Dispereert niet. Deel 2
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 173]
| |
H. Algra
| |
[pagina 175]
| |
1. De dwaalweg naar StuartDe jonge Prins.Willem I had moeten omzwerven als balling, ‘zooals David moeste vluchten voor Saul den tyran’; Maurits was zestien jaar, toen zijn vader viel op de trap van het Princenhof te Delft, en had de moeilijke jaren meegemaakt, waarin het langzaam groeide - bekend is zijn lijfspreuk: tandem fit surculus arbor, eindelijk wordt het rijsje een boom -; Frederik Hendrik had zijn vader nooit gekend, en toen hij zijn ambt aanvaardde, had hij stormachtige jaren doorgemaakt - 'k Heb te veel gesnor van buyen over deze muts sien gaen -, maar Willem II had een jeugd gehad van weelde en zorgeloosheid. Een jeugd tevens, waarin de zon van zijn huis steeg en de toenemende glorie van zijn geslacht het best werd uitgedrukt door zijn eigen vorstelijk huwelijk. Stellig heeft dit invloed gehad op zijn karakter en wijze van optreden. Willem II had een sterk dynastiek gevoel. Hij was een man, die niet geschikt was om te schikken en te plooien, maar die neigde tot de onstuimige daad. Zijn dynastiek gevoel en krachtige activiteit werden vooral gericht door de gebeurtenissen in Engeland. Naast zich had hij een jonge vrouw, Maria Stuart, die nog maar 17 jaar was, toen uit Engeland de tijding kwam, dat haar vader, koning Karel I, ter dood was veroordeeld, en uit de feestzaal van Whitehall had moeten treden op het schavot. Een koning, die zijn hoofd op het blok moest leggen, het was zo ongehoord, het verwekte zulk een huivering door Europa, dat de Engelse puriteinen in hun strijd voor de vrijheid plotseling alle sympathie hadden verloren. De ‘koningsmoordenaars’, zo werden zij in ons land gescholden. | |
Dynastieke politiek.Het was er nu Willem II om te doen, ten bate van zijn geslacht, in Engeland tussenbeide te komen. Zijn zwager Karel II, zoon van de onthoofde koning, werd in Schotland erkend en trachtte van daar uit naar Engeland op te dringen. Willem II steunde hem financieel. Maar de Nederlandse staat bleef neutraal. Zou die er in gemengd worden, dan moest er heel wat gebeuren. Het was alleen mogelijk, wanneer die interventie plaats had als onderdeel van een groot Europees conflict. Willem II begreep dat heel goed. | |
[pagina 176]
| |
Maar de Westfaalse vrede had juist zulk een groot conflict beeindigd en allerwegen wendde men zich tot het vredeswerk. Slechts een restant van dat conflict was nog over, n.l. de oorlog tussen Spanje en Frankrijk. En dus was het volkomen logisch, dat Willem II zich ten doel stelde een uitbreiding van dat Spaans-Franse conflict, door de Republiek weer als bondgenoot van Frankrijk te doen optreden. M.a.w. de situatie, geschapen door het of- en defensief verbond in 1635, moest worden hersteld. De vrede van 1648, waarbij wij in strijd met de afspraak met Frankrijk een afzonderlijke vrede met Spanje sloten, werd hem dan ook steeds meer tot een ergernis. Hij wilde wel al de schelmen, die daaraan hadden meegewerkt, de nek breken, verzekerde hij aan d'Estrades. Men kan niet zeggen, dat deze politiek van Willem II Nederlandse politiek is. Het is dynastieke politiek. Zij onderscheidt zich niet wezenlijk van de staatkunde van grote en kleine staatshoofden van die tijd. De koning van Engeland, Jacobus I, begeerde voor zijn zoon een Spaanse prinses tot bruid, om de grootheid van zijn huis. Toen dat mislukt was, huwde deze zoon, Karel I, met een dochter van de Franse koning, een Maria de Medicis. En de positie van Engeland in de internationale politiek is tientallen jaren beheerst door huwelijksplan en huwelijk. De Franse koning wilde het huis Bourbon maken tot een machtige dynastie, aan het hoofd ener ‘generale monarchie’, die in Europa slechts satellieten naast zich duldde. In 1648 was het Duitse keizerrijk feitelijk ontbonden. Het héétte nog wel het ‘Heilige Römische Reich Deutscher Nation’, maar het is even geestig als juist opgemerkt, dat het noch heilig, noch Romeins, noch een rijk was. De Duitse keurvorsten, hertogen, graven enz., al die grotere en kleinere dynasten hebben door huwelijken, bondgenootschappen en oorlogen gestreefd naar vergroting van de macht en het aanzien van hun huis. En zulk een karakter heeft ook de politiek van Willem II. Dit is een sterke afbuiging van de lijn van Willem I; een afbuiging, die reeds sedert Frederik Hendrik was begonnen. Zij had bij Willem II bovendien deze onaangename bijsmaak, dat zij hem aan de zijde bracht van een dynastie, die de oude Engelse vrijheden niet wenste te eerbiedigen en het Engelse volk wilde terugvoeren in de staat van onmondigheid. | |
Het exempel van de kat.Wat hadden de Hollandse regenten, die tegen Willem II in oppositie | |
[pagina 177]
| |
