| |
| |
| |
6. Het Franse gevaar wijkt
De Negenjarige Oorlog.
Willem III was niet naar Holland gekomen om er uit te rusten. Direct na zijn aankomst begon een reeks conferenties in verband met de Negenjarige Oorlog (1688-1697). De Paltische oorlog, zeggen de Duitsers. Inderdaad is de oorlog begonnen met een inval van Lodewijk XIV in de Palts, dat oude centrum van Protestantisme, met Heidelberg als hoofdstad. Hij maakte er aanspraak op voor een Franse prinses van Paltische en Protestantse origine, de hertogin van Orleans, maar niet met haar instemming. Keulen aan de Beneden-Rijn ontglipte hem, maar nu probeerde hij zich in de Bovenrijnse laagvlakte voorgoed te vestigen. De aanval was onrechtmatig en werd bovendien op de gruwelijkste wijze tot een reeks van opzettelijke verwoestingen gemaakt. Deze inval in de Palts begon net voor Willem III met zijn vloot naar Engeland overstak en gaf aan de Republiek een veilig gevoel. Lodewijk XIV zou niet in staat zijn een inval naar het Noorden te doen, zolang de Prins naar Londen oprukte. De rooftocht in de Palts maakte Duitsland wakker. Vele Duitse vorsten keerden zich tegen Frankrijk en ook de Republiek en Engeland verklaarden Frankrijk de oorlog. De Grote Alliantie tegen de Franse dreiging was eindelijk tot stand gekomen: de politiek van Willem III begon vruchten te dragen. Maar het uiterste zou van hem worden gevergd om nu de coalitie ook werkelijk tot harmonische activiteit te brengen. Het begin was in elk geval al lelijk genoeg. De troepen van de verbondenen waren bij Fleurus verslagen en de gecombineerde Nederlands-Engelse vloot had het tegen de Fransen verloren.
| |
Beachy Head.
Die ongelukkige slag bij Beachy Head in het Kanaal was op zichzelf al verontrustend genoeg. De Franse vloot was sterker dan de gecombineerde vloot van de beide zeemogendheden. De Engelse opperbevelhebber van de gezamenlijke vloten, Herbert, nu lord Torrington, dezelfde die de Prins had uitgenodigd naar Engeland te komen en die de scheepsmacht op de tocht naar Torbay had gecommandeerd, aarzelde om aan te vallen. Maar koningin Mary, die de leiding in Londen had, omdat de koning in Ierland streed,
| |
| |
heeft hem geschreven dat hij moest doorzetten. Zij kon niet begrijpen, dat iemand die zoveel Engelse en Hollandse matrozen onder zijn bevelen had, nog meende dat hij niet aan kon vallen. De aanval is gekomen, de Nederlanders onder Cornelis Evertsen de Jongste, bijgenaamd ‘Keesje de Duivel’ (zie blz. 265), vormden de voorhoede en hebben hevig gevochten, maar de Engelsen hielden zich op een afstand. Het werd een nederlaag, waarbij het Nederlandse eskader zware verliezen leed. Hevige verontwaardiging in Nederland: de Engelsen hebben ons verraden!
De vloot dan, die voorheen de Britsche en Fransche vloten,
Zoo moedig overwon, is nu te grond geschoten,
Door Britsche reekels, die zoo schelms door boosheids band
Gekluisterd in haar nest, zelfs roerde tand noch hand;
Beklaag geen Helden, die vol moed na God gevaren,
Voor ons door 't vuur haar lijf verloren op de baren:
Maar wreekze, roept, als gy den Brit het hert uitrukt,
Doe Willem Koning wert doe wert de staat verdrukt.....
Zo bitter was de stemming. Maar Willem nam krachtige maatregelen en Torrington verdween in de Tower. Een krijgsraad sprak hem vrij en onpartijdig onderzoek heeft uitgewezen, dat hij minder laakbaar gehandeld heeft dan men wel meende.
Maar na zijn vrijlating weigerde de Stadhouder-Koning hem te ontvangen en hij kwam niet weer op de vloot terug. Keesje de Duivel werd hoog geprezen om zijn dapperheid en beleid, maar onze vloot betreurde zware verliezen. Onder de gesneuvelden was de 72-jarige schout-bij-nacht Jan van Brakel, dezelfde die op de Medway met zijn branders de ketting had opgeruimd tijdens de tocht naar Chatham. Hij was een ‘dertel man’ en de Engelsen mochten hem niet. Op een tocht door de Middellandse Zee voerde hij onder de Nederlandse vlag een Engelse, die hij bij Chatham had veroverd, waarover de Engelse regering zich officieel in Den Haag had beklaagd. Maar het volk mocht Jan van Brakel wel, de ‘Ketenbreker van het Britse Damiaten’. Dr. Scheurleer vermeldt in Van Varen en Vechten tien verschillende rijmpjes op luifels van tabakswinkels: In den Zeeheld Brakel.
Als Brakel met den Vijand sloeg,
Waart't mannen, dampt men niet te vroeg:
Ons Pypje moet eerst tontel raken,
Dan sal tabak den Vijand smaken.
| |
| |
138. Caspar Fagel.
139. Mr. Anthonie Heinsius. (kopergravure van L.A. Claessens, naar een schilderij van N.v.d. Eekhout).
| |
| |
140. De standaard van het schip De Briel, waarmee de Prins naar Engeland is overgestoken. Op de wimpel het schild van Engeland. Op de vlag boven het prinselijk wapen staat in het Engels: Voor de Protestantse religie en de vrijheid van Engeland.
141. ‘Het hoog en lager huys van Engeland in 1689.’ Kopergravure van Romeyn de Hooghe.
| |
| |
142. Jacobus II, koning van Engeland. Gravure van B. Picart, naar een gravure van Godfrey Kneller.
143. De slag aan de Boyne, 11 juli 1690. Gravure van Jan Luyken.
| |
| |
144. Aankomst van Stadhouder-Koning Willem III aan de Westeinder brug te 's-Gravenhage, waar hij door de magistraten der stad wordt opgewacht. Gravure van Romeyn de Hooghe.
145. Ontvangst van Stadhouder-Koning Willem III (links, naast de koets) op het Binnenhof te Den Haag, naar een gravure van Romeyn de Hooghe (Rijksmuseum).
| |
| |
146. Koning-Stadhouder Willem III, naar een zwartekunstprent van J. Verkolje.
| |
| |
147. Menno, baron van Coehoora, naar een schilderij van Caspar Netscher (Rijksm.).
148. ‘Oprechte Afbeelding van de Stad en Casteel Namen... net al de attaques op deselve door de ge-allieerden’, juli 1695. Naar een gravure uit datzelfde jaar.
| |
| |
149. Prins Eugenius van Savoye, naar een schilderij van Jacob van Schuppen (Rijksm.)
150. John Churchill, Hertog van Marlborough. Gravure van P. van Gunst, naar een schilderij van A.v.d. Werf (Rijksmuseum).
| |
| |
151. Maria Louise van Hessen-Kassel (‘Marijke-meu’), naar een schilderij van C.G. Ringe (Kon. Huisarchief, Den Haag).
152. Johan Willem Friso. (schilderij van Louis Volders).
| |
| |
(Je moet niet te vroeg aansteken, maar als het tijd is, moet het vuur er in.)
| |
Het wordt remise.
