| |
| |
| |
2. Slag bij Nieuwpoort
Da Costa's geestdrift.
Twee veldslagen blijven altijd leven in de herinnering van het Nederlandse volk: die bij Nieuwpoort en die bij Waterloo. Van de eerste hebben we een dichterlijke schildering van Da Costa. De 14de januari 1859, op zijn 62ste verjaardag, heeft de dichter zijn verhaal voorgedragen voor de kring van vrienden, die geregeld zijn voorlezingen over de Bijbel bijwoonden. Een paar weken later viel een kring van genodigden in Den Haag het voorrecht te beurt, het gedicht te horen voordragen door de dichter, klein van gestalte, vol temperament en geestdrift, bewegelijk en met zwierig gebaar. Zij vermoedden niet, dat het des dichters zwanenzang zou zijn. Da Costa was de gast van Elout van Soeterwoude en Groen was onder de gasten. Deze vond het een ‘avond van even onbeschrijflijken als onvergetelijken indruk’. Het gedicht behelsde ‘de eenvoudige waarheid’, maar ‘opgeluisterd door den rijkdom van onze heerlijke moedertaal en van een dichterlijk en christelijk gemoed’.
Aanvankelijk was het de bedoeling van Da Costa geweest, slechts enkele dichtregels aan de slag te wijden. ‘Maar zie, nauwelijks had hij zich afgevraagd, hoe het onderwerp aan te grijpen - of het onderwerp greep hem aan: het was alsof de geest der dichtkunst zelf op hem de hand legde; het werd hem als meermalen voorheen:
Heil! geest der poëzie! wien 'k aan 't welluidend ruischen
der vleugelen erken, en aan het felle bruisen
mijns boezems, wien uw komst ontzet en wellust baart.
En die geestdrift, zij nam al meer en meer toe, hoe meer hij het onderwerp overdacht en tot een voorwerp van studie maakte. Toen ging het hem als een schilder, die al spelend een potlood-schets op 't papier werpt, maar die, van lieverlede met zijn eigen schets ingenomen geraakt, tot het besluit komt om daarvan eene uitgewerkte schilderij te maken. Zoo onze schilder-dichter Da Costa, die zich nooit meer dichter gevoelde, dan toen hij zijn Nieuwpoort schreef, en ... nooit meer gevoelde dat zijne dichtgaaf eene gave Gods was, gelijk hij dan ook onder en na de voltooiing des gedichts aan dien “oorspronkelijken Beginner der schoonheid” er al de eere van gaf. Beurtelings studeerende en dichtende, bracht hij de Nieuw- | |
| |
poort op het papier - op het doek had ik haast gezegd - en toen het eindelijk was afgewerkt, besloot hij daarvan een feestgave te maken.’
| |
Het drijven der lankrocke.
Meer geluk dan wijsheid was het oordeel van Van Reyd, de secretaris van Willem Lodewijk, toen hij schreef over de Vlaamse veldtocht. ‘Barneveld und die lankrocke’ hadden het doorgedreven. Willem Lodewijk was er terstond op tegen, hij, die altijd geijverd had voor een offensieve oorlogvoering. Ook Maurits had grote bezwaren. De gehele onderneming scheen hem te riskant: men zette alles op één kaart.
Maar aan de andere kant, er was veel, dat een actie in Vlaanderen scheen aan te bevelen. Vooral was het van belang, dat de Spaanse troepen in de Zuidelijke Nederlanden reeds lang aan het muiten waren. Daardoor lag Vlaanderen open. Maar het was natuurlijk de vraag, of die muiterij niet een snel einde zou nemen, als de Princevaandels in Vlaanderen werden gezien. Want in de dagen van Willem I waren diens Duitse huurtroepen meer dan eens aan het muiten geslagen juist op het moment, dat er gevochten moest worden. De Spaanse troepen daarentegen waren onwillig, als er géén veldslag voor de deur stond. Naderde het gevaar, dan was het verwonderlijk, hoe snel zij van een troep baldadige muiters tot een strijdbaar legerkorps werden.