waren, daar nu tegenover te stellen? Zij wilden neutraliteitspolitiek. Zij hadden geen andere wens dan ‘overal buiten te blijven’. Een van hun schrijvers heeft dat op de volgende wijze beredeneerd en aanbevolen: ‘Princen en Monarchen werden seer wel vergeleecken by Leeuwen, maar Republyken konnen niet beters doen, dan naer te volgen het prijswaerdigh exempel der katte. Namentlik, een kat converseert nooit met vreemde dieren die van sijn aerdt niet sijn; maer blijft ten huyse, ofte geneert sich met andere katten; moeit sich met niemandt, als sijn eygen te beschermen, seggende in sich selfs: koelt niet dat u niet brandt; en 't sijn verraders die my gedurigh toeroepen: Het is een fraaie theorie, maar zulke roemwaardige kunsten als die van de kat waren voor de Republiek onmogelijk. Zij bestond te midden van een aantal monarchieën, die voortdurend een onrustige buitenlandse politiek voerden; zij had haar levensbelangen niet alleen thuis, maar zij was ten nauwste betrokken bij wat rond- | |
[pagina 178]
| |
om de Oostzee gebeurde, hoe Engeland het beginsel van de vrije zee negeerde, welke moeilijkheden er in de Middellandse Zee dreigden. Een land, dat een wereldhandel drijft en alle andere landen als zeevarende mogendheid overtreft, moet een sterke vloot hebben en bereid zijn, overal actief op te treden en zo nodig van zich af te bijten. Het kan niet thuis blijven en rust genieten. Het bleek onze regenten na de dood van Willem II herhaaldelijk. Telkens moesten zij tegen wil en dank meedoen en een coalitiepolitiek improviseren. | |
Afdanking.De vrede van Munster bracht als consequentie mee de afdanking van krijgsvolk. Dat is heel iets anders dan demobilisatie. Dan keren de honderdduizenden naar hun gezinnen terug. Bij een afdanking gaat het om het ontslag van enkele duizenden huursoldaten, die van de oorlog hun beroep hebben gemaakt, en zich afvragen, waar ze een nieuw emplooi kunnen vinden. Een compagnie, die in Nederland afgedankt werd, zou b.v. in dienst kunnen treden van Frankrijk. Enkele dagen na het sluiten van de vrede deed de Prins met de stadhouder van Friesland, Willem Frederik, en de Raad van State een voorstel tot afdanking. Het werd aangenomen, hoewel Holland verder wilde gaan en zich voornam, dienaangaande met voorstellen te komen. In 1643 bedroeg de legersterkte 6950 paarden en 53.080 voetknechten. Na de eerste vermindering in 1648 nog 4340 paarden en 30.490 voetknechten. Daarmee moesten ook bezet worden 15 vestingen en 33 forten. Holland bleef intussen een verdere vermindering van de legersterkte bepleiten en deed dienaangaande voorstellen. De Staten-Generaal, voorgelicht door de Prins, oordeelden, dat die voorstellen te ver gingen. Maar erg veel liepen tenslotte, na enig loven en bieden, de verschillen niet meer uit elkaar. Het scheelde geen vijfhonderd man. Wel was er een vrij belangrijk verschil over de wijze van afdanking. De Prins wilde het kader zoveel mogelijk intact houden. En dat is begrijpelijk. Het leger, dat door Maurits en Frederik Hendrik was opgebouwd, bestond voor een belangrijk deel uit technisch zeer goed geschoolde beroepsmensen. De vestingoorlog had in die tijd geheel het karakter gekregen van ingenieurswerk. Wanneer men deze beroepsmensen liet gaan, konden zij in andere legers gemakkelijk emplooi krijgen. Wie zou niet graag | |
[pagina 179]
| |
willen profiteren van de vakkennis van de beide grootmeesters uit het huis van Oranje? Maar waren ze eenmaal weg, dan kregen we ze bij een eventuele nieuwe oorlog niet weer terug. Dan kon men nieuwe regimenten vormen, maar het zou lang duren, voor die weer een zelfde militaire waarde kregen als wat nu werd afgedankt. Daarom wilde de Prins het aantal compagnieën zoveel mogelijk behouden, maar de getalsterkte per compagnie verminderen. Zo bleef het kader intact. Holland daarentegen wilde gehele compagnieën afdanken. Natuurlijk was het niet alleen de geldkwestie. Was het dat alleen, dan hadden de Staten-Generaal met recht mogen verwachten, dat geluisterd werd naar hun brief van april 1650, dat het verschil jaarlijks slechts bedroeg 250.000 gld., hetwelk van de provincie Holland, ‘(die Godt Almachtigh in Neeringe, Ryckdom ende Welvaert soo overvloedigh heeft ghezegent), veel minder ons erachtens behoort geestimeert te worden’ als de misverstanden, die uit deze moeilijkheden voortkomen, en die reden gaven om te bedenken, ‘dat uyt een kleyne vonck een groot vier komt te ontstaen’. De Heren bleven in hun officiële stukken meest wat vaag - dat hoorde bij de methode van overreding. Maar het ging niet alleen om die twee en een halve ton per jaar. De Staten van Holland wilden een andere politiek dan de Prins. De Prins wilde zijn leger intact houden, om een actieve buitenlandse politiek te kunnen voeren; Holland wilde hem het wapen voor die politiek ontwringen. | |
