| |
| |
| |
3. De eerste Engelse oorlog
Engelse toenaderingspoging.
Tijdens de Grote Vergadering in 1651 was Den Haag getuige van de intocht van een Engels gezantschap, gezonden door het Parlement. De deputatie kwam met een gevolg van meer dan 200 personen. De Grote Vergadering moest wel begrijpen, dat dit geen omwentelingsgezinde partij was, maar Engeland zelf, dat de vriendschap van de Republiek zocht. Toch viel het de heren niet mee, om dat besef ingang te doen vinden. Men wist hier te lande maar al te goed, dat noch in Ierland, noch in Schotland het gezag van het Parlement anders te handhaven was dan door terreur; dat belangrijke Amerikaanse koloniën koningsgezind waren en elke relatie met het Parlement weigerden. Men begreep dat de Parlementsregering de vriendschap met de Republiek nodig had, omdat alleen langs die weg de internationale erkenning kon worden bevorderd. En dus was de toenadering van onze kant voorzichtig en voorwaardelijk.
De Engelsen hadden het zich anders voorgesteld. Zij hadden met Stuart afgerekend; de Republiek had de Oranjewimpel gestreken. Gemeenschappelijke waakzaamheid tegen de bedreiging van de beide verwante dynastieën als praktisch uitgangspunt, gezamenlijke trouw aan de beginselen der Reformatie als ideële basis, moesten voldoende zijn voor een sterke vriendschap, ja voor een unie, waardoor beide republieken zich tot één corpus verenigden. Maar de Engelsen keerden terug met teleurstelling en wrok in het hart. Voor een verdrag voelden de Staten wel, maar niet in die zin, dat zij hun lot wilden verbinden met het Parlement. Zij zagen in een andere richting. Als het Parlement de door Nederland bepleite beginselen van de vrije zee wilde accepteren, dan zou dat voor de Republiek voldoende zijn. Meer was niet nodig. Want die vrijheid betekende voor de Hollandse koopman stijgende kansen - voor de Engelsman de onmogelijkheid, die mededinger te verdringen. In zulk een toenadering zag Engeland geen voordeel.
Daar kwam nog iets bij. Wàs de Oranjewimpel wel neergehaald? In de Grote Vergadering zaten ook woordvoerders van gewesten, die geleid werden door Oranjegezinde regenten. Maar wat nog duidelijker sprak, in het hartje van Holland, waar de
| |
| |
Loevesteinse factie regeerde, in Den Haag, was de stemming onder het volk zó Oranjegezind, dat de Engelse gezanten niet zonder molest over straat konden gaan. Hun gevolg ging alleen uit in groepen, om door het getal enige veiligheid te erlangen; de ruiten in hun logement werden ingeslagen; zij leefden soms als in een belegerde vesting; eenmaal hadden zij veertien gewonden.
Zo hadden zij in Engeland een dubbele teleurstelling te melden: ‘de man in de straat’ was hun openlijke vijand; de koopman-regent hun koel-berekenende mededinger.
| |
Engelse agressie.
Toen ging de Engelse regering spoedig tot krachtige maatregelen over. De leiding berustte bij de Engelse City, waar het idealisme van Cromwell en zijn Independenten schaars was en de zakelijke motieven overheersten. Uit die kringen kwam het initiatief tot de afkondiging van de befaamde Akte van Navigatie, die twee eeuwen van kracht zou blijven. Krachtens deze scheepvaartwet mochten goederen uit de Engelse koloniën voortaan alleen vervoerd worden met Engelse schepen. Goederen uit Europese landen afkomstig, konden in Engeland worden ingevoerd òf op Engelse schepen, òf op schepen uit het land van herkomst. In de gehele wet wordt niet over de Nederlandse scheepvaart gesproken, maar in haar oorspronkelijke opzet bedoelde zij zeer beslist, de Nederlandse vrachtvaart te nekken.
Een gezantschap onder leiding van Cats vertrok spoedig naar Engeland, en vroeg bij monde van de leider in geleerde en hoogdravende redevoeringen intrekking van de Akte. De Engelsen antwoordden met nieuwe eisen en een opsomming van oude grieven. De City dreef naar de oorlog.
Een maand na de afkondiging van de Akte van Navigatie ging Engeland over tot een maatregel van veel verdere strekking. Het wilde nu zijn aanspraken op de soevereiniteit over de Britse zeeën (o.a. het Kanaal en de Noordzee) effectief maken en begon onze schepen op zee te onderzoeken en naar Engeland op te brengen. Niet door de Akte van Navigatie, maar wel door de pretentie, de opperheerschappij te hebben over de wegen, waarlangs onze schepen de wereldzeeën bereikten, heeft Engeland de Nederlandse Republiek tot de oorlog gedwongen.
| |
| |
| |
Incident.
Tromp was reeds met een vloot naar het Kanaal gezonden, om het molesteren van onze handelsvloot te beletten. Hij had in dat opzicht strenge orders. Maar hoe hij zich had te gedragen jegens de Engelse eis om de vlag te strijken, d.w.z. in de wateren, die de Engelsen als hun territoir beschouwden, militaire eer te bewijzen aan de Engelse vlag, daarover sprak zijn instructie slechts vaag. Toen nu Tromp in het laatst van mei 1652 een Engelse vloot onder Blake ontmoette, liet laatstgenoemde tweemaal een schot lossen op het admiraalschip van Tromp. Het eerste was een waarschuwingsschot voor de boeg. Het motief was, dat Tromp de Engelse vlag niet salueerde, hoewel daartoe reeds aanstalten werden gemaakt. Tromp liet ook een schot lossen, dat ‘door Blakes vlagge vloog’. De Engelsman gaf nu Tromp de volle laag; de Hollandse admiraal antwoordde ‘vans gelijke’, en er ontbrandde een zeeslag, die vier uren duurde en waaraan eerst de nacht een einde maakte. Dat was feitelijk het begin van de oorlog.
| |
Onze marine.
