| |
| |
| |
4. Uitdaging van Frankrijk
Frankrijks hegemonie.
Het bleek even duidelijk als spoedig, dat door de vrede van Nijmegen Frankrijk het overwicht in Europa had verworven. ‘Als de grote overwinnaar troonde Lodewijk XIV te Versailles, gevreesd en gevleid door geheel Europa, bewierookt en gehuldigd door zijn volk, dat hem de erenaam de Grote schonk. Hij was de scheidsrechter, aan wiens wenk iedereen gehoorzaamde, die door het fronsen zijner wenkbrauwen Europa beheerste.’
In het verbrokkelde Duitsland paste hij het ‘verdeel en heers’ met volledig succes toe. De helft der vorsten stond in zijn soldij. In Italië was het niet anders. In Zweden leidde de Rijksraad lange jaren de politiek, een groep aristocraten, bijna stuk voor stuk door Frankrijk betaald. De corruptie was er onbeschrijfelijk. Spanje bleef machteloos onder een kindse koning en intrigerende, baatzuchtige en vaak onbeduidende staatslieden. De Duitse keizer had al zijn krachten nodig, om zich tegen de opdringende Turken te verweren.
Eén man was er, die bereid was, en in staat, de leiding op zich te nemen van het verzet tegen de Franse hegemonie, Willem III. Maar in de Republiek had zich een sterke Franse partij gevormd, die soms zó nauw samenwerkte met de Franse gezant, dat het neerkwam op verraad aan onze nationale zelfstandigheid. De Engelse koning zag de conflicten met het Parlement groeien en wist zijn onafhankelijkheid van het Parlement alleen te verwerven, door zich afhankelijk te maken van Lodewijk XIV, zijn betaalsheer.
| |
Chambres de Réunion.
In het jaar 1679 kregen de bisschoppen van Toul, Metz en Verdun van de Franse koning een opdracht. Zij moesten er voor zorgen, dat hun leenmannen aan hun wettige koning, Lodewijk XIV, leenhulde deden. In hun antwoord klaagden zij: Hoe kunnen wij daarvoor zorgen, Majesteit? Wij weten zelf niet, wie tot onze leenmannen behoren. Dit antwoord was uitgelokt. Nu richtte de koning bij de parlementen (= gerechtshoven) van Metz, Besançon en Breisach aparte Kamers van Hereniging op, die moesten nagaan, welke gebiedsdelen vroeger in leenverband hadden gestaan tot de gebieden, die bij verschillende vredes sedert 1648 aan
| |
| |
Frankrijk waren afgestaan. De Kamers deden haar werk grondig; ze gingen zelfs terug tot het verdelingsverdrag van Verdun. Maar welke schijn van recht ook aan de dingen werd gegeven, het was niets dan roof. Want het sprak vanzelf, dat bij de afstand van bepaalde gebieden daarmee alleen bedoeld werd datgene, wat er ten tijde van de afstand toe behoorde, niet wat er in vroeger eeuwen wel eens toe behoord had. Telkens ontdekten de Kamers weer belangrijke plaatsen en streken, die aan Frankrijk zouden toekomen. Ze werden daarna door 's konings troepen bezet of de vorsten werden tot leenhulde gedwongen. De bisschop van Trier verloor een deel van zijn gebied, omdat koning Pippijn (de vader van Karel de Grote!) wel de geestelijke, maar niet de wereldlijke macht daarover aan de bisschoppen van Trier had geschonken.
Willem III werd geciteerd als heer van enige goederen in Franche-Comté. De koning van Zweden verloor de landstreken, die de naam hadden gegeven aan zijn stamhuis; Straatsburg, de sterke Rijnvesting en een bolwerk van het Protestantisme in Zuid-Duitsland, werd in 1681 in volle vrede bezet. De bisschop van Straatsburg, die tot die tijd in Zabern had geresideerd, begroette de Franse koning bij diens intocht van het bordes van de aan de Protestanten ontnomen hoofdkerk der stad met de woorden: Nu laat Gij, Here, Uw dienstknecht gaan in vrede, want mijn ogen hebben de zaligheid gezien.