Om de hegemonie.En dan zat er achter deze kwesties nog een vraagstuk van algemene betekenis, waardoor tevens de verwantschap met de conflicten van 1618 wordt bepaald. Holland wilde zich in de kwestie van de afdanking niet door de andere gewesten laten overstemmen. ‘Achter de ganse strijd schuilt deze vraag: zal Holland de hegemonie hebben, of zal het zich onderwerpen aan de Generaliteit?’ (Fruin) Dat kwam ook aan het licht bij een incident, dat voorviel juist een maand voor het conflict over de afdanking op het hevigst was. De vice-admiraal Witte Cornelisz. de With was in 1647 naar Brazilië gezonden met enige oorlogsschepen om de W.I. Compagnie te helpen. Zonder daartoe last te hebben ontvangen, kwam hij in het voorjaar van 1650 weer thuis. De zaak was daar toch verkeken, vond hij. De Prins als zijn hoogste militaire chef liet hem op | |
[pagina 180]
| |
de Gevangenpoort opsluiten. Maar de Staten van Holland namen daar geen genoegen mee, want De With was Hollands onderdaan en het was een aantasting van de soevereine rechten van Holland, als uit naam der Generaliteit zonder permissie van Holland werd opgetreden...... Kapiteins van De With, die in Amsterdam waren opgesloten, werden op Hollands last vrijgelaten, en om te voorkomen, dat met De With hetzelfde gebeurde, liet de Prins hem maar weer terugbrengen naar zijn logement. | |
De knoop doorgehakt.Juist omdat het zo sterk een prestigekwestie werd, besloot Holland, de knoop door te hakken. Op 4 juni, zaterdag voor Pinksteren, hebben zij ‘met grooten yver, staende vergaderinghe’, brieven gezonden aan twaalf compagnieën paarden en eenendertig compagnieën te voet, dat ze waren afgedankt. Het waren compagnieën, die ‘ter repartitie’ van Holland stonden, d.w.z. die door Holland werden betaald. Het was dezelfde kwestie als tijdens het Bestand. Het repartitiestelsel, waarbij ieder gewest de soidij van een deel der troepen betaalde, wat met zijn quote, zijn aandeel in de generale middelen werd verrekend, dreigde weer het leger in gewestelijke legertjes te ontbinden. Nadat dit besluit was genomen, scheidden de Heren. Verder overleg was dus uitgesloten; er was geen ‘terug’ meer. De volgende morgen, Pinksterzondag, was de Raad van State reeds om half acht bijeen; na de morgenpreek vergaderden de Staten-Generaal. De betrokken compagnieën kregen terstond tegenbevel: zij hadden hun commissie van de Generaliteit ontvangen, en daarom hadden de kapiteins hun compagnieën in geode orde te houden, tot nader order van de Staten-Generaal, Zijne Hoogheid en de Raad van State. Verder werd goedgevonden, dat een ‘seer notabele besendinge’ zou worden gedaan aan alle steden van Holland, om ze tot een ander inzicht te brengen. En tenslotte werd Zijne Hoogheid gemachtigd, om alles te doen wat nodig was, om de Unie te handhaven en de rust te conserveren. Deze besluiten werden genomen bij meerderheid van stemmen, want Holland was natuurlijk tegen. De Prins stelde zichzelf aan het hoofd der deputatie. | |
De bezending.Het werd géén zegetocht. De bezending was notabel genoeg; de | |
[pagina 181]
| |
Prins, drie leden van de Staten-Generaal, twee van de Raad van State en de thesaurier-generaal. En de Prins kwam met een indrukwekkend gevolg van wel 300 officieren. Het eerst ging men naar de oudste stad, naar Dordrecht. Daar kwam het tot een woordenwisseling met de burgemeester Jacob de Witt. In sommige steden was de ontvangst naar genoegen en het antwoord bevredigend; in andere weigerde men de deputatie te ontvangen, en daarbij was Amsterdam. Wel werd Zijne Hoogheid daar aan een banket genodigd, maar hij weigerde: ‘om met elckanderen t'eeten ende te drincken souden wy beter vrienden moeten syn als wy syn’. Na de feitelijke mislukking van de bezending werd er opnieuw onderhandeld en het verschil gereduceerd tot een kwestie van 500 meer of minder. Maar de Prins, geprikkeld, doordat Holland intussen een brief aan de andere gewesten zond, waarin zij hun recht op separate afdanking handhaafden, besloot nu, vooral op aandrang van Willem Frederik, door te tasten. | |
Het zwaard in de weegschaal.Raadpensionaris van Holland was in deze tijd de dichter Jacob Cats, een buigzaam man, die in de fabel van het riet en de eikeboom de levensles gaf: Ghy vrienden, wie je wesen meught,
Weest buyghsaem, 't is een nutte deught.
De 31ste juli werd Cats bij de Prins ontboden; hij vond hem met het rapier op zijde. ‘Mijnheer Cats,’ zo begon de Prins, ‘gij zult verwonderd zijn over hetgeen ik gedaan heb en U zeggen zal. Ik heb niet langer kunnen verdragen, dat enige kwaadwilligen tot ondienst van het land de onenigheid tussen Holland en de andere gewesten hebben gevoed. Ik heb hier zes van de ergste gevangen zitten, en ik heb graaf Willem (Willem Frederik, de Friese stadhouder) met ruiters en knechten naar Amsterdam gezonden. Ga dit aan de Vergadering van Holland vertellen, en zeg hun, dat ik zelf ook naar Amsterdam ga.’ ‘De Heer Cats was niet weynich gealtereert, ende vraeghde nae de namen van de gesaiseerden ende verklaerde dat hy, de Memorie swack hebbende, niet wiste of hy deselve soude konnen onthouden, daer op seyde de Prins schrijftse op, gaende self inde Galderije pen ende inct halen. Ondertusschen sach de | |
