Dispereert niet. Deel 2
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 360]
| |
3. Europese coalitieHet zeefront.Het jaar 1672 met zijn spanningen en verrassingen was voorbij, maar het gevaar was nog niet geweken. De vijanden hadden wel begrepen, dat een forceren van de Waterlinie vrijwel onmogelijk was. Wilden zij toch een stoot doen naar het hart van het land, dan zou het een invasie moeten zijn van de zeezijde. In 1673 is dan ook een van de belangrijkste militaire suscessen, door onze strijdkrachten behaald, het weren van de verenigde Engelse en Franse vloten van onze kust. De Prins van Oranje, als admiraalgeneraal, had op de strategische beslissingen grote invloed; de eigenlijke actie werd geleid door De Ruyter en Cornelis Tromp. Het was te verwachten, dat de Prins deze Oranjeklant niet werkeloos zou laten blijven. Sommigen meenden zelfs, dat hij in plaats van De Ruyter het opperbevel zou krijgen. Maar de Prins liet het opperbevel aan de meer voorzichtige De Ruyter, en herstelde Tromp in zijn oude rang van luitenant-admiraal. De plaats was open, doordat Van Gendt bij Solebay was gesneuveld. Het heeft de Prins heel wat moeite gekost, de beide heren met elkaar te verzoenen. Er zijn vlotte verhalen van, hoe twee deuren aan weerskanten van een vertrek opengingen, en hoe Tromp en De Ruyter daardoor plotseling tegenover elkaar stonden. De jonge Prins legde hun handen in elkaar en de verzoening was gesloten. In werkelijkheid heeft het heel wat voeten in de aarde gehad en de eerste door de Prins gearrangeerde conferentie werd een volkomen mislukking. Verwijten over en weer, waarbij De Ruyter verklaarde, dat Tromp ongeschikt was zowel om te bevelen als om te gehoorzamen, en Tromp De Ruyter maar een bangachtig aanvoerder vond. Zelfs Mevrouw De Ruyter werd door Tromp in de discussie betrokken. Maar een maand later probeerde de Prins het nog eens, en toen kwam het tot een verzoening. Helemaal gerust was De Ruyter nog niet. | |
[pagina 361]
| |
onze historici geprezen. ‘Er zijn uitdrukkingen in, die Napoleon, die Nelson niet beter zouden hebben gekozen’ (Knoop). ‘Deze brief is misschien de meest indrukwekkende vlootorder, ooit tot onze zeelieden gericht’ (Warnsinck). De dagorder heeft de vorm van een brief aan De Ruyter: ‘Edele, Gestrenge, vroome, lieve bezondere, | |
[pagina 362]
| |
ten, en de myne, dat tegens zoodaanige de verdiende straffe, volgens de rigeur van den Artykelbrief, en andere ordres van 't Landt, zonder eenige de minste conniventie, exactelyk en promptelyk werde geëxecuteert. Zoo dat aan den geene die zich lafhartigh, en anders als een braaf soldaat en zeeman, voor den vyandt zal draagen, niets zoo gevaarlyk zal zyn als de havenen van den Staat, daar hy niet zal kunnen ontgaan, noch de straffe handt van de Justitie, nochte de vloek en de haat van zyn medeburgers, die op hem zal vallen en blyven. Wy belooven ons dat niemant en zal willen in zoodaanigh een verderf, maar dat een ieder met loffelyken yver en gemoedt in deeze importante tyden zich extraordinaris zal evertueren, en dat Godt uit den Hemel 't zelve zal zeegenen, ten beste van 't Vaderlandt, en tot onsterffelyke eere aan de geene die 't zelve trouwhartighlyk gedient zullen hebben. Ik bidde Godt UE. en alle die by hem zyn, te houden in zyn heilige protectie. In 's Gravenhage, den 22 May 1673. Deze brief werd door De Ruyter aan alle officieren voorgelezen en ‘met groote beweegenis der gemoederen gehoort. Men hoorde veele Officieren eenige van zyn Hoogheits woorden t'elkens herhalen: inzonderheit daar hy zeide, dat 'er voor de lafhartigen niet zoo gevaarlyk zou zyn dan de havenen van den Staat: en men besloot derhalven, te winnen of te sterven.’ | |
Schoonevelt.Met een tamelijk sterke overmacht kwamen de Engelse en Franse vloten de 7de juni 1673 op de Staatse vloot af, die westelijk van Walcheren lag, op de ‘vlakte van Schoonevelt’. Zij hadden zelfs verwacht, dat De Ruyter de aanval niet zou afwachten, maar zou retireren naar de Scheldemond. De maatregelen, genomen om dat retireren te beletten, werden tot een tactische fout, toen De Ruyter de aanval niet ontweek. Tromp, die de voorhoede commandeerde, geraakte in een furieus gevecht met het eskader van prins Rupert, de Engelse opperbevelhebber. Het was op het vierde schip, nadat hij achtereenvolgens drie andere had moeten verlaten, dat deze vechtersbaas een kort briefje naar zijn zuster schreef: ‘Beminde Suster, | |
[pagina 363]
| |
gelooft gesondt, en hebben ons hart eens weder opgehaalt als Keuningen. Ik ben op myn vierde schip, de Comeetstar, en meene van daeg een braven dans te danssen. Wy krygen de Fransen soo aen 't loopen, dat sy de bramseils en alles bysetten, en soo het van daeg soo voortgaet, soo hoop ik dat aller vrienden en ons gebedt verhoort sal zyn, en dat wy van de tyranny verlost zullen worden. Adieu. Couragie. 't Sal waerachtig wel gaen.’ Over het verloop van de strijd heeft men zich alleen een beeld kunnen vormen uit de rapporten van de Franse admiraals. Zij maken bijna de indruk, meer als toeschouwers dan als vechters de strijd te hebben meegemaakt. Die rapporten zijn vol bewondering over wat de Nederlanders hebben gepresteerd. Terwijl Tromp met een geweldige overmacht van vijanden tegenover zich naar het Noorden afzakte, merkte De Ruyter, dat Banckert en zijn Zeeuwen, die Zuidelijker lagen, het lelijk te kwaad kregen. Met zijn gehele middentocht wendde hij toen op een wijze, die alleen mogelijk was als gevolg van maandenlange oefening en onberispelijke discipline, brak dwars door de Fransen heen, ontzette Banckert en trok weer naar het Noorden, om Tromp te ontzetten. ‘Mannen, daer is Bestevaer! die komt ons helpen. Ik zal hem ook niet verlaten, zoolang als ik adem kan scheppen.’ Toen De Ruyter zich met Tromp had verenigd, ging de strijd verder tegen de Engelse eskaders, terwijl de Fransen meest uit de verte toekeken. Tegen de avond hielden ook de Engelsen af. Een week later ontbrandde de slag opnieuw, maar nu was De Ruyter de aanvaller. Het gelukte hem, de vijand van onze kusten weg te dringen. Het gevaar van een landing was voorlopig voorbij. | |
Kijkduin.Twee maanden later kwamen de vijandelijke vloten echter opnieuw opdagen en bedreigden onze kusten. Zij bombardeerden zelfs Scheveningen. De Prins reed spoorslags langs de kust, om de verdediging te organiseren. De Ruyter verliet zijn ‘hol’ bij Schoonevelt, waar de vijand zich niet tussen de zandbanken waagde, en zeilde noordwaarts. Voor Scheveningen kwam de Prins aan boord van de Zeven Provinciën en presideerde de krijgsraad. Toen kwamen Zijne Hoogheid en de krijgsraad op het halfverdek en De Ruyter sprak de mannen toe. | |
[pagina 364]
| |
‘Mannen, 't schynt dat men noch eens zal moeten slaan en dat de vyanden niet zullen rusten voor dat wy noch een derde kans met hun zullen hebben gewaaght. Ook kan ik niet twyfelen, of gy, die my nu tweemaal getrouwelyk hebt bygestaan, zult nu ook de derdemaal toonen dat gy mannen zyt, die genegen zyn voor 't lieve vaderlandt, voor d'oude vryheit, voor zyn Hoogheit, en voor vrouwen en kinderen, tegens alle vyanden, nevens my te stryden. Zyt gy niet alle in 't gemeen, en elk in 't byzonder, hooft voor hooft, gezint uw eer en eedt, als eerlyke luiden, tot 'er dood toe te betrachten: te meer, om dat zyn Hoogheit, die hier nevens my staat, de blooden zal doen straffen, en degeenen, die zich wel draagen eerlyk beloonen?’ De Prins hield zelf geen toespraak, maar stemde door woord en gebaar met de aansporingen van De Ruyter in. En de mannen riepen: Ja! en Lang leef' de Prins! Het is een groot moment. Alle vlaggen en wimpels waaien, de saluutschoten rollen, en daar staan ze, de breedgeschouderde zeeman en de tengere Prins, de beide mannen, aan wie het volk het behoud van de vrijheid dankt. Straks gaat de Prins weer van boord en De Ruyter zoekt de vijand op. In de morgen van de 21ste augustus ontbrandde de slag tegenover Kijkduin, terwijl in de kustdorpen de klokken beierden, om de bevolking op te roepen tot gebed. In nevelen verborgen
Hing nog de groote vraag,
De vraag, die duizend harten
Met sneller slag deed slaan:
Zal Holland 't onweer tarten
Of stervende ondergaan?