De marine heeft revanche genomen. In 1692 werden de Fransen door de gecombineerde vloten verslagen bij Barfleur. De Nederlanders gingen weer voorop onder de luitenant-admiraal Philips van Almonde. Tegen de middag weken de Fransen onder dekking van een opkomende mist en het viel niet gemakkelijk, ze weer te pakken te krijgen. Maar drie dagen later lukte het: in de baai van La Hogue, waar de Fransen onder hun kust dekking hadden gezocht, ontbrandde een strijd, die eindigde met een volkomen vernietiging van de Franse vloot onder de ogen van koning Jacobus, die nu weten kon, dat er geen tweede expeditie naar de Britse eilanden mogelijk zou zijn.
Te land ging het minder voorspoedig. De Prins moest bij Neerwinden en Steenkerken voor de Fransen wijken, maar de vijand kon geen profijt trekken van zijn overwinningen. Namen ging verloren, hoewel het door Menno, baron van Coehoorn, werd verdedigd. Maar in 1695 heroverde de Prins dit sterke militaire steunpunt. De eer van dit succes komt toe aan Van Coehoorn. Deze ingenieur en artillerist bij uitnemendheid, geboren op Lettingastate onder Britsum, heeft een ommekeer gebracht in de vestingoorlog. Naarden, uit de lucht gezien een merkwaardige ster, is in Nederland het laatst overgebleven voorbeeld van zijn versterkingskunst. Bij de belegering van een vesting zocht hij de kracht van de aanval in het artillerievuur, dat op een beperkt doel werd geconcentreerd. Coehoorn bij het Nederlandse en Vauban bij het Franse leger waren de grote specialisten op dit gebied, die na de capitulatie van Namen in persoonlijke gesprekken elkaars inzichten nader leerden kennen. Het leek op een analyse van een schaakspel door de beide meesters, nadat de partij ten einde is gespeeld.
Lodewijk XIV begreep, dat hij geleidelijk maar zeker in het defensief werd gedrongen. Daarbij kwam een zware indirecte nederlaag. Altijd was het de tactiek van de Fransen geweest, om Midden-Europa in de klem te houden door samenwerking te zoeken met een sterke militaire macht in Oost-Europa. Dat kon Zweden zijn, of Polen, of later Rusland. En in de tijd van de Negenjarige Oorlog was het Turkije. Het was nog maar korte tijd geleden, in 1683, dat Wenen zich met moeite tegen de Turken
| |
| |
staande hield en eerst op het laatste moment werd ontzet, maar sedert werden de Turken teruggedrongen. Zij moesten de Hongaarse vlakten ontruimen en hun macht in Europa schrompelde weg. De beslissende slag viel eindelijk in 1697 bij Zenta aan de Theiss, waar ‘Prinz Eugen, der edle Ritter’, de afgod van zijn soldaten, de Turk versloeg. Habsburg heerste nu tot de Transsylvanische Alpen en de IJzeren Poort.
| |
Remise.
Toen werd in 1697 de vrede van Rijswijk gesloten. De oorlog was uitgelopen op een zuivere remisestelling. Maar economisch geraakte Frankrijk achterop: de tijd van Colbert was voorbij. De Protestantse zeemogendheden beheersten de zeeën en verdrongen Frankrijk van verschillende markten. Het Protestantisme had oneindig gewonnen. (Von Ranke)
Voor het eerst sloot Lodewijk een vredesverdrag, waarbij hij veroveringen afstond: Luxemburg moest hij prijsgeven. Maar van veel meer betekenis was het, dat hij officieel Willem III erkende als koning van Engeland. Daarmee erkende hij de nieuwe stand van zaken officieel, daarmee zag hij af van zijn pogingen, om Engeland te gebruiken als een werktuig voor zijn politiek en berustte hij er in, dat Albion blijvend een plaats kreeg in het andere kamp. Het politieke evenwicht in Europa was gevestigd en het gevaar van de ‘generale monarchie’, van de Franse overheersing, was voorbij. Voorlopig of voorgoed?
| |
Een eenzaam man.
Van Willem III werd in elk geval de grootste waakzaamheid en activiteit gevergd. En meer dan ooit was hij een eenzaam man. De dag voor Oudejaar 1694 was koningin Mary ziek geworden, zonder dat de doctoren precies wisten wat het was. De ene keer zeiden zij: pokken; een andere maal dachten zij aan de mazelen; er zijn ook bronnen die spreken van het besmettelijk St.-Anthoniusvuur. In de nacht van 6 op 7 januari 1695 overleed zij, tot het einde toe haar lijden dragend in gelovige berusting en overgave. Maar Willem was troosteloos. Hij was een gebroken man, door de smart volkomen overmeesterd. Voor het eerst van zijn leven zagen vreemden, hoe het in zijn binnenste gesteld kon zijn. En er zijn woorden van hem bewaard gebleven, die laten zien welk een geschenk deze vrouw voor hem geweest is. ‘Het moet geheel tot
| |
| |
hem zijn doorgedrongen, wat hij in Mary verloor: niet in de eerste plaats de Koningin, die voor hem, als het nodig was, had kunnen regeren volgens zijn wil en die hem representatieve plichten gemakkelijk gemaakt had; bovenal de Vrouw, die met haar fijne geest hem in zijn ware aard doorgrond had en zich, zonder enige reserve, aan hem, aan zijn dienst en aan zijn werk had overgegeven. Maria heeft het offer van haar volle liefde aan haar moeilijke gemaal gegeven en is beloond door het geluk, dat zij in het leven naast hem vond, daarin gedragen door haar onvergelijkelijk Godsvertrouwen. Haar beloonde haar Koning door het schoonste getuigenis, dat van haar gegeven is: Indien ik kon geloven, dat ooit een sterveling zonder de besmetting van zonde werd gevormd, dan zou ik dat van de Koningin doen’ (Japikse). ‘Koningin Mary is het bewijs, dat ware vroomheid in de vrouw de sterksten ontwapent’ (idem).
Treffend is de brief, die de raadpensionaris Heinsius de Stadhouder-Koning schreef:
‘Sire,
Ick hebbe desen mergen met de alderuyterste smerte ende droefheyt verstaen het deplorabel ende ontydigh overlyden van Hare Majt. de Koninginne. Godt Almachtigh wil Uwe Majt. vertroosten ende ondersteunen met sijn versterckenden geest. Ick bekenne de slagh is groot, ende 't kan niet anders sijn, off Uwe Majt. moet tot in de ziel bedroefd sijn; 't is evenwel 't werk ende wille van den Alderhoogsten, waarjegens geen menschelijke hant iets kan doen; ick twijffele oock niet, off Uwe Mait. die daeromtrent meer als andere is geesclarisseert (verlicht), sal die overgroote droefheyt oock eenigermate temperen ende, sooveel in dat ongeluckigh toeval mogelijck is, reflexie maken op de groote aangelegenheyt voor 't geheele Christenryck.
