| |
| |
| |
3. Het werd een bestand
Galeien.
Het was de kracht der Republiek tegen de Spanjaarden, dat zij de zee beheerste. Maar die heerschappij vorderde waakzaamheid en had meer dan eens het karakter van een guerrilla. In de Zeeuwse wateren, waar zij Sluis als een geschikte operatiebasis hadden, brachten de Spanjaarden galeien in de vaart. Deze schepen leenden zich er goed voor, om bij windstilte de zeilschepen te verrassen. In het nauwe vaarwater schoten zij tussen de eilandjes en schorren plotseling te voorschijn.
De Staten besloten, naast hun snelle zeilschepen ook galeien in de vaart te brengen, om bij windstilte het initiatief niet aan de vijand te laten. Als roeiers dienden krijgsgevangenen en gedetineerden. Elke dag kregen zij twee pond roggebrood en een half pond kaas. Met een groot vaartuig, de ‘Zwarte Galei’, te Dordrecht gebouwd, werd in een mistige nacht van november 1600 een zeldzaam bravourstukje uitgehaald. Door enige jachten vergezeld, gleed het schip de Scheldestroom op tot voor de kaden van Antwerpen; de matrozen besprongen daar het Spaanse admiraalschip, een driedekker, overmeesterden het en sleepten het met nog een aantal andere schepen weg. Toen de schepen vermeesterd waren en de terugtocht begon, bliezen de trompetters het ‘bekende deuntjen’ Wilhelmus door de nacht en vele burgers van de oude koopstad, die in hun hart voor de vrijheid waren, herkenden na vijftien jaar de oude melodie en ‘brachten zich, niet zonder gevoeligheid, de vorige dagen te binnen’. Wilhelm Raabe heeft dit avontuur tot een pakkende novelle verwerkt.
Twee jaar later was Frederik Spinola commandeur van de Spaanse galeien in Sluis. Hij vatte het stoute plan op, Walcheren te vermeesteren. Altijd lokte de Spanjaarden de idee, de Scheldemond open te breken. Bij windstilte voer hij uit in de verwachting, dat de Zeeuwse zeilschepen geen kans zouden hebben te manoeuvreren. Maar de nazaten van de Geuzen onder Joos de Moor weerden zich goed en toen de wind opstak, waren zij spoedig meester van het terrein. Het Spaanse flottielje werd vernietigd en de bevelhebber sneuvelde.
| |
| |
| |
Ambrosius Spinola.
Deze overwinning bezorgde de Republiek een onverbiddelijke en felle vijand, Ambrosius Spinola, een broer van Frederik. Hij wilde de dood van zijn broer wreken. Deze bekwame en rijke Genuees, gunsteling van de Spaanse koning, die 9000 soldaten wierf op eigen kosten, stelde Albertus geheel in de schaduw en bleek een evenknie van Maurits.
Zijn grote succes was de verovering van Ostende. Het beleg had al vele maanden geduurd, toen hij het commando aanvaardde. Er was het Zuiden veel aan gelegen, deze stad te veroveren en Vlaanderen bracht er gewillig de zwaarste lasten voor op. Want Ostende was Vlaanderen een doorn in het vlees. De Staatse troepen brandschatten n.l. van daar uit heel het Vlaamse land.
Het beleg heeft lang geduurd. Want de Spanjaarden konden de stad alleen van de landzijde insluiten. De weg over zee bleef open en voortdurend werden versterkingen aangevoerd. Zo werd het een eindeloze strijd om schansen, waarachter telkens weer tijdig een nieuwe schans werd opgeworpen. Spinola verzamelde een staf van Italiaanse ingenieurs in zijn hoofdkwartier en telkens werden er nieuwe oorlogsmachines uitgevonden. De Staten trachtten Maurits te bewegen, opnieuw een expeditie naar Vlaanderen te leiden, maar hij weigerde opnieuw zulk een tocht te riskeren. Liever zocht hij zijn kracht in afleidingsoffensieven aan de Rijn. Eindelijk, in 1604, capituleerde Ostende, en trok de bezetting af met krijgsmanseer. Het beleg had Spinola veel roem gebracht, maar onze tegenstanders waren aan het eind van hun financiële krachten. En de betekenis van het succes was zeer verkleind, doordat Maurits intussen, ook in 1604, zich meester maakte van Sluis, waardoor de guerrilla op de Schelde een einde nam.
| |
Offensief ter zee.