Tegelijk met Straatsburg werd ook Cassale, een sterke vesting aan de bovenloop van de Po bezet. En niemand verzette zich. De koning van Zweden maakte zich los van Frankrijk, maar Denemarken en Brandenburg sloten zich bij hem aan. De koning van Engeland had het Parlement ontbonden en zette zijn koninklijke affaire nu weer voort met behulp van Franse subsidies. Aan de Beneden-Rijn had de Franse koning een trouwe wachter in de keurvorst van Keulen, Maximiliaan Hendrik, die beheerst werd door Wilhelm Egon von Fürstenberg, een broer van de bisschop van Straatsburg. Maximiliaan Hendrik was aartsbisschop van Keulen, bisschop van Luik, en na 1683 ook nog van Munster. Hij heeft de buitenlandse koning zijn leven lang gediend tegen zijn keizer.
| |
Oppositie tegen de Prins.
Hoe de Prins ook ijverde voor een eensgezind optreden tegen Frankrijk, hij vond weinig gehoor. Ieder paaide zich met de hoop,
| |
| |
zelf nog niet aan de beurt te zijn. Zelfs in het eigen land was de oppositie soms sterk. Er waren twee kernen van verzet, nl. Amsterdam en het Noorden.
In Amsterdam was Van Beuningen de leider. Reeds als gezant in Engeland had hij tegen de bedoelingen van de Prins en de hem gegeven instructies, een eigen politiek gevoerd. Toen hij weer tot burgemeester werd gekozen en daarom naar Amsterdam terugkeerde, werd het conflict scherper. Van Beuningen publiceerde zijn ‘Consideratiën’, een verdedigingsgeschrift, waarin hij zeer hoog opgaf van de macht van Frankrijk. De Prins was heftig verontwaardigd. Als deze dingen ter sprake zouden komen in een besogne van de Staten van Holland, dan moest Van Beuningen ook present zijn en de Prins zou dan komen, ja er heen vliegen, als hij kon; hij zou er dan zijn hart ontlasten en het land zou er ook van gewagen, ‘want ik meene niets bij mij te houden’. Een verzoening met Van Beuningen was onmogelijk, ‘maar daar vraagh ick niet na; d' eenigste saak die mij seer bedroeft, dat is te sien dat gemeen soo veel heeft geleden en nogh sal leyden alleen door een turbulenten geest’.
Een opponent, in bekwaamheid niet met Koenraad van Beuningen te vergelijken, was de Friese stadhouder Hendrik Casimir II. Hij had persoonlijke antipathieën tegen zijn geniale neef en werkte hem tegen waar hij kon. De noordelijke gewesten stijfden hem dikwijls bij dat verzet. Zij schenen het gevaar van het opdringende Frankrijk niet acuut te achten. Bovendien herinnerden zij zich, dat zij in 1672 zelf voor de verdediging van het Noorden hadden moeten zorgen, en daarom eisten zij waarborgen, dat legerversterking ook zou betekenen versterking van de militaire dekking van hun gewesten.
Het Franse gevaar begon zich duidelijker af te tekenen in 1682. Toen begonnen de Fransen met de blokkade van Luxemburg. De Spanjaarden vroegen van de Republiek een secours van 8000 man, overeenkomstig de traktaten.
| |
De grote weg.
Toen heeft de Stadhouder in de Statenvergadering van Holland een rede gehouden. Dr. Japikse zegt er van:
‘Ik wilde, dat ik Willem III kon zien en horen, terwijl hij deze rede hield. Mij dunkt, hij moet voor de vuist gesproken hebben in korte zinnen, niet klankrijk, maar door gestes aan
| |
| |
zijn overtuiging kracht bijzettende. Deze rede is geheel van hem zelf. Dapper, moedig, vol karakter, ook vol van inhoud en toch zonder een zin te veel. In geen opzicht uitdagend. Hij respecteert andere inzichten, tracht met wat retouchering hier en daar, het tafereel iets gunstiger te tekenen dan het was. De climax van het betoog moet gelegen hebben in het goede, het sterke voorbeeld, dat hij de Staten wilde doen geven, om de anderen te bemoedigen en de strijd voor vrijheid op staatkundig en godsdienstig gebied, door de vaderen begonnen, tegen de dwang, die Frankrijk dreigde op te leggen, te verdedigen.’