Ick kan Uwe Majt. niet verbergen, dat ick desaengaende ben in d' allergrootste bekommeringh ende benauwtheyt, ende hoope, dat Uwe Mait. mij daerom niet qualijck sal afnemen, dat ick deselve smeke ende bidde om de liefde, die Uwe Majt. heeft voor syne onderdanen, voor desen State ende voor de Gereformeerde Christelyke religie, dat deselve dogh in dit droevigh ongeluck zoo veel doenlyck sorge drage voor desselfs gesontheyt ende welstand, waervan alle onse behoudenis dependeert.
| |
| |
Ick verhoope, dat Uwe Majt. oock eenig vertroosting sal toebrengen de resoluyte verklaringe van het Parlement van Uwe Majt.
De leeden van Haer Ed. Groot Mog. vergaderinge (de Staten van Holland) ende heeren gedeputeerde ter Generaliteit (de Generale Staten) hebbe ick gesien in d'uyterste consternatie, maer ick kan niet nalaten daerby te vougen: oock in seer grote cordaetheyt, om Uwe Majt. met alle haer kragt ende macht in alles bij te springen......’
Een tragische bijzonderheid hierbij is, dat de vriendschap tussen de koning en Bentinck overging in misverstand en verwijdering. Oorzaak was de grote genegenheid van Willem III voor de jonge Joost van den Keppel, later hertog van Albemarle, een genegenheid, die Bentinck ergerde. Bentinck was zedelijk de meerdere van zijn rivaal, maar hij miste diens luchtige beweeglijkheid, die Willem soms als een verpozing schijnt te zijn geweest.
| |
De Spaanse erfenis.
En de koning van Spanie, Karel II, was voortdurend ziek. De gezanten in Madrid vertelden in deze jaren bijna in elk rapport, hoe het momenteel met de koning ging. Want Karel II, zwak en kinderloos, zou door zijn dood Europa onmiddellijk voor de vraag stellen: wat gebeurt er met de Spaanse erfenis? En als Europa voor die vraag stond, dan betekende zulks, dat Willem III allang bezig was een oplossing te zoeken, waarbij hij Bentinck, die zijn politiek in vele jaren van vertrouwelijke omgang had ingedronken, als persoonlijke ambassadeur niet missen kon. Zo heeft Bentinck, juist in de jaren waarin de verhoudingen persoonlijk moeilijk lagen, op diplomatiek gebied veel voor Willem III gedaan.
De Spaanse erfenis, dat is Spanie èn de ‘nevenlanden’, nl. geheel Zuid-Italië, een deel van de Po-vlakte met Milaan als centrum en verder de Zuidelijke Nederlanden. En buiten Europa de Spaanse koloniën: Zuid-Amerika op Brazilië en enkele kleinere gebieden na, Midden-Amerika, grote gebieden in Noord-Amerika (namen als San Fransisco en Los Angeles zijn Spaans), in West-Indië en tenslotte in het Verre Oosten de Filippijnen. Een geweldig gebied en een rijk gebied, deze ruïne van het rijk van Karel V. Het was een land van verschillende talen en volken: Spanjaarden en Vlamingen, Italianen en Elzassers; het grensde
| |
| |
aan de Noordzee en beheerste het westelijk bekken van de Middellandse Zee, het zag uit op Schelde en Rijn, op Po en Taag.
Maar dit gehele gebied werd slecht bestuurd en zwak verdedigd.
Wie zou Karel II moeten opvolgen?
Het is nodig onderstaand schema te raadplegen:
De koning van Frankrijk, Lodewijk XIV, en de keizer van Duitsland, Leopold I, zijn beide kleinkinderen van Philips III. Maar dat feit kwam nauwelijks in discussie.
Lodewijk XIV redeneerde aldus: Mijn gemalin was een dochter van Philips IV. Weliswaar heeft zij bij haar huwelijk afstand gedaan van haar rechten op de Spaanse erfenis, maar dat is door de Spaanse Cortez nooit goedgekeurd, en bovendien is de bruidsschat, die als compensatie zou dienen, nooit uitbetaald. De rechten van wijlen mijn gemalin bestaan dus nog en zijn na haar dood overgegaan op haar zoon Lodewijk van Bourbon.
Leopold I redeneerde aldus: Mijn dochter Maria Antonia is erfgename van de Spaanse erfenis via wijlen haar moeder, mijn eerste vrouw Margaretha Theresia. Maar Maria Antonia heeft bij haar huwelijk afstand gedaan van haar rechten op de Spaanse erfenis ten behoeve van haar vader. De aanspraken van de Duitse keizer op de Spaanse erfenis hebben dus afdoende gronden. Er komen bij dit overzicht nog ingewikkelder elementen, maar die laten we maar rusten. Het was een fraaie dynastieke puzzle.
Maar het was nog veel meer een Europees vraagstuk.
Als de aanspraken van Frankrijk werden gerealiseerd, dan be- | |
| |
tekende dat een Franse vloot in Cadiz en Gibraltar, een Frans garnizoen in Antwerpen. Dan was het evenwicht volkomen verbroken en de vrede van Rijswijk een paskwil geworden. Dan werd Frankrijk ook de grootste koloniale mogendheid van de wereld. In Noord-Amerika heerste het al van New Orleans met een grote boog door de Mississippivlakte tot in oostelijk Canada; het had belangrijke steunpunten in India. En Frankrijk zou niet als Spanje zijn Amerikaanse gebied laten exploiteren door Nederlanders en Engelsen... Het is geen wonder, dat de Amsterdamse kooplieden er net zo over dachten als die van de Londense city: het Franse gevaar is een politiek, maar ook een economisch gevaar, een dodelijk gevaar.
Lodewijk XIV had één lelijke handicap. Er was al bijna twee eeuwen een grote tegenstelling tussen de Franse en de Habsburgse dynastie, die ook in Spanje regeerde, en Lodewijk XIV had in vier oorlogen Spanje bedreigd en beroofd.
Maar als de keizer erfgenaam werd? Dat betekende óók verstoring van het evenwicht. Het zou betekenen het herstel van de monarchie van Karel V, met als de vier hoekpunten Spanje, Zuid-Italië, de Nederlanden en de Donau-landen van Breslau tot de IJzeren Poort.
| |
Verdelingsverdragen.
En dan komt een van de merkwaardigste momenten in het verhaal van de verhouding tussen Willem III en Lodewijk XIV. Willem zendt Bentinck naar Parijs, die er met grote statie zijn entree maakt. Hij heeft vele zaken te regelen. Maar hij heeft een geheime opdracht bij zich, door zijn meester eigenhandig geschreven: heel voorzichtig moet hij polsen, of Lodewijk XIV te vinden is voor een afspraak, waarbij de Spaanse erfenis wordt verdeeld, en zo het evenwicht in Europa wordt bewaard. Voordat de voorzichtige Bentinck iets laat merken, doet Lodewijk XIV zèlf een voorstel in dezelfde richting. Hij voelde zich blijkbaar niet zo sterk als voorheen; hij begreep dat een poging, om de Spaanse erfenis te bemachtigen, onherroepelijk zou leiden tot een nieuwe coalitie onder leiding van Willem III tegen Frankrijk.