[pagina 182]
| |
Heer Cats eens in de spiegel, reasseureerde een weynich sijn couleur ende aensicht, ende de namen opgeschreven hebbende, vraeghde op wat fondament ende last, ende met wat kennis Sijn Hoogheyt het gedaen hadde.’ Dat kon de Prins hem wel vertellen: hij handelde ingevolge de machtiging van de Staten-Generaal om alles te doen, wat hij in het belang van het land nodig achtte. En Cats schreef de namen op, die de Prins hem dicteerde: Jacob de Witt uit Dordrecht, de heren De Wael en Ruyl uit Haarlem, Duyst van Voorhout uit Delft, Keyzer uit Hoorn en Stellingwerf uit Medemblik. De Prins had ze 's morgens bij zich laten komen en toen had de officier ze op zijn last gearresteerd. Spoedig daarop werden zij naar Loevestein ‘verhuisd’. | |
Amsterdam.Intussen was de poging, om Amsterdam te bezetten, mislukt. Het leek niet zo moeilijk. De poorten der stad stonden overdag altijd open en niemand werd gevraagd, vanwaar hij kwam. Vijftig mannen werden uitgezocht, om bij verrassing een der poorten te nemen. 's Morgens in de vroegte zou dan Willem Frederik met de cavalerie de stad binnenrukken en terstond doorrijden naar het stadhuis. En dan zou de Prins zèlf verschijnen om zijn tegenstanders uit het zadel te lichten. Maar de gehele opzet mislukte. In de vroege morgen kwam de Hamburger postbode de stad binnen en vertelde de burgemeester, dat hij in het Gooi honderden ruiters had gezien, die in opmars waren tegen Amsterdam. Natuurlijk was het een grote fout geweest, dat men deze man had laten dóórrijden. De burgemeester Van Swieten stond er alleen voor, de anderen ‘of van huys of kranck of doodt zijnde’. Hij liet de bruggen ophalen, de burgerij in het geweer roepen en geschut op de wallen plaatsen. De troepen van Willem Frederik, die op de Gooise heide verdwaald waren geraakt, kwamen veel later in de nabijheid van de stad dan bedoeld was, en omdat zij niet kwamen opdagen, hadden de mannen, die een der poorten moesten vermeesteren, dit nagelaten. De verrassing was volkomen mislukt. | |
Brief van de Prins.Maar Willem Frederik had een brief bij zich, die hij, in Amster- | |
[pagina 183]
| |
dam aangekomen, en nadat hij dus militair in de stad de situatie meester was, aan de magistraat had moeten overhandigen. De brief begon beleefd: ‘Erntfeste, Voorsienige, seer Discrete bysondere goede Vrienden.....’ En dan kwam de boodschap: ‘Lestmael in u Stadt sijnde, voor den dienst van 't Landt, sijn wy soo vreemdt van U.L. bejegent geweest, dat om diergelijcke niet meer onderworpen te wesen, hebben Graef Willem van Nassauw met sijn by-hebbende Troupes in U.L. Stadt willen schicken, met ordre, om alles daer in ruste en stilte te houden, op dat het ghene wy U.L. noch voor te dragen hebben, den dienst van 't Landt raeckende, ons niet door eenighe qualijck geintentioneerde en kome belet te worden. Daer toe wy dan van U.L. begeeren de goede kant te willen houden. En ons hier op verlatende, bevelen wy U.L. in de protectie des Alderhoochsten, ende verblyven U.L. goede Vrient, G.P. d' Orange.’ Nu lag Willem Frederik vóór Amsterdam, met zijn troepen en de brief. De soldaten kon hij niet binnen krijgen, de brief wel. En daarom maar eens proberen, wat die zou uitwerken. Een edelman bracht hem naar het stadhuis. De heren zouden een deputatie, die verklaarde, dat er nog geen antwoord op de brief kon worden gegeven, en dat Willem Frederik niet moest proberen, de stad dichter te naderen, want anders zouden ‘hare Achtbaerheden’ genoodzaakt zijn, de stad met alle middelen en wapenen, die God en de natuur haar hadden verleend, te verdedigen. | |
Geen couragie.Amsterdam scheen sterk te staan. Door zijn natuurlijke ligging was het een der best verdedigbare plaatsen van de wereld. Als het begon met inundaties, moest het wel onneembaar worden geacht. In elk geval zou een beleg vele maanden duren. En dat betekende een complete burgeroorlog. Er was geen sprake van, dat de Prins en zijn raadgevers dat zouden kunnen of willen riskeren. De mislukking van de verrassing was voor de Prins inderdaad een echec, dat zijn gehele positie in gevaar bracht. En toch - hij is als overwinnaar uit de impasse gekomen. Want | |
[pagina 184]
| |