Ook in deze rede was de nuchtere waarheid, die in later tijd zo dikwijls wordt vergeten, dat defaitisme en laffe neutraliteit tegen een opdringend imperialisme geen ander voordeel brengen kan dan ‘het geluck hebben van laetst gegeten te werden’. En de Prins adviseerde, de ‘groote weg te volgen’. Hier, in een eigen typering, is de beste karakteristiek van zijn staatkunde. Geen uitvluchten, geen kortzichtige eigenbaat, maar een vaste koers, van een ‘cordate conduite’.
De Prins had ditmaal succes; aan Spanje werd hulp beloofd en Lodewijk XIV gaf voorlopig toe.
| |
Het Turkse gevaar.
Wilde de Prins zijn doel bereiken, een stevige coalitie tegen Franrijk, dan moest hij zowel Engeland als de keizer inschakelen. Met Karel II was weinig te beginnen en de keizer had de handen meer dan vol aan de Turken. Het Habsburgse wanbeleid had het Turkse gevaar naar het Westen gelokt. De keizer had de Hongaarse Protestanten wreed vervolgd, hun predikanten naar de galeien gezonden en het Hongaarse volk gekweld door een woeste soldatenregering. De Nederlandse gezant Hamel Bruynincx nam het telkens voor zijn geloofsgenoten op; hij trad met hen in persoonlijk contact en woonde een vergadering bij van de Evangelische Stenden, in ‘een koorenschuer, in 't midden met een taefel en aan weederzijde met bancken bestelt’. Het doel van onze gezant was pacificatie, om zo de keizerlijke regering te gemakkelijker in te schakelen in de anti-Franse politiek. Maar de keizer dreef de Hongaren tot het uiterste, de Fransen moedigden het verzet aan, en toen een jong, avontuurlijk Hongaars edelman het verzet leidde en zich met de Turken inliet, toen stroomden de Turkse
| |
| |
legers door de Hongaarse vlakte en drongen door tot Wenen. De Habsburgse hofstad kreeg een zwaar beleg te doorstaan. Maar de stad verdedigde zich dapper en hield het uit, tot er ontzet kwam opdagen. De ridderlijke Poolse koning Johan Sobieski kwam, op aansporen van Paus en keizer, de bedreigde voorpost tegen de Islam te hulp; de troepen, door verschillende Duitse vorsten gezonden, streden mee, en in een verbitterde slag werden de Turken onder de muren van Wenen verslagen. De stad was gered, de Christenheid herademde. De Turkse grootvizier werd op last van zijn sultan geworgd. In de Weense dom preekte een monnik over Joh. 1: 6 en paste de tekst toe op de Poolse koning, wiens naam Johannes was. De overwinnaars maakten een rijke buit, waaronder grote hoeveelheden koffie. Sedert werd deze drank in Europa populair.
| |
Frankrijk profiteert.
De klinkende overwinning van de keizer scheen een misrekening voor Lodewijk XIV. Maar zij kwam in haar gevolgen hem toch te stade. Want Wenen keerde een tijdlang Duitsland de rug toe en keek naar het Zuidoosten. Habsburg begon het offensief in de richting van de Balkan, een politiek streven, ook in later eeuw zwaar van gevolgen. Willem III vond dus in Wenen geen gehoor, als hij vroeg, met hem front te maken tegen Frankrijk.
En - in het eigen land vond de Stadhouder niet de steun, waarop hij rekende. Het verzet tegen zijn politiek kwam van de zijde van Amsterdam. De stad is daarbij zeer ver gegaan. Haar regenten hielden geheime besprekingen met de Franse gezant d'Avaux. Het is een geschiedenis, die zich later meer dan eens zou herhalen. Tot het einde der Republiek in 1795 bleef er in Amsterdam een factie van regenten, die de Franse gezindheid dreef tot buiten de grenzen van het oorbare. Willem III heeft zich met al de hartstocht van zijn gepassioneerde natuur tegen dit gekonkel, dat hij als een persoonlijke krenking voelde, verzet. Zijn taal is heftig en dreigend.
‘Grasmaand (1684) zou wellicht niet in het land zijn, de kneppel zou op straat geworpen zijn en de zaken gebracht in den staat, waarin zij in 't jaar 1672 geweest waren. Dan zou blijken wiens kop vaster staan zou en welke regenten eed en pligt betragt hadden, welke niet......’
| |
| |
De Amsterdamse regenten waren wel een vasthoudend slag van mannen. Taai en onverzettelijk hielden zij vol en Willem III kon niet doorzetten, dat men Spanje behoorlijk ging ondersteunen.
