| |
| |
| |
8. Leicester
Fruin over Motley.
John Lothrop Motley, een Amerikaan, Protestant, volbloed republikein, heeft onze 80-jarige oorlog beschreven met de vaardigheid van een kunstenaar en het vuur van een ijveraar voor de vrijheid. Zijn eerste werk heet: ‘De opkomst van de Nederlandsche Republiek’. Daarop volgde later: ‘Geschiedenis der Vereenigde Nederlanden’. De grens tussen beide werken valt in het jaar 1584.
En dat is fout, zegt Fruin.
Motley meent, dat de dood van de Prins een periode afsluit. Hij wees de weg naar de republiek; bij zijn dood is zij gevestigd; nu kan volgen de geschiedenis van de gevestigde republiek.
Maar - bij 's Prinsen dood dàcht men nog niet aan de vestiging van een republiek. De Staten zaten midden in de moeilijkheden van het zoeken van een nieuwe landsheer. Toen zij in 1581 Philips officieel verlieten, was het hun bedoeling, van landsheer te veranderen. Zo staat het ook in het Placcaat. De bedoeling was, dat Anjou in de plaats zou komen van Philips, maar dan strikt gebonden aan strenge voorwaarden. De Staten van Holland en Zeeland wilden echter apart blijven, zoals zij reeds jaren apart hadden gestaan. En daarom wilden zij de hoge overheid opdragen aan de Prins van Oranje. Zo zouden er dus, als de plannen slaagden, twee staten komen, één met Brussel als hoofdstad, van Duinkerken tot Delfzijl, en daarbinnen een aparte Hollands-Zeeuwse staat. Beide staten zouden nauw verbonden zijn tegen Spanje.
Maar in 1584 stierf Anjou en kort daarop werd de Prins vermoord.
Nu besloten de Staten-Generaal met hun plannen voort te varen en de souvereiniteit op te dragen aan de erfgenaam van Anjou, Hendrik III, koning van Frankrijk. Een gezantschap zou het aanbod overbrengen.
| |
Partijen in Holland.
Voordat de heren evenwel vertrokken, was er al een gezant uit Frankrijk met de boodschap, dat de koning alleen een aanbod zou accepteren, als Holland en Zeeland meededen en hun zelfstandige
| |
| |
positie volledig wilden opofferen. En zo kwamen de Staten-Generaal nu aan die van Holland en Zeeland vragen: ga met ons de souvereiniteit aan Hendrik III aanbieden. De roepstemmen, om aldus te doen, kwamen dringend uit het Zuiden. Want Vlaanderen en Brabant konden zich niet meer handhaven. Zelfs Gent scheen niet meer te redden. Als er nog een kans was, dan zou het moeten zijn met Franse hulp. En dus - juist in die steden, waar vroeger het wantrouwen jegens Frankrijk groot was (wat Walsch is, valsch is, sla dood!), keek men nu vragend en hopend uit naar Franse hulp.
In Holland werden stemmen gehoord, die hartstochtelijk ‘neen!’ zeiden. Ze wilden geen onderwerping aan de Franse koning, zij wilden geen voorpost worden van de Franse staat. De pensionaris van Gouda, François Vranck, lichtte in een officiële remonstrantie namens zijn stad aldus het doopceel van de Franse koning: ‘den zoon van Hendrik de tweede, een grouwelijk vervolger, en Catharina de Medicis, de dubbelste bedriechlijkste vrouwe, die oyt leefde, en een broeder van Koninck Carel de negende, de moorddadigste, die oyt regeerde.’ Op dit punt vonden personen uit Humanistische en Calvinistische kringen elkaar. De eersten dachten aan de afkeer van Grieken en Romeinen van iedere tiran; de laatsten wilden geen Roomse monarch, geen vijand der ware religie. Wanneer er dan geklaagd werd, dat Vlaanderen en Brabant zonder Franse hulp niet te redden waren, dan was het antwoord: laten zij doen als Leiden en Alkmaar; laten zij geloven, zo God voor voor ons is, wie zal tegen ons zijn?