Dit is van Schaepman, en hij schildert, hoe ‘de maagd van Holland’ staarde van de duinen, of ze op der golven kruinen haar schepen wedervond: Het was geen angstig staren,
Daar glansde hope in 't oog,
Hoog rezen wel de baren,
Maar Hollands leeuw stond hoog;
Wat zorgen ook de morgen
Doe reizen voor den dag,
Twee helden blijven borgen,
| |
[pagina 365]
| |
Zij houden saam de vlag.
Daar rolde langs de baren
De dreunende oorlogsgroet,
En riep de koningsvloten
Oud-Hollands leus te moet;
En duizend donders rolden
Die eersten donder na,
Grijszwarte wolken rezen,
Omhulden mast en râ.
Geen oog kan meer doorschouwen
Dien zwarten wolkennacht;
Waarop zal Holland bouwen,
Zoo niet op 's Heeren kracht?
Hoor, hoe de klokken kleppen
Van ieder bedehuis:
Hoog boven d'oorlogsdonder
En 't dreunend strijdgedruisch.
Fel was de strijd tussen Tromp en Spragge. De laatste had de Engelse koning op handslag beloofd, Tromp dood of levend in 's konings handen te leveren. Maar Spragge moest zelf zijn schip verlaten en met de volgende bodem verging het hem niet beter; toen hij in een sloep geroeid werd naar een derde schip, om dáár zijn wimpel te laten waaien, kwam het tragische einde. De sloep werd door een kanonskogel getroffen en Spragge, die als zoveel zeelieden van die tijd, niet kon zwemmen, verdronk. Intussen kon De Ruyter al zijn kracht richten tegen het eskader van prins Rupert, waarbij Banckert, die met de Fransen heel gauw klaar was, hem ondersteunde. ‘Men sloeg etlyke malen door elkanderen heen, dan d'een, dan d'ander de loef hebbende. De Nederlanders schooten met hun kanon zoo ras als met musketten, driemaal tegen de vyanden eens. D'Engelschen zeggen, dat men zoodaanig vocht, alsof men door een verborge drift wou te kennen geeven, dat dit de leste stryd zou zyn, in 't welk men d'uiterste proeven van beleidt en dapperheit zou toonen.’ Het was een verschrikkelijk gevecht. ‘De gantsche zee stond in vuur en vlam, die, door den dikken rook, gelyk blixemstraalen uit een donkre locht uitborst. Elk | |
[pagina 366]
| |
verging 't hooren en zien door de duisterheit des buskruidtdamp, en door de donderslaagen van zoo veel duizenden stukken geschuts en 't balderen van zoo groot een meenigte van musketten als 'er geduurigh vuur gaven. Hier vertoonde zich de schrikkelykheit van den oorlogh ter zee aan alle kanten. De koegels, bouten, schroot en splinters vloogen aan alle zyden, met een ysselyk gekraak en geknars van al wat getroffen wierdt. De zee werdt met lichaamen, door geen eene soorte van doodt omgekoomen, bezaait. Sommigen moesten door 't scherp, anderen door splinters, anderen door 't vuur, anderen in 't water sterven. 'T gekryt en 't gejammer der gequetsten en stervenden vervulde verscheide scheepen, en hy moest een hert van steen of harder dan metaal hebben, die 't vergieten van zoo veel Christen bloet met drooge oogen kon aanschouwen. Dit was het deerlyk lot der twee vermaardtste zeevolken, wel eer door de banden van eenen godtsdienst, en van 't nabuurschap, aan een verknocht en die nu hunne uiterste krachten inspanden om elkanderen te vernielen: doch de Nederlanders door den uitersten noodt geperst, hebbende geen ander middel om den Staat van 't Vaderlandt voor zyn ondergang te bevryden.’ Eindelijk, des avonds om 8 uur, hees prins Rupert het sein tot de aftocht. De vijand zocht zijn havens op en onze kusten waren vrij. De slag bij Kijkduin is de laatste van een lange reeks van zeeslagen tussen de Nederlanders en Engelsen, die elkaar in twintig jaren driemaal beoorloogden. Het zou meer dan een eeuw duren, voor zij opnieuw slaags raakten. De Ruyter gaf Gode de eer in een treffend gesprek met de vlootpredikant en vermeldde met bevend schrift in zijn journaal de dood van zijn schoonzoon kapitein Van Gelder. De vice-admiraals Isaäk Sweers en De Liefde waren gesneuveld. De Ruyter, Tromp en Van Nes werden in een vergadering van de Staten-Generaal ontvangen, waar zij op verzoek van de president met gedekten hoofde, en dus niet als dienaren, plaatsnamen. Brandt dichtte bij een beeltenis van De Ruyter: Aanschouw den Helt, der Staten rechterhandt,
Den redder van 't vervallen vaderlandt,
Die in een jaar twee groote Koninkrijken,
Tot driemaal toe, de trotse vlag deed strijken:
Het roer der vloot, den arm daar Godt door streê.
| |
[pagina 367]
| |
Door hem herleeft de vrijheid en de vree.