In het laatste stadium voor het uitbreken van de vijandelijkheden hadden de Staten-Generaal zich allerminst uitgeput in betuigingen van goede wil en beloften van inschikkelijkheid. Zij traden met een zekere strakke forsheid op en hadden daartoe het volste recht. Maar één ding had hen allicht kunnen leiden tot de overweging, of die forsheid wel verantwoord was, en dat was de weinig florissante toestand van de vloot. De admiraliteiten, vijf van elkaar vrijwel onafhankelijke colleges, die hier voor de uitrusting van de vloot zorgden, worstelden met voortdurend geldgebrek. Daardoor had de vervanging van de schepen in een veel te langzaam tempo plaats, en dus bleven er schepen in dienst, die verouderd en niet meer zeewaardig waren. Ook ontbrak alle eenheid in bouw en uitrusting. Sommige kapiteins vermeden angstvallig een scherp gevecht met de vijand, omdat zij maar al te goed wisten, dat hun oude schuit een dergelijke vermetelheid niet meer verdroeg. Want het is in de Eerste Engelse Oorlog voorgekomen, dat de dekken van een oorlogsschip zo vermolmd waren, dat zij het gedreun en gerol van de kanonnen niet meer konden verdragen.
| |
| |
| |
Tegenslag.
Met zulk een deels slechte en deels geïmproviseerde vloot ging Tromp dus in zee. Maar de bevelhebbers, zo is men gewoon te zeggen, vergoedden door hun kwaliteiten veel. Met dit te zeggen wordt licht overdreven. Onze admiraals kwamen in 1652 voor een nieuwe, hun eigenlijk nog onbekende taak te staan. In 1639 hadden zij de Spaanse vloot verslagen en bij Duins vernietigd, maar een strijd met de Engelse marine betekende toch heel wat anders. En juist die Engelse marine had in de Engelse burgeroorlog heel wat ervaring opgedaan, terwijl onze marine in hoofdzaak konvooidienst verrichtte. Nuttig werk, maar eentonig en zonder oorlogshandelingen in grote stijl. Daardoor moesten onze officieren de zeeslag nog leren kennen. En zij kregen daartoe in juli en augustus tijdens de eerste grote zeetocht onder Tromp geen kans. Maar dat was uitsluitend te wijten aan de weersomstandigheden. Een poging om een Engels smaldeel bij Duins te vernietigen, mislukte door het draaien van de wind. Toen wendde Tromp zich naar het Noorden, om de Engelse hoofdmacht, die op de scheepvaartroute boven Schotland langs op onze schepen loerde, te vernietigen. Maar ook hier mislukte alles, doordat een hevige storm onze schepen uiteendreef.
| |
Een nieuwe ster.
Terwijl de vloot onder Tromp in het Noorden de vijand zocht, besloten de Staten-Generaal, dat er een tweede vloot moest worden uitgerust, om de weg door het Kanaal zo mogelijk open te houden. De gehele oorlog was trouwens grotendeels een strijd om de scheepvaartverbindingen. Ook daarin kwam het uit, dat we hier met een typische handelsoorlog te doen hebben. Het Kanaaleskader zou komen te staan onder Witte Corneliszoon de With, maar zolang die nog onder de vlag van Tromp was, moest een ander tijdelijk met het commando worden belast. En daarbij dachten de Staten in de eerste plaats aan Michiel Adriaenszoon de Ruyter.
Zijn naam heeft in onze historie een bijzondere klank. Natuurlijk vanwege zijn daden. Maar toch ook mede, doordat hij een voortreffelijk biograaf vond in Brandt.
Maar bij de Zeeuwen had de naam van De Ruyter nog een andere betekenis. Hij had èn als kapitein ter koopvaardij èn als kaperkapitein een uitstekende naam. Een man van durf en beleid.
| |
| |
En daarom wekte het voldoening, dat De Ruyter commandeur werd van het nieuwe eskader. De titel commandeur was overigens een soort noodsprong. Gewoonlijk was het een vice-admiraal, die een dergelijk commando kreeg, maar de strijd om de voorrang was soms zeer bewogen en persoonlijk. Vooral ook, omdat de vijf admiraliteitscolleges de strijd om de voorrang ijverig meestreden. De vlagofficieren van hun admiraliteit mochten niet achter worden gesteld bij die der anderen. Wel werd stilzwijgend aangenomen, dat de opperbevelhebber een Hollander moest zijn, althans in dienst moest staan van een Hollandse admiraliteit, en dat hij als luitenant-admiraal boven de anderen moest staan, maar de plaatsen, die daarop volgden, waren voortdurend in de strijd betrokken, vooral omdat Zeeland onverbiddelijk was, als het ging om de tweede plaats. Dat moest een Zeeuw zijn!
| |
Het eerste succes.
En de nieuwe commandeur boekte in deze oorlog het eerste succes. Hij bracht een konvooi van 60 koopvaarders door het Kanaal naar buiten en stiet op een Engelse vloot onder Ayscue. De Engelsen waren sterker en beter bewapend, maar in het furieuze gevecht midden in het Kanaal werd de vijand zo gehavend, dat hij de volgende dag geen lust had, de strijd opnieuw te beginnen, doch zich naar Plymouth terugtrok. Bekend is uit dit gevecht het optreden van Douwe Aukes, kapitein van de Oostinjevaarder De Volgelstruys, die zijn ‘verflauwende’ manschappen tot de uiterste inspanning dwong, door het dreigement, dat hij de lont in het kruit zou steken, wanneer de vijand niet van boord werd gehouden.
| |
Tromp in ongenade.
Intussen had het feit, dat Tromp vergeefs getracht had, voeling met de vijand te krijgen, in den lande de kritiek gaande gemaakt. De landrotten hadden er ook geen voorstelling van, hoezeer een vlootvoogd afhankelijk is van wind en getij. Men kon soms op enkele mijlen van elkaar drijven, zonder met elkaar in contact te komen. Wel is het waar, dat de verkenning bij de marine in die dagen slecht georganiseerd was, maar bij de Engelsen nog weer slechter dan bij ons. Maar Tromp had het verbruid. Hij was wekenlang op zee geweest en had nauwelijks een schot gelost. Vooral in Amsterdam kreeg de kritiek een lelijke klank. Daar was de
| |
| |
reactie tegen Oranje sterk en werd de kritiek op Tromp's beleid verbonden met schimpscheuten op zijn Oranjegezindheid. In een hekeldicht werd het reeds rondverteld:
Amstel vroeg hem korts noch in den vollen Raadt,
(Daer hy in 's-Graven-Haegh als Raadsman was gezeten,)
Wie dat hy stont ten dienst, den Brit of desen Staat?