Bentinck deed, zoals een goed diplomaat in zo'n geval behoort te doen. Hij toonde zich ten hoogste verbaasd over deze gedachte, alsof ze voor hem volkomen nieuw en vreemd was, maar hij zou haar natuurlijk aan zijn meester overbrengen. En vlotter
| |
| |
dan men zou verwachten, werden de beide rivalen het eens. Frankrijk, Engeland en de Republiek sloten een verdrag, waarbij de Spaanse erfenis bij voorbaat werd verdeeld. In dit eerste verdelingsverdrag werd bijna de gehele Spaanse erfenis toebedeeld aan Joseph Ferdinand, terwijl Frankrijk Zuid-Italië zou krijgen en de keizer Milaan. De keizer was hier niet mee tevreden, en ook Madrid niet. Daar ging hoe langer hoe meer de vraag overheersen: welke politiek moet er gevolgd worden om iedere verdeling te voorkomen. Aanvankelijk stuurde Madrid ook aan op de opvolging van Joseph Ferdinand. Diens vader, de keurvorst van Beieren, die als voogd over de Spaanse monarchie zou moeten regeren, als Joseph Ferdinand bij het overlijden van Karel II nog minderjarig zou zijn, regeerde alvast als stadhouder in de Zuidelijke Nederlanden.
Maar in 1699 stierf Joseph Ferdinand, het zesjarige kereltje, dat buiten eigen weten een tijdlang een centrale figuur geweest was in de Europese diplomatie. De keizer heeft hem laten vergiftigen, zo wilde het gerucht; hij heeft zijn kleinzoon een ‘successiepoedertje’ laten aanreiken. In werkelijkheid was het kind aan de pokken gestorven. Maar door zijn dood vielen de Spaanse plannen zowel als het verdrag tussen Willem en Lodewijk in duigen. De beide vorsten maakten een nieuw verdrag. Ditmaal zou de hoofdmoot van de Spaanse erfenis komen aan Karel, de tweede zoon van de keizer, met dien verstande, dat hij dan moest afzien van alle rechten van erfopvolging in Oostenrijk en Duitsland. Het rijk van Karel V mocht niet worden hersteld.
Maar ook in Spanje duurden overleg en intrige onverminderd voort. De koningin werkte voor Oostenrijk; hoge officieren voor Frankrijk. Tenslotte won de laatste partij het, vooral door de overweging, dat alleen een steunen op het militair sterke Frankrijk een deling zou kunnen voorkomen. Daarom bepaalde Karel II in zijn testament, dat de gehele Spaanse erfenis moest overgaan op Philips van Anjou, de tweede kleinzoon van Lodewijk XIV, wederom met de bepaling, dat de Franse en de Spaanse kroon niet door hetzelfde hoofd zouden gedragen mogen worden.
Lodewijk XIV stond voor de zwaarste keus van zijn leven. Verwierp hij het testament en hield hij zich aan het tweede verdelingsverdrag, dan betekende dat versterking van Frankrijk zonder oorlog; hielp hij mee aan de verwezenlijking van het testament, dan vervielen de voordelen voor Frankrijk, een zware oorlog stond voor de deur, maar voor zijn dynastie was er een geweldige kàns,
| |
| |
met de volle klemtoon op dat laatste woord. Het trotse dynastiek gevoel behaalde de overhand. De Franse koning begroette zijn kleinzoon als koning van Spanje en verzekerde tegelijk, dat diens rechten in Frankrijk onverkort waren gebleven. De keizer zou nimmer in het testament berusten en maakte zich gereed voor de strijd, maar de zeemogendheden aarzelden. Philips van Anjou deed zijn intocht in Madrid.
| |
Het machtige Bourbon.
Alles wees er op, dat de schaal geleidelijk meer oversloeg naar de Franse kant. De keurvorst van Beieren was weer, als zo dikwijls, een satelliet van Frankrijk. Hij bevorderde, dat de sterke vestingen in de Zuidelijke Nederlanden Franse garnizoenen kregen. De Nederlandse troepen, die er nog sedert de vrede van Rijswijk gelegerd waren, moesten maken dat zij weg kwamen. De aartsbisschop van Keulen, een broer van de hertog van Beieren, en eenmaal onder druk van de keizer tegen de zin van Frankrijk tot zijn hoge waardigheid verheven, steunde de Franse politiek. De macht van het huis Bourbon stond nu stevig geplant met de voeten in Spanje en in Italië en het strekte zijn handen uit naar Duitsland, naar Rijn en Donau, naar Keulen en München.
Maar Willem III organiseerde opnieuw de samenwerking tussen de keizer, een aantal Duitse vorsten en de zeemogendheden. Het Haags Verbond van 1701 was zijn werk. Doel van dit verbond was, de Italiaanse bezittingen en de Zuidelijke Nederlanden aan Philips te ontnemen en aan de keizer te geven. Altijd staat het evenwicht van Europa op de voorgrond. De grote historicus Von Ranke heeft hier een aantekening gemaakt, die een hulde is aan Willem III. Wat deze door overleg en bemiddeling heeft trachten te bereiken, wat daarna grondslag werd van het Haagse Verbond, heeft merkwaardig veel overeenkomst met wat eindelijk, na meer dan tien jaren van zware oorlog, bij de vrede van Utrecht werd bereikt.
Nog was het de vraag, of Engeland en de Republiek Willem III zouden volgen. Vooral in Engeland gingen er stemmen op, die het voldongen feit wilden aanvaarden, als de Engelse handel door onderhandelingen een voordelige positie zou kunnen krijgen. Toen forceerde Lodewijk XIV zelf het conflict. In het najaar van 1701 stierf Jacobus II en Lodewijk erkende diens zoon plechtig als Jacobus III van Engeland. Dat betekende, dat volgens de Franse
| |
| |
koning Willem III ten onrechte op de troon van Engeland zetelde. Dat was een brutale schending van de vrede van Rijswijk, dat was een belediging van Willem III en van het Engelse volk. Willem III aarzelde niet, hij ontbond het Parlement, en de verkiezingen brachten hem een meerderheid, die vastberaden achter hem stond.
| |
Willem III sterft.
Nu kon de grote campagne beginnen. Willem III wenste jong te zijn, om haar met inzet van al zijn krachten te kunnen leiden. Maar aan Heinsius had hij al eerder geschreven over de weinige jaren die hem nog restten, en voordat de veldtocht begon, stierf hij (19 maart 1702). Een verwonding ten gevolge van een val van zijn paard heeft hoogstens de dood verhaast. Hij was op. Bentinck, op het allerlaatste moment aan zijn ziekbed gekomen, ving de laatste fluisteringen van de stervende op. De Prins greep de hand van zijn vriend en men zegt dat hij die op zijn hart lei. Bentinck verstond alleen een paar Nederlandse woorden: ‘voor de laatste maal’.
‘Treffen doet Willem III in de wijze, waarop hij het leven verliet. Met een grootheid van geest, die niet gewoon is, een vastheid en een grootse gelatenheid, betuigd hebbende noch de dood te vrezen noch het leven te begeren: hij stierf als Christelijk held, over niemand beklaagde hij zich, ontevredenheid betoonde hij niet, alleen dankbaarheid aan allen, die hem persoonlijk gediend hadden.’
De Fransen hebben bewondering voor Lodewijk XIV, zijn macht en roem en praal, en in een Frans geschiedboek heet zijn eeuw: Le grand Siècle. In dat boek begint de typering van Willem III met deze woorden: Cet homme terrible......