de Amsterdamse regenten waren niet van plan, het tot het uiterste te laten komen. Zij vormden geen hecht aaneengesloten gemeenschap, verbonden door beginselen en idealen. Zij waren onderling verdeeld in verschillende belangenkongsi's, die altijd tegen elkaar kuipten. Geld en macht waren bij deze kooplieden, die op het raadhuis terechtgekomen waren, twee begrippen, die elkaar voor een groot deel dekten. Hun onderlinge veten zijn vermengd met broodnijd en gekruid met familietrots; ze doen in hun erfelijkheid en felheid denken aan Middeleeuwse partijschappen. In het prachtige werk van Johan E. Elias ‘De vroedschap van Amsterdam, 1578-1795’, wordt van het antagonisme tussen de regentenfamilies Pauw en De Graeff gezegd: ‘In 1669 verzette zich de weduwe van Cornelis de Graeff, Catharina Hooft, met hartstochtelijke ijver tegen het voorgenomen huwelijk van haar zoon Jacob de Graeff met de enige dochter van de President van 't Hof van Holland, Adriaen Pauw. Zo dit huwelijk doorging, wilde zij haar zoon onterven en zou zij hem als een onwaardig lid afsnijden, dreigde zij. Tegen het jonge meisje had zij niets: de enige reden van haar misnoegen was “dat zij de Pauwen gantsch niet lustte”.’ | |
De Bickers.De leiding in de Amsterdamse magistraat hadden in 1650 de Bickers, die tijdens Frederik Hendrik het geslacht Pauw uit de leiding hadden gedrongen. De Bickers waren een ondernemende, trotse en rijke familie. Andries Bicker, de ‘stug-hooghartige en indrukwekkende verschijning, met de barse, doorpriemende ogen en de uitdrukking van onverzettelijke energie om de strenge mond’, was in de laatste jaren van de 80-jarige oorlog de grote tegenstander van Frederik Hendrik geweest. Hij en zijn drie broers hadden ieder hun handelsgebied: Andries handelde op Moscovië, Jacob op de Oostzee, Cornelis op Amerika en Jan op de Middellandse Zee. Jacob maakte bovendien naam als scheepsbouwer; op het ‘Bickerseiland’ in het IJ legde hij een scheepstimmerwerf aan en bouwde er voor zichzelf een ‘huis als een kasteel, waar zijn wapen op de gevel pronkte, met een pakhuis er naast, en een hoge toren van drie verdiepingen, die uitstak boven de huisjes, pakhuizen en scheepstimmerwerven, waarmede hij van 1633 tot 1643 het eiland liet voltimmeren’. De Bickers hebben veel geld verdiend door handel met de vijand, | |
[pagina 185]
| |
en zij deden het mede, om Prins Hendrik dwars te zitten. Zij bouwden schepen, die ze te Cadix tijdens de 80-jarige oorlog aan de koning van Spanje verkochten; zij hebben ‘ongelijck veel schepen met oorlogs-gereetschap en Kanon, Kruit, Loot, Lonten, Touweck ende diergelijke gemaekt ende verkocht tot behulp van de Koning van Spanjen’. Zij voorzagen Duinkerken van ammunitie; in 1646, toen Andries Bicker gedeputeerde was in de Staten-Generaal, sloot hij met Spanje een contract tot transport van enige millioenen aan zilver ter betaling van de Spaanse troepen in de Zuidelijke Nederlanden. In een pamflet van 1650 wordt de lezer gezegd, ‘dat gy qualijck een eer-ampt sout kunnen noemen, of binnen of buiten Amsterdam, Amsterdam raeckende, dat van de Bickers of ten minste van vermaegschapte aen de Bickers niet bedient en wort; vraegt gy, wie is Bewinthebber van de Oostende West-Indische Compagnie; wie afgesonden in den Hage ter vergaderinge van de Staten? wie Borgermeester? wie Schepen? wie Coronel van de Borgerije? wie Dijk-graef van het waterrecht? en vraegt noch so vry tienmael van andere Ampten, ende ik sal sonder leugen altijt mogen antwoorden: Bickers!’ Maar de gevolgen bleven niet uit, en hetzelfde pamflet zegt, dat zij bij de burgerij niet geliefd, maar verdacht en gehaat zijn. Maar Vondel heeft ijverig hun lof gezongen: De stralen van de Kroon, die op stats wapen flickeren,
Verworven door het gout van 't eerlijck bloet der Bickeren,
Getuigen d'oudeGa naar voetnoot1) en deught en staet van dit geslacht ...
| |
De ontknoping.De troepen van de Prins lagen voor Amsterdam, de stad zou zich verdedigen..... Zo was de situatie op 30 juli. De 3de augustus werd er een traktaat tussen de stad en de Prins getekend, waarbij de laatste zijn zin kreeg. Dat was alleen mogelijk, doordat de regenten onderling in fracties verdeeld waren. Direct nadat de bedreiging van Amsterdam een feit was, stelde de medeburgemeester van Andries Bicker, Oetgens, zich in contact met de Prins en bood zijn onderwerping aan. Toen een deputatie uit de Amsterdamse | |
[pagina 186]
| |
regenten zich bij de Prins vervoegde, om diens condities te vernemen, wist deze, dat hij in de Amsterdamse raad op stille en openlijke steun kon rekenen, als hij zich keerde tegen de Bickers. En daarom kleedde hij zijn eisen zo in, dat hij tevreden zou zijn, als de stad in het conflict over de afdanking haar oppositie opgaf en de Bickers uit hun ambten verwijderde. Toen deze heren merkten, dat hun collega's bereid waren, hen op te offeren, hielden zij de eer aan zichzelf en bedankten ‘ten dienste van de Stad’. Zo werd het traktaat gesloten; in een separaat artikel werd bepaald, dat de Bickers buiten bediening zouden blijven, ‘buyten beswaer ende krenckinghe van hare persoonen ende goederen’. De vier afgevaardigden van Amsterdam bleven bij de Prins eten. Zij hadden, zo zeiden zij, het element des waters tot hun bondgenoot gehad, maar de Prins antwoordde, dat hij over het element des vuurs beschikte, hetgeen al lachende passeerde. Zo eindigde de tragi-comedie van Amsterdam met een gezellige maaltijd. Vondel mocht naar aanleiding van deze gebeurtenissen de Prins rekenen onder de monsters zijner eeuw, de weerstand van het Amsterdamse patriciaat miste alle bewogenheid en kracht, die op de pamfletjes van Vondel zou moeten corresponderen. | |