Willem Lodewijk vreesde, dat dit ook nu weer zou gebeuren. Het zou Albertus wel gelukken, ze tot rede te brengen, schreef hij aan zijn vader, zo niet door geld, dan wel door beloften. Dat de veldheren de zaak donker inzagen, bleef geen geheim. De bevolking van de Hollandse steden zag de Prins met zorg vertrekken en deed hem hier en daar bewogen uitgeleide.
Waarom dreven de ‘langrokken’ dan zo tot deze gevaarlijke onderneming? Er zat iets heel verlokkends in. Het was sedert jaren de kracht van de partij van de vrijheid, dat zij de zee beheerste. Zolang Amsterdam Spaans was gebleven, was het volledig geblokkeerd. Tijdens de oorlog baanden onze zeelieden zich een weg tot de verste zeeën. In Antwerpen werd het stil; in Holland dromden ganse handelsvloten naar de havens. Maar er was één gevaarlijke belemmering: de Duinkerker kapers slopen telkens tussen de Vlaamse banken door naar buiten en maakten de zee onveilig. Het was niet afdoende, dat onze marine dagelijks wacht
| |
| |
hield en jacht maakte en in een vaak wrede guerrilla de kapers bestreed. Maar als het mocht gelukken, Duinkerken van de landzijde aan te tasten en te vermeesteren, dan waren de Spanjaarden praktisch geheel van de zee afgesloten, dan waren de kostbare blokkademaatregelen verder overbodig, dan waren handel en visserij veilig.
Er was meer. De koning van Frankrijk, Hendrik IV, had in 1598 vrede met Spanje gesloten. Zijn hulpbronnen waren uitgeput. Maar hij beschouwde de vrede slechts als een wapenstilstand en herinnerde zich voortdurend, dat de oude vete van Frankrijk met het huis Habsburg bleef bestaan. Als de Republiek zich nestelde aan de Vlaamse kust, dicht bij het Nauw van Calais, dan zou dat wel een sterke prikkel voor hem zijn, om weer mee aan te pakken.
Er was nòg meer. Vlaanderen was eens een brandpunt geweest van verzet tegen Alva en zijn opvolgers. Dathenus had er gepredikt en er een radicalisme gewekt, dat de Prins niet had kunnen beteugelen. De overwinningen van Parma deden daarop wel de laatste geuzenvlag in Vlaanderen verdwijnen, maar mocht men niet verwachten, dat de honderden, die eens die vlag waren gevolgd, weer opnieuw in actie zouden komen, als Maurits met zijn overwinnend leger door Vlaanderen trok?
Maar al deze overwegingen kregen een min of meer utopistisch karakter, als de onderneming militair niet verantwoord was. En dat was zij niet, vonden Maurits en Willem Lodewijk. De laatste heeft de tocht niet meegemaakt. Hij kon wegens moeilijkheden in het Noorden niet worden gemist. Maar overigens was het een hele stoet van grote heren, die in het gevolg van Maurits meegingen. In correspondentie van die tijd wordt telkens gewag gemaakt van personen van vorstelijken bloede, die naar Den Haag komen, omdat zij iets willen zien, d.w.z. die van de gelegenheid hopen te profiteren, om een militaire onderneming mee te maken onder Maurits' leiding.
| |
De opmars.