Er was een tweede stroming, waarvan Paulus Buys, de advocaat van Holland, de woordvoerder was. Hij bepleitte de opdracht van de souvereiniteit aan de koningin van Engeland. Maar sterker dan deze beide stromingen bleek aanvankelijk nog de derde, die, in de lijn van de Prins, aansluiting zocht bij Frankrijk.
| |
Hendrik III stelt teleur.
Holland bleek bereid, de eigen zelfstandige positie op te offeren en met de Zuidelijke gewesten zich te presenteren aan Hendrik III. Zo kon het gezantschap vertrekken om àl de Nederlanden aan de Franse koning aan te bieden. Een eskader oorlogsschepen begeleidde het gezantschap om te tonen, dat het geen weerloos land was, dat de onderhandelingen opende.
Hendrik III ...... sloeg het aanbod af.
| |
| |
Philips II had hem schaakmat gezet. Die had zich n.l. verbonden met de leiders der Roomse partij in Frankrijk, de machtige Guises, en daardoor kwam Hendrik III voor de keus te staan: òf een dubbele oorlog riskeren, met Spanje en met de partij der Guises, òf het Nederlandse aanbod afwijzen. De Franse koning, een man zonder beginselen, schichtig en onbetrouwbaar, durfde het nu niet aan. Het gezantschap keerde onverrichter zake terug. Deze teleurstelling had een verlammende invloed in het Zuiden. Brussel capituleerde bijna onmiddellijk, en Antwerpen was weinig actief tegen de omklemming van Parma's troepen. De Prins had bij zijn leven nog aanwijzingen gegeven en Marnix tot burgemeester benoemd weten te krijgen.
| |
Offerte aan Engeland.
Nu Frankrijk weigerde, zat er niets anders op dan de koningin van Engeland te vragen. Dat zij de souvereiniteit niet zou aanvaarden, stond tevoren vast. Maar zij was geweldig op haar eer gesteld, en zou het onbetamelijk vinden, als men haar minder aanbood dan Hendrik III. Daarom ging er nu een deputatie naar Engeland en bevond het, zoals te verwachten was. De koningin bedankte voor het aanbod. Maar zij bleek wel bereid, te helpen. Dat lag in de lijn van haar politiek. Van Engels standpunt beschouwd, was zij een uitstekende koningin. Zij kon weliswaar heel aardig of onaardig doen tegen gunstelingen en huwelijkscandidaten, maar in haar politiek was een vaste lijn. Haar politiek was alleen op het belang van Engeland gericht. Wat de Nederlanden betreft, was haar bedoeling immer dezelfde: de Nederlanden moeten niet onder Frankrijk; zij moeten géén voorpost blijven van Frankrijk; zij moeten zelfstandig worden, een aparte staat met een eigen politieke koers en een eigen vrijheid. Wanneer dat maar bereikt werd, dan kon Philips, wat haar betrof, heer der Nederlanden blijven. Daarom vreesde zij een totale overweldiging van de Nederlanden door Parma en hoopte op een verzoening van die Nederlanden met de koning op conditie van grote zelfstandigheid. Haar hulp diende dus om de overweldiging te voorkomen en de verzoening voor te bereiden.
| |
Val van Antwerpen.