Terwijl zo de oorlog te land door Maurits steeds meer defensief werd gevoerd en het initiatief aan Spinola werd gelaten, besloten de Staten-Generaal tot een offensief ter zee. In 1603 was koningin Elizabeth van Engeland gestorven. Altijd had zij met Spanje in vijandschap geleefd. Maar Jacobus Stuart van Schotland, die haar als Jacobus I opvolgde, trachtte tot een verzoening met Spanje te komen, wat hem in 1604 gelukte. Zelfs was er sprake van, dat zijn oudste zoon zou huwen met een Spaanse prinses. De Engelse kooplui hoopten nu, de Nederlandse handel uit Spanje en de
| |
| |
nevenlanden te overvleugelen. Philips III wilde daartoe meewerken door de Nederlandse koopman de toegang tot de Straat van Gibraltar te beletten. Er was dus alle reden, om Spanje althans maritiem zo ferm mogelijk aan te pakken.
In 1605 ging een eskader onder Willem de Zoete, heer van Haultain, patrouilleren in het Kanaal, omdat men vermoedde, dat Engeland de neutraliteit schond. Spaanse soldaten werden n.l. uit Spanje naar Engeland verscheept, en bleven daar, tot wind en tij gunstig waren, om ze snel over te zetten naar Vlaanderen, zonder dat de Nederlandse marine tussenbeide kon komen. Het bleek inderdaad, dat het vermoeden juist was, dat Engeland op deze wijze de Spanjaarden bevoordeelde. Haultain slaagde er in, een aantal Spaanse soldaten te pakken te krijgen, die de voeten werden spoeld.
Het volgende jaar werd hij tweemaal met een eskader uitgezonden, om voor de mond van de Taag te kruisen en de verbindingen tussen Spanje en de Indiën zo te bedreigen. Hij schoot echter lelijk te kort in zijn beleid, hield zijn schepen niet bij elkaar en leed een nederlaag tegen een sterke Spaanse vloot bij kaap Sint-Vincent.
| |
Reinier Claessen.
De strijd bij Sint-Vincent is vooral bekend gebleven door de ondergang van Reinier Claessen van Amsterdam. De vijand naderde van de loefzijde, en drie schepen raakten in groot gevaar, doordat zij er niet in slaagden, uit de lij te komen. Haultain en Claessen kwamen helpen; de eerste raakte met de drie schepen inderdaad vrij, maar Claessen had het ongeluk, dat bij een botsing met een galjoen zijn grote mast overboord ging. Daardoor was zijn schip stuurloos. Al ras werd hij door zes galjoenen omringd, en van alle kanten besprongen. Maar van overgave was geen sprake. Hij en zijn mannen wisten, welke wreedheden ze van de beruchte Fiasciardo, die de Spanjaarden commandeerde, te wachten hadden. En dan - ze hoopten er op, ook toen uur na uur verstreek, dat Haultain z'n schepen zou verzamelen, en dan te hulp komen. Haultain kwam niet, maar zeilde weg, toen hij geen schieten meer hoorde. De nacht kwam; de strijd duurde voort. De Spanjaarden vermeesterden het dek, en benedendeks hielden Claessen en zijn mannen vol - twee dagen.
‘Dogh wanneer sigh geen ontset van eenighen kant opdeedt
| |
| |
en de golven allenthalven instortten, beslooten se, opdat niemandt levendigh in 's vijands handen quaeme, gesamentlyk met eenpaerighe stemmen, een schrikkelycke daedt, en die den vaederlande soude ten dienste strekken. Hebbende met gebooghen knyen Godt gebeeden om vergiffenis, dat se door een korte doodt sigh selven den hoon en de smaetheit kunner vyanden onttrokken, steeken se den brandt in 't buskruyt. Dit geweldt heeft sestigh menschen wechgenoomen: twee syn half verbrandt weynigh tydts in 't leeven gebleeven, en gevist van de Spaansche, die, als een wonderwerk, de wreetheit hunnes gelaets, de fierheit hunner woorden, en hunne halsterrigheit, selfs in 't worstelen met de doodt, aanschouwden.’
| |
Een nieuwe commandant.