Uit het gehele land werden de troepen samengetrokken; ze kwamen per schip langs de binnenwateren naar Walcheren. Het waren 128 vendels voetknechten en 25 vanen ruiterij. De infanterie was gegroepeerd in 12 regimenten, waaronder een regiment Friezen, een regiment Hollanders en twee regimenten Zeeuwen. Daarnaast wa- | |
| |
ren de Engelse vendels tot twee regimenten verenigd, de Schotten, de Walen en de Fransen vormden ieder één regiment; bovendien waren er vijf compagnieën Zwitsers. En even bont van samenstelling was het kader: de beide Engelse regimentscommandanten, de gebroeders Vere, Francis en Horace, van wie de eerste als de beste aanvoerder na Maurits en Willem Lodewijk gold; William Edmond, de zoon van een bakker, die als jongen wegliep uit het ouderlijk huis en soldaat werd in het leger van Maurits, maar in 1600 reeds was opgeklommen tot kolonel van het regiment Schotten en in hetzelfde jaar door koningin Elizabeth in de adelstand werd verheven; de Brabantse edellieden Charles en Lamoraal van der Noot, wier vader nog onder Karel V had gediend, maar als lid van het verbond der edelen door de Bloedraad was vervolgd; de drie gebroeders Bacx uit 's-Hertogenbosch, geboren cavaleristen, ‘fabelachtig stout’ (Da Costa); Taco van Hettinga, geboren te Jorwerd in Friesland, die met zijn vader bij Heiligerlee had gestreden en heel de wilde geuzentijd had meegemaakt; Henri de Coligny, graaf de Châtillon, een volle neef van Frederik Hendrik; eindelijk Frederik Hendrik zelf, evenals zijn neef Châtillon, zestien jaar oud, en van wie Ernst Casimir nâ de slag zou schrijven: ‘Z. Exc. (Maurits) heeft, de dag van de veldslag, veel zorg gehad voor Monseigneur de graaf Hendrik en heeft hem willen overhalen, zich weer in te schepen; doch deze heeft zo lang met gevouwen handen gesmeekt, dat hij eindelijk verlof kreeg om bij Monseign. zijn broeder te blijven, die hij niet heeft willen verlaten, doch in volle
wapenrusting de ganse dag is gevolgd en de gevaren manmoedig met hem heeft doorstaan......’
Toen de gehele krijgsmacht in Zeeland was verzameld, bleek het in verband met de heersende windrichting niet mogelijk, het leger in te schepen naar Ostende, zoals aanvankelijk de bedoeling was. Nog eens heeft Maurits toen getracht, het gehele plan gewijzigd te krijgen. Maar de Staten-Generaal waren zelf meegekomen, om kracht aan hun voornemen bij te zetten en zij waren ook nu niet van hun stuk te brengen. Zo stak het leger dan over naar Philippine en trok vandaar naar het Zuidwesten, tussen Gent en Brugge door. Het gehele platteland scheen ontvolkt; de boeren hadden zich in de versterkte plaatsen teruggetrokken. De Staten-Generaal schreven brieven, waarbij aan steden en dorpen contributiën werden opgelegd, een soort brandschatting, maar het hielp niet.
Intussen werden de schansen, waardoor Ostende was ingesloten, gemakkelijk overmeesterd en de tocht ging verder naar het Zuiden,
| |
| |
terwyl de leden van de Staten-Generaal in Ostende bleven. Voortdurend had men moeite met het vinden van de juiste weg door de onbekwame gidsen. Zo word de stad Nieuwpoort bereikt. Deze plaats moest eerst vermeesterd worden, voor de eigenlijke aanslag op Duinkerken kon beginnen. Het grootste deal van het Staatse leger werd bij laag water uaar de andre zijde van de lange havenmond gedirigeerd en toen daarna de vloed opkwam, waren de beide gedeelten van het leger tijdelijk gescheiden......
| |
Albertus komt!