De Loevensteyners geslaakt.Toen Amsterdam het hoofd in de schoot had gelegd en dus het centrum van de sterkste weerstand niet meer bestond, konden de heren uit de andere steden worden geslaakt. Zij hadden op Loevestein weinig contact met de buitenwereld gehad, maar Jacob de Witt had toch zijn zoon Johan kunnen spreken. En beide energieke mannen waren het er over eens: het been stijf houden; geen knieval doen. Onder de gevangenen waren er ook, die zich minder resoluut toonden. De een na de ander kwam intussen tot de verklaring, dat hij bereid was, ambteloos te blijven, en zo gingen binnen enkele dagen de poorten van het oude kasteel weer voor hen open. Maar het gebeurde bleef haken in de herinnering en al zal het wel een legende zijn, dat Jacob de Witt zijn zoon voortdurend opwekte: Gedenk aan Loevensteyn, toch zijn de gebeurtenissen in 1650 oorzaak geweest, dat in sommige regentenkringen een vete-gevoel tegen het Oranjehuis bleef leven. | |
De Prins sterft.De Prins heeft geen gelegenheid gehad, van zijn overwinning | |
[pagina 187]
| |
te profiteren. Er zijn aanwijzingen, dat de regentenoppositie in Holland zich trachtte te herstellen, zodat een nieuwe krachtproef mogelijk werd. Wat de buitenlandse politiek betreft, de Prins trachtte verder te gaan in de richting van samenwerking met Frankrijk en wist te bereiken, dat de Staten-Generaal hun bemiddeling in de Spaans-Franse oorlog aanboden, maar zonder bedreiging aan het adres van Spanje. Er is onder de historici veel te doen geweest over een ontwerp-traktaat met Frankrijk, waarin de Prins beloofde, te zorgen, dat vóór 1 mei 1651 de Republiek de vijandelijkheden met Spanje zou heropenen, maar het is bewezen door Prof. Fruin in een meesterlijke kritiek, een der scherpzinnigste vertogen, ooit door een Nederlands historicus geleverd, dat dit zgn. traktaat niet meer is dan een Frans ontwerp, terwijl het de vraag is, of de Prins het zelfs wel ooit heeft gezien. De dood heeft hem ook zo vroeg verrast. In augustus waren de moeilijkheden over de afdanking opgelost. In november slonk zijn leven in enkele dagen weg. In het laatst van oktober was hij met zijn neef Willem Frederik op de Veluwe op de jacht. Hier had hij een landgoed te Dieren gekocht voor ƒ 150.000. De 28ste oktober werd hij ziek. Per schuit vervoerde men hem langs de Rijn en Lek naar Rotterdam en via Delft naar Den Haag. Daar constateerden de doctoren spoedig de kinderpokken en lieten de patiënt zweten, zoals toen gebruikelijk was, al schijnt het een averechtse geneeswijze geweest te zijn. Desondanks hield de patiënt zich goed en het scheen, dat het wel zou gaan. Maar op zondag de 6e november kwam er 's avonds binnen een half uur zulk een ernstige wending, dat men ‘alles quaets’ begon te vrezen; de moeder van de Prins werd verwittigd; een predikant ontboden. Een paar uur later was het afgelopen. Ds. Sterremont en de omstanders hadden zich op de knieën geworpen, om te bidden; toen ze opstonden, was de mond reeds gesloten, en zagen zij ‘met eenige weynige snikken dien jongen vorst sijne ziele ten Hemel senden, die hem, niet tegenstaende de klachten, tranen, ende het suchten van sijn trouwe Dienaren, ende d'andere die daer tegenwoordigh waren, den lust van weder te keeren benomen heeft’. Vierentwintig jaar was de Prins oud; acht dagen na zijn dood werd zijn eersteling geboren, Willem Hendrik, die later in de geschiedenis als Willem III een Europese naam zou verwerven. 't Gerucht van 's Prinsen dood liep zeer snel; 's morgens om drie uur wist men het reeds te Amsterdam. | |
[pagina 188]
| |
‘Aldaer wiert om dese tijdingh seer mildelijck in d'Arme-Bus ghegheven: ende onder andere wierden eenighe stucken Goudt neffens dit ghedicht by de Diakens onder Praedicatie vergadert, De Prins is doodt,
Mijn Gaef vergroot,
Noyt blijder Maer
In tachentigh Iaer.’
En Jacob de la Court te Leiden, een der pamflettenschrijvers, die het bewind der regenten verdedigden, schreef later: ‘Godt de Heere heeft ons ghegeven vrede met Spanjen, en weg gerukt onzen Kapitain Gener., sonder een bejaarde soon ofte bequaem successeur na te laten, hetwelk de twee gewenste saecken schenen te sijn die oyt de Hollanders van Godt de Heere konnen bidden...’ Zelfs Vondel was blind voor het tragische van dit sterfgeval en stortte zijn hoon uit over de dode: ‘Maar Izegrim ging t'huis, gezuivert door de pokken.’