Het heeft weinig zin, daar tegenover te stellen de vele lofprijzingen van zijn dienaren en bewonderaars. Wij kunnen volstaan met een zeer onverdacht getuige. Paus Innocentius II noemde zijn werk dat van de grootste man die de aarde ooit gedragen had.
Zijn betekenis ligt vooral hierin, dat hij de drager was van een politieke gedachte, die hij in harde strijd tot werkelijkheid heeft gebracht. Hij schiep het Europese evenwicht. Daarmee kwam een einde aan de periode van het overwicht van één politieke macht, eerst die van het huis Habsburg, daarna die van Bourbon. Karel V en Lodewijk XIV streven naar de ‘generale monarchie’, Willem III naar een ordening van de Europese verhoudingen zonder overheersing. Hij is een staatsman van ongemeen formaat, van
| |
| |
Europese betekenis. Voor Engeland heeft hij een speciale verdienste, doordat hij een einde heeft gemaakt aan de strijd tussen Koning en Parlement. De achttiende eeuw is één groot en sterk vervolg van zijn periode in Engeland, een eeuw, waarin Engeland de grootste koloniale mogendheid der wereld wordt, het enige bolwerk der vrijheid, waar de ontbindende krachten der Franse Revolutie geen invloed krijgen en dat tegen Napeleon en het hele vasteland van Europa zich zal weten te handhaven. In zijn laatste regeringsjaar werden Koning en Parlement het eens over de regeling van de erfopvolging. The Act of Settlement bepaalde, dat Willem zou worden opgevolgd door Anna, de jongere zuster van Mary, en mocht Anna kinderloos komen te overlijden, dan zouden haar rechten overgaan op het huis van Hannover, om zo de Protestantse erfopvolging te verzekeren.
Voor Nederland ontbrak praktisch elke voorziening. Willem III heeft tijdens zijn leven een persoonlijk bewind gevoerd, steunende op vertrouwensmannen in verschillende gewesten, en in verband met zijn eventueel overlijden was er niets geregeld. Hij heeft wel aarzelende pogingen gedaan, vooral voor zijn petekind Johan Willem Friso, de minderjarige stadhouder van Friesland, maar hij was onmiddellijk op de onwil van Holland gestuit.
Ook als veldheer is Willem III een opmerkelijke figuur. Generaal W.J. Knoop heeft er een leerzaam en deskundig boek over geschreven: Krijgs- en Geschiedkundige beschouwingen over Willem III.
‘Hij maakte een diepen indruk, èn op vriend, èn op vijand. Voor de zijnen was Willem III de aanvoerder, in wien men het volste vertrouwen stelde, in wiens aanvoering men een waarborg zag van de overwinning. Voor zijn vijanden was hij een geducht bestrijder, van wien men alles had te vreezen en wiens machtige geest vermogend was om den loop der krijgsgebeurtenissen een geheel andere wending te geven. De wijze waarop de vijanden van Willem III, zijne tijdgenooten, van hem gewagen, heeft soms iets vreemds, iets phantastisch, dat duidelijk aantoont, welk een diepen indruk hij op hen maakt; er is haat in dien indruk, maar geen minachting, eer vrees en ontzag aan bewondering grenzende; hij is voor hen een somber, raadselachtig wezen, altijd bezig met diepe beramingen en wijdgaande ontwerpen, om staats- en krijgsmanszaken te leiden en te besturen!’
| |
| |
Dit is alles over zijn werk. Wat zullen wij zeggen over zijn persoon? Een man, door astma en hoest geteisterd, vroeg gebogen en uitgeteerd; een man, die op een jachtrit in snelheid en vermetelheid al de anderen overtrof. Een man, die veel liet rusten, mee doordat hij vaak oververmoeid was; een veldheer, die, ofschoon gewond, nog uren in het zadel bleef; een taaie schaakspeler in de politiek, die wachten kon en volhouden; een veldheer, ‘die commandeerde als een oud generaal en zijn leven waagde als een jong soldaat’. Een stug en hooghartig man, die zijn onhandigheid en verlegenheid door een bruusk gebaar of door een geheimzinnig zwijgen maskeerde. Een eenzaam man, die hunkerde naar liefde en vertrouwen, maar beide moeilijk kon geven, een man met grote liefde voor het vaderland. Een man met sterke remmingen en onharmonieuze krachten in de diepten van zijn leven, maar overeind gehouden door zijn sterk geloof in die God, die alle dingen in recht en genade van eeuwigheid beschikt.
Toen Willem III stierf, begon in vijf gewesten een tweede stadhouderloos tijdperk. In Friesland en Groningen was Johan Willem Friso (geb. 1687) sedert de dood van zijn vader Hendrik Casimir II stadhouder onder voogdij van zijn moeder Henriëtte Amalia van Anhalt-Dessau, kleindochter van Frederik Hendrik, zuster van de grote Pruisische veldheer Leopold van Dessau (‘Der alte Dessauer’). Holland wilde Johan Willem Friso niet als stadhouder en vier gewesten sloten zich bij dit standpunt aan; ook het ambt van kapitein-generaal bleef onvervuld. De Nederlandse troepen kwamen onder een veldmaarschalk te staan, die boven zich de geallieerde bevelhebber geplaatst zag.
| |
De grote aanvoerders.
De geallieerde legers kwamen sedert 1702 in het veld zonder de stadhouder-koning. Er waren twee grote veldheren. Vooreerst John Churchill. Onder Jacobus II had hij carrière gemaakt, doordat zijn zuster de favoriete was van Jacobus II; op het gunstige moment maakte hij de ommezwaai naar Willem III, die zijn talenten naar waarde schatte, hem hertog van Marlborough maakte, maar hem nooit geheel vertrouwde; onder koningin Anna scheen zijn positie onaantastbaar, omdat deze bekrompen, tragische koningin geheel beheerst werd door haar hartsvriendin, Sarah Jennings, de vrouw van Marlborough. Van Groen van Prinsterer is deze scherpe typering: ‘Marlborough, laaghartig, sluw, schraap- | |
| |
ziek, verraderlijk, een karakter, dat afkeer verwekt, maar ongemeen bekwaam als veldheer, staatsman en partijhoofd, de ziel van het bondgenootschap en van den successiekrijg.’
Dan Eugenius van Savoye, in de Duitse liedjes ‘Prinz Eugen, der edle Ritter’, een man van Frans-Italiaansen bloede, die officier in het leger van Lodewijk XIV had willen worden, maar afgewezen was en bespot om zijn hoge rug. Hij ging de keizer dienen en maakte daar carrière; hij ontwikkelde zich tot een der grootste veldheren van zijn eeuw, hij dreef de Turken uit vrijwel het gehele Donaugebied, en hij werd nu commandant van de keizerlijke troepen en die van de Duitse vorsten, terwijl Marlborough de Engelse en Nederlandse legers onder zijn opperbevel had. Beide veldheren slaagden er in een voortreffelijke samenwerking tot stand te brengen.