En toen kwam het bericht, dat Albertus zijn muitende troepen tot gehoorzaamheid had gebracht en in een snelle opmars naderde. Het is Maurits en zijn leger bijna noodlottig geworden, dat men eerst op hat allerlaatste ogenblik kennis kreeg van de bewegingen des vijands. Anthony Duyck, advocaat-fiscaal van de Raad van State, die de veldtocht heeft meegemaakt, wijst in zijn journaal dear telkens op. Albertus is reeds met zijn troepen in Gent, 1600 ruiters en 8000 infanteristen...... daervan wij geen andere tijdinge en cregen, dan dat alleenlijck eenige ruyteren near Brugge gecommen waren. Dat Sijn Exc. so weinich van desen vernam quam bij, omdat tlant rontsomme viant was ende dat de boeren alomme so verlopen waren, dat men nergens in den heelen tocht tsedert tscheiden van Assenede volck ofte menschen en hadde gevonden......
Albertus is de volgende lag met zijn leger in Brugge en nòg weet Maurits er niets van..... so men vermoedde, omdat de boeren generalijck alomme verlopen waren, ende dat de Staten heur vastelijck geimagineert hebbende dat den viant geen volck en soude konnen bijeen crijgen om heur te resisteren, Sijn exc. selfs ende alle anderen daerom versuymden curieuselijck ergens naer te vernemen...... M.a.w. van verkenning was helemaal geen werk gemaakt.
De eerste juli tegen de avond stroomden de Jobstijdingen in Ostende binnen. Zonder slag of stoot had Albrecht zich meester gemaakt van de schansen ten Oosten van Ostende en hij rukte via Leffingen op naar het strand ten Westen van Ostende om Maurits de terugtocht af te snijden. Toen Maurits bericht kreeg van de stand van zaken, werd hij ‘ontset’. Van Leffingen liep een weg naar de kust. Als de vijand langs die weg het strand bereikte, dan was de situatie hachelijk. Maar ...... zolang het vloed was, kon Maurits zijn troepen niet terugvoeren over de haven van
| |
| |
Nieuwpoort. Daarom zond hij in allerijl Ernst Casimir, die met de achterhoede nog niet over de haven was, terug, om de vijand op de weg van Leffingen naar de kust op te houden, tot de hoofdmacht de volgende morgen door de haven kon trekken, om zich dan met de troepen van graaf Ernst te verenigen. Dit plan is volkomen mislukt. Ernst Casimir heeft met zijn 3000 man de hoofdmacht van Albertus niet kunnen tegenhouden. Er is nauwelijks een ernstig gevecht geleverd. De troepen sloegan terstond op de vlucht en werden voor het grootste deel neergeslagen. Hun aanvoerder kwam zich met slechts schamele resten bergen in Ostende. Hoe deed dit de moed van de Spanjaarden stijgen! Zij hadden altijd wel gedacht, dat de Staatsen tegenover hun beproefde regimenten in het open veld niets betekenen en zie, het begin was al weer net als bij Jemmingen en bij Mook.
| |
De schepen weggezonden.
Nog was het vloed in de haven van Nieuwpoort. Toen gaf Maurits bevel, dat onze proviandschepen, die daar lagen, zouden wegvaren naar Ostende. Want bij eb zou de havenmond bijna droog komen te vallen. Als den de schepen aan de grond geraakten, zouden zij een gemakkelijke proof worden van het garnizoen van Nieuwpoort. Een volkomen nuchter en zakelijk motief. Maar voor de soldaten betekende dit iets anders. Het zei hun dat de toestand hachelijk was. Toen de schepen in de vroege morgen weggleden naar zee, was de band met Ostende, met de terugweg, met het vaderland, doorgesneden. En hun bevelhebber heeft hun dat ook duidelijk doen gevoelen. ‘Sijne Exc. wilde geen hope laten als tot slaan.’ En in de slag heeft hij, toen het hachelijk stond, dat ook duidelijk gezegd. Hij vermaande volgens Duyck de cavalerie ‘doch ordre te willen houden, dewijle dock geen andere uytcomste en was als van winnen, sterven ofte verdrencken ...’.