Dat Elizabeth tot hulp bereid was, kwam mede daardoor, dat Antwerpen het niet kon bolwerken. De geschiedenis van de verovering
| |
| |
door Parma van deze ‘paerle en wydvermaarde stad’ is vol van spannende momenten. En vol verzuimde kansen voor de verdedigers. Ze kwamen altijd te laat. Ze hadden niet gezorgd voor inundaties, voor approviandering. En als men er aan ging denken, dan gebeurde er nog wel wat, maar niet voldoende. Het was een strijd tussen amateurs en profs. Beroemd is geworden de geschiedenis van ‘de helsche vuyrschepen’. Parma had beneden Antwerpen een schipbrug van 1800 voet over de rivier gelegd. Daardoor had hij tussen zijn troepen aan beide oevers een goede verbinding en kon hij de Geuzen beletten, Antwerpen van Zeeland uit te approvianderen. De Italiaanse ingenieur Giamibelli meende kans te zien de brug te vernielen. Met de eb liet hij uit Antwerpen twee schepen drijven, die in het ruim een gevaarlijk geheim verborgen hielden. Er was een grote stenen kamer in gemetseld van verscheidene lagen, waaronder zware blauwe stenen, en die kamer was verder gevuld met 6000 pond buskruit. Lonten zouden na een uur zorgen gen voor de ontsteking. Boven de kamer was veel ‘vuurwerk’ aangericht, alsof de bedoeling simpel was, de brug in brand te steken. Een van de beide schepen dreef werkelijk naar de brug en toen het vuur het kruit bereikte, volgde er een ontzettende ontploffing, ‘dat Hemel ende Aerde scheen te vergaen, ende maeckte sulcken slag selve in 't water, dat het water over den Dijc vloogh, ende vulde het Fort van Callo ende Velden rontomme, dat men daer tot de knien in het Water stont, ende alle vyer ende lonten wtbluste: de Schanse was opgeworpen, 't Geschut verloren, de sware steenen vlogen verre in de locht wech ende vielen weder in de Aerde wel 8 oft 9 voeten diep, soomige verre wech in 't Zant, ongeloofelijck wel een half mijle van de Brugge: het nam wegh 6 schepen, de 3 verstove dat men se niet weder en vont ende de andere schepen keerden den kiel ofte onderste heel opwaerts, ende scheurde de Brugge. Omtrent een
half mijle weeghs en bleef geen Mensch over eynde staende, maer wert ter neder gheslagen.’ De ontploffing doodde ongeveer 800 Spanjaarden, onder wie Caspar de Robles. Maar de Geuzen wisten het succes niet uit te buiten. Enige weken later eindigden de bloedige gevechten aan de dijk van Kouwenstein in het voordeel van Parma en daarmee was de ring om de stad vast gesloten. Marnix ging onderhandelen. Hij had slechts één hoop: verzoening met de koning, mits er vrijheid bleef voor de Gereformeerde religie. Maar hij bereikte slechts, dat de Gereformeerden in Antwerpen vier jaar tijd kregen om hun zaken te regelen en te vertrekken. De 17de augustus 1585 capi- | |
| |
tuleerde Antwerpen. ‘Met Parma kwam het verderf in de stad. Want van nu af aan sloot het Calvinistische Vlissingen de Schelde nog vollediger af dan de door Parma aangelegde versperringen het tijdens het beleg gedaan hadden, en daarom zouden langs de nu op hoog bevel met triumfbogen versierde kade van Antwerpen in de toekomst verval en grafstilte de alleenheerschappij voeren.’
(Pirenne)
| |
Emigranten.
Een kroniekschrijver zegt, dat Parma heeft geweend, toen hij zag, hoeveel mensen uit Antwerpen naar het Noorden vertrokken. De meesten gingen naar Amsterdam. Onder hen zijn er, die op handelsgebied een grote naam hebben: Usselincx, De Moucheron, Lemaire. Zij brachten hun ervaring, hun relaties, hun kapitaal mee. In het Noorden waren zij niet altijd welkom. Het eenvoudige milieu, waarin zij zich vestigden, kon slecht wennen aan de deftigheden uit de wereldstad aan de Schelde. Zelfs hun tongval werd bespot. Maar zij hebben naar het Noorden gebracht hun ondernemingsgeest èn hun beginselvastheid. De meeste emigranten waren Calvinisten van hoog gehalte.
| |
Marnix.
De capitulatie van Antwerpen had tot gevolg, dat Marnix' politiek had afgedaan. Hij had als verdediger van Antwerpen gefaald. Erg behoeft dit niet te verwonderen. Marnix was eigenlijk geen militair. Van Antwerpen ging Marnix naar zijn kasteel Westsouburg, waar hij eerst enige tijd huisarrest kreeg, en later zich in vrijheid wijdde aan studie der planten. Eerst na 1590 volgde geleidelijk eerherstel.
De debâcle van Antwerpen belette, dat Marnix na de dood van de Prins een leidende functie in de Nederlanden kreeg. Zo kwam de baan vrij voor Oldenbarnevelt, misschien bekwamer, in elk geval vasthoudender dan Marnix, maar - een libertijn, die innerlijk vreemd stond tegenover het Calvinisme in zijn geloofskracht. Sedert zijn optreden groeit de tegenstelling tussen de bekwame, zelfbewuste en heerszuchtige regentengeslachten en de brede massa des volks.