Onder Marlborough stond dus ook het Staatse leger, het leger van de koning-stadhouder met zijn veteranenregimenten. Er waren huursoldaten bij uit vele landen, maar onder een kader van beroepsofficieren, dat voor het overgrote deel voortkwam uit de Nederlandse adel. In de Spaanse Successieoorlog hebben velen van hen zich onderscheiden: Hendrik van Nassau-Ouwerkerk, kleinzoon van Prins Maurits, die Willem III bij St.-Denis het leven had gered, door de aanvaller te doden, die de Prins het pistool al op de borst had gezet; de graaf van Athlone; Slangenburgh; Willem Vleertman, een huursoldaat uit Oldenzaal, later suikerbakkersknecht in Amsterdam, maar een man met aanleg voor ingenieur, die in de Spaanse Successieoorlog vele diensten bewees bij de aanleg van loopgraven, het slaan van bruggen, het opstellen van de artillerie, dit alles onder de titel van Commissaris der Aproches; Frederik Sirtema van Grovestins, van Jeppemastate bij Wester-Nijkerk, de beste cavalerie-officier, die de ruiterij van de bondgenoten leerde haar kracht te zoeken in de blanke wapenen, en met zijn regiment raids ondernam tot diep in Frankrijk. Nooit heeft de Nederlandse Republiek zulk een sterk leger in het veld gebracht als in deze oorlog.
Op politiek gebied berustte de leiding bij de raadpensionaris Heinsius, lange jaren de vertrouwde medewerker van Willem III, een bescheiden man, bekwaam en trouw.
| |
Het verloop van de oorlog.
Frankrijk stond in het begin sterk en het gevaar kwam soms heel
| |
| |
dichtbij. Zelfs liep Nijmegen een ogenblik ernstig gevaar, maar soldaten en burgers stelden zich met succes te weer. Er is in het verloop van de oorlog, strategisch gezien, een merkwaardige overeenkomst met de Napoleontische oorlogen. Er is een front aan de Rijn en een front in Italië. Doordat Beieren meevocht aan Franse zijde, ligt het voor de hand, dat Lodewijk XIV en zijn bondgenoten probeerden, tussen Beieren en Noord-Italië een verbinding tot stand te brengen door Tirol. Tegelijkertijd stonden de Hongaren op tegen de keizer en zo liep de Donaumonarchie - deze moderne term krijgt juist in deze jaren zin - ernstig gevaar. Maar in 1704 kwam de eerste grote tegenslag voor de Fransen. De bevelhebbers Marlborough en Eugenius slaagden er in, door een geniale strategie en tactiek, hun legers snel te verenigen in Beieren en daar brachten zij het Beiers-Franse leger bij Höchstadt een beslissende nederlaag toe. De Engelsen noemen het de slag bij Blenheim en noemen hem in één adem met Waterloo.
In hetzelfde jaar veroverde een Nederlands-Engelse vloot Gibraltar. In naam kwam de stad ter beschikking van Karel III, de tweede zoon van de keizer, maar de Engelsen hadden daarover hun eigen gedachten. Zij hebben deze rotsvesting nog en zij is hun in de jongste oorlog tot onnoemelijke steun geweest. De Engelsen gingen in deze jaren vèr in de richting van de wensen van de keizer. De Spaanse erfenis moest geheel aan Karel III komen, zo was hun mening, geheel in strijd met de plannen van Willem III. Wanneer Spanje door Karel III zou worden bestuurd, dan zou Engeland voor zijn hulp grote handelsvoordelen verwerven. Zoals Portugal een economische voorpost was geworden van Engeland, zo zou Spanje het in nog veel groter omvang moeten worden...... tot schade van de Republiek. De Amsterdamse handel hàd al jaren grote belangen in Spanje en dreef een levendige handel op Zuid-Amerika, door Spaanse handelshuizen met Amsterdams kapitaal, een Spanjaard als stroman aan het hoofd en met schepen onder Spaanse vlag. Toen een gecombineerde zeemacht zich in de baai van Vigos meester maakte van een Spaanse handelsvloot, was de schade meer voor de Nederlanders dan voor de Spanjaarden.
Doch ook de Republiek bracht een egoïstisch element in de politiek. In 1706 versloegen de verbonden legers de Fransen bij Ramillies, en de Zuidelijke Nederlanden werden door de Fransen ontruimd. Zij werden de eerstvolgende jaren praktisch door de Nederlanders bestuurd. De begeerte was, om dit in een of andere
| |
| |
vorm te bestendigen, geheel België onder Nederlands beheer, op naam van Karel III, maar zo, dat het een barrière was tegen Frankrijk en tegelijk een gebied, dat ten bate van het Noorden werd geëxploiteerd; een uitbreiding van de Generaliteitslanden tot de Franse grens.
Na de slag bij Ramillies deed Lodewijk XIV vredesvoorstellen. Hij wilde in hoofdzaak komen tot een verdeling, zoals hij met Willem III had afgesproken in het tweede verdrag. Spanje aan Karel, de Italiaanse gebieden aan Philips van Anjou. Maar de Zuidelijke Nederlanden aan de Republiek. Het spreekt vanzelf, dat de Nederlanders hier wel oren naar hadden. Zij zagen voor het laatst een kans, om toch de politiek van Willem III te verwerkelijken. Openlijk zeiden zij, ‘dat Frankrijk nu geworden is wat het worden moest en dat verder krijgvoeren Engeland groter zou maken dan wenselijk is’. Daarmee hebben zij de kern van de kwestie juist gesteld. Wat Willem III had gewild, een ordening van Europa op basis van het evenwicht, werd veronachtzaamd door de Engelse politiek, die in deze jaren al meer een eigen weg ging en een eigen doel beoogde: een overheersende positie op maritiem en handelsgebied en een taak als scheidsrechter op het continent.
In 1708 drongen de Fransen weer de Zuidelijke Nederlanden binnen en zelfs bezetten zij Gent, maar de slag bij Oudenaarde betekende een nieuwe nederlaag en wéér stonden de verbonden legers voor de poorten van Frankrijk. Lodewijk XIV kwam met nieuwe vredesvoorstellen, maar de geallieerden schroefden hun eisen op tot het onmatige. Het jaar 1709 trok de dreigende ring sterker om Frankrijk, terwijl in het land zelf de ellende verschrikkelijk begon te worden. De bondgenoten maakten plannen voor een opmars naar Parijs en Eugenius hoopte het paleis van Versailles te verwoesten, waar hij eens was vernederd. De Fransen werden gedwongen tot de laatste slag om het lot van Frankrijk. Die slag is geleverd bij Malplaquet. De Fransen hebben gevochten met bijna wanhopige moed; de Nederlandse regimenten hebben het zwaarst geleden in telkens herhaalde stormlopen op de vijandelijke stellingen. Hun jonge generaal Johan Willem Friso ging zelf met roekeloze moed voorop en bracht eigenhandig het vaandel op de vijandelijke stellingen. Voordat de laatste, vernietigende aanval werd ingezet door de verbondenen, braken de Fransen de slag af en trokken af, om hun laatste leger niet geheel op te offeren. Het leger, door Willem III dertig jaar lang gevormd, was voor een groot deel op het slagveld gebleven; de verliezen waren onher- | |
| |
stelbaar. Het leger van de stadhouder-koning bestond niet meer en zijn politiek werd al meer verlaten.
| |
Johan Willem Friso.
En als vanzelf gaan onze gedachten nu de Friese stadhouder volgen, nog een paar korte levensjaren en dan het einde. Hij behoorde tot de Friese tak van de Nassause familie, maar die was nauw gelieerd met het geslacht van Frederik Hendrik (zie het hier volgende schema).