Zo ging Luxemburg verloren en Spanje en de keizer stemden in met een twintigjarige wapenstilstand. Zólang zou Lodewijk XIV alvast het in vredestijd geroofde behouden.
| |
Decreet van Fontainebleau.
De keizer hief aan de Donau het schild op over het Katholicisme; de Franse koning trachtte 's keizers macht te verlammen. Geen wonder, dat Lodewijk XIV in Rome geen persona grata was. Bovendien trachtte de Franse koning zijn macht over de Rooms-Katholieke kerk in zijn eigen land te versterken en geraakte daarover in conflict met Paus Innocentius XI. Onder leiding van bisschop Bossuet van Meaux verklaarde de Franse geestelijkheid zich vóór de aanspraken van de koning en bestreed de aanspraken van de Paus. Al de geschilpunten hadden tot achtergrond de vraag, of de Franse Rooms-Katholieke kerk, onder leiding van haar hoge geestelijkheid en beschermd door de koning, een grote mate van zelfstandigheid tegenover de Paus zou kunnen handhaven.
Toen trachtten koning en geestelijkheid hun aanzien in Rome te versterken, door scherp op te treden tegen de Hugenoten. Hun politieke organisatie, die hen maakte tot een staat in de staat, waren deze Franse Calvinisten reeds lang kwijt. Maar hun godsdienstvrijheid en hun burgerlijke rechten hadden zij nog behouden. En op economisch gebied betekenden zij een krachtig, gezond element in het Franse volk. ‘De strenge en bekwame geest der Hugenoten heeft Frankrijk tot een werkzame, redelijke en burgerlijke staat gemaakt’ (Otto Zoff). Zij hadden invloed in de Franse overzeese compagnieën; Protestantse industriëlen stichtten later fabrieken in Abbeville, Reims en andere plaatsen; de zijde-industrie in Lyon, de leerlooierij in de Touraine, de papierindustrie in Auvergne, de ijzergieterij in Sedan, de kantweverij in Parijs, het waren voorbeelden van de ondernemingsgeest der Hugenoten.
Maar na 1680 schrompelden hun vrijheden en rechten ineen. Het werd bij koninklijk edict verboden van de Roomse naar de Gereformeerde kerk over te gaan. Kinderen van zeven jaar mochten echter reeds overgaan tot de Moederkerk. De scholen werden gesloten, vele gymnasia aan de Jezuïeten gegeven, de toegang tot de Protestants-theologische faculteiten werd versperd. Na de
| |
| |
wapenstilstand van 1684, toen Lodewijk XIV zijn rijk naar alle zijden had gedekt, barstte het geweld ten volle los. De dragonades begonnen. Dragonders werden bij de belijders van de Gereformeerde waarheid ingekwartierd, zolang, tot zij hun geloof wilden afzweren. Zodra zij dit deden, vertrokken de soldaten om de last en de kwelling te helpen vergroten van hen, die nog trouw bleven. En hun optreden was van dien aard, dat het scheen, of een vijandelijk leger zich van de streek had meester gemaakt. De verhalen van de wreedheden der dragonders gelijken op die van de gruwelen te Zwammerdam en Bodegraven. De schrik scheen de mensen te verstijven. Op sommige plaatsen herriepen zij reeds, als de aantocht der dragonders werd gemeld.
In Parijs verwekten deze ‘bekeringen’ grote vreugde. Het Edict van Nantes, de vrijheidsbrief der Protestanten, was overbodig geworden, zo beweerde men, want het Protestantisme had opgehouden te bestaan. Toch stelde de koning de herroeping van dit Edict nog uit. Want zijn satelliet Karel II van Engeland bewaarde de schijn, dat hij Protestant was. Hij zou om der wille van zijn positie als ‘verheven hoofd’ van de Engelse staatskerk niet zonder protest kunnen laten passeren, dat zijn ‘geloofsgenoten’ in Frankrijk van hun rechten werden beroofd. Maar in 1685 stierf hij, nadat hij op zijn sterfbed in de schoot der Moederkerk was teruggekeerd. Zijn Franse maîtresse en de Franse gezant hadden de hertog van York geanimeerd, daartoe een biechtvader te zoeken en in de ziekenkamer ruim baan te maken. Zonder bezwaar beklom deze hertog van York, nu Jacobus II, de Engelse troon. Hij was van plan, in zijn land de Roomse restauratie ter hand te nemen en zou er geen bezwaar tegen maken, als in Frankrijk de Hugenoten werden aangepakt.