Wie Marnix ook ging mijden, het huis van Oranje bleef hem trouw. En het zal mede onder invloed van Maurits zijn geweest, dat Marnix in 1590 door de Staten-Generaal in ere werd hersteld.
| |
| |
Zij deden het op een in die tijd wel meer gebruikelijke manier: zij benoemden hem in een goed gesalarieerde functie, die voor dit doel in het leven werd geroepen. Marnix werd officieel benoemd tot bijbelvertaler. Veel heeft hij er niet aan gedaan en dat was ook de bedoeling niet. Hoofdzaak was, dat hij nu weer ter beschikking van de Staten-Generaal stond.
| |
Leicester komt.
De val van Antwerpen hielp Elizabeth over haar laatste aarzeling heen. Zij kwam de Nederlanden te hulp. Een expeditiecorps van 6000 man werd gezonden, met aan het hoofd Robert Dudley, graaf van Leicester. Een eigenaardig man! Hij was niet zeer bekwaam, maar had wel een hoge dunk van zichzelf. Frans kende hij niet, zodat alle overleg in het Engels moest plaatshebben, en die taal waren slechts weinige regenten voldoende meester. In Engeland gold Leicester voor de leider der Puriteinen, maar tevens was hij van een ridderlijk-romantische liefde vervuld voor de koningin, die soms heel lieve attenties had voor haar ‘dear Robin’. Maar met die attenties was Elizabeth wel meer kwistig, als zij op die wijze iemand goedkoop kon exploiteren. Elizabeth nam niet graag financiële risico's. Waren alle vorsten geweest als zij, het woord ‘royaal’ zou nooit de betekenis gekregen hebben van vorstelijk mild. Ook de expeditie naar Nederland mocht haar geen schade opleveren. Alle kosten waren voor de Staten-Generaal en zolang de voorschotten niet aan Engeland waren terugbetaald, werden Vlissingen, Brielle en fort Rammekens (op Walcheren) in pand gegeven. Deze steden kregen uitsluitend Engels garnizoen. Elizabeth had de steden met zorg uitgekozen. Zij kreeg de sleutels der grote rivieren in handen.
| |
Valerius' Gedenck-clanck.
De eenvoudigen zagen niets van deze bezwaren. In een lied, dat nòg weerklank vindt in Nederlandse harten, wordt vertolkt, hoe zich het vrome gemoed uitte, toen Leicester met grote statie op Walcheren werd ontvangen:
O Heer, die daer des hemels tente spreyt,
End' wat op aerd' is hebt alleen bereyt,
Het schuymig, woedig meer kont maken stille,
End' alles doet naer Uwen lieven wille,
| |
| |
Wy slaen het oog tot U omhoog,
Die ons in ancxst en noot
Verlossen kont tot aller stont,
Jae selfs oock van de doot.
Als ghy (o vrome!) dickwijls hebt gesmaeckt,
Vermaeckt U nu vrij dat 't u herte raeckt,
Looft God den Heer met singen ende spelen
End' roept vrij uyt te saem met luyder kelen:
Hadd' ons de Heer (aan Hem sij d'eer)
Wij waren lang (ons was soo bang)
Dit lied staat opgetekend, met de melodie, in De Nederlantsche Gedenck-clanck. Het werd in 1626 na de dood van de auteur, die notaris en schepen te Veere was geweest, gedrukt.
Men vindt er in een Vaderlandse Geschiedenis ‘tsedert den aanvang der Inlandsche beroerten tot den jare 1625’. Het beknopte prozaverhaal is niet veel meer dan een omlijsting voor de talrijke liederen, waarvan telkens wordt aangewezen, bij welke gelegenheid zij de stemming van het volk vertolkten. Het hier boven geciteerde lied is uit 1585, en de toelichting luidt: ‘In dese droeve tijden heeft God de Heere verweckt de Majesteyt van Engelant, die de Heeren Staten heeft vertroost ende door expresse Ambassadeurs doen aenbieden haere hulpe, met raed en daed, 't welcke de landen sulcken blijschap heeft aen gebracht datmen terstont Ambassadeurs sent na Engelant om met hare Majesteyt in handelinge te treden, ende te presenteren de opper-heerlickheyd der vereenichde Provintien, op dat daer door den onderganck van soo vele schoone bloeyende kercken, die de Heere in deze eeuwe hadde belieft in de voorseide landen zijnen Zoone Jesu Christi te versamelen, mochten werden bewaert.’
| |
Nuttige raadgevingen.