De beide grootmoeders van Johan Willem Friso waren dus zusters, dochters van Frederik Hendrik
Kort voor de slag bij Malplaquet was Johan Willem Friso gehuwd met Maria Louise van Hessen-Kassel, die hem het volgende jaar een dochter schonk. De Prins en de Prinses zijn maar weinig samen in Leeuwarden geweest; de Prins was meest bij het leger, waar hij diende in de rang van generaal. Hij had graag veldmaarschalk willen worden, maar Holland werkte hem tegen.
In de zomer van 1711 verliet de Prins het leger voor een reis naar Den Haag. Nog altijd waren er kwesties met de Pruisische koning over de erfenis van Willem III en het was zaak, tot een schikking te komen. De Staten-Generaal waren daar bijzonder op gesteld, omdat men de Pruisische koning als bondgenoot niet wilde ontstemmen. Johan Willem Friso schreef een brief aan zijn vrouw. Hij moest naar Den Haag, maar hij zou proberen ook naar Leeuwarden te komen. Enkele dagen later kwam mevrouw Plettenburg op het stadhouderlijk hof te Leeuwarden en vertelde, dat zij een brief van haar zoon had ontvangen. Daar stond wat in over de Prins. Die was ziek, ja heel erg ziek. Ze zeiden zelfs, dat hij niet weer beter zou worden..... Een kwartier later kwam een lid van de Gedeputeerde Staten, van een predikant vergezeld, het officiële
| |
| |
bericht brengen, dat de Prins was verdronken aan de Moerdijk. In het gemeentearchief van Klundert werd het proces-verbaal van het gebeurde bewaard en Pieter Cornelisse, knecht op het veer van de Moerdijk, vertelde voor de baljuw:
‘dat sijne Hoocheyt den Heere Prince van Oranje op voorleden Dijnsdag den 14 Julij 1711 omtrent de middach met sijn gevolgh, sijnde gekomen uit Brabant, op de Moerdijck, om over te vaaren na het Strijense Zasse is gegaan eerst in een schuijtje, genaemt een Hooghaers, daer den veerman Gerrit Jansen, en noch een cloeck man, genaemt Arij Danussen op waren, om over te roeijen, doch 't eynde de Haven aen 't Hooft komende, sijne Hoocheyt van gedachten wierd, om in een andere schuijt, sijnde een Hengst, die van de oversijde was gekomen en daer lagh, over te gaen; dat terwijl hij daer in was eenige regen heeft beginne te vallen, en sijne Hoocheijt alsoden daerom resolveerde, om oock uijt dat vaertuigh te gaen in een anderen Hengst, die met de koets geladen was en aen 't voorn. Hooft lagh, met hem genoemen hebbende twee à drij Heeren en twee knechts, sijnde de koetsier vooraft daerin geweest;
dat sijne Hoocheijt om den regen te mijden met de voorn. Heeren is gaen sitten in de voorn. koets;
dat den voorn. Hengst was bemant met comparant en twee jongetjes, sijnde het eene den soon van Gerrit Jansen, genaemt Jan, out tusschen de 12 en 13 jaaren, en de andere, sijnde den soon van Dirck van der Sluijs, genaemt Adriaan, oudt tusschen de 11 en 12 jaaren;
dat sij soo met een bequame suijdelijcke wint vant Hooft van de Moerdijck sijn afgevaren, dogh komende omtrent de wal van 't voorn. Strijense Zas, een buij is opgestaen en de wint naar het Noordwesten geschoten;
dat hij alsdan moetende wenden, de seijlen niet hebben willen overgaen, en bij disoccasien hooge wint in de seijlen gevallen is, waerdoor de schuijt water schepte en soodanich vervulde, dat geheel en al over zij viel, dat de seijlen op het water lagen (sijnde sijne Hoocheijt met gemelde Heeren, die bij hem saten, uyt de koets getreden) doch alle in 't water geraeckt ende meergemelde sijne Hoocheijt met noch een van de voorn. Heeren verongeluckt, zonder pertinent te kunnen zeggen, hoe sijne Hoocheijt uyt de schuijt en wegh is ge-
| |
| |
raeckt, mits het zoo schielijck toeginck, dat men nauwlijx tien soude hebben kunnen tellen, allen 't welke hij comparant met solemneelen eede bevesticht: zoo waerlijck moest hem Godt almachtich helpen.’
Uit dit relaas is de toedracht in hoofdzaak duidelijk: de Prins is niet overgevaren met de normaal bemande en gebruikelijke hoogaars, maar met een hengst, een klein zeilvaartuigje, dat volstrekt onvoldoende bemand was en bovendien waarschijnlijk rank, doordat de koets aan boord was genomen. Zijn lijk werd eerst tien dagen later gevonden en te Dordrecht gebalsemd. Zes weken na zijn dood werd een zoon geboren, Willem Karel Hendrik Friso, die later algemeen erfstadhouder werd. Maria Louise heeft bijna 54 jaar als weduwe in Leeuwarden gewoond, ‘een Tabitha in goede werken’. Deze ‘Marijke-meu’ heeft de erfstadhouderlijke rechten waargenomen voor haar zoon, en na diens dood ook voor haar kleinzoon Willem V. Een donkere schaduw in haar leven was het lot van haar enige dochter Anna, die na de dood van haar man Frederik van Baden-Durlach, krankzinnig werd en in die toestand haar ellendig leven nog 42 jaar voortsleepte......
| |
Ommekeer in Engeland.
Voordat Johan Willem Friso omkwam, was er reeds een kentering in de politieke situatie. De macht van Marlborough werd gebroken. Koningin Anna, die haar man en haar negentien kinderen door de dood had verloren, brak met haar vriendin, Sarah Jennings, de vrouw van Marlborough, om in totale vriendschap te capituleren voor een nieuwe intrigante, Mrs. Masham. In dezelfde periode behaalden de Tories een grote meerderheid in het Lagerhuis, en Anna brak de oppositie van de meerderheid van het Hogerhuis, door nieuwe lords te benoemen, die haar wensen eerbiedigden. De vredespartij kreeg de overhand. Marlborough werd ontslagen en opgevolgd door de Jacobiet Ormond, die alleen maar moest zorgen dat Engeland zich verder buiten het gewapend conflict hield. Zelfs begon men een proces tegen Marlborough wegens corruptie. Hij week tenslotte uit naar Holland.
En Engeland opende besprekingen met Frankrijk. Het verloochende ten principale de politieke gedragslijn van Willem III, het was een poging om de oorlog, die begonnen was om tegen Frankrijk het Europese evenwicht en dus de vrijheid der volken te beschermen, te eindigen, in overleg met Frankrijk, als een succes van het
| |
| |
Engelse handelsimperialisme. En zo is het ook gebeurd. Voor de schijn werden er officieel vredesonderhandelingen gehouden te Utrecht, maar belangrijk was alleen wat Engeland en Frankrijk samen reeds hadden bedisseld. De Franse prins kreeg Spanje en de koloniën, maar de kronen van Spanje en Frankrijk zouden nimmer door één hoofd mogen worden gedragen. De Zuidelijke Nederlanden kwamen aan de keizer en betekenden een vergroting van zijn huismacht. Nederland kreeg een geringe gebiedsuitbreiding, o.a. Venlo, en bovendien het recht om een staand leger in de voornaamste vestingen in de Zuidelijke Nederlanden te legeren ter bescherming tegen Frankrijk. De keizer zou voor deze bescherming jaarlijks 1¼ millioen uit de Belgische belastingen aan Nederland betalen. Krachtens de verdelingsverdragen had Frankrijk een belangrijke gebiedsuitbreiding kunnen krijgen zonder oorlog. Nu kreeg het geen enkele uitbreiding van gebied, terwijl het land onnoemelijk had geleden.