Tenslotte vonden de heren in Den Haag deze oplossing: de vloot zou gecommandeerd worden door Witte de With en Tromp zou in Den Haag blijven, want ... de heren konden daar zijn adviezen nodig hebben. Dat was de fatsoenlijkste manier om iemand af te danken.
| |
Opnieuw een echec.
Witte had couragie genoeg en het was hem bijna een feest te denken aan de grootse aanval, die hij op de Engelse vloot zou ondernemen. ‘Ik zal de vloot wel lustig op den vijand voeren, de duivel moge haar er weder afhalen’, moet hij hebben gezegd. En tòch werd het een mislukking. En daarbij heeft De With de grootste smaad ondervonden, die een vlagofficier kan treffen. Na de krijgsraad wilde hij zijn vlag doen hijsen aan boord van de Brederode, het admiraalschip van Tromp. Maar de bemanning wilde hem niet aan boord nemen. En hoewel hij tot tweemaal toe getracht heeft, ze tot andere gedachten te brengen, had hij geen succes. Hij vreesde, dat de andere schepen het voorbeeld van de Brederode zouden volgen, als hij er aan boord trachtte te gaan. En daarom heeft hij de strijd tenslotte trachten te leiden van een gammel schip van de Oost-Indische Compagnie, waarvan de schepelingen een dronkemansbende vormden.
De onwil van de bemanning van de Brederode was symptomatisch voor de stemming op de gehele vloot. En toen De With onder deze omstandigheden een aanval waagde op de Engelse vloot voor de mond van de Theems, liep het uit op een besliste nederlaag. Woedend kwam hij terug, scheldend op de kapiteins, die hun plicht hadden verzuimd en aan de galg moesten. Maar een week na de nederlaag verscheen in Rotterdam een pamflet, waarin de ware oorzaak van de tegenslag werd aangewezen:
‘Aan dese disordre en onwillicheyd in 't vechten kan men sien ende merken wat het verscheeld een verstandig, beleeft en wel gewild Hooft over een Armade te stellen of
| |
| |
te hebben, bij dat men over het volk steld een Hooft dat onbemind, van het volk ongeacht en tegen de borst is.
Den Vice-admirael De Witt is, dat weten wy al te samen wel, een treffelijk soldaat en stout Seeman, die geen gevaar, ja selfs de dood niet vreest; den Commandeur De Ruyter is van gelijken een overstoutmoedig en onvertsaagder Held, die hem niet sal ontsien tegen de slimste van alle vijanden aan te gaan, noch geen gevaar ontsiet;
Dit alles niettegenstaande weten wy ook dat alle de voorgenoemde qualiteiten den Admiraal Tromp die selve, en dan noch dese ongemeene deugden heeft, dat hij is een extra-ordinaris voorsichtig, Godvresent en deugdsaam man, die sijn volk niet aanspreekt als honden, duyvels en duyvelskinderen, maar als kinderen, vrienden, cameraads, en diergelijke minnelijke en hart-trekkende woorden tot haar spreekt. Waardoor hij ook soo-danig het herte van alle diegene trekt die onder hem staan, dat sy voor hem (gelijk men seyd) souden door een vier gaan en het leven wagen, ja bij manier van spreken den duyvel niet ontsien.
Als men dan soo een bemind en ontsien Hooft uyt een Armade houd, en daartegen die steld, die by het volk onaangenaam zijn, soo siet men, wat onheyl en ongeluk sulcx baard en met sich sleept.
Want ik verseker uwe E., dat indien Tromp met dese vloot had in see geweest, vele van de vluchtige, en tot het slaan onwillige capiteynen geen gedachten souden gehad hebben, hem soo schelmachtig te verlaten en deur te gaan, als sy nu den Vice-Admiraal De Wit gedaan hebben.’
Een maand later stelden de Staten-Generaal Tromp weer aan tot ‘opperhoofd’ der vloot, en zij zeiden er bij, dat ze dat deden op grond van het goede vertrouwen, dat zij altijd in hem hadden gehad.
En zie, het was of het geluk op de vloot was weergekeerd met de vlag van Tromp. De 9de december 1652 teisterde hij de Engelse vloot onder Blake bij Dungeness zodanig, dat hij voorlopig heer en meester was ter zee. Met diepe ergernis meldde een Engelse courant, dat Tromp in het Kanaal kruiste en er de bezem in de mast voerde. Reeds groeiden er plannen in de krijgsraad, die eerst bijna vijftien jaar later zouden worden uitgevoerd: een aanval op de ‘riviere van Londen’. Maar men beschikte niet
| |
| |
over voldoende bekwame loodsen, om zich te kunnen wagen in de zeegaten voor de Theems. En intussen hadden de Engelsen hun vloot weer verwonderlijk snel slagvaardig gemaakt. Het is het energieke republikeinse Engeland, waarin de harde, onverzettelijke Cromwell spoedig het gezag volledig in handen zal krijgen, en waarbij de kooplieden van de City de stuwende kracht vormen, zo vaak het tegen de grote Hollandse concurrent gaat.
| |
Portland.
Tromp zou het spoedig ondervinden. Toen de februarimaand van 1653 ten einde liep, werd het tijd uit het Kanaal de weg naar het vaderland in te slaan. Honderden koopvaarders waren naar buiten gebracht en een ganse handelsvloot had zich verzameld, om naar de thuishavens te worden geleid. Het is soms in de Eerste Engelse Oorlog, alsof de gehele zeestrijd een strijd is om de konvooien.