Het vrij droeve resultaat van de ondernemingen van 1606 werd aanleiding, dat voor de expeditie van het volgende jaar een andere commandant werd gezocht. De man was er wel, maar de regeling zijner positie gaf enige moeilijkheden. Want het oog viel op Jacob van Heemskerck, nu een man van bijna veertig jaar, die in rust en aanzien in Amsterdam leefde. Dat aanzien dankte hij niet allen aan afkomst en vermogen. Hij had van zich doen spreken door zijn tochten om de Noord, waarvan de laatste leidde tot de overwintering op Nova-Zembla. Daarna was hij als vice-admiraal in dienst der Oost-Indische Compagnie naar de Oost gegaan. Zijn tocht daarheen zou altijd in herinnering blijven, doordat hij in Straat Malakka een Portugese kraak vermeesterde, waarvan de inhoud de reusachtige som van 3.389.832 gulden opleverde. Er is over die buit heel wat te doen geweest en het belangrijkste gevolg is geweest, dat een der grootste Nederlandse rechtsgeleerden van alle eeuwen, Hugo de Groot, een studie opzette, De Jure Praedae, over het recht van de buit, waaruit een gedeelte werd gepubliceerd, Mare liberum, de Vrije Zee. Maar Heemskerck stond geheel buiten de marine, en daarom gaf de regeling zijner positie enige moeilijkheden. Hij wist, wat hij waard was, en was niet van plan, de leiding van de tocht te aanvaarden als een gewone bezoldigde, zij het dan tijdelijke betrekking. Hij kwam met andere voorwaarden voor de dag. De onderneming moest ondermeer bedoelen, de Spaanse schepen, die op Indië voeren, te onderscheppen. Welnu, Heemskerck was bereid, het commando op zich te nemen, mits hij 13% kreeg van de buit, die hij boven 500.000 gld. zou maken. Na
| |
| |
enige aarzeling werd deze ongewone voorwaarde door de Staten-Generaal aanvaard. De heren waren altijd bang, dat uit zulke nieuwigheden enige prejudicie zou volgen.
| |
Een bekroond gedicht.
De onderneming van Heemskerck is beschreven door de dichter Adriaan Bogaers, als antwoord op een prijsvraag van de Hollandsche Maatschappij van Fraaie Kunsten en Wetenschappen, een antwoord dat met de gouden erepenning werd bekroond. Bijzonder fraai is de schildering van de vloot, die zich na de krijgsraad gereed maakt tot de slag:
De krijsraad was uiteen gegaan,
En sloep en jol, vooruitgedreven
Door vuisten, kloek in 't riemenslaan,
Had ieder hopman weêrgegeven
Aan eigen boord, aan eigen vaan.
Met welk een innig welbehagen
Had elk van hen, terwijl de boot,
Gelijk een visch door 't water schoot,
Dat boord, al dobbrend gâ geslagen.
Het droeg zijn tuig, zoo fier, zoo prat;
't Was of het lust in 't strijden had,
In 't strijden! en hun pols versnelde.
De kamp, en wat de kamp verzelde,
Het worstlen, 't wagen - 't zegefeest!
't Rees alles, gloeijend, voor hun' geest.
Hun boezem zwol van oorlogsweelden.
Maar, naast dat wild en blinkend heer
Van droomen van gevaar en eer,
Vertoonden zich ook zachter beelden.
Daar zagen ze, in een blij verschiet,
Hun haard, hun vreedzaam huisgebied,
Hun telgen, die om moeder speelden......
Hun telgen! ...... eer een uur vervliet
Wie weet! Weg sombere gedachten!
God helpt hen, die hun plicht betrachten......
En ook hun kroost verlaat Hij niet!
Nu klonken er alom bevelen:
Op dek, in 't want, omhoog, beneên,
| |
| |
't Woelde overal met drift dooreen.
Een dubble levenswerking scheen
Door de aders van de vloot te spelen.
De marsen trekken schanskleên aan;
Granaat en brandpot klimt naar boven,
Om, weggeslingerd onder 't slaan,
Een vuurbui, door geen zee te dooven,
Te storten op den Kastieljaan.