Dat verdwijnen van elke mogelijkheid om zich anders te redden dan door de vijand te verslaan heeft zulk een indruk gemaakt, dat reeds spoedig na de slag het wegzenden der schepen uitsluitend uit dat motief werd verklaard. In de nuchtere negentiende eeuw werd het geval omgekeerd en werd het voorgesteld, alsof van sterven of overwinnen geen sprake was geweest en alsof het wegzenden der schepen, in het ware licht beschouwd, onze aandacht niet eens behoort te trekken.
| |
| |
| |
De slag.
In de ochtend van de 2de juli kreeg Albertus het leger van Maurits in zicht. Toen had de aartshertog reeds een grote strategische overwinning behaald. Hij kon rustig overwegen, of hij zou streven naar een snelle eindbeslissing, dan wel of hij zijn tegenstander eenvoudig zou isoleren, waardoor deze, zonder hulpbronnen of communicatiemiddelen, elke dag dichter bij de ondergang zou komen. Maar terwijl Albertus zijn troepen enige rust gunde en over dit dilemma beraadslaagde, kreeg Maurits de kans, zijn troepen over de havenmond van Nieuwpoort te voeren en in de duinen in goede posities op te stellen. Zo wachtte hij de aanval af. En tot die aanval kwam het, want de officieren van Albertus wilden niet wachten. De kans was te gunstig en de roem, die lokte, was te groot, om met een uitputtingstactiek genoegen te nemen. Het gemakkelijke succes met de troepen van Ernst Casimir bewees immers genoeg, dat ‘de Geusen heure voeten niet en konden sien ende noit in tvelt of tvlacke tegen heur hadden durven staen’.
Zo begon des middags tegen twee uur de strijd. Een merkwaardige slag! De hoofdmacht van Maurits stond opgesteld in de duinen; iedere top was een schans, soms met geschut versterkt. Op het strand, dat gedurende de eerste uren van de slag zeer smal was vanwege de vloed, was artillerie geplaatst, om te voorkomen, dat de linkervleugel werd omgetrokken. De cavalerie stond aan de landzijde van de duinen, om de rechtervleugel te dekken. Zo werd het de taak van de aanvallende Spaanse vendels, om heuveltop na heuveltop te bestormen, telkens weer tegen de hoogten op te tornen, waarbij zij de zon in het gezicht hadden en het zand hun in de ogen stoof. Maar de oude Spaanse regimenten handhaafden hun roem. Duin na duin werd bestormd. Eerst moest de voorhoede van Friezen en Engelsen wijken, daarna moest ook de hoofdmacht retireren. Intussen werd het strand ieder kwartier breder door het vallen van het water en de strijd schoof in verband daarmee naar de zeekant op. Met zijn gewone voorzichtigheid had Prins Maurits nog drie vanen ruiterij in reserve gehouden. Zij bleken van beslissende betekenis, nu de cavalerie van de vijand in herhaalde gevechten geleidelijk uitgeschakeld was geworden. Op het strand drong de vijand op en dreigde het geschut te vermeesteren. Maar het eskadron van Van Balen daagde op, om de bedreiging af te wenden. Stapvoets ging het door de duinen, om de paarden ‘in asem te houden’; toen in een snelle charge het strand op, tegen
| |
| |
1. Graaf Willem Lodewijk, naar een schilderij van M.J. van Miereveld (Rijksmuseum).
2. Het beleg van Steenwijk in 1592.
| |
| |
3. Aartshertog Albcrtus v. Oostenrijk en zijn gemalin Isabella Clara Eugenia, dochter van Philips II, naar een schilderij van Peter Paul Rubens, dat zich in het Museum de! Prado te Madrid bevindt.