| |
Revanche.Onmiddellijk namen de Staten van Holland hun maatregelen. De uitgestoten regenten kwamen op hun oude posten terug, Jacob de Witt te Dordrecht reeds na twee dagen. Ondertussen ondervonden de Bickers weldra, dat zij niet konden hopen op een volledige herovering van hun oude machtspositie. Hun eigen bloedverwant Cornelis de Graeff van Zuidpolsbroek, een man, die zijn eigen gedachten had, was er in geslaagd de leiding te nemen, en zorgde er voor, dat ze in zijn handen bleef. De Staten van Holland lieten tegelijk duidelijk blijken, dat zij geen stadhouder weer begeerden. De bevoegdheden van deze functionaris trokken zij aan zich of delegeerden zij aan de stemhebbende steden. Tegelijk nodigden zij de Staten van de andere gewesten uit, naar Den Haag te komen voor het houden van een Grote Vergadering. De bedoeling was eigenlijk, dat de Staten der gewesten tijdelijk hun vergaderingen naar Den Haag zouden verleggen. Waren zij compleet aanwezig, dan konden ze immers onmiddellijk beslissen, zodat de tijdrovende ruggespraak werd voor- | |
[pagina 189]
| |
komen. Maar de Staten zonden slechts brede deputaties, of volstonden met het zenden der gewone afgevaardigden. Het verzoek van Holland, bij de uitnodiging gevoegd, om vóór dit gezamenlijk beraad geen verandering in de regering te brengen, werd in het Noorden niet opgevolgd. In Groningen verscheen een Friese deputatie, om Stad en Lande de Friese stadhouder te recommanderen en inderdaad werd Willem Frederik aldaar met algemene stemmen tot opvolger van Willem II gekozen. Drente volgde het voorbeeld. De Friezen wilden het nu ook in Overijsel proberen, maar dat ried Willem Frederik af. De moeder en grootmoeder van de kleine Willem Hendrik zouden er een offensie in zien. Zij namen het hem toch al kwalijk, dat hij in Groningen en Drente het stadhouderschap had geaccepteerd en meenden, dat hij daardoor de toekomst van de jonge Prins in de weg stond. | |
Theorieën van Vader Cats.Toen Willem Hendrik werd geboren, was er in Den Haag een vreugdebetoon met klokgelui en het vlammen van pektonnen, alsof er een troonopvolger was geboren. Maar de raadpensionaris Jacob Cats gaf de volgende theorie ten beste: ‘dat in een Kerck of groot Paleys waren Pilaren ende Kroonen of groote Kandelaers, desgelijcks in desen Staet; dat de Pilaren waren de Provintien ende Staten van dien; dat de Prins was een Kroon of groot Kandelaer geweest, veel lichts ende ornament hadde ghegeven. Maer dat het verlies van dien Luchter licht kon worden verset: dewijle alle Pilaren bleven, ende die soo wel den Kandelaer als de Kaerssen konden ende mosten bybrenghen.’ En toen de Grote Vergadering in 1651 was geopend in de Ridderzaal, hield hij namens Holland een rede, waarin hij opnieuw een bloemrijk advies over staatkundige vraagstukken gaf. Hij herinnerde er aan, dat men in dezelfde zaal bijeen was, waar Philips II was afgezworen, wees naar de trofeeën en zegetekenen, die ‘over yders Hooft syn swevende’ - de vaandels, op de Spanjaarden veroverd, die in de zaal hingen -, en zei, dat er drie punten moesten worden behandeld: de Unie, de Religie en de Militie. De eerste twee punten zouden geen moeilijkheden opleveren, en deliberatie zou eigenlijk alleen het derde punt geven. Het ambt van kapitein-generaal was door de dood van Willem II vacant. En | |
[pagina 190]
| |
nu adviseerde Holland bij monde van Cats, geen opvolger te benoemen, maar de gedachten te laten gaan ‘op een forme van Regeeringh in het Militaire na 't Exempel van de oudtste Republique die in de werelt oyt bekent is geweest, te weten van de Hebreen, dat is Godes eygen volck self, die van de tijdt af dat sy uyt Egypten sijn ghetoghen tot den tijdt der Koningen toe, wesende omtrent vier-hondert en vijftich Jaren noyt vasten Gouverneur of Capiteyn Generael, niet tegenstaende deselve in geduyrige Oorlogen waren, en hebben gestelt, maer alleen op elke tocht dieder te doen was een Hooft ofte Veldoverste verkoozen, ende wert deselve Republijcke by de gheleertste schrijvers gants seer met desen Staet om verscheyde redenen daer toe dienende gheoordeelt over een te komen, ghelijck oock de forme van deselve by de wijste Natien hier voormaels, ende oock op den dach van huyden is nagevolght, als eertijdts by de Romeinen die van Atheenen ende Lacaedemonien ende in onsen tijdt by de Venetianen, Switsers, Genua, ende andere in desen jeghenwoordigen tijdt’. | |
Holland triumfeert.Op dit punt behaalde Holland een volledige overwinning. Het exempel der Hebreeën werd gevolgd en dus werd er geen nieuwe kapitein-generaal aangesteld. De troepen mochten alleen verplaatst worden als het gewest, dat ze betaalde, het goedvond. Een concentratie van troepen als die tegen Amsterdam in 1650 was dus voortaan onmogelijk. Zo werd het leger praktisch ontbonden in zeven gewestelijke korpsen. Wat de religie betreft, er kwamen 5 predikanten, die, mits kort, mochten zeggen, wat de kerken op het hart hadden. En overeenkomstig haar wensen werd de Gereformeerde religie in aansluiting aan de beslissingen van Dordt gehandhaafd. De plakkaten tegen de ‘Pausgezinden’ bleven van kracht. Intussen was de tijd van Cats voorbij. Hij was te buigzaam geweest in de dagen van Willem II en behoorde eigenlijk niet tot de factie, die nu de boventoon voerde. Om de gramschap van Amsterdam te bezweren, had hij de aansprakelijkheid voor het gebeurde van 1650 ter sprake gebracht, in de hoop, dat de moeilijkheden, die daardoor anderen bedreigden, de aandacht van hem zouden afleiden. Maar Cornelis de Graeff, die de Amsterdamse politiek | |
[pagina 191]
| |