| |
Kentering in Engeland.De slag bij Kijkduin had belangrijke gevolgen voor de internationale situatie. De Engelsen begonnen de politiek van hun koning beter te begrijpen en dus krasser te veroordelen. Hoe meer de opzet van het verdrag van Dover duidelijk werd, hoe meer het verzet in Engeland groeide. Er waren enige feiten, die de meest hardleerse Engelsen wel moesten noodzaken, zich de ogen uit te wrijven. De slag bij Kijkduin was één van die feiten. En de verovering van Nieuw-Nederland door Jan Evertsen de Jonge met een Zeeuws eskader was er ook een. En evenzo de verovering van St.-Helena, waardoor de aandelen der Engelse Oost-Indische Compagnie op de beurs te Londen een koersdaling ondergingen van 172 op 150. Maar nog pijnlijker was voor de Engelsen de afstraffing, die zij ontvingen door het optreden van de Nederlandse commissievaarders. Deze ‘commissievaarders’, deze mannen van de ‘reyne neringhe’, of eenvoudiger, deze kaapvaarders, sleepten de Franse en Engelse koopvaarders weg. Het bondgenootschap met Spanje kwam ons daarbij zeer te stade, want de havens in Noord-Spanje werden de basis voor menige stoute onderneming. De oorlog met Engeland heeft nog geen twee jaren geduurd, en in die korte tijd zijn er 2863 vijandelijke koopvaarders veroverd. ‘De Zeeuwen namen bijna alle Fransche en Engelsche schepen wech, die voeren, zonder convoy: zy brachten in 8 dagen tijdt wel 31 Pryzen in Zeelandt, voor goede buyt op: en noch raakten daar en boven 6 van deze grijp-vogels, onder een Vloot Engelsche Mallagoms en Straat-Vaarders, zynde met hun Convoyen, 19 Schepen sterk, die zy, op 3 na, kregen, en in Zeelandt opbrachten. In Spanjen wierden ook in deze Maandt February (1673), wel 30 Pryzen door de Hollanders en Zeeuwen opgebracht.’ | |
De Test-act.Maar ook ideële motieven maakten de vredesneigingen in Engeland sterker. Wat Brandt opmerkte in zijn beschrijving van de slag bij Kijkduin, dat het ging tussen twee volken, ‘door de banden | |
[pagina 368]
| |
van éénen godsdienst aaneen verknocht’, werd ook in Engeland verstaan. De kerken in Zeeland wezen er in een plechtig schrijven in 1673 de aartsbisschop van Canterbury op. Te sterker klemde dit beroep, omdat in Engeland, al wist men het rechte niet van het geheim verdrag van Dover, toch de vrees groeide, dat het Protestantisme werd bedreigd. Zo werd de Parlementszitting in 1673 tot een manifestatie van het Protestantisme. Bijna onmiddellijk nadat hij de oorlog aan de Republiek had verklaard, vaardigde Karel II de Act of Indulgence uit, waarbij de koning de verbodsbepalingen tegen de Roomsen en de Protestantse dissenters (d.w.z. de Protestanten, die niet tot de staatskerk behoorden) van hun kracht beroofde. Die verbodsbepalingen waren in wetten vervat en door zijn maatregelen werden dus wettelijke bepalingen geschorst. De koning hoopte, dat hij door deze maatregel Roomsen en Protestantse dissenters zou winnen voor zijn politiek. Maar de laatsten hadden geleerd, de Stuart ook te wantrouwen als hij geschenken bracht, en waren karig met hun dank. En ieder, die de burgerlijke vrijheid alleen veilig achtte, als de koning van de wetten afbleef, keerde zich daarom tegen de Act en eiste intrekking. De Franse koning ried hem, toe te geven, omdat de Franse legers niet beschikbaar waren om eventueel geweld te breken. De koning gaf toe. Maar het Parlement wilde meer waarborgen. Het legde de koning een wetsontwerp voor, waarbij van alle ambten, zowel burgerlijke als militaire, en van het lidmaatschap van het Parlement werden uitgesloten allen die weigerden de suprematie-eed af te leggen, waarbij de koning werd erkend als het verheven hoofd der kerk, of die niet bereid waren te verklaren, dat zij een afkeer hadden van de Roomse leer van de transubstantiatie, of die niet minstens eenmaal per jaar in het openbaar het avondmaal gebruikten volgens de ritus der Anglicaanse Kerk. Zowel Roomsen als Protestantse dissenters werden dus uitgesloten. De hertog van York, de Roomse broer van de koning, tevens troonopvolger, moest dus zijn ontslag nemen als lordgrootadmiraal. Zijn opvolger werd prins Rupert, zoon van de Winterkoning, leerling van Frederik Hendrik. De hertog van York trotseerde de oppositie. Niet zonder aanbeveling van Lodewijk XIV koos hij een Roomse prinses uit Italië, de hertogin van Modena, tot zijn tweede vrouw. Deze huwelijksplannen waren bekend toen het Parlement weer bijeenkwam. Maar er was méér dat de ontevredenheid deed groeien. De slag bij Kuikduin was verloren, en de verontwaardigde prins Rupert gaf de schuld aan de | |
[pagina 369]
| |
Fransen. Zij hadden alleen maar toegekeken. ‘Wij zijn aan de Fransen verhuurd’, zei men in Londen, ‘en de Franse admiraal is alleen maar bij de slag tegenwoordig geweest, om te zien, of we de subsidies, die onze koning krijgt, wel verdienen.’ Het Parlement wilde geen nieuwe gelden voteren voor de oorlog. Nederland en Engeland, zo verklaarde de leider der oppositie, zijn door de Franse koning met elkaar in conflict gebracht en hij is voor beide even gevaarlijk. Nog vóór het Parlement met de debatten over de buitenlandse politiek gereed was, klopte 's konings heraut met de zwarte staf op de deur: het Parlement werd verdaagd. Een maatregel, genomen overeenkomstig het advies van de Franse gezant. Maar de oppositie in Engeland was toch te sterk en de koning gaf toe. Twee leden van het Cabal-ministerie hadden zich reeds bij de oppositie aangesloten. | |
Vrede met Engeland.In het najaar van 1673 was een formeel bondgenootschap tussen de Republiek en Spanje tot stand gekomen. Spanje had onderhands reeds medewerking en steun verleend van de zomer van 1672 af. Onze verdediging tegen Frankrijk was toch ook een verdediging van de Spaanse Nederlanden. In die overeenkomst met Spanje werd uitgesproken, dat dit land Engeland tot de vrede zou trachten te bewegen. De Engelse koning nam in het begin van 1674 de door Spanje voorgeslagen vredesvoorstellen aan en sloot de tweede vrede van Westminster. Een geheim artikel bepaalde, dat de verdragsluitende partijen elkaars vijanden niet zouden steunen. Daarmee had Karel II formeel het verdrag van Dover verloochend. Overigens was de vrede voor Engeland eervol en voordelig. Hij klopte niet op wat er ter zee was gebeurd. De Republiek betaalde een vrij hoge prijs voor de vrede, maar smaakte de voldoening, dat de coalitie van 1672, die onder Frankrijks leiding de Republiek had trachten te vernietigen, nu gebroken was. Van Kaap Landsend tot de Noorse kust moest voortaan de vlag voor de Engelsen worden gestreken, maar de visserij bleef vrij. De door ons veroverde Engelse koloniën, o.a. Nieuw-Nederland en St.-Helena, moesten weer worden afgestaan. Bovendien kreeg Engeland een schadeloosstelling van twee millioen. Het was voor de Prins een geluk, dat Karel II, naar de gewoonte van de vorsten van die tijd, maar één kas hield, voor de staatsuitgaven en zijn particuliere onkosten tegelijk. Zo was, | |