De vloot van Tromp was niet meer in goede conditie, de schepen waren vuil en de mannen moe. Vuile schepen, dat was het euvel, waar men in die dagen steeds tegen had te vechten. Want aan de houten scheepsromp groeide altijd weer binnen korte tijd een dikke laag schaaldieren en andere organismen en daardoor raakte het schip zijn snelheid kwijt. Om dit euvel te voorkomen, moest het schip op geregelde tijden gekrengd worden, d.w.z. op één zijde gehaald, zodat het onder de lastlijn kon worden nagezien. Een zeeslag winnen was voor een belangrijk deel een kwestie van goed zeilen en wie de slag met vuile schepen begon, was zwaar gehandicapt. Tromp moest zich nu een weg banen door het Kanaal met een vloot, die door zijn langdurige kruistochten lang niet meer honderd procent was. De Engelsen hadden intussen tijd gehad hun schepen perfect in orde te maken. Zij hoopten dan ook op een groot succes, de vernietiging van de Nederlandse vloot, met het aanlokkelijk vervolg, dat de Nederlandse koopvaarders bij honderden naar de Engelse havens konden worden gesleept. Er heerste spanning in ons land, toen men wist, dat Tromp zou trachten door te breken, de spanning van het machteloze wachten op bericht......
Op de laatste februaridag van 1653 begon de strijd bij Portland aan de Engelse zeekust en daarom is men wel gewoon, te spreken van de slag bij Portland. Men zou hem naar bijna iedere plaats aan het Kanaal kunnen noemen. Drie dagen duurde de
| |
| |
strijd, waarbij Tromp al verdedigende, met zijn schepen in een halve maan geschaard, trachtte het Nauw van Calais te bereiken. De 1ste maart werd gevochten op de hoogte van Wight, de 2de maart bij Bevesier. De strijd was hard. Het Engelse Monster, aldus Vondel, dat ‘zich dwers voor Hollants kielen smeet, werd door Hollants Perseus tegengehouden’,
Hoe beet het op zijn ysre tanden!
Hoe schoot het toe! Gelijck d' orkaen
Op d' Indiaensche golf en zanden;
Totdat het endlijck afgemat,
Gescheurt, verminckt begon te deizen,
En liet ons rijcke vloot, van schat
En rijckdom zwanger, henereizen:
Dus quam de Hollantsche Admirael,
Die voor geen zeehelt vlagh moet strijcken
Een man, gelijck een punt van stael,
Bij geen Romainen te gelijcken,
Zijn' Maesstroom in, en wert begroet
Van 't Vaderlant en Zeven Staten,
Die hem verschenen te gemoet,
Ten trots van All' die vroomheit haten.
De verzen van Vondel geven goed de stemming weer van fiere vreugde, toen de vloot, zij het dan met zware verliezen, eindelijk binnen was. Maar Vondel was geen insider. Hij wist niet, hoe hachelijk het had gestaan. Hij wist niet, dat de Engelsen op de derde dag het gevecht hadden afgebroken, om zich te prepareren voor de laatste beslissende aanval tegen de volgende morgen. Hij wist niet, dat op dat ogenblik Tromp geen munitie meer had, om het gevecht nog langer dan een half uur gaande te houden. Hij wist niet, dat onze vloot toen aan de waakzaamheid der Engelsen was ontsnapt, dicht langs de Franse kust en toen tussen de Vlaamse banken door, een meesterstuk van navigatie, bij slecht zicht.
| |
Nieuwpoort.
Maar al was het overgrote deel der vloot nu behouden thuis, de Engelsen beheersten het Kanaal. Er was voorlopig geen kwestie van, dat er weer een Nederlands konvooi naar het Zuiden zou gaan. En bitter was de gedachte, dat het voor een groot deel
| |
| |
aan eigen fouten was te wijten. Had men Tromp maar tijdig in het Kanaal versterkingen gezonden, dan had hij de Engelsen kunnen weerstaan. Het voornemen was er wel geweest. Met 20 verse schepen zou Witte hem te hulp moeten komen. Maar dat eskader kwam weer veel en veel te laat klaar, drie maanden nadat Tromp binnen was. Nu kon het alleen maar gebruikt worden, om handelsschepen te begeleiden om de Noord, boven Schotland langs, de enige kans, om de Oceaan te bereiken. Toch liet men de veren nog niet hangen. In juni trachtte Tromp nog eens met de verenigde eskaders het Kanaal open te breken. Het liep uit op de nederlaag bij Nieuwpoort. De Engelse overmacht was te groot. De Engelsen bezaten wel vijftig schepen, waarvan het minste beter was dan de Brederode, Tromp's admiraalschip, en de trots van onze marine. Bij Nieuwpoort verloren wij twintig schepen en de Engelsen geen enkel...... De Ruyter verklaarde ronduit, dat hij niet weer in zee wenste te gaan, tenzij de vloot met meer en beter schepen dan tot nu toe het geval was geweest, werd uitgerust. De gevolgen van de nederlaag bij Nieuwpoort waren zwaar. De Engelsen beheersten nu niet meer alleen het Kanaal, zij waren ook op de Noordzee heer en meester. De Hollandse kust werd geblokkeerd. Geen handelsschepen liepen meer binnen of waagden het, uit te varen. De vissers bleven thuis. De nering lag stil. Het volk morde tegen de regering. Bleek het nu niet duidelijk, dat het systeem van regering foutief was? Dat men weer een eminent hoofd moest hebben? Inderdaad kon het onder een stadhouder beter gaan. Hij was krachtens zijn ambt de enige man, die de vijf admiraliteitscollegiën tot stevige samenwerking kon brengen. Maar zonder hem ontbrak alle samenwerking.
Toch werd het opnieuw uitrusten van de vloot van Tromp niet zulk een lijdensgeschiedenis als men zou verwachten. Dat kwam door de stuwende kracht van Jan de Witt.
| |
Jan de Witt.
‘De gansche werelt is genoechsaem bekent, dat Mr. Johan de Witt is geweest een der grootste Verstanden van onze eeuwe, ja byna sonder weergae; sijnde absoluut Meester der seven vrije Konsten; een subtyl philosooph; een deftigh orateur; een gaeuw poëet; in de wiskunst een tweede Euclides; en om alle dese qualiteiten onder een te begrijpen, een meer als volmaeckt politicus. In sijn studiën was hij wercksaam en onverdrietigh;
| |
| |
in maeltijden seer vroolijck, 't zij met aerdigh spelen op Instrumenten, of op een balet te dansen, of eenige geoorloofde Konsten met Kaert en Verkeer of Schaeckspel; ja met wat een Hovelingh of Politicus volmaeckt; kort, daer was geen exercitie onder de Sonne daer hij sich niet na wist te schicken. Hij heeft in sijn Jongelinghschap sich soo wel in deselve getoont, dat de grootste verstanden daer van hebben getuygt, noyt sijn weergae gesien te hebben: ja so verre, dat een groot Rechtsgeleerde verscheyde male tegen sijn confidenten getuygt, dat een mensch te gering was om so een groot verstant te konnen matigen; en sijn verstant te groot, om van een mensch te konnen bevat worden; sustineerende derhalve bijna onmogelijck dat denselven Johan de Witt sijn eighen en natuurlijcken doot soude konnen sterven.’