leidde zonder fanatisme, wilde van het oprakelen van die dingen niets weten. De Oranjepartij bleef er hem dankbaar voor. Cats zag zich genoodzaakt, zijn ontslag te vragen en toen hij probeerde, als compensatie een ander ambt te krijgen, sneed Amsterdam hem ook daarbij de pas af. Zijn opvolger werd Adriaen Pauw, die het ambt ook reeds tijdens Frederik Hendrik had bekleed, maar toen door de Stadhouder was weggewerkt, door hem het gezantschap te Parijs op te dragen. | |
De Oranjepartij machteloos.De aanhangers van het Huis van Oranje moesten het machteloos aanzien, dat de Loevesteinse factie over de gehele linie zegevierde. De predikanten mochten met Bijbelse voorbeelden op vernuftige en vaak overdreven wijze hun verknochtheid jegens Oranje op de kansel uitspreken; de grote meerderheid en het eenvoudige volk mocht Oranje in 't hart blijven dragen; de krachten die hier scholen, bleven latent. Want er was geen leiding, er was geen program. Op sentimenten bouwt men geen staatkunde. Een jammerlijk verschijnsel was daarbij, dat de belangen van het kleine prinsje werden geschaad door verdeeldheid onder zijn naaste verwanten. Zijn moeder was een stugge, hooghartige Stuart, die alleen dacht aan de belangen van haar huis. De vrienden en dienaren van dat huis onderscheidden zich door een verwatenheid, die ergerlijk is. Toen Prins Willem II, de zwager van Karel II, die zich koning van Engeland noemde, maar er, behalve in een uithoek van Schotland, niets te vertellen had, zou worden begraven, achtte een der dienaren van Stuart het beneden de rang van zijn koning, dat die zich liet vertegenwoordigen op de begrafenis van ‘een klein Prinsje, niet van koninklijken bloede’. En dàt tegenover Willem II, die zich bijna geruïneerd had om het huis Stuart te helpen. Toen Louise Henriëtte in Den Haag kwam, ging zij haar neefje, de kleine Prins, zien onder kerktijd, terwijl de moeder naar de kerk was, omdat deze haar anders uit de hoogte zou behandelen. Het bedenkelijkste was, dat deze familieveten een grote rol speelden bij de regeling van de voogdij van de Prins. De Princesse-Royale, de moeder dus, wilde die alleen in handen hebben; Amalia van Solms streed er voor, dat ook de familie van de overleden vader invloed zou hebben. Zij wist te bereiken, dat Maria eindelijk haar schoonmoeder en de keurvorst van Brandenburg als medevoogden aanvaardde. Hoe ongelukkig het er intussen met | |
[pagina 192]
| |
het Oranjehuis uitzag, is misschien het best geformuleerd door Prof. Geyl met deze woorden: ‘Zonder twijfel was het in elk geval, als men het uit een oogpunt van nationaal belang beschouwt, hoogst bedenkelijk, dat de macht en de invloed van Oranje in handen waren geraakt van een jonge vrouw van generlei persoonlijke bekwaamheid, maar met een ruim aandeel zowel in de koppigheid als in de lichtzinnigheid der Stuarts, een vrouw, die een weldra weer voortvluchtig Engels koning als het hoofd van haar huis erkende en om zijn “bevelen” vroeg, die zich Engels voelde, bij voorkeur Engels sprak en anders Frans (het Nederlands werd zij nooit goed machtig), die dan ook met de jaren meer haat tegen land en volk begon te koesteren en tevens de aanhankelijkheid van de vrienden van haar geslacht op een zware proef stelde door haar onverschilligheid en haar hoogmoed.’ Haar houding was een symbool. Oranje, eens zo diep en vast geworteld in de natie, dreigde daaruit losgewrikt te worden. Het Oranjehuis scheen in een vazallenverhouding tot Stuart te geraken. | |
[pagina *45]
| |
70. Balthasar Bekker, gravure van A. van Zylvelt.
71. Titelblad van ‘Den Byencorf der H. Roomsche Kercke’ van Marnix van St. Aldegonde.
| |
[pagina *46]
| |
72. Prins Willem II en Maria Stuart, naar een schilderij van Anthonie van Dyck (Rijksmuseum).
| |
[pagina *47]
| |
73. Jacob Cats, naar een schilderij van M.J. van Miereveld (Rijksmuseum).
Aan de vier hoeken van de rijk gebeeldhouwde lijst afbeeldingen van Homerus, Virgilius, Ovidius en Horatius. Het onderschrift luidt: ‘Als ick dit beelt aensie en van mijn eerste Jaren, Soo leer iek dat de Tijt Verloopt gelyck de baren. De Jeucht is maar een blom, de mensche nietich gras, 'k en was niet dat ick ben, 'k en ben niet dat ick was. Dat ick was en is niet meer, Dat ick ben is wonderbeer. Dat ick naemaal weesen sal, Lieve Godt, dat is et al.’ 74. Vergadering van de Staten-Generaal in de Grote Zaal van het Binnenhof, naar een schilderij van D. van Delen (Rijksmuseum).
| |
[pagina *48]
| |
75. Een bladzijde uit Jacob Cats' ‘Spiegel vanden Ouden ende Nieuvven Tijdt’, typerend voor het moraliserend karakter van 's mans werk, dat hem de bijnaam Vader Cats bezorgde.
76. Enkele geïllustreerde bladzijden uit Jacob Cats' ‘Spiegel vanden Ouden ende Nieuwen Tijdt’.
‘Als morsige lieden kuys worden so schuerense de panne van achteren.’ | |
[pagina *49]
| |
‘Daerder veel smeden moetmen slach houden.’
‘De gansen krijghen den kost, maer sy moetense plucken.’
| |
[pagina *50]
| |
77. Andries Bicker, burgemeester van Amsterdam, naar een schilderij van B.v.d. Helst (Rijksmuseum).
78. Jacob de Witt, burgemeester van Dordrecht, naar een schilderij van Nic. Maes (Dordrechts Museum).
| |
[pagina *51]
| |
79. Prins Willem II, naar een schilderij van Willem van Honthorst (Rijksmuseum).
80. ‘Onderhandeling tusschen twee Afgevaardigden der Regeeringe van Amsterdam en Graave Willem Fredrik van Nassau, voor de Hofstede Welna aan den Amstel, in 't jaar 1650.’ Gravure van Simon Fokke (Atlas van Stolk).
| |
[pagina *52]
| |
81. Willem Frederik van Nassau. Gravure van A. Blotelingh, naar een schilderij van P. Nason (Rijksmuseum).
82. Adriaen Pauw. Gravure van P. Holsteyn, naar een schilderij v. Gerard Terborch.
|