4. De slag bij Turnhout, naar een gravure van Balthasar Dolendo (Atlas van Stolk).
| |
| |
5. De slag bij Nieuwpoort, naar een gravure van J.P. Saenredam (Atlas van Stolk).
6. De slag bij Nieuwpoort, naar een schilderij van Pauwels van Hilligaert (Rijksmuseum).
| |
[pagina *4-*5]
[p. *4-*5] | |
7. Aan de slag bij Nieuwpoort zijn vele afbecldingen gewijd. Deze gravure van Lambert Corneliszoon, afkomstig uit de Atlas van Stolk, geeft in twee taferelen een voorstelling van de aardrijkskundige situatie ter plaatse en van de marsroute die de Staatse troepen gevolgd hebben, met op de voorgrond een afbeelding van de hoofdfiguren: bovenaan Isabella van Oostenrijk, die haar man Aartshertog Albertus het zwaard toereikt, en de Spaanse vlootvoogd, Franciscus Mendoza, hertog van Arragon, die in handen van de Nederlanders viel en te Woerden werd gevangengezet. Rechtsonder Prins Maurits en Frederik Hendrik.
| |
| |
8. Ambrosius, markies van Spinola, naar een schilderij van M.J. van Miereveld (Rijksm.)
9. Zinneprent op de verovering van Ostende: Spinola bevrijdt de Belgische leeuw van de ‘doorn’ Ostende (Atlas van Stolk).
| |
| |
10. Jacob van Heemskerk.
11. De zeeslag bij Gibraltar.
| |
| |
12. De zeeslag bij Gibraltar, 25 april 1607, naar een schilderij van Ad. Willaerts (Rijksmuseum).
| |
| |
de Spaanse musketiers. Die konden weinig doen tegen deze flankaanval, want zij hadden net hun musketten afgeschoten op de troepen, die de kanonnen trachten te dekken. Het laden van een musket vorderde toen een serie ingewikkelde handgrepen. Zo drongen de ruiters van Van Balen hun in de flank en wierpen hen overhoop. Victorie, victorie! riepen de bootsgezellen, die de stukken hadden bediend, en dat geroep deinde verder over het veld en de duinen in. Nog was het voorbarig, maar het herstelde het moreel van de troep. In de duinen had een ander eskadron intussen ook een aanval gedaan, en de ruiters van Vere brachten intussen een bataljon aan de landzijde der duinen aan het wankelen, ‘hetwelk doen tsamen veranderinge in de saken gaf, want d'Engelsen en Vriesen, die langes de duynen weecken, begonnen weder te staen ende thoofd te bieden, ende omtrent 150 pieckiers vande Vriesen aenvallende, deden den viant weder een duyen quiteren ...’. De crisis was gekomen. Maurits voelde het; snel zond hij de ruiters naar voren, die in kleine groepen al maar flankaanvallen deden op de wankelende gevechtseenheden van de vijand. Een voor een werden ze gebroken. Geen cavalerie dekte ze meer ...... ze werden uiteengeslagen en gingen op de vlucht. De beslissing was gevallen. Voorzichtig hield Maurits verschillende vendels en vanen op het slagveld bijeen. Bij een scherper vervolging waren de verliezen van de vijand misschien nog ernstiger geworden. Maar ook nu waren ze reeds zwaar. Vijfduizend Spanjaarden waren gesneuveld; vele officieren gevangengenomen, waaronder de admirant Mendoza, en 105 vaandels veroverd.
| |
Da Costa's visioen.
Zó schildert Da Costa het slot van de slag:
Oranje is aan de spits en stort met losse teugels,
met heel de zwaarte van de beide legervleugels
op Alberts zwermen af. - Eén laatste mengeling
en schok der menigten beslist het grootsch geding.
De zon, eer ze in den schoot van d' Oceaanvloed dompelt,
ziet redd'loos allerweeg den vijand overrompeld,
en 't heir, bij d'opgang nog zo roemrijk, zo geducht,
zich-zelf ontbindend in een ordelooze vlucht.