Dit werd geschreven vijf jaren na de dood van deze grote raadpensionaris.
De bekwaamste der Hollandse regenten was hij; hun vertegenwoordiger, drager van hun opvattingen en tradities. Het sprak bijna vanzelf, dat hij stamde uit een familie van kooplieden, want zij waren het, die in de Hollandse steden de leiding hadden verworven en haar voor zich wisten te reserveren. Hij was een zoon van Jacob de Witt, de Dordtse regent, die in het scherpe conflict van 1650 was betrokken geweest, en toen naar Loevestein was gebracht. De familie De Witt behoorde sedert tot die groep van regentenfamilies, die het huis van Oranje wantrouwden. Men sprak van de Loevesteinse factie.
De geslachten, die in de eerste jaren van de Tachtigjarige Oorlog op het kussen waren gekomen, hadden lang niet altijd een deftige stamboom. De grootvader van de ‘doorluchte’ drost van Muiden, Pieter Corneliszoon Hooft, was een doodgewone Noord-hollandse schipper. Maar de meeste regenten wisten, als hij, zich spoedig een houding eigen te maken, die paste bij hun nieuwe positie. Zij wisten zich in de grote wereld te bewegen. Wat meer is, zij verruimden hun blik en vermenigvuldigden hun belangstelling. Zij gaven hun kinderen een opvoeding, die hen voorbereidde voor een positie in de wereld, waarvan hun grootouders nog niet hadden gedroomd. Jacob de Witt wist ook wat hij en zijn geslacht betekenden in Dordt en in Holland. Zijn zoons studeerden in Leiden, promoveerden aan een universiteit in Frankrijk, kregen de tijd en de middelen, om Engeland te zien en er in aan- | |
| |
raking te komen met mensen en problemen, die toen de Engelse geschiedenis beheersten. Jan de Witt werd, toen hij 25 jaar was, pensionaris van Dordrecht. Dat betekende, dat hij bezoldigd juridisch adviseur werd van de stad in vaste dienst, een betrekking, die ook enigermate leek op die van een gemeentesecretaris in onze tijd. Als pensionaris vergezelde hij de deputatie der Dordtse vroedschap naar de vergadering van de Staten van Holland en zo kwam hij ook geregeld met de landspolitiek in aanraking. Het was in december 1650, een maand na de dood van Willem II, dat hij zijn ambt aanvaardde. Twee en een half jaar later werd hij raadpensionaris van Holland. In naam de dienaar van de Hollandse Edelmogende Heren, in werkelijkheid hun leider. Dat zij hem kozen, de scherpzinnige, besliste, koele, onverbiddelijke vertegenwoordiger van de Loevesteinse factie, het had zijn reden. De blokkade in de zomermaanden van 1653 maakte het volk onrustig. De positie van de regenten dreigde wankel te worden. De nieuwe raadpensionaris wachtte een dubbele taak. Hij moest de stuwende kracht zijn, die de
admiraliteiten aanzette tot samenwerking en spoed; hij moest tevens voorzichtig een weg zoeken naar de vrede.
Inderdaad is de uitrusting van een nieuwe vloot zijn werk. Hij dreef Holland tot spoed en dit gewest activeerde op zijn beurt de Staten-Generaal. Het moet gezegd worden, dat Tromp nog nooit zo goed van materiaal was voorzien dan toen hij in augustus 1653 weer in zee was. Ditmaal ging het er om, de blokkade te breken. Maar de Engelsen zaten dicht op de kust, en het- was niet aan te raden, een beslissing te forceren, voordat Tromp, die zijn macht in het Zuidwesten had bijeengebracht, zich had verenigd met het eskader van De With, dat bij Texel lag.
| |
Ter Heyde.
De beide vlootvoogden zijn er inderdaad in geslaagd, zich te verenigen. Tromp hield zich in een scherp gevecht voor Wijk aan Zee de Engelsen van het lijf en daarna belette een storm de vijand, de bewegingen van onze vloten te storen. Zo kon De With zich melden bij de vlag van de opperbevelhebber, en de ganse navale macht van de Republiek bond de 10de augustus 1653 de strijd aan tegen de Engelsen. De vloten sloegen zich door elkaar heen. Het admiraalschip van Tromp, de Brederode, verdween in
| |
| |
een wolk van kruitdamp, zo vaak het een vijandelijk schip in een hevige kanonnade passeerde. Tromp zelf liep monter op de hoge campagne heen en weer en dirigeerde de strijd met zijn oude rustige moed. Maar plotseling stortte hij neer, een musketkogel in de borst. Nog slechts een paar hijgende woorden: ‘Ik heb gedaan......’ en vlak daarop zijn laatste boodschap aan zijn mannen: ‘Houdt goede moed......’ Toen was het gedaan. In de masten der vijandelijke schepen zaten scherpschutters, die, als er een open plek was in de kruitdamp, hun kans waarnamen. Zij moesten mikken op de officieren. Een hunner had geluk gehad en de admiraal dodelijk geraakt. Het was het beslissende schot in de slag.