[pagina 370]
| |
wat het Parlement voor vlootbouw had gevoteerd, wel tot 's konings privaat genoegen besteed. Nu had het huis van Oranje sedert de dagen, dat het huis Stuart in ballingschap en vernedering was, op dat huis een vordering van honderdduizenden aan voorgeschoten gelden. Vruchteloos hadden 's Prinsen voogden en later hijzelf getracht die sommen terug te krijgen. Maar nu ging het. Toen de twee millioen waren toegestaan, zond de Prins een vertrouwensman naar Engeland, die Karel II heel wat eisen en verzoeken moest voorleggen. De koning spartelde tegen, want in zijn hart was hij nog een bondgenoot van Frankrijk. Maar op één punt gaf hij toe: de Staten-Generaal mochten uit de twee millioen de vorderingen van Oranje op Stuart betalen. Het bedrag ging er voor het grootste deel mee heen. | |
De grote alliantie.Dat Spanje zich openlijk aan de zijde van de Republiek schaarde, kwam, doordat in de zomer van 1673 Maastricht door de Fransen werd ingenomen. Deze sterke vesting in handen van de Fransen, dat was een bedreiging voor de Republiek, maar nog meer voor Brussel. Maastricht ligt dichter bij Brussel dan bij 's-Hertogenbosch. Spanje heeft bevorderd, dat ook de keizer tot het verbond toetrad. Toen daar subsidies voor nodig waren, werd er een belasting gelegd op kerkelijke goederen in Spanje, met toestemming van de Paus. De grote politiek van Willem III heeft de positie van het Protestantisme versterkt. Maar in zijn strijd tegen de ‘generale monarchie’, tegen de overheersing van Frankrijk, heeft hij de beide takken van het huis Habsburg aan zijn zijde gezien. Zijn grootvader had in 1635 een offensief verbond gesloten met Bourbon tegen Habsburg; zijn vader had in 1650 die politiek nog weer trachten te herstellen. Willem III doet het net andersom. Want niet Habsburg, maar Bourbon bedreigde toen de vrijheid in Europa. In het Noorden ontbrandde de strijd tegen Zweden opnieuw. Dit land had zich met Frankrijk verbonden en beloofd, elke Duitse staat aan te vallen, die de Republiek steunde. Dit leidde tot een conflict tussen Zweden en Brandenburg, terwijl later ook Denemarken de strijd tegen Zweden hervatte. Na het beëindigen van de oorlog met Engeland ging Cornelis Tromp een tijdlang over | |
[pagina 371]
| |
in Deense dienst, om de Deense vloot te organiseren en te leiden. Maar vooraf maakte hij een uitstapje naar Engeland, omdat Karel II kennis met hem wenste te maken. De koning verhief hem in de adelstand met de titel van baronet. | |
Utrecht ontruimd.De Spaanse oorlogsverklaring, het optreden van de keizerlijke troepen, het hielp Willem III om zijn plan van de vorige winter uit te voeren. Opnieuw stak hij over naar Brabant, om de Franse étappelijn door te snijden. Het vorige jaar had hij eerst in het eigen land door de aanval op Woerden bewezen, welk een offensieve kracht er in zijn troepen school. Nu leverde hij opnieuw zulk een bewijs, door een forse aanval op Naarden, maar ditmaal met volledig succes. En evenzo had de aanval op de étappelijnen nu resultaat. Met de keizerlijke troepen onder Montecuculi verenigde hij zich aan de Rijn, nadat Turenne was verschalkt, en de verenigde legers veroverden Bonn. Luxembourg, die weer in de plaats van Condé het bevel over de bezettingstroepen had gekregen, kon zich nu moeilijk handhaven. Zonder slag of stoot ontruimden de Fransen ons gehele grondgebied op Grave en Maastricht na. Hij mocht van geluk spreken dat hij er zonder kleerscheuren uit kwam, want de Prins nam reeds maatregelen, om hem op de terugtocht te onderscheppen. ‘Gaat in uw kerk, dankt God voor uwe verlossing en bidt, dat wij hier nooit weer terugkomen’, zei de Franse bevelhebber bij zijn afscheid tot de Utrechtse burgemeester. Het was geen kwaad advies. Nog bij hun vertrek legden de Fransen de stad een brandschatting van 450.000 gulden op, en ze namen een aantal gijzelaars mee. Het bondgenootschap met de keizer bracht de bisschoppen van Keulen en Munster politiek en militair in een slechte positie. Het Keulse gebied werd geheel bezet. De heren kozen eieren voor hun geld en sloten vrede. Alleen met Frankrijk werd de oorlog nu voortgezet. | |
Regeringsreglementen.Toen Utrecht na de aftocht der Fransen weer door Nederlandse troepen werd bezet, kwamen de burgemeesters de commandant begroeten. Zij zouden de sleutels van de stad nu wel weer bewaren. En of de commandant 's avonds bij hen het wachtwoord maar weer | |
[pagina 372]
| |
wou laten halen? Het antwoord was als een koudwaterbad. De commandant had helemaal geen orders, om de heren als burgemeesters te erkennen. Dat zag er voor de heren niet prettig uit. Voorlopig namen de Staten-Generaal het bewind in handen, zoals dat gebeurt in veroverd gebied. Het was vooral Holland, dat hier achter zat. Daar redeneerde men aldus. Gewesten als Overijsel hebben vroeger tot de Unie behoord. Zij hebben evenwel met de bisschop een verdrag gesloten, waarbij zij uit de Unie traden, en hem als hun heer erkenden. Zij worden dus niet bevrijd, maar veroverd, en kunnen het best in dezelfde positie komen als de Generaliteitslanden. Juridisch stond die redenering sterk. Maar zij bracht het politieke gevaar mee, dat de groeiende eenheid tussen al de gewesten, die zich vooral manifesteerde in gezamenlijke trouw aan het huis van Oranje-Nassau, werd vervangen door een hegemonie van Holland, met slechts een zwak tegenwicht in het Noorden. De Prins heeft er voor gezorgd, dat in deze zaak niet werd beslist buiten hem om. En hij zette door, dat de drie gewesten Utrecht, Gelderland en Overijssel weer als leden der Unie werden aangenomen. Alleen moest Gelderland een zetel in de Raad van State afstaan aan Groningen. Maar in die drie gewesten werd door de Prins, daartoe gemachtigd door de Staten-Generaal, een regeringsreglement vastgesteld, waardoor aan de stadhouder beslissende invloed werd verleend op de regeringsbezetting. Het heeft geen zin, alle bijzonderheden te vermelden, maar het kwam toch vooral hier op neer, dat er geen burgemeester, geen afgevaardigde naar de Staten of naar de Staten-Generaal kon worden aangewezen, die de Prins niet welgevallig was. Ook in Holland werd de positie van de Prins verstevigd. Omdat de tijd van 1650 - 1672, de tijd zonder stadhouder, een periode was geweest van veel twisten, wilde men zich voor de toekomst een dergelijke ellende besparen. Geen stadhouderloos tijdperk meer! Daarom werd het stadhouderschap erfelijk verklaard in de mannelijke linie, een nieuwe stap in de richting van het verwerven van een vorstelijke positie. | |