De dreg, die, entrend uitgesmeten,
Moet bijten in des vijands want,
Blinkt voor den boegspriet aan haar keten,
En knarst er met een stalen tand.
Op 't halve dek en de overloopen
Verheffen zich de kogelhoopen,
Door kransend touw in 't rond gestut;
De sjorringen zijn los gewonden,
De prop gerukt uit de ijsren monden,
En slagreê dreigt het grof geschut.
Hier vult de golf de leed'ren emmer,
Die redden moet bij 't brandrumoer;
Daar laadt een zeesoldaat zijn roer,
Ginds wet een forsch soldaat zijn lemmer.
Waar 't oog zich wende, links of regts,
Het ziet het voorspook des gevechts
Zijn honderd armen ijvrig roeren.
Wat Neêrland veiligt in de slagt -
Wat Spanjes trots te grond moet voeren,
Hij rijst er, als door tooverkracht.
En vrolijk hupt de kielenrij
De groene waterheuvlen over,
Nu d' Afrikaansche wal nabij,
Dan langs Europaas Zuidlijk loover,
Terwijl het eeuwig vloeijend tij
De stranden schuurt ter wederzij.
O, 't is een lust ze na te staren,
Die ligte bodems, rad en slank,
Met zeilen op, zoo hagelblank,
Alsof het zwanenvleuglen waren,
Wier dons te heller blinkt in 't oog
Door 't groen omlaag en 't blauw omhoog.
| |
| |
In dartle bogten, weidsche kringen,
Drijft vaan en wimpel, heinde en veer;
De stem des winds en die van 't meer
Schijnt zangrig om den prijs te dingen,
En, naar ze luid of zachter zingen,
Verrijst de boeg, of daalt hij weêr.
Een snoer van paarlen, zoudt ge meenen,
Vlijt zwierig om het boord zich henen:
Zoo trilt er 't vlokkig zeeschuim aan;
En lang nog wijzen zilvren strepen,
Getrokken door de waterbaan,
Het pad, waar Neêrlands blijde schepen
Met luchten tred zijn langs gegaan.
Ja, 't is een lust ze na te staren,
Zoo vrolijk hupplend op de baren,
Met één aan 't spits, die d'optogt leidt
En 't leeuwenvaandel openspreidt.
Een Nimfenstoet schijnt feest te vieren,
Een Nimfenstoet in lentedos,
Een roos in 't haar, de sluier los,
Schijnt op de maat door 't veld te zwieren,
Te tripplen bij het toongevlei;
Terwijl de rijzigste der schoonen,
Gehuld met dubble bloemenkroonen,
Bevallig voordanst in den rei.
Deze knappe schildering van de vloot, die zich gevechtsklaar voortspoedt, ze laat in haar gerechtvaardigde zucht tot idealiseren één ding onbesproken: deze kapiteins zijn in hoofdzaak dezelfde, die een jaar geleden, hier in de buurt van Sint-Vincent, Reinier Claessen mee in de steek hebben gelaten, toen de vloot onder Haultain zich terugtrok, volgens een beschrijving in een van de stukken in het archief der Staten-Generaal, wijl ‘een algemeene versaagdheid et terror quidam panicus de scheepen dezes Lands toen op de vlucht gedreven hadden, zonder dat uit te maken was, waaruit dit verklaard moest worden, of uit verkeerde maatregelen van den opperbevelhebber, of uit ongehoorzaamheid der matrozen, of uit al te groote moedeloosheid, gezien de overmacht der vijanden, of uit al deze oorzaken tezamen’. Dezelfde kapiteins hebben nu onder Heemskerck het heldenstuk bestaan, de Spaanse vloot aan te vallen in de haven van Gibraltar.
| |
| |
| |
Vermetele onderneming.