Na het passeergevecht schaarden de Hollandse schepen zich weer achter de admiraal. Zo meteen zou achter uit de Brederode weer de bloedvlag worden uitgestoken, het sein voor de nieuwe aanval. Maar dat sein kwam niet. In plaats daarvan liet Cortenaer, de kapitein van de Brederode, het sein geven, dat hij de commandanten der eskaders aan boord verwachtte. Het schijnt, dat alleen De Ruyter het sein heeft opgemerkt. Toen hij aan boord verscheen, zag hij tot zijn grote ontroering de admiraal dood in zijn hut liggen. Snel besloot hij, dat dit niet op de vloot bekend mocht worden; de admiraalsvlag moest blijven waaien. En de strijd ging verder. Driemaal volgde er nog een felle charge. Toen waren beide vloten zo toegetakeld, dat zij eerst op verhaal moesten komen. Maar het was reeds duidelijk te zien, dat het nadeel aan onze kant was. De Engelse schepen waren veel zwaarder gebouwd en hadden groter artilleristisch vermogen. Tromp was gesneuveld, De Ruyter en Evertsen lieten zich met hun mastloze schepen uit de strijd slepen. Al meer schepen kropen als halve wrakken het Goereesche Gat binnen. Zij hadden geen voldoende verweer en bij een nieuwe aanval zouden zij door de vijand genomen of verbrand worden. Het Rotterdamse landsschip Gorcum was er bij met zijn dode kapitein aan boord, de dappere Warmont, wie in het heetst van het gevecht een been was afgeschoten. Stervend had hij zijn mannen vermaand: ‘Thoont nu doch, mijn lieve Rotterdammerkens, dat ghijluyden het met het vaderland wel meent!’
Wat erger was, ongeveer 25 van onze schepen hielden zich op een afstand en bleken niet meer van plan, aan het gevecht deel te nemen, hoe de grimmige Witte de With, die na het vertrek van Evertsen het opperbevel voerde, hen ook door advies- | |
| |
boten tot hun plicht liet manen. Zij zakten vóór de wind af naar het Noorden.
| |
De terugtocht.
Zó was de situatie, toen des middags om twee uur de Engelsen zich opnieuw gereedmaakten voor de aanval: dicht voor het Goereesche Gat lag onze hoofdmacht, zuidwest daarvan, in de open zee, de Engelse vloot. Zij had bij de aanval op de onzen de wind in de rug. Verder noordelijk lagen onze lijntrekkers, die zich kalmpjes lieten afdrijven. De With kon nu drieërlei doen. Hij kon zich in het Goereesche Gat terugtrekken en achter de zandbanken dekking zoeken. Maar dan zou de vijand zich met al zijn kracht keren tegen die vijfentwintig bangerds daar in het Noorden en zij zouden reddeloos verloren zijn. De With kon ook proberen in een nieuwe, felle charge zich door de vijand heen te slaan. Maar dan liep hij gevaar, van de kust te worden afgesneden. Hij was daar nu te zwak voor. In het begin van de slag had Tromp het plan gehad: doorbreken naar de zeezijde en dan de vijand tegen de kust drukken, waar hij op de zandbanken zou vastlopen. Maar met een halve vloot ging dat niet meer. Daarom koos De With de derde weg, hij drong, al verdedigende, op naar het Noorden en dekte zo de weglopers...... Zij zorgden er voor, dat hij hen niet inhaalde, en zo, met de kudde onwaardigen voor zich uit en de opdringende Engelsen achter zich aan, trok De With terug op Texel.
Zijn tijdig afbreken van het al te riskante gevecht, zijn besluit, om van de vloot te behouden, wat mogelijk was, zijn onverschrokken verdediging aan het hoofd van een al kleiner wordend eskader, het is alles even beleidvol als dapper. Bij deze aftocht naar het Noorden is De With op zijn grootst geweest. Maar bitter merkte hij op, dat deze weglopers al eerder hun plicht hadden verzaakt. Had men ze toen maar opgehangen, dan hadden zij het niet weer kunnen doen.
| |
De blokkade gebroken.
Het kon niet worden ontkend, de Engelsen hadden de overwinning behaald. En toch was het doel van onze actie bereikt. Want de vijandelijke vloot was zo geteisterd, dat zij de thuishaven moest opzoeken. ‘d'Engelsche vloote’, schreef Jan de Witt, ‘heeft seer gedevaliseert de kusten van desen Staedt, die deselve
| |
| |
als belegert ende beset hielde, verlaten.’ Hoe de Engelse vloot was toegetakeld, bleek uit het rapport van een Hamburger schipper, die haar zag, nadat zij geankerd had bij Yarmouth:
‘In de dertig schepen van de voorschreve Engelsche armade als wracken scheenen te liggen, sijnde sommige haere geheele voorschepen open hebbende; mede sommige haere geheele roers ende aghterstevens half af, ende geheel schaedeloos geschoten waeren; ende dat ook eenigen op de sijde van haere schepen beteerde seylen hadden gespykert, soo groot als koetswagens; dat daer meede ses ofte seven schepen wierden gesleept, die masteloos waeren; in somma, dat hy niet genoegh en konde seggen hoe de voorsz. schepen daer uyt sagen, jae dat deselve geene schepen gelijck en waren.’
| |
Het grote verlies.
Maar de dichter Jan Vos schreef in een gedichtje over Tromp:
De lauwren zijn te duur, die wij met Tromp betalen......
Tromp was er niet meer, en dat betekende, dat de vloot geen leiding meer had. Hij was de enige man onder de vlagofficieren, die allen ontzag inboezemde en allen vertrouwen gaf. Hij was een eenvoudig man, met iets patriarchaals in zijn optreden. In vreemde tegenstelling met zijn eenvoud zijn de hoogdravende verzen, waarmee de Nederlandse poëten hem verheerlijkten na zijn dood, Vondel vooraan:
Zoo hielt de Zeevooght van de zeven vrye Landen
Het roer des Oceaens, en tarte voor ons stranden
De doot, den donderkloot, den blixem, en den brant:
Zoo nam de deugt van Tromp de Vlooten op haar tanden.
| |
Harpert Maartenszoon.
Naast de grote oorlogsschepen, ieder met een bemanning van 100 koppen, hadden in 1609 bij Gibraltar ook jachten meegestreden, kleine, snelzeilende oorlogsschepen, met een bemanning van maar 30 man. Ze hadden dikwijls de taak, verkenningen uit te voeren of berichten over te brengen. Een van die jachten is na de slag naar patria gezonden, om aan de Staten-Generaal het
| |
| |
bericht te brengen van de overwinning, en tegelijk twee transportschepen te begeleiden, die de gewonden aan boord hadden genomen. Kapitein van dit jacht was Harpert Maartenszoon van Rotterdam, vroeger te Den Briel.