Zo viel na zijn troonsbestijging in Frankrijk spoedig de beslissing. De nieuwste maîtresse van de koning, Madame Maintenon, had er ook toe meegewerkt, hoewel zij van Protestantse afkomst was. Zij dacht, dat het zieleheil van de om zijn vele zonden bekommerde koning gediend werd door zulk een vrome daad als de uitroeiing der ketterij en de koning hoopte het gaarne met haar.
Zo kwam in 1685 het decreet van Fontainebleau, waarbij het Edict van Nantes werd ingetrokken. Officieel werd de Gereformeerde belijdenis niet verboden. Maar de kerken werden geslecht en de predikers moesten binnen twee weken het land verlaten. Geen andere Hugenoot mocht hen volgen. De gemeenten werden zo van haar herders beroofd. Alle predikanten werden verbannen,
| |
| |
de slappen en halven even goed als de ijverigen en getrouwen. De eersten gingen voorgoed, de laatsten bleven dikwijls of keerden terug. Vele leden der gemeente trotseerden des konings bevel en verlieten onder ontzaglijke gevaren het land.
Hoe paradoxaal het ook schijnen mag, Von Ranke heeft gelijk, als hij zegt, dat hier de heldenmoed zich openbaarde in de vlucht. Maar wie bij zijn pogingen om te vluchten gegrepen werd, ging onverbiddelijk naar de galeien. ‘Met zware kettingen aan elkander verbonden worden zij voortgedreven van stad tot stad, geen koude, geen hitte, geen ouderdom, geen ziekte wekt het medelijden der beulsknechten, die ranselen, zoals zij geen dier ranselen zouden. En dan zitten de veroordeelden op de roeibanken, het hoofd kaal geschoren, naakt tot op het middel, met de voet door een zware ketting aan de bank gekluisterd, in de hete zonnebrand of de storm. Om de vijftig voet lange, zware roeiriem in beweging te brengen, is er een buitengewone inspanning van de zes mannen nodig, de slagen van de opzichters striemen op de naakte rug, bij de negende of tiende slag verliest de geslagene het bewustzijn.’ Het lijden van de Hugenootse galeislaven is geschilderd door Guillaume Gaulène in een historische novelle, vol tragische spanning.
| |
De réfugiés.
De gevluchte Hugenoten vonden een wijkplaats in de Protestantse landen; de kooplieden en fabrikanten vooral in Nederland, Engeland en Denemarken, de adel en de geleerden meer in Duitsland en Zwitserland. Ook aan de Kaap vestigde zich een vrij groot aantal; de Kaapse wijnen zijn een product van Franse wijnboeren. Volgens waarschijnlijk overdreven schattingen zijn er alleen naar Nederland honderdduizend uitgeweken. Zij brachten door hun zaakkennis en hun relaties een belangrijke versterking van het Nederlandse economische leven. De komst der réfugiés bevorderde de verfransing der deftige kringen. De kinderen kregen een Franse gouverneur, bij voorkeur een verbannen Hugenootse predikant. En het begon tot de goede toon te behoren, ter kerke te gaan bij de Waalse predikant. ‘De Waalse Kerk was de modekerk; daar kwamen de leden van de vreemde regimenten en de legaties’, aldus een zinsnede uit een novelle over die tijd. Bilderdijk is zeer knorrig over de réfugiés: ‘Zij brachten vreemde denkwijs en zeden mee. De religie moetende onderwijzen als kost- | |
| |
winning, gebeurde het, dat zij nieuwe en vreemde beginselen inboezemden aan onze jeugd, maar gebouwd op de wuftheid van het Fransche carakter. Sedert werd de Fransche taal, zeden, civilité en begrippen algemeen en dit leidde weldra tot de verbastering van zeden in ons Vaderland en van het ware oud-Nederlandsche carakter. Naderhand werden de Zwitsers tot onderwijzers aangesteld en brachten een geest van insinuante onderdanigheid mede; waarna de Duitse philantropen alle beginsels van Godsdienst hebhen uitgeroeid.’ Dit oordeel is zeer eenzijdig en overdreven.
| |
Politieke gevolgen.