Het exempel van Gideon.En toch - van een officiële vorstelijke positie wilde men niet weten. Dat bleek heel duidelijk toen Gelderland met het voorstel kwam, de Prins hertog van dat gewest te maken. Het staat vast, dat de Prins op zulk een soevereine positie wel gesteld was. Hij | |
[pagina 373]
| |
had haar niet willen ontvangen uit handen van de Engelse koning, maar reeds toen verklaard, dat het een ander geval zou zijn, als de burgers het hem zelf aanboden. Nu was het aanbod er. Maar de Prins raadpleegde eerst de andere gewesten waar hij stadhouder was. En toen bleek het, hoezeer in Holland en Zeeland de republikeinse idee leefde onder het volk. Het waren niet alleen aristocratische regenten of verkapte aanhangers van de Loevesteinse factie, die zich te weer stelden. Ook de trouwste Oranjeklanten, de predikanten, toonden zich verontrust. Men zag het donker in, wanneer de republikeinse staatsvorm verdween. Het zou de Prins een deel van zijn populariteit kosten. De handel zou wegtrekken, want die gedijt alleen in vrije landen. Uit Veere, het stadje dat in Zeeland bij elke Oranjebeweging vooraan ging, kwam nu een stichtelijk argument, dat de Staten van Zeeland doorgaven aan de Prins. Zij wezen nl. Zijne Hoogheid op het exempel van Gideon, uit Richteren 8: 22 en 23: De mannen van Israël nu zeiden tot Gideon: Heers over ons, zowel gij als uw zoon en uw kleinzoon, want gij hebt ons uit de macht van Midian verlost. Maar Gideon antwoordde hun: Ik zal over u niet heersen; ook zal mijn zoon over u niet heersen, de Here zal over u heersen... Toen de Prins deze sterke reactie zag, wees hij het Gelderse voorstel af. Maar ontstemd was hij wel, vooral over de adviezen, waarin doorschemerde, dat de vrijheid bij hem niet veilig zou zijn. En wat het exempel van Gideon betrof, daar stond nog iets in datzelfde hoofdstuk van het boek der Richteren; de heren moeten het maar eens lezen, de laatste verzen van het hoofdstuk: De Israëlieten dachten niet aan de Here, hun God, die hen uit de macht van al hun vijanden rondom gered had, en waren het huis van Jerubbaäl-Gideon niet erkentelijk in verhouding tot al het goede, dat hij aan Israël gedaan had. | |
Seneffe.Engeland, Munster en Keulen hadden vrede gesloten. Frankrijk stond alleen. De bondgenoten dachten aan een invasie in Frankrijk. Nederlandse, keizerlijke en Spaanse troepen marcheerden door België naar het Zuiden, met de Prins van Oranje als opperbevelhebber. Hij was nu 23 jaar. Toen het Eeuwig Edict werd opgesteld, was het de onuitgesproken bedoeling, de Prins kapiteingeneraal te maken en men dacht het te doen, als hij 23 jaar zou | |
[pagina 374]
| |
worden. Nu commandeerde hij een Europees coalitieleger en leverde bij Seneffe slag tegen de Fransen onder de beroemde Condé. Deze slag is een typisch voorbeeld van de slagen die Willem III heeft geleverd. Hij commandeert coalitielegers, heterogeen van kwaliteit, met wederstrevige en aan tegenstrijdige instructies gebonden onderbevelhebbers. Tegenover zich vindt hij de beste troepen van Europa onder oude, ervaren en dappere aanvoerders. Willem III vecht met grote taaiheid. Condé is de aanvaller; hij behaalt successen en bestormt de stellingen van de Prins; maar na zijn eerste overwinning merkt hij, dat zijn tegenstander een paar kilometers verder zich opnieuw als het ware heeft vastgebeten. Als Condé ook deze posities heeft veroverd, heeft de Prins zich opnieuw verschanst en bij zijn derde stormloop wordt Condé afgeslagen. Zó hard afgeslagen, dat het een nederlaag betekent en hij moet aftrekken. Dan is er nog iets, dat in de veldslagen, die Willem III levert, telkens terugkeert: zijn grote persoonlijke dapperheid, die aan roekeloosheid grenst. ‘Willem III was een held, op het slagveld van Séneffe evenals op al die menigvuldige slagvelden, waar de oorlogskans hem heeft gebracht. Dat zwakke, ziekelijke lichaam des Stadhouders scheen te midden van strijd en doodsgevaar eene ongekende sterkte en veerkracht te verkrijgen; en dat onbeweeglijke, onverschillige van zijn voorkomen maakte dan plaats voor het vuur van de hoogste geestdrift. Er is maar ééne stem over de ontembare dapperheid, door den Oranjevorst in dien strijd van Séneffe ontwikkeld; eene dapperheid, die vermetel zou moeten worden genoemd, ware zij niet noodzakelijk geweest om den moed op te wekken van zijne soldaten, verrast en in verwarring gebracht door Condé's onverwachten aanval en door hunne eerste nederlagen. Alle verhalen stellen Oranje voor, onverschrokken zich in het midden van het strijdgewoel werpende, overal daarheen rennende, waar zijne tegenwoordigheid werd vereischt, door woord en daad zijne troepen tot heldenmoed opwekkende en ieder oogenblik zijn leven en vrijheid in het hoogste gevaar brengende. | |
[pagina 375]
| |
want allen die omtrent hem geweest sijn, syn doot of gequetst geweest, behalve de jonge Prins van FrieslandGa naar voetnoot1), die, hoe jong hij is, nooit en heeft geweken van de zijde van Zijne Hoogheyt, en noch een of twee anderen op het hoogste. - Te allen tijde moet de herinnering aan dien slag bij Séneffe onzen rechtmatigen volkstrots opwekken, bij de herdenking van wat wij vroeger waren, toen wij, kleine republiek, tegen Europa's machtigsten koning in het strijdperk durfden treden, en onze Stadhouders, in een bloedigen, roemvollen kamp Frankrijk's grootste veldheeren den palm der overwinning konden betwisten. Séneffe is een dag van glorie en grootheid geweest, die geen Hollandsch hart koel en onbewogen kan laten.’ (Generaal Knoop) Nog vermeteler dan bij Seneffe was het optreden van Willem III in de herfst van hetzelfde jaar bij het beleg van Grave, de enige stad, die naast Maastricht nog in Franse handen was gebleven. Bij nachtelijke bestormingen was de Prins mee vooraan en het is een wonder, dat hij het er levend afbracht. Grave viel na een dappere verdediging en ten koste van zeer bloedige offers. | |
Zwakke broeders.De Franse minister van oorlog schreef in 1675 aan de Franse commandant in Maastricht, dat hij groot respect heeft voor de Prins van Oranje na wat hij heeft gedaan in de laatste veldtocht. Toen de commandant van Grave door de Franse koning in audientie werd ontvangen, en verslag deed over het verloop van de aanval op Grave na 's Prinsen komst en over de wijze waarop hij daar zijn leven had gewaagd, maakte dit zulk een indruk, dat Louvois, volgens zijn zeggen, geen tweede maal in gesprek zou willen treden met iemand, die kwaad zou willen spreken van de Prins. En dan vervolgt hij: ‘het doet mij leed, de Prins van Oranje te zien volharden in de jammerlijke zaak die hij nu voorstaat, want ik ben overtuigd dat, hoe bekwaam hij ook zij, de zwakheid of de kwade trouw van zijn bondgenoten hem in ongelegenheid zal brengen......’ | |
[pagina 376]
| |