Hij had zijn oudste zoontje meegenomen op de even gevaarlijke als roemvolle tocht naar Gibraltar. Toen ze Kaap Vincent gepasseerd waren op weg naar de Spaanse zeevesting, kon de vader zijn zoontje feliciteren: de jongste schepeling aan boord van het jacht, dat op de oceaandeining licht vooruitschoof, werd de 23ste april 1607, twee dagen voor de slag, negen jaar! Die jongste schepeling was Maarten Harpertszoon Tromp.
| |
Kleine Luyden.
Het is hier de plaats, om iets op te nemen uit wat Joh. Been, de populaire Brielse archivaris, over Tromp heeft opgetekend.
Frederik Hendrik zou bij Tromp op de bruiloft komen en juist daarom waren enige grote heren erg in de verlegenheid.
‘Want tot de gasten zou natuurlijk ook Tromps moedertje behoren. En hoe kon men nu een mens, dat indertijd haar handen in het zeepsop gestoken had, om voor zulk min volk als matrozen te wassen, aan één tafel zetten met een Prins van Oranje?...... Ja, nu moest toch de Prins op de een of andere wijze gewaarschuwd worden. En door niemand minder dan president Clant van de Staten-Generaal werd daarover een memorie opgemaakt, die nog bestaat.
En toen de Prins van Oranje die memorie gelezen had? Zo klein-dorpelijk soms de Nederlanders wezen kunnen, zo grootscheeps waren de Oranjes soms, die juist daardoor het hart getroffen hebben van de kleyne-luyden.
Hij glimlachte eens, en zei, dat hij natuurlijk op de bruiloft zou komen, waar dat moedertje, dat zich in haar moeilijke jaren zo dapper gehouden had, aanwezig zou zijn. En zo is ook geschied. Maar Tromp noch zijn moeder hebben ooit iets van dat gekonkel afgeweten.’
| |
Reorganisatie.
Intussen zat de regering voor tal van moeilijkheden. Het wangedrag van zoveel kapiteins tijdens de slag bij Ter Heyde kon niet ongestraft blijven. Maar de marinekrijgsraad pakte de zaak
| |
| |
slechts te slap aan, zeer tegen de zin van Witte de With, die onverbiddelijke maatregelen wilde. Maar daarbij betrok hij ook kapiteins in zijn beschuldigingen en verwijten, die uitnemend hun plicht hadden gedaan. Witte de With is misschien de dapperste kerel geweest, die ooit in Nederland een eskader heeft gecommandeerd, maar hij had zulk een onbeheerste, felle, twistzieke natuur, dat van een onzer zeekapiteins als een grote bijzonderheid staat opgetekend, dat hij nooit van zijn leven ruzie met De With heeft gehad. Van doodvonnissen kwam niets; hoe feller De With, hoe onwilliger de overige leden van de krijgsraad. Daarbij kwam, dat sommige kapiteins zich verdedigden met de verklaring die zij met bewijzen konden staven, dat hun schuit zo afgeleefd was, dat zij gedurende een scherp gevecht zou bezwijken, ook al werd zij door de vijand niet geraakt. Want bij een krachtig eigen kanonvuur zakten de kanonnen door het dek! Wie dapperheid vraagt van soldaten, die onvoldoende zijn uitgerust, vraagt het onmogelijke. Want alles, wat op die manier aan geld wordt bespaard, moet met bloed worden betaald.
Zo kwamen de meeste kapiteins er met betrekkelijk lichte straffen af. Eén moest gekielhaald worden, maar om zijn vrij hoge leeftijd werd die straf hem kwijtgescholden. Een ander moest gedogen, dat zijn degen werd gebroken en hem voor de voeten geworpen; bovendien kreeg hij een schop ‘onder den aers’; enkelen werden tot gevangenisstraf veroordeeld.
Veel zwaarder zorgen baarde echter de kwestie van het opperbevelhebberschap; de meest natuurlijke oplossing zou geweest zijn, dat Witte de With de opvolger van Tromp werd. Zijn schitterend gedrag bij Ter Heyde was daarvoor het beste argument. Maar - hij was zo gehaat op de vloot, dat zijn benoeming moest leiden tot volslagen desorganisatie van de marine. Jan Evertsen wilde men alleen reeds niet, omdat hij een Oranjeklant was. De Ruyter is gepolst, maar hij weigerde. Hij begreep terecht, dat aanvaarding van deze post hem terstond twee onverzoenlijke vijanden zou bezorgen: De With en Evertsen.
Toen hebben de Staten van Holland een plan doorgedreven, dat van veel verder strekking was dan het aanstellen van een nieuwe commandant. Zij keerden tot het systeem van voor de dagen van Piet Heyn terug. In plaats van de pikbroek kwam weer de jonker. Een man van ‘qualiteit’, een deftig man met een klinkende naam moest het worden. Hij zou de wedijverige onderbevelhebbers wel zo imponeren, dat ze aan het lijntje liepen. Onder de
| |
| |
heren regenten van die tijd leefde een diepe minachting voor allen, die niet van hun stand waren. Zij hadden zoveel zelfgevoel, dat zij er bij voorbaat zeker van waren, dat de gemene man hen zou ontzien. En zo werd er nu na veel overleg en veel gekonkel een groot heer naar de vloot gestuurd: Jacob van Wassenaar, Heer van Obdam, Honsbroeck, Spierdijck, etc., Ritmeester en Colonel over een regiment Ruyteren, Gouverneur over Stadt en landen van Heusden, etc. etc.. Hij behoorde tot de Hollandse ridderschap. Meer nog dan de andere Hollandse edelen had hij zich weten aan te passen aan het stadhouderloos regiem en meer dan de anderen was hij er voor beloond. Nu werd hij bovendien opperbevelhebber van de vloot en zag daarbij allerlei voorwaarden ingewilligd, waardoor hij veel machtiger en voordeliger positie kreeg dan Piet Heyn of Tromp ooit hadden gekend. Bovendien behield hij de betrekkingen, die hij reeds had.
Zijn sterkste aanbeveling bestond in de ogen van Jan de Witt en de zijnen daarin, dat hij zo goed republikeins was. Hij zou de vloot moeten republicaniseren. De Oranjegezinde geest moest er uit.