Groot waren de politieke gevolgen van de herroeping van het Edict van Nantes. Elke vluchteling om den gelove was een levend verhaal van de geestelijke tirannie van de Franse koning, dezelfde man, die geheel Europa in politieke vazalliteit wilde brengen. De Amsterdamse regenten, die soms alleen schenen te letten op de belangen der negotie, voelden zich nu gekrenkt in hun religie, ze lieten de oppositie tegen Willem III varen en rieden tot eensgezindheid.
De keurvorst van Brandenburg liet zijn Fransgezinde politiek varen. In Engeland steeg de onrust, vooral toen de bisschop van Valence, namens de Franse geestelijkheid, zich richtte tot de Franse koning met een toespraak, waarin hij o.a. zeide, dat de vrome soeverein van Engeland zijn blikken gericht had op de allerchristelijkste koning, de oudste zoon der kerk, om ondersteuning tegen een ketters volk. Overal groeide de bereidheid om samen het hoofd te bieden aan de veroveringspolitiek van de Franse koning.
| |
De Palts.
Ook door andere oorzaken groeide de wil tot samenwerking. In 1685 was het huis Palts-Zimmern uitgestorven en het Paltische gebied, voorzover dat in 1648 aan het geslacht van de Winterkoning was teruggegeven, kwam nu aan de linie Palts-Tweebruggen. Maar Lodewijk XIV maakte bezwaar. Een deel van dat gebied, zo beweerde hij, kwam toe aan zijn schoonzuster, een Paltische prinses. Zij was getrouwd met de broer van Lodewijk XIV en de grootste woesteling uit Frankrijk, maar zelf was zij aan het Franse hof zo ongeveer de enige fatsoenlijke vrouw gebleven en te midden van de vleiers en flirten nam zij nooit een blad voor de mond.
| |
| |
Toen de Franse koning de twijfelachtige aanspraken van zijn schoonzuster misbruikte om op te dringen in de richting van Heidelberg en Mainz, sloten de keizer, Zweden en een aantal Duitse vorsten het verdrag van Augsburg, een defensief verbond, dat zich ten doel stelde, de grenzen van het Duitse rijk te beveiligen. De hand van Willem III was in dit alles. Het verdrag van Augsburg werd gesloten bijna 40 jaar na de Westfaalse vrede. Toen, in 1648, triumfeerde Frankrijk en werd Duitsland praktisch ontbonden in een aantal onafhankelijke staten. Het Heilige Roomse Rijk was nòch Heilig, nòch Rooms, nòch zelfs een Rijk. Nu, in 1686, bevordert Willem III door middel van zijn agenten een voorlopig herstel van Duitsland en maakt hij het besef levendig, dat men niet de grenzen van het gebied van het eigen huis, maar die van het Rijk moet verdedigen.
| |
Bisschoppelijke vacatures.
Nieuwe teleurstellingen kwamen er voor de Franse koning, toen in 1688 de aartsbisschop van Keulen stierf. Diens politiek was altijd geweest een bijna slaafse dienst aan de Zonnekoning. En hij beschikte behalve over zijn aartsbisdom ook over het bisdom Luik; bovendien in de laatste tijd nog over Munster en Hildesheim. Zijn invloed reikte van de Franse grens tot in het Wezergebied. Bij de dood van deze aartsbisschop-cumulant bleek wel duidelijk, in welke mate de bezetting van bisschopszetels, waaraan politieke macht verbonden was, door staatkundige factoren werd beheerst. De vacatures in Munster en Hildesheim werden vervuld onder druk van Brandenburg, die te Luik na machtsvertoon van de Staten-Generaal. Protestantse regeringen gaven de doorslag. Lodewijk XIV zag zijn kansen vervliegen. Nog scheen de situatie in Keulen hem meer te beloven, en reeds had het domkapittel nog vóór het overlijden van de aartsbisschop des konings gunsteling, Von Fürstenberg, tot coadjutor aangesteld, met uitzicht op opvolging. Maar Von Fürstenberg haalde, toen de beslissende stemming voor het aanwijzen van de opvolger moest plaats hebben, de vereiste meerderheid van tweederde der stemmen niet. |
|