Wie per schip door de westelijke toegang de Middellandse Zee binnenvaart, ziet aan bakboord een hoge rots, die als een eilandje uit de zee oprijst, meer dan 400 m. hoog. Aan alle kanten daalt zij bijna loodrecht naar beneden. Alleen in het Westen is de helling iets minder steil, en daar zijn straten en huizen opeengedrongen; daar beheersen sterke batterijen de baai. Daar ligt Gibraltar, de sleutel van de Middellandse Zee. De Spaanse vloot had de mond van de Taag verlaten, en zich onder de bescherming van die batterijen teruggetrokken. Heemskerck besloot, haar ook daar aan te tasten. De koning van Spanje had de commandant uitdrukkelijk last gegeven, geen slag in de open zee te wagen, maar vlak tegen de kust onder bescherming der batterijen voor anker te blijven. De vloot schéén dan volkomen veilig. Maar in één geval was dit slechts schijn. Wanneer n.l. de vijand de vermetele moed had, de baai binnen te zeilen om de Spaanse schepen te enteren. Als hij zich niet liet afschrikken door de kustbatterijen, maar doorzeilde, tot hij de Spanjaard aan boord klampte, dan betekende de bescherming der batterijen niets meer. En Heemskerck deed het zo. Met de Westenwind in de zeilen stevende hij de baai binnen, op de Spaanse schepen los. Zijn stuurman gaf hij bevel, het anker te laten vallen, zodra hij ‘het hoorde kraken’, d.w.z. op het ogenblik, dat zijn schip tegen het boord van het vijandelijk admiraalschip botste. Zo had iedere geuzenkapitein zijn schip voor zijn rekening te nemen; telkens twee schepen tegen een Spaanse galjoen, aan elke kant één. Toen werd het een hard en wreed gevecht van man tegen man. De Spaanse schepen waren vol soldaten, maar de matrozen van Heemskerck vochten met een woede, die onbeschrijfelijk was, De grote Spaanse schepen werden overmand en sommige brandden tot op het water af.
Haer Admirael lagh reddeloos
Waer in, door nyt, den Spangiaert boos
Selfs den brandt heeft ghesteken,
Soo datter sijn verbrandt ghekielt
Veerthien van haar schepen vernielt,
d' Ander red'loos ontweecken,
't Spaens bloet men daer tot wraeck vergoot,
Van die onlangs waren ghedoot
In West Indien onschuldich,
Meenden te hand'len met accoort,
| |
| |
Sijn gheworght en deerlijck vermoort
Door wreetheyt menighvuldigh.
Want in min dan vier uyren tijt
Bleven verslaghen in den Strijt
Meer dan twee duyst Spangiaerden.
Haer Admirael bleef daar oock dra
Want men niemant en spaerden,
Vys-Admirael en mennich vroom
Capteyn, die ick al niet noom
Hoe wel som deerlijck sagen,
Sant Jagho heeftse niet bewaert,
Maar sijn door 't Vier, Water en 't swaert
Verbrant, versmoort, verslaghen.
De Spaanse vloot werd vernietigd; de onzen verloren slechts zestig man, Maar onder die zestig was de admiraal Jacob van Heemskerck. Hij werd op staatskosten met grote praal in de Oude Kerk te Amsterdam begraven. Op zijn graf staat het kernachtige grafschrift van Hooft:
Heemskerk, die dwers door 't ijs, en 't ijzer dorste streven,
Liet d' eer aan 't lant, hier 't lijf, voor Gibraltar het leven.
| |
Geen vrede.
De gevolgen van deze overwinning waren groot. De naam der Republiek kreeg klank in de hele Mohammedaanse wereld om de Middellandse Zee. De betrekkingen met de verheven Porte kregen daardoor een geheel ander karakter. Maar ook in Spanje was de indruk groot. De geneigdheid tot de vrede kreeg de overhand.
Maar de klinkende overwinning van de Nederlandse marine verminderde uit de aard der zaak het verlangen naar vrede in ons land. Want wel waren de successen te land in de laatste tijd mager geweest, maar de militairen, Maurits en Willem Lodewijk vooraan, waren van oordeel, dat Spanje bijna murw geslagen was. Nog een korte tijd de tanden op elkaar, alle krachten ingespannen, en men zou de wereld tonen, dat het gebouw van de Spaanse macht op instorten stond. En dat kon voor de Europese politiek van de grootste betekenis zijn. Dat zou de Engelse koning genezen van zijn waan, dat Spanje een grote mogendheid was, waarmee hij in vriendschap moest trachten te leven; dat zou de Franse koning, die in 1598 zo
| |
| |
haastig vrede had gesloten, animeren, om zijn rekening aan Spanje te presenteren, voordat zijn kansen voorbij waren.