Het symbool daarvan was, dat Holland, ondanks protest uit andere provinciën, doordreef, dat op de vloot het Oranje-blanjebleu niet meer zou waaien. De Princevlag werd vervangen door de Statenvlag. Cornelis de Witt, de broer van de raadpensionaris, was ook in deze richting ijverig werkzaam. Hij bewerkte, dat vijf schepen, die voor de admiraliteit van de Maze op stapel stonden, werden omgedoopt. Ze waren reeds genoemd naar prinsen en prinsessen uit het Oranjehuis, maar de namen werden vervangen en het werden de Eendracht, de Holland, de Gelderland, de Utrecht en de Overijsel. De raadpensionaris vernam de herdoping met ‘aangenaamheid’.
Maar de grote heer, die voor de Hollandse regenten deze politiek op de vloot moest doorvoeren, was voor het eigenlijke werk, het commanderen van een vloot, volstrekt onbekwaam. Hij wist het zelf eigenlijk ook wel. Bijna kinderlijk zijn de verzoeken, waarin hij er op aandrong, hem aan boord toch een man te geven, die wèl verstand van zeezaken had, zodat hij op diens koers kon varen. Neen, gezag, gebaseerd op vertrouwen in het beleid van de commandant, het énige gezag, dat, als het er op aan komt, iets betekent, heeft hij nooit gehad. En als vlootcommandant heeft hij nooit iets gepresteerd. Het was een politieke benoeming van de allerslechtste soort. Om Jan de Witt een weinig schoon
| |
| |
te praten, heeft men er wel op gewezen, dat er bij de Engelse marine in die tijd ook wel landofficieren in hoge rangen werden geplaatst, die het er toch niet slecht hebben afgebracht. Maar men vergeet daarbij onder meer, dat de Engelse overwinningen in de regel werden behaald door artilleristische overmacht, dat de Engelse verkenningsdienst slecht was en de tactiek onvoldoende. Maar in elk geval was de keus op Obdam alleen gevallen, omdat hij onder de Hollandse edelen zich het vaardigst bij de nieuwe stand van zaken had aangepast. In de Eerste Engelse Oorlog is zijn onvermogen niet meer gebleken. Het werd vrede. De With had nog een grote koopvaardijvloot naar het Noorden gekonvooieerd; bij zijn terugkeer was de vloot door een storm verschrikkelijk geteisterd; toch werden er plannen gemaakt voor nieuwe, grootse ondernemingen......... Maar de vredesonderhandelingen, die al geruime tijd liepen, hadden eindelijk resultaat.
| |
De balans.
Engeland had de oorlog gewonnen. Maar...... het had de overwinning duur betaald. Want het had daartoe de ganse maritieme macht geconcentreerd in de Noordzee en het Kanaal. En daardoor moest het gedogen, dat de Oostzee en de Middellandse Zee werden ‘vernageld’. Door een - overigens financieel zeer kostbare - overeenkomst met de koning van Denemarken werd de Sont voor Engelse koopvaardijvloten gesloten. Maar erger nog was, wat hun in de Middellandse Zee overkwam. Daar werd hun vloot gedwongen naar Elba te vluchten en daar te blijven. Het volgende voorjaar werd zij bij Livorno vernietigd. Het was een ‘heerlijcke victorie’, waardoor de Hollanders meester werden van de Middellandse Zee en van de negotie. De Nederlandse commandant, Jan van Galen, was in de strijd gesneuveld. Met grote statie is zijn lichaam in Amsterdam begraven en het getal lofdichten, waarin hij wordt verheerlijkt, is buitengewoon groot. Tegenwoordig leeft zijn naam in de herinnering voort, doordat een torpedojager zijn naam draagt. Maar eenmaal had zijn naam in Europa een bijzondere klank. En zulk een klank kréég geleidelijk ook de naam van een zijner kapiteins, nu nog een jonge, soms eigenzinnige man. Maar een zoon van Bestevaer: Kees Tromp. Hij bracht in de herfst van 1653 een deel van de oorlogsvloot naar huis en dekte daarbij een groot aantal rijk geladen koopvaarders. Wekenlang hadden de Engelsen op hem geloerd
| |
| |
en was aan de Engelse bemanning een aandeel voorgespiegeld in de te behalen buit. Toen Tromp de vijand te vlug af was geweest, brak er op de Engelse schepen muiterij uit. Ze waren toch weer ontkomen, die Hollanders. Het herhaalde zich telkens in deze Eerste Engelse Oorlog. Konvooi na konvooi kwam binnen. Onze handel vernietigen, het was niet gelukt. De harde slagen, die onze marine had opgevangen, waren niet tevergeefs geweest. Maar duidelijker dan ooit was gebleken, dat een land met een wereldhandel zich alleen kan handhaven, als die handel beschermd wordt door een sterke marine.
| |
| |
83. Gezicht op Enkhuizen.
84. Gezicht op Hoorn.
| |
| |
85. ‘Een Hoeker op de Neeringh.’ De hoeker was het meest gebruikte scheepstype voor de haringsvangst. Gravure van A. van der Laan.
86. Het inzouten van de haring, nadat deze is gekaakt, d.w.z. bij de linkerkieuw of ‘kaak’ ingesneden en van de ingewanden ontdaan.
| |
| |
87. Gezicht op Archangel. Vignet uit een kaart van Rusland, getekend door Claes Janszoon Visscher.
88. ‘De Vergulde Dolphyn, een Straets-Vaerder.’ Detail van een ets van R. Zeeman.
| |
| |
89. Maarten Harpertszoon Tromp, naar een schilderij van Jan Lievensz. (Rijksmuseum).
90. Witte Corneliszoon de With. Gravure van A. Blotelingh, naar een schilderij van H. Sorch (Rijksmuseum).
| |
| |
91. De slag bij Ter Heyde, naar een schilderij van J.A. Beustraten (Rijksmuscum, Amsterdam).
| |
| |
92. Egbert Meeuwisz. Cortenaer, naar een schilderij van B.v.d. Helst (Rijksmuseum).
93. Jacob van Wassenaer, Heer van Obdam.
| |
| |
94. Johan Evertsen. Gravure van A. Blotelingh, naar een schilderij van H. Berckman (Rijksmuseum).
95. Jan van Galen.
| |
| |
96. Johan de Witt, naar een schilderij van Adr. Hanneman, dat zich in het museum Boymans-Van Beuningen te Rotterdam bevindt.
|
|