Het volk ziet de dingen eenvoudig. Maar wie achter de schermen kijkt, weet, dat de zaak soms tamelijk ingewikkeld is. Dat was zij stellig in de dagen van Leicester. Er is toen iemand geweest, die de Engelsman een soort leidraad heeft verschaft, hoe hij de dingen moest aanpakken.
Hij moet de regenten weten te lijmen, veel met hen spreken
| |
| |
over regeringszaken. De meesten van hen laten zich gemakkelijk door de schijn verblinden, want het zijn geen lieden van stand. Het is verstandig ze dikwijls uit te nodigen om te eten en te drinken, en dan zich naar hen te schikken in hun manier van drinken en zich te goed doen. Dat deed de Prins van Oranje ook.
‘Maar aangezien Oldenbarnevelt en Carel Roorda en enige anderen te sluw en eerzuchtig zijn en zich niet zullen laten verschalken, moet hij ze, behalve dat hij ze bovengenoemde vriendelijkheden bewijst, gebruiken in de Raad van State, opdat ze in de vergadering der Staten geen kwaad zullen kunnen doen, of ze wegsturen met verre opdrachten zo dikwijls als mogelijk is.’
Dan de predikanten. Leicester moet zich hun vriendschap verzekeren, want ze hebben invloed op het volk; hij moet ze ook weer wat op een afstand houden, want de helft van de bevolking is nog Rooms en er zijn bovendien velen, ‘die niet van tucht houden’.
Eindelijk volgt de raad: ‘Er is nog iets anders, dat Zijne Exc. aangenaam zal maken bij iedereen. Hij doe als wijlen de Prins van Oranje en zoals alle andere wijze vorsten doen, nl. audiëntie verlenen, één of twee uren per dag, zonder zich te verbergen of zich op te sluiten buiten het gezicht van degenen, die met hem te maken hebben. Want ik weet, dat hierdoor veel klachten en onaangenaamheden gekomen zijn het vorige jaar. Een oude vrouw zei eens tegen Philippus van Macedonië: “Luister naar mij, of gij zijt geen koning meer.” Hierbij komt nog, dat men door dikwijls audiëntie te verlenen, in een ogenblik duizenden kleine zaken uit de wereld helpt, die zich anders komen op te hopen en ten slotte de vorst onrust en verdriet aanbrengen en de verzoekers ontevreden maken.’
| |
Leicester landvoogd.
Het was de bedoeling van Elizabeth geweest, dat Leicester zich strikt zou bepalen tot tweeërlei functie. Hij moest het Engelse hulpcorps commanderen, en tegelijk de Staten met zijn raad terzijde staan. Maar géén politiek ambt aanvaarden! Want dan zou Elizabeth zich te diep in de Nederlandse zaken steken. Het einddoel bleef immers een schikking met de koning van Spanje. Leicester hield zich niet aan die opdracht, maar vond goed, dat de Staten hem de landvoogdij opdroegen. Dat betekende, dat hij het hoofd der regering werd. Toen Elizabeth het hoorde, was zij woe- | |
| |
dend. Haar gramschap bleef geen geheim, en de autoriteit van de landvoogd werd er door verzwakt.
| |
Holland in de oppositie.
In Holland was men zeer ingenomen geweest met de onderhandelingen met Elizabeth. Het leek immers een Hollandse overwinning. De onderhandelingen met Frankrijk, waartoe Holland zo moeilijk te bewegen was geweest, waren op niets uitgelopen. Nu woei de Engelse wind. De advocaat van Holland had zijn zin. Zou nu het gevolg niet zijn, dat de nieuwe landvoogd in hoofdzaak Hollandse politiek ging bedrijven? Holland erkende als een zelfstandige, bijna eenkennige kern binnen het kader der generaliteit? Om die zelfstandige positie van Holland nog eens duidelijk in het licht te stellen, had dit gewest, samen met Zeeland, vlak na Leicester's komst Prins Maurits tot stadhouder benoemd. Maar Leicester wilde zeer beslist géén Hollandse politiek. Hij vestigde zich in Utrecht, waar de Calvinistische democraten zich bij hem aansloten, gaf Vlamingen en Brabanders belangrijke plaatsen in zijn staf. In de keus der personen was hij niet gelukkig. Hij trachtte verder de regering te centraliseren en richtte een algemene rekenkamer op. Holland zag dit alles met wantrouwen aan. Maar de Hollandse regenten werden bovenal geprikkeld, toen Leicester alle handel op de vijand verbood. De regenten waren kooplieden. En zij beschouwden het als de natuurlijkste zaak in de wereld, dat zij exporteerden naar het door de vijand bezette gebied. Stel je voor, als wij er mee ophielden, dan zouden de Hamburgse en andere Noordduitse kooplieden het immers doen. Zo was er bij de Hollandse regenten na de eerste geestdrift spoedig een groeiend wantrouwen.