Oldenbarnevelt daarentegen, die van jaar tot jaar ondervond, hoe moeilijk het was, de oorlog te financieren, was wèl voor onderhandelingen, en scheen er ook wel iets van te verwachten. Hij was geen voorstander van ‘een valsche, onseeckere, bedriegelycke pays’. Maar als de vrede gewaarborgd werd door Frankrijk en Engeland, als met name Frankrijk bereid was, zijn schild over ons op te heffen, dan achtte hij vredesonderhandelingen gerechtvaardigd. Het zou evenwel niet gemakkelijk gaan.
De tegenpartij verkeerde in een eigenaardige positie. In 1598 had Philips II de Nederlanden aan Albertus en Isabella afgestaan, maar hun huwelijk bleef kinderloos, en bij het overlijden van een der Aartshertogen zouden ze weer terugvallen aan Spanje. Dat gold voor de Zuidelijke Nederlanden, maar Spanje en de Aartshertogen pretendeerden, dat het ook voor de Noordelijke Nederlanden gold. Onder hun stukken hechtten zij ook de zegels van Holland en Zeeland, enz.
De Staten-Generaal stelden zich terecht op het standpunt, dat èn Spanje èn de Aartshertogen moesten beginnen met te erkennen, dat de Republiek een onafhankelijke staat was, waarvan zij niets hadden te eisen. De tegenpartij trachtte, wat dàt punt betrof, een slag om de arm te houden. Maar van de Spaanse kant kwamen er meer eisen, die niet ingewilligd konden worden. Gevraagd werd, dat de Rooms-Katholieken vrijheid van godsdienst zouden krijgen, en dat de vaart op Indië zou worden gestaakt. In Indië, zo redeneerden de Spanjaarden, had alleen hun koning wettig gezag.
Wel was Spinola met een schitterend gevolg in 1607 in Den Haag gekomen, om over vrede te spreken, wel dokterden de Franse en Engelse gezant, zoveel zij konden, maar toen Spanje op deze eisen bleef staan, en ze ingewilligd wilde zien, vóór het over de onafhankelijkheid der noordelijke gewesten bevredigende verklaringen zou afleggen, toen stond vast, dat het geen vrede zou worden.
| |
Naar een bestand.
En dus scheen er maar één consequentie mogelijk, nl. voortzetting van de oorlog. Dat is voorkomen door de activiteit van de Franse en de Engelse gezant. Tijdens de besprekingen over de vrede wa- | |
| |
ren de vijandelijkheden negen maanden gestaakt. Zou het niet mogelijk zijn, zo betoogden de gezanten, die wapenstilstand te verlengen, tot twaalf jaar bijvoorbeeld. Onmiddellijk barstte over deze plannen een bewogen strijd los. Maurits had wel bewilligd in vredesonderhandelingen, want hij was niet tegen een goede, stevig gewaarborgde vrede. In dit opzicht stonden de Advocaat en hij dicht bij elkaar. Zij verschilden alleen over de vraag, of de onderhandelingen over zulk een vrede toen al gewenst waren. Maar ten opzichte van een bestand stond het anders: dat wilde Maurits in geen geval. Al zijn invloed wendde hij aan, om gewesten en steden voor de gevaren van een wapenstilstand te waarschuwen en Willem Lodewijk trok met hem één lijn. De tegenstelling tussen de Stadhouder en de Advocaat dreigde vijandschap te worden. Toen heeft de Franse gezant tussen beiden bemiddeld en de verzoening tot stand gebracht. Het was feitelijk een overwinning van de Advocaat. Want Maurits stemde toe in een bestand, mits er ook in 1609 een leger van 30.000 man op de been zou blijven, om op een mogelijke onaangename verrassing van Spaanse zijde voorbereid te zijn.
De Franse gezant en Oldenbarnevelt trokken geheel één lijn, zo scheen het. Zelfs liet de Franse regering aan de Advocaat een aanzienlijk geschenk aan geld overhandigen. En het geschenk werd geaccepteerd. Al staat het als een paal boven water, dat de Advocaat zich niet liet omkopen, toch was het waarschijnlijk wel de bedoeling van de Fransen, om zulks met dit geschenk te proberen. In elk geval had het niet geaccepteerd mogen worden. Het feit werd spoedig bekend, en versterkte het publiek in de overtuiging, dat Oldenbarnevelt Fransgezinde politiek voerde.
| |
Geen lachende derde.
