Paard aan de sloep.’
De koning besteeg het paard van deze postiljon, Portland dat van Jilles, en zo reden ze naar het land. De andere heren werden daarna door dezelfde paarden afgehaald. ‘Op het droog staande, dronkense met malkanderen het restant van Wijn en Bier uit op haar gelukkige overkomst.’
Met elkaar had de koning 23 uren in de open sloep gezeten,
‘in welke tijd sijn Majesteit soo verkout wierd, dat ter nauwernoot spreken kost. Hierop commandeerde voort de
| |
| |
Koning aan de Post en Jilles, datse met haar paarden ten eersten naar Honselaarsdijk souden rijden, om de Heeren kuntschap te geven van sijn overkomst, en om hem en sijn geselschap met haar karossen af te halen, gelijk in 't kort geschiedde.
Onderwijlen nam de Koning sijn ingang met sijn byhebbende Heeren in 't geringe Huysjen van Jilles als het naaste, sijnde sijn eerste verblijf: men vraagde aldaar 'n drinken, maar 't en was er niet, maar de dochter van Jilles seide, dat wel verse kernemelk hadde, waar over de Koning en de Heeren begosten te laggen; Hout wasser wel, en dat wierd rijkelijk opgeworpen, dog de Koning ging daar niet by sitten, maar wandelde in sijn eenigheid bij de Koeyen in de Koestal.’
Jilles was de koning wel bekend, omdat Z.M. dikwijls bij hem aan huis geweest was, ‘als hy in de Oranje-Polder op de Haase Jagt pleegt te gaan’.
Ongeveer na een uur kwamen de karossen. ‘De Koning sat met syn hoet op, vrij ruig synde in 't aangezicht, alsoo hy op de reis niet gebarbiert was; drie Heeren saten bij hem blootshoofts.’
Zo kwam de koning in de avond eindelijk in Den Haag; de klokken werden ‘getrokken’, dertig stukken kanon op de Vijverberg gaven saluutschoten, flambouwen glansden, in de kerk werd God gedankt voor de behouden thuiskeer, koning Willem was thuis.
Alleen, want Maria was ditmaal in Engeland achtergebleven. 's Prinsen gedachten waren bij haar. Toen een Engelsman hem met verwondering sprak over de geestdrift der Hollanders, antwoordde hij: ‘Ik ben de favoriet niet; als Mary er bij was geweest, dan zou je nog eens wat anders hebben gezien.’ |
|