| |
Geen militair succes.
Deze oppositie zou evenwel weinig hebben betekend en spoedig tot zwijgen zijn gebracht, als Leicester met zijn hulptroepen de krijgskans nu maar had doen keren. Maar dat leek er niet op. Hij kon niet beletten, dat Parma Venlo en Grave veroverde en zich een weg baande naar de Graafschap. Zo kreeg hij de grote rivieren in zijn macht. Bij een poging om het nog steeds Spaanse Zutphen te approvianderen ontstond het gevecht bij Warnsveld.
Typisch is voor de mentaliteit van Leicester, dat hij het aldaar Willem Lodewijk kwalijk nam, dat die veldversterkingen had opgeworpen, toen hij meende, dat de Spanjaarden in de nabijheid
| |
| |
waren. Engelse ruiters waren in staat zònder deze versterkingen de vijand te weerstaan. Bij Warnsveld geraakte ook gewond Sir Philip Sidney, gouverneur van Vlissingen. Op het slagveld werd hem, toen hij gewond neerlag, een gevulde veldfles aangeboden, maar juist, toen hij die aan de lippen bracht, hoorde hij naast zich een zwaar gewonde krijgsman zuchten. Zonder eerst zelf te drinken reikte hij deze lijder de fles met de woorden: ‘Hij heeft het meer nodig dan ik.’ Sidney overleed aan zijn wond. Bij Zutphen staat een monument te zijner gedachtenis. Maar duurzamer memorie heeft hij zich gesticht door zijn literaire arbeid. In hem zagen zijn tijdgenoten de ideale verbinding tussen de dichter, de geleerde en de soldaat. Hij gaf in zijn Arcadia een werk, waarin de idylle van het land, de wilde stormen, de tragische liefde en de wrede oorlog zijn vermengd. In zijn Apology for Poesy betoogde hij, dat een dichter geen leugenaar is, maar niet anders en niet minder dan de beste geschiedschrijver en de ware wijsgeer. Leicester was zijn oom.
| |
Otto Clant.
Nog een andere held, die in deze periode viel, leeft voort in de poëzie. Maar alleen, doordat zijn heldendaad werd bezongen. Het was in de winter van 1585 op 1586. Steenwijk, eens zo dapper door Cornput verdedigd, was door verrassing in Spaanse handen gevallen. En toen, in de strenge winter, rukten de Spanjaarden op om Friesland te plunderen en te brandschatten. Want nu was het waterland toegankelijk. Het ene dorp na het andere ging in vlammen op. Onder de rook van Leeuwarden, te Boksum, kwam het tot een treffen met de Staatse troepen, dat slecht voor de onzen afliep. De vaandrig Otto Clant van Kollum trok zich met enige soldaten in de kerk terug. ‘Hij heeft den vijant, die hem het leven presenteerde te schenken, vromelijcken tegenstand gedaen, totdat hij eindelijck siende geen ontset ofte uytcomste, hy hem selfs in het Vaendel gewonden heeft ende also doorsteken is.’
| |
Kerkelijke zaken.