En tòch, de Franse koning heeft zijn eigenlijke doel niet bereikt. Hij voerde anti-Habsburgse politiek, zoals iedere Franse koning. Eeuwenlang is het de grote tegenstelling in de Europese politiek: Frankrijk tegenover het huis Habsburg. Dáárom steunden de Franse koningen, die de Hugenoten vervolgden, de Geuzen. Daarom wist Hendrik IV, dat hij, als de oorlog tussen de Republiek en Spanje voortduurde, geen onverschillige toeschouwer kon blijven en de Nederlanden zou moeten bijspringen, als die het te moeilijk kregen. Twaalf jaar bestand betekende dus voor hem twaalf jaren voortzetting van de toestand, dat Spanje ten Noorden van zijn land een gebroken positie had. Dus was het Bestand een Frans succes.
| |
| |
Maar de koning had meer begeerd. Hij herinnerde zich zeer goed, dat ongeveer dertig jaar geleden zijn zwager Anjou in de Nederlanden begeerd was als landsheer. Toen zag men geen andere kans om zich los te maken van Spanje dan langs de weg van een halve onderwerping aan Frankrijk. Die situatie wilde Hendrik IV doen herleven. Hij wilde bereiken, dat de Nederlanden een Franse voorpost zouden worden, dat ze leenstaten zouden worden van de Franse kroon, met Maurits als een soort generaal-stadhouder.
Dit streven is niet gelukt. Het mocht voor Maurits aanlokkelijk schijnen, om in plaats van dienaar der Staten een bijna onafhankelijk vorst te worden, hij ging niet op deze plannen in. En de diplomaat Oldebarnevelt was hier evenmin voor te vinden. In dit opzicht trokken ze weer één lijn. Ze wilden nòch in een vrede, nòch in een bestand toestemmen, als niet de onafhankelijkheid van de Republiek werd erkend.
En zó is het gekomen. In 1609 werd te Antwerpen tot een Twaalfjarig Bestand besloten. De Staten-Generaal, die naar Bergen op Zoom waren gereisd en de Aartshertogen te Brussel ratificeerden het en de koning van Spanje stemde toe.
Het traktaat begon met de beslissende woorden:
‘die voorsz. Heeren Erts-Hertogen verklaren, soo in haren Namen, als in den Naem van den Voorsz. Heere Koningh, dat sy-lieden te vreden zyn, te tracteren mette voorsz. Heeren Staten-Generael van de vereenighde Provinciën, in qualiteyt, ende als deselve houdende voor vrije Landen, Provinciën ende Staten, op dewelcke sy-luyden niet en pretenderen, ende te maken met haer in de voorsz. Namen en qualiteyten, gelyk sy doen bij dese jegenwoordige, een Bestand, op de conditiën hierna beschreven ende verklaert.’
Ten opzichte van de vaart op Indië was zulk een nietszeggende formule opgenomen, dat de Staten zich niet alleen gerechtigd konden achten, die vaart te doen voortduren, maar zelfs de kans konden grijpen, om die vaart uit te breiden. Praktisch was het zo, dat het Bestand voor Indië niet gold. Daar bleef de oorlog voortduren, en dat betekende, dat de Spanjaarden en Portugezen hoe langer hoe meer werden verdrongen.
In het Noorden werd het sluiten van het Bestand met ‘gemengde gevoelens’ ontvangen. Maar in het Zuiden, met name in Antwerpen, was de blijdschap groot. Saluutschoten daverden. De drei- | |
| |
ging uit het Noorden scheen te wijken. Het uitgemergelde Vlaanderen en Brabant kregen rust. Maar de Schelde bleef gesloten. Al was in het Noorden de geestdrift niet groot, één element was er toch in de dichterlijke nabetrachtingen, waarvan het Zuiden niet gewagen kon: het fiere gevoel, dat wij ons recht om ons zelf te zijn, hadden weten te handhaven èn te doen erkennen. |
|