Men zegt, dat op dien stond, bij 't dond'ren der bazuinen,
twee groote schaduwen gezien zijn op de duinen,
| |
| |
de een, Prins'lijk van gestalte en met de rechterhand
geslagen op het hart, en die voor God en 't Land
door 't opgetogen oog zoo wel erkenb're wonde,
terwijl de linker aan den halsvriend (Aldegonde
in zweem en zwier gelijk!) zich vasthield, beider oog
met dank'bren weemoed, dan geheven naar omhoog,
dan weer omlaag gewend naar 't strand, en naar die velden
pas van het bloed doorweekt der Nederlandsche helden.
't Bazuingeschal, op eens, ging over in een lied
dat de echo opving uit het roerend wolkverschiet:
was hij van Duitschen bloed,
bleef hij tot in den doet!’
in God, zijn Heer, getroost,
zijn zegen - en zijn kroost.
Straks volgden stemmen als in antwoord, die daar loofden, -
een koor van geesten, met den bijl voorheen onthoofden,
of versch verslaag'nen met het zwaard, hun God in 't hart,
thans vrij met éénen dood van heel eens levens smart:
Den Heer der legerscharen
Dat velden, bergen, baren
Die 't heir doet zegepralen,
verbreidt in 't end zijn eer!
Van uit der heem'len glorie
slaat Hij de wereld ga, -
geeft aan Zijn volk victorie,
wiens rijksmacht de aard omspant,
aan 't needrig Nederland!
| |
| |
Verkondigt het, gij duinen,
gij duinen van Nieuwpoort!
en zegge 't uit zijn puinen
Reeds houden zich èn Noorden
straks Theems en Boyneboorden
| |
De betekenis.
Dat is de betekenis van de slag: Nederlands naam kreeg er een ferme klank door in Europa. Maar overigens bracht de slag geen enkele winst. Er was geen sprake van, dat er een opmars kon volgen naar Duinkerken. Albertus ging reeds opnieuw zijn uiteengeslagen troepen organiseren en de rug van ons leger bleek niet te dekken. Groen van Prinsterer zegt er van, steunende op Van Reyd:
‘Over het welgelukken van zoodanig waagstuk was de blijdschap onuitsprekelijk, nogtans met schrikken en beven vermengd. Midden in de vrolijkheid gingen hun koude rillingen over 't lijf; zij bekenden, dat het leger was beklemd geweest, gelijk lsraël tusschen Pharaö en 't Roode Meer; vervloekten den raad van degenen die een zoo gezegend, rijk en welvarend Land en ettelijke vele honderd duizend zielen, zonder nood, gesteld hadden op d' uiterste kant om te vallen in een afgrond van de hoogste ellende. In vreugde en vreeze beide werd God Almachtig eendragtelijk geloofd en gedankt; met éénen mond bekende ieder man, dat Zijn oog voor het land gewaakt en den ondergang van Religie en Policie genadelijk afgewend had.’
Dertig jaar later zou Vondel nog klagen in zijn Roskam over verwoestingen, die de Duinkerkers onder onze vissersvloot aanrichtten en het werd 1645, voordat de stad werd veroverd. Door de Fransen, onze bondgenoten! Maar toen was het al bijna vrede. En in de oorlogen met Frankrijk, die later kwamen, hebben de Duinkerker kapers opnieuw onze vloten bestookt.
| |
Begin van een vete?
De slag bij Nieuwpoort heeft voor het vaderland nog een belang- | |
| |
rijk nadeel opgeleverd, zo is in menig geschiedverhaal de conclusie. Na de slag klinkt er in de verhouding tussen Maurits en Oldenbarnevelt een minder prettige toon. Hier is het begin van een verwijdering, die later zulk een dramatisch slot kreeg tijdens het Bestand. Maar - Dr. S.P. Haak, die in de correspondentie van de Advocaat bijzonder thuis is, heeft er een speciaal onderzoek naar ingesteld. Hij kwam tot de conclusie, dat van een minder aangename verstandhouding na de slag bij Nieuwpoort in die correspondentie geen spoor is te vinden. |
|