Deze loftuitingen zijn niet zonder bijbedoelingen geschreven, maar er is toch veel waars in. De Fransen met hun centrale positie, hun sterke nationale eenheid, hun gecentraliseerd bestuur, hun beproefde veldheren, hun geoefende legers, waren een te sterke tegenpartij voor de coalitie, waar de eenheid en de wilskracht zo dikwijls ontbraken. Vooral Spanje was een zwakke broeder. Dit land liet het er maar op aankomen, in het vertrouwen, dat de Republiek uit eigenbelang de Zuidelijke Nederlanden wel zou blijven verdedigen. Tot overmaat van ramp konden de Spanjaarden hun gebied in Italië, Napels en Sicilië, niet tegen de Fransen verdedigen. De Ruyter werd met een eskader uitgezonden, om de bondgenoot te helpen, wat praktisch betekende, het alleen op te knappen. De Staten hadden het zo niet bedoeld. Er werd duidelijk gestipuleerd, dat het eskader van De Ruyter slechts een hulpeskader zou zijn van een Spaanse vloot, en dat de Spaanse admiraal daarover het opperbevel zou hebben. Het is vreemd, dat voor een dergelijke onderneming met beperkt karakter de luitenantadmiraal-generaal - zo was nu de titel van De Ruyter, de plaatsvervanger van de Prins, die admiraal-generaal was - zelf werd uitgezonden. Men zou eerder verwachten, dat er een luitenantadmiraal of vice-admiraal voor werd gekozen. De voorbereiding van de expeditie liet ook veel te wensen over. De Ruyter had graag op zijn eigen bodem, de Zeven Provinciën gecommandeerd, maar die werd minder geschikt geacht, daar het schip geen dubbele bodem had. Om die reden werd de zwakkere Eendracht gekozen, maar toen alles klaar was, bleek dat die schuit evenmin zulk een bodem had. Maar toen was het te laat om de Zeven Provinciën nog behoorlijk uit te rusten. De Ruyter had een zwaar hoofd in het gehele geval. Een der heren van het Amsterdamse Admiraliteitscollege had dit ‘gedenkwaardige’ gesprek met de scheidende admiraal: ‘Ik denk niet, myn Heer, dat gy nu in uw ouden dagen begint bevreest te worden, en de moedt laat vallen.’ Waarop De Ruyter antwoordde: ‘Neen, ik begin de moedt niet te laten vallen. Ik heb myn leven veil voor den Staat: maar ik ben verwonderdt, en 't is my leet, dat de Heeren de vlagh van den Staat zoo veil hebben en waagen.’ - ‘Als hem eenige Heeren verzochten, dat hy, niet tegenstaande zijne inzichten ten tegendeele, evenwel t' zee zou gaan, was zyn antwoordt: “De Heeren hebben my niet te verzoeken, maar te gebieden, en al wierdt my bevoolen 's Landts vlagh op een enkel schip te voeren, ik zou daarmee t' zee gaan, | |
[pagina 377]
| |
en daar de Heeren Staaten hunne vlagh betrouwen, zal ik myn leven waagen.”’ | |
Gevangen predikanten geslaakt.Eerbewijzen genoeg hadden de Spanjaarden voor De Ruyter, maar een Spaanse vloot heeft hij niet gezien; slechts enkele schepen. Maar de eerbewijzen waren aan deze hulp omgekeerd evenredig. Zó was de ontvangst bij de onderkoning van Sardinië: ‘Den volgenden dagh begaf zich de Heer de Ruiter, op het verzoek en de noodiging van den Viceroy, naar de Stadt, daar hij met het losbranden van al 't geschut, en veel karossen, en daaronder eenige van zes paarden getrokken, werd ontfangen, en voort, naa d'onderlinge beleeftheit van begroeting, met een koningklyk banket onthaalt. Men schafte, hoewel 't op een Vrydagh, en de dagh van Sint-Niklaas was, tot veeler verwondering, allerley vleesch, zoo wild als tam, en dat in 't bysyn der Geestelyken. De Taaffel was met Edelen, Ridders en Raadtsheeren omringht: zelfs den zoon van den Viceroy, een jongeling die byna manlyke jaaren bereikte, sagh men daar, ter eere van den Hollandtschen Zeeheldt, de taaffel opwachten. Men dronk er onder anderen op de gezondtheit van syn Hoogheit den Prinsse van Oranje, en hoorde het liedt van Wilhelmus van Nassauwen blaazen, in een palais daar die naam voor dezen zoo verhaat plagh te zyn, als ieder weet.’ In Napels was de ontvangst niet minder pompeus. Maar De Ruyter had een opdracht van de Staten-Generaal, die hij trachtte uit te voeren met heel zijn hart. Hamel Bruynincx, onze gezant te Wenen, had allang zijn best gedaan, om een aantal Hongaarse predikanten, die om hun geloof naar de Spaanse galeien waren gebracht, vrij te krijgen. In zijn rapporten aan de Staten-Generaal spreekt zijn bewogenheid over het onmenselijke lot van deze mannen. In een officieel stuk van de diplomaat is het zeldzame taal: ‘Godt beweege U Hoog Moog. barmhertige herten tot mededoogentheit over de voorschreeve benaauwde, bedroefde, bekommerde en vervolghde herten, van welkers benaautheit ende droefheit ik een waarachtigh getuige ben voor Godt mijnen vader ende Zalighmaaker Jesu Christo, voor dewelke ik ook getuigenisse geeve haarer onschult, naar een ryp ende | |
[pagina 378]
| |
alle moogelyk onderzoek in oprechtigheit mynes geloofs ende gewisse.’ Zijn aansporingen bleven niet vruchteloos. De Staten-Generaal zonden zijn brieven door naar De Ruyter, met de mededeling, dat deze zaak hun zeer ter harte ging ‘ende ten hoochsten ernst is’. De Ruyter moest nu in Napels zien, wat er voor de predikanten te doen was. Zijn brieven bleven zonder gevolg. Het antwoord bestond uit betuigingen van welwillendheid, maar ja, de Napolitaanse autoriteiten konden er niets aan doen. Het zijn immers gevangenen van de keizer. Maar nu kwam De Ruyter, na bij de Stromboli een scherp gevecht met de Fransen te hebben geleverd, naar Napels. En toen ‘nam hy zyn slagh waar’, en sprak er de onderkoning over aan. ‘Uw Excellentie doet my d' eere van my te verwellekoomen, met veele teekenen van achting en genegentheit, daar ik my in behoore te verblyden. Doch Uw Excellentie gelief te weeten, dat ik nu niet bly kan zyn. Wat vreughde zou ik kunnen scheppen uit al d'eere die my geschiedt, zoo lang als myn lieve broeders, die Predikanten, daar op de galeyen zitten, en zoo mishandelt worden.’ De onderkoning trachtte zich er nog uit te praten, maar De Ruyter hield vol, en de predikanten werden geslaakt. Zesentwintig waren er nog in leven, 21 Calvinisten en 5 Luthersen. Ze zagen er jammerlijk uit, toen ze aan boord van onze schepen werden gebracht, afzichtelijk om hun builen en wonden, half naakt, met uitgemergelde lichamen. Er waren mannen bij, grijs van ouderdom. Ze hadden leed en verkwikking samen gedeeld, ‘onder 't gemeene kruis als broeders’, en Luthersen en Calvinisten hadden de aalmoezen broederlijk onder elkaar gedistribueerd. Toen ze daarvan spraken, heeft De Ruyter hun de ‘noodige en nutte vermaning’ gegeven, om, als ze ooit weer thuis kwamen, zo één te blijven. De Ruyter had altijd een afkeer van partijstrijd. De Hongaarse Protestanten hebben zijn naam wegens deze bevrijding in ere gehouden en in 1895 is te Debreczin, het Hongaarse Genève, een monument voor De Ruyter opgericht. | |
[pagina 379]
| |