Twee jaren na de vrede stierf Lodewijk XIV en hij werd opgevolgd door zijn minderjarige achterkleinzoon. Het was als een symbool, dat een geheel nieuwe eeuw was begonnen.
| |
‘De Pruikentijd.’
Die nieuwe eeuw, de achttiende eeuw, wordt in Nederland vaak de pruikentijd genoemd en aan die naam verbinden wij voorstellingen van traagheid en zelfingenomenheid, van baatzucht en corruptie. In Engeland is de achttiende eeuw een eeuw van grote vooruitgang, in Pruisen de eeuw van Frederik de Grote, in Rusland van Catharina II. Zelfs Spanje schijnt een tijdlang uit zijn machteloosheid te ontwaken. In dat licht bezien, lijkt het onwaarschijnlijk, dat juist in Nederland, alléén in Nederland, die eeuw alleen maar slap en vaal zou zijn. Het is ook niet waar. Het is direct al een vergissing, dat Nederland direct na de vrede van Utrecht tot politieke onbeduidendheid is vervallen. De raadpensionaris Simon van Slingelandt was in de Europese politiek een belangrijke figuur. Vooral de samenwerking met Engeland werd van beide zijden gecultiveerd. Anna was opgevolgd door George I, die ook keurvorst van Hannover was. Tot 1837 zouden de Engelse koningen de twee gebieden, Engeland en Hannover, in een personele unie verbinden, en zo werd Engeland als vanzelf in de continentale politiek betrokken. De weg van Londen naar Hannover liep over Den Haag.
| |
| |
In Friesland en Groningen was een stadhouder; de andere gewesten waren stadhouderloos en Zeeland trachtte de speciale rechten van het huis van Oranje in dat gewest te annuleren. Geen stadhouder, dat betekende, dat de regenten het rijk alleen hadden.
Hier voltrekt zich een merkwaardige verandering. Er is een tijd geweest, dat de regent tevens een zakenman was. Maar geleidelijk groeit er een afzonderlijke, vrijwel gesloten kaste van regenten, kapitaalkrachtige mensen, maar met geen ander emplooi dan dat van regent. Regent zijn, dat betekent aanzien, macht en inkomen. Er is veel onderlinge jaloezie, maar ook een sterke belangengemeenschap, die uitdrukking vindt in de contracten van correspondentie, de minnelijke schikkingen, de kuiperijen, altemaal afspraken, soms uitgedijd tot complete reglementen, waarbij de ambten onderling worden verdeeld volgens soms vernuftige roosters en waarbij ieder op zijn beurt een van de vele baantjes van stad of staat mag geven, wat in de praktijk betekent verkopen. Alleen in Amsterdam hadden de heren 3200 baantjes te vergeven. In Friesland kende men b.v. het ambt van historieschrijver van het gewest, een ambt waaraan een professorentraktement was verbonden, maar in geen eeuw is er een echte geschiedschrijver benoemd. Zij die het ambt waarnamen, beperkten zich tot het ontvangen van het traktement. Al deze dingen geschiedden niet steelsgewijze; iedereen wist er van. En het waren geen bekrompen regenten, die deze dingen deden en er van leefden. Meestal waren het mensen van brede ontwikkeling, gepaste statie, veelzijdige belangstelling. Zij kenden hun Frans en meestal ook hun Latijn, zij neigden naar het rationalisme en modelleerden het leven naar het klassiek geachte Franse voorbeeld.
Maar zij waren niet in staat het politieke leven met één nieuwe gedachte te bevruchten; zij stuwden niet, maar trachtten in stand te houden. En dat ging niet gemakkelijk. De financiële toestand was buitengewoon slecht en er was na de Spaanse Successieoorlog geen Jan de Witt, om die toestand te saneren. De techniek van de belastingheffing was, evenals in de andere landen, volstrekt onvoldoende, en men kan met een kern van waarheid zeggen, dat een rijke kaste geen raad wist met een lege schatkist. In 1730 kwam een dichter in Zeeland tot deze slotsom:
Korte staet van Zeelandt
's Lands zenuw magteloos,
| |
| |
('t Verkoopen straffeloos)
Het spreekt vanzelf, dat het volk discussieerde over de vraag, of een stadhouder niet de aangewezen man was, om weer kracht te brengen in het leven van de staat. Maar in elk geval had Willem IV voorlopig weinig kans.
Zijn aanzien was wel gestegen, sedert hij in 1734 trouwde met Anna van Hannover, een dochter van de Engelse koning. Een gelukkig huwelijk. Er zijn brieven bewaard gebleven, die ons doen zien, hoe in bijna kinderlijke plagerijen deze beide vorstenkinderen elkaar op speelse wijze hebben gevonden. Mijn lieve Pepijn, zo noemde Anna hem, met een zinspeling op zijn kleine, gedrongen gestalte met de hoge rug. Jorissen heeft er een paar heel menskundige opmerkingen over gemaakt: ‘De meest schrikwekkende voorstellingen kreeg Anna van Hannover van haar toekomstigen echtgenoot. “Het is een monster; het is een aap!” verklaarde de liefdevolle George II aan zijn dochter. Maar Anna liet er zich niet door afschrikken en huwde den aap.
Trouwens, zij ontdekte spoedig dat hij meer gold dan het uiterlijk scheen te verkondigen. Willem had moeders goedaardigheid, zonder haar smeltende teederheid; hij sprak levendig, gemakkelijk en opgewekt. Daarbij had hij een eigenschap, waarvoor jonge vrouwen gewoonlijk veel eerbied hebben. “Caustique” noemde hem Frederik de Grote, een kenner in dit opzicht. Hij had een open oog voor het komische in de vanity fair dezer wereld, en geest en opgewektheid in overvloed om er zich zelven en anderen mee te vermaken. Hij kon bijtend spottend zijn, als het hem behaagde. Daar is niets dat jonge vrouwen, die niet geleerd hebben de bitsheid en overmoed van hun physiek te beheersen, sneller voor een man doet bukken, dan het gevoel van hun minderheid in geestigheid, die in spotten over anderen bestaat. Willems zelfbewustzijn was daarbij te hoog, dan dat hij zich niet haar meerdere zou ge- | |
| |
voeld hebben. Anna gaf zich volkomen en voor altijd aan hem over.’
Toen Willem en Anna in 1734 hun intocht in Leeuwarden deden, was er veel feestelijkheid en praal. Bij een avondpartij verscheen een ridder met een raadselspreuk op zijn banier.
Het eerste zag op mogelijke gezinsuitbreiding, het tweede had betrekking op de gewesten. Drie gewesten hadden de Prins als stadhouder uitgeroepen en wanneer zouden de anderen volgen?
Wij weten het uit het vervolg: zodra de schaduw van Frankrijk weer dreigend over Nederland komt te vallen.
|
|