kingen en moeilijkheden te beschrijven, die op deze tocht op elkaar volgden. Nu botste de Franse vloot op de Nederlandse en Spaanse eskaders. Tegen de oorspronkelijke bedoeling had De Ruyter praktisch het opperbevel, terwijl hij tevens de voorhoede leidde; vice-admiraal De Haen commandeerde de achterhoede en een Spaanse macht van ruim 10 schepen was tussen de beide Nederlandse eskaders gevoegd, maar heeft in de slag niets uitgevoerd. Dit maakte praktisch de overmacht van de Fransen nog groter. Toch werden zij teruggeslagen en gehavend en wendden tegen de avond de steven. Daarom schreef De Ruyter zich de overwinning toe, hoewel er strategisch niets was bereikt. De Franse vloot bleef op zee en ging voort de onzen te bedreigen. De zwaarste slag voor ons was de ernstige verwonding van De Ruyter. Een half uur na het begin van de slag trof hem een kanonskogel, terwijl hij op de campagne zittend het gevecht leidde. Een deel van zijn linkervoet werd weggenomen en de beide pijpen van zijn rechterbeen verbrijzeld. De gewonde tuimelde van de campagne naar beneden, zeven voet, maar de val bezorgde hem alleen een lichte hoofdwonde. Hij bleef redelijk bij kennis en diende zijn vlaggekapitein Callenburgh, die nu het gevecht leidde, van advies. Veel pijn en geen koorts, zo was de toestand de eerstvolgende dagen. Groot en christelijk was het geduld van deze held. Men hoorde hem zeggen: ‘Aan dit ellendig lichaam is weinig gelegen, als de kostelijke ziel behouden wordt. Myn pyn is niet te achten by d' onuitspreekelyke smert en smaadt die onze Heilandt onschuldig leedt, om ons van d' eeuwige pyn te verlossen.’ ‘Tot zyner vertroosting en versterking’ - aldus zijn biograaf Brandt - ‘gebruikte hy verscheide plaatzen uit de heilige Schrift, die hy ten tyde zyner gezondtheit, in zyne vrye uuren, dikwils plagh te leezen: en als de pyn zyner wonden hem meest neep, diende hy zich van zommige spreuken uit Davids Psalmen, daar hy zyn hart door uitsprak, met naamen uit de 119 (vs 71) en den 42 (vs 6, 8, 9) Psalm.’ De zesde dag na de verwondingen kwamen er hevige wondkoortsen, en toen die een dag later verminderden, vernam men de voortekenen des doods. ‘Hy lagh geduurig met gevouwen handen en badt Godt om een zalig einde, zich onder anderen dienende van Davids woorden uit den 63 Psalm. O Godt, gy zyt myn Godt, ik zoek | |
[pagina 380]
| |
u in den daageraadt, myn ziele dorst naar u, myn vleesch verlanght naar u: in een landt dor en mat, zonder water.’ Toen de avond viel, kwam voor hem het einde. De Staatse en Spaanse vloot werden in de haven van Palermo nog zwaar door de Fransen geteisterd. Het overschot van de vloot keerde na maanden van ellende naar het vaderland terug. De Eendracht had het gebalsemde lijk van De Ruyter aan boord. De Franse koning bracht bij het passeren van Calais door zijn batterijen het saluut. Met grote statie werd het lijk in de Nieuwe Kerk te Amsterdam begraven. De koning van Spanje had De Ruyter de hertogstitel verleend - de admiraal heeft het zelf niet meer geweten - en de titel ging over op zijn zoon Engel; werd echter op diens verzoek veranderd in die van baron. | |
Een groot Nederlander.In het heengaan van De Ruyter is iets, dat diep ontroert. Tientallen hete gevechten had hij meegemaakt en nimmer liep hij daarbij een ernstige kwetsuur op. Nu, in zijn zeventigste jaar, toen de Staten hem zonden en zijn plicht hem voerde naar de kusten van Sicilië, vond hij de dood ver van zijn ‘lieve vaderlandt’. Zijn sterven was als zijn leven, eenvoud en vroomheid. In zijn hoge positie bleef hij eenvoudig van manieren, vriendelijk jegens geringen. Nooit schaamde hij zich zijn geringe afkomst en aan de maaltijd kon hij herinneringen ophalen uit de tijd, toen hij in de lijnbaan ging of als kajuitsjongen voer. Als hij zijn successen op zee rapporteerde, zweeg hij van eigen prestaties en gaf God de eer van de overwinning. ‘Zyn ongeveynsde godtvruchtigheit vertoonde zich in alle zyn bedryf. Geen Christen Heldt kon Godt meer vreezen, eeren, liefhebben, betrouwen, en den godsdienst met meer yver behartigen. Het hooren der predikatien, dat hij niet licht verzuimde, was zyn hoogste vermaak. En hy streedt zoo wel met de gebeeden als met de wapenen: beginnende nooit zeegevecht voor dat hy Godt eerst in zyn kajuit om zyn hulp en zeegen hadt aangeroepen. De heilige Schriftuure las hy onophoudelyk, en besteedde daar in als hy aan landt was meest alle de wintersche avonden: leezende dan over luidt by syn huisvrouw en kinderen, om die met eenen door dat gehoor te leeren en te stichten. Behalven de heilige Schrift las hy wei- | |
[pagina 381]
| |
nige en byna niet dan Theologische boeken. Hy betoonde zich ook als een voorzanger in de Christelyke scheepsoefeningen: en zong gaarne Psalmen; want hy was een goedt zinger.’ ‘Deze godsvrucht’, aldus Dr. Kuyper, ‘was de toenmalige nationale trek, die zich in dezen vlootvoogd zoo nuchter, zoo innerlijk waar en daardoor op zoo aangrijpende wijze afteekent.’ En Busken Huet formuleert een verwante gedachte: ‘Geheel zijn persoonlijkheid is als een spiegel, waarin wij op haar voordeeligst de beeltenis van ons volkskarakter zien.’ | |
Een haastige minnaar.De mislukking van de Middellandse-Zee-expeditie maakte hier het verlangen naar vrede sterker, vooral omdat de machteloosheid van de Spaanse bondgenoot zo duidelijk was gebleken. Maar de Prins wilde geen vrede. Het gevaar, dat Europa van de Franse zijde bedreigde, zag hij al duidelijker. En tegen dat gevaar was maar één middel, nl. eensgezind standhouden. Dus geen vrede, maar versterking van de coalitie. In het late najaar van 1677 stak de Prins naar Engeland over en vroeg de koning als hoofd van het huis Stuart om de hand van diens nicht Maria, de oudste dochter van de hertog van York. Als een ‘haastige minnaar’ was de Prins gekomen en hij wenste binnen twee dagen de toestemming van de koning. Want zijn jacht lag op de Theems gereed; moest hij onverrichter zake vertrekken, dan zou het spoedig zijn en in dat geval moest de koning er op rekenen, in de afgewezen bruidswerver een bittere vijand te hebben, heel zijn verder leven. Hoog spel! Maar de Prins wist, hoe sterk in Engeland de oppositie was; hij wist, dat de koning nog het meest werd geduld, omdat de hertog van York diens wettige opvolger was. De koning wist het ook en begreep, dat een weigering een geweldige ontstemming te weeg zou brengen bij allen, die in Engeland de suprematie van Frankrijk en een Roomse reactie vreesden. De 1ste november gaf de koning consent en de 14de van die maand, op de dag, dat de Prins zijn 27ste verjaardag vierde, werd het huwelijk voltrokken met de 15-jarige Prinses. Dalrymple zegt, dat dit huwelijk tegen de wil des vaders en zonder enige voorafgaande mededeling aan Frankrijk, het werk van een minuut was. Geen enkel feit tijdens de regering van Karel II had zulk een algemene vreugde bij het volk verwekt als dit. De gezant van Frankrijk en de graaf van Arlington schenen de enige | |
[pagina 382]
| |
ontevredenen (Temple). De Prins waardeerde het huwelijk om zijn politieke betekenis. Hij wilde Engeland onttrekken aan de Franse invloed. De Prinses was allerminst geestdriftig over haar bruidegom, die trouwens ook weinig notitie van haar nam. Later, veel later, is dit huwelijk, gesloten uit politieke overwegingen, geworden tot een wonderlijk sterke eenheid. De Prinses, die van het wufte, wispelturige Engelse hof werd overgeplaatst naar een omgeving, waar ernst, strijd en volharding het leven typeerden, heeft haar gemaal leren waarderen, ook wel, omdat haar rein en vroom gemoed bij hem groter veiligheid vond dan aan de andere zijde van de Noordzee. De Prins van zijn kant is geboeid geworden door haar schoonheid en allicht meer door haar scherpzinnigheid. Maar dergelijke te motiveren sympathieën verklaren nimmer het openbloeien van de liefde, in de paleizen immers evenzeer een wonder als overal elders. | |
Een Franse overwinning.Het huwelijk van de Prins was een politieke nederlaag voor Frankrijk. De Franse diplomatie had, toen het huwelijk niet te keren scheen, er nog voor geijverd, dat het zou worden uitgesteld tot na de vrede. Want tijdens de oorlog tegen Frankrijk dit huwelijk, dat betekende waarschijnlijk, dat Engeland in de anti-Franse coalitie zou worden betrokken. Reeds werd er een Engels hulpkorps uitgerust, dat de Vlaamse kuststeden zou beschermen. Het wekte in Engeland grote ongerustheid, toen in 1678 Gent en Ieperen door de Fransen werden genomen. Toen deed Frankrijk een meesterlijke tegenzet. Het wist, dat in Holland sterke vredesneigingen waren, versterkt door de slapheid van Spanje. En daarom kwam de Franse koning voor de dag met vredesvoorstellen, die zéér aanlokkelijk waren. Frankrijk zou de Republiek teruggeven wat het nog bezet hield, d.w.z. Maastricht en omstreken; bovendien bood het een voordelig handelsverdrag aan. Het was geweldig, als we het vergelijken met wat in 1672 werd geëist. Maar. - dit waren geen vredesvoorstellen, die de roofoverval tegen de Republiek moesten beëindingen. Die overval was in 1673 al definitief afgeslagen. Dit waren vredesvoorstellen, die een coalitieoorlog tegen Frankrijk zouden beëindigen. Doch in die zin, en daar komt alles op aan, dat de Republiek op deze voorwaarden vrede sloot. De bondgenoten moesten zich dan maar zien te redden. Spanje zou het gelag moeten betalen. Ging de | |
[pagina 383]
| |
Republiek op deze voorstellen in, dan sloot zij een separate vrede, dan viel de coalitie uiteen en was Frankrijk in dat opzicht tòch de overwinnaar. Dit sloeg vooral op Brandenburg. Deze krachtige, opkomende staat had onder leiding van de Grote Keurvorst, de oom van de Prins, de Zweden een klinkende nederlaag toegebracht. De positie van Zweden als beheerser van de Oostzee was geschokt. En het was er Lodewijk XIV zeer beslist om te doen, de Zweedse bondgenoot genoegdoening te verschaffen. Zweden als een sterke Franse voorpost in het Noorden was een noodzakelijk element in de tradionele Franse politiek. Frankrijk zoekt altijd bondgenoten aan de andere kant van Duitsland. Een afzonderlijke vrede voor de Republiek, dat zou dan ook, zo werd uitdrukkelijk vastgesteld, betekenen neutraliteit in het conflict tussen Zweden en Brandenburg. Zo werd het inderdaad te Nijmegen vastgesteld. Voor de bondgenoten schoot er niets anders over, dan ook maar zo gauw mogelijk vrede te sluiten, volgens de lijnen, die door Lodewijk XIV en de Staten waren uitgestippeld. De Republiek kon gloriëren en in de schoolboeken werd later altijd weer vermeld: wij verloren geen duimbreed grond. Ook Maastricht niet. Tijdens de oorlog hadden we het aan Spanje beloofd, maar dat heette nu niet te kunnen: in de vrede van Nijmegen was het immers aan de Republiek teruggegeven, en als die het nu aan Spanje afstond, zou zij de vrede van Nijmegen schenden! Maar Lodewijk XIV glorieerde ook. Hij had de coalitie verbroken en zag bovendien kans, de gunstige voorwaarden, die de Republiek verkreeg, voor te stellen als een resultaat van zijn bijzondere welwillendheid jegens de Staten! | |
De slag bij St.-Denis.Terwijl de vrede van Nijmegen gesloten werd, belegerden de Fransen de sterke vesting Bergen, die de zuidelijke toegang tot Brussel dekte. Mocht deze vesting bezwijken, dan waren zij van plan haar te houden. Dan lag Brussel aan de grens van Frankrijk. De Prins had de Spaanse gouverneur beloofd, alles te zullen doen, om de stad te deblokkeren. Maar de Franse belegeraars werden gedekt door een leger onder Luxembourg, dat ten Zuiden van Brussel zulke sterke posities bezet hield, dat een aanval schier onmogelijk scheen. Toch zette de Prins door en leverde vier dagen na het sluiten van de vrede slag bij St.-Denis. Een slag zoals hij er meer heeft geleverd, zonder een klinkende overwinning, maar toch niet zonder succes. En ook weer zo, dat de Prins zelf het | |
[pagina 384]
| |
uiterste waagde. In een handgemeen met de vijandelijke ruiterij, zette een Frans officier hem reeds het pistool op de borst, maar 's Prinsen leven werd gered door Hendrik van Nassau-Ouwerkerk, die de aanvaller neerschoot. De Prins zelf schreef aan de Staten, dat de infanterie van de Staat een vigeur had betoond, die onvergelijkelijk is, ‘en actien gedaen, boven alles dat men van deselve soude hebben konnen verwachten ......’. Na de slag ontruimde Luxembourg zijn stellingen en de Prins besloot, zijn pogingen tot ontzet voort te zetten. Zij waren echter overbodig, want de Fransen gaven nu vrijwillig het beleg op. Over de slag bij St.-Denis is veel te doen geweest, vooral over de vraag of de Prins, toen hij aanviel, wist dat de vrede gesloten was. Het is gebleken, dat hij het niet officieel wist, maar dat hij uit particuliere correspondentie voldoende gegevens had, om van het feit van de sluiting overtuigd te zijn. Dat hij toch de strijd forceerde, was niet om de vrede te breken, maar om Bergen voor Spanje te redden. De Staten-Generaal begrepen dit en hebben de Prins om zijn daad geprezen, en toen uitdrukkelijk gelast, zijn pogingen tot ontzet, ook met geweld, als dat nodig bleek, door te zetten. Het was nu vrede. En Frankrijk zag in de nieuwe situatie de kansen voor het grijpen. Vooral de wispelturigheid van de Engelse koning bood vele mogelijkheden. Willem III werd door het gekonkel van het Engelse hof voortdurend verontrust. In een gesprek met Temple in deze dagen liet hij zich aldus uit: ‘Is iets ter wereld om beurten zo warm en zo koud als dat hof van u? Toen ik laatst in een vliegende storm uit Engeland overkwam, trof het mij, de ganse nacht door, de schipper aan de man die het roer hield, telkens te horen toeroepen: Steddy, steddy. Die vermaning komt in de politiek evenzeer als in de stuurmanskunst te pas.’ |
|