Voor de Gereformeerde kerk in Nederland nam Leicester een zeer belangrijke maatregel. Die kerk was niet vrij. In de dagen van de ergste verdrukking had zij een synode gehouden in Embden, in het buitenland dus. Daar werd van politieke zijde reeds druk geoefend. Want de politieke leiders, ook Willem van Oranje, wilden het liefst een kerk, die in belijdeniszaken de teugels liet vieren, zodat aller- | |
| |
lei groepen binnen haar muren konden worden toegelaten. Maar die leiders wisten, dat de kerk haar belijdenis zou handhaven, zodra zij dat in vrijheid kon doen. Daarom moest in hun oog de kerk in een afhankelijke positie blijven. De overheid moest telkens kunnen ingrijpen. En het was volstrekt ongewenst, dat er een goed georganiseerd kerkverband werd gevormd, waardoor de kerk als een geheel kon optreden. Daarom hebben de regenten nooit willen toelaten, dat er een nationale synode werd gehouden, en zelfs een provinciale synode werd met argwaan bejegend. De regeringscommissarissen keken op kerkelijke vergaderingen nauwlettend toe.
Leicester heeft dit veranderd. Hij heeft bewerkt, dat er een Nationale Synode in 's-Gravenhage bijeenkwam. Daar is een Kerkenorde opgesteld, de ‘Kerckenordeninghe der Nederlandtsche Gereformeerde Kercken’. Na het vertrek van Leicester hebben de regenten er voor gezorgd, dat de kerk weer in haar oude, onvrije toestand werd neergedrukt.
| |
Een dwaze instructie.
In december 1586 vertrok Leicester tijdelijk naar Engeland. Daar naderde het drama Maria Stuart zijn voltooiing. De Schotse koningin, gunstelinge van de Paus, in de ogen der Roomse Engelsen hun wettige koningin, ging haar doodvonnis tegemoet. Leicester moest koningin Elizabeth in deze spannende dagen bijstaan.
Maar voor zijn vertrek haalde hij een streek uit, die misdadig is van domheid en oneerlijkheid tegelijk. Hij was bang, dat de regenten zijn maatregelen tijdens zijn afwezigheid ongedaan zouden maken. Nu droeg hij het bewind op aan de Raad van State. Maar tegelijk stelde hij een geheime instructie op, waarbij hij die Raad aan handen en voeten bond. Hij mocht zelfs geen militaire commandant van zijn post verwijderen, geen vendel soldaten verplaatsen, geen officier promotie laten maken. Alles moest blijven, zoals Leicester het had beschikt. Maar van die beperkingen wisten de Staten-Generaal, de vertegenwoordigers der gewesten, niets: sommige leden van de Raad van State wisten het ook niet eens; de Engelse commandanten wisten het wèl. Zij waren dus door de landvoogd gemachtigd, om zich doof te houden voor ieder bevel van de Raad van State, dat hun een marsorder gaf of hen van een commando onthief. En dat, terwijl onder de vastberaden leiding van Parma de bedreiging van het vrije gebied groot was en de militaire situatie snelle beslissingen eiste.
| |
| |
| |
Het gevaar acuut.
Hoe gevaarlijk het was, bleek al spoedig. Twee van de Engelse officieren pleegden verraad. Stanley leverde Deventer aan de vijand uit; York verried de schans bij Zutphen. Daarmee was de IJsellinie in handen van de vijand en lag de weg open tot aan de Oostelijke oever van de Zuiderzee. De Staten hadden Leicester reeds tegen beiden gewaarschuwd. Stanley was Rooms en had onder Parma gediend. En nog meer reden was er om York te mistrouwen. Maar Leicester stond voor beiden in; dat had hij uitdrukkelijk verklaard. Nu pleegden zij verraad op dezelfde dag! Het verraad van Stanley had de Raad van State zien aankomen, maar door de geheime instructie van Leicester kon hij niet worden overgeplaatst. Het verraad had nog breder vertakkingen. In Zwolle en Arnhem liepen Engelse vendels naar de vijand over; Bergen op Zoom werd op het nippertje voor verraad behoed; in Ostende was de toestand enige tijd onzeker.
| |
Hollands tegenweer.
Onmiddellijk nam Holland de maatregelen, die voor de veiligheid noodzakelijk waren. Holland, niet de Raad van State. Die was door Leicester machteloos gemaakt. Het sterkste gewest ging nu doen, wat de generaliteit had moeten doen. De Hollandse leiders zagen hier hun kans. Zij hadden al vóór de komst van Leicester hun ideaal: Holland de kern van een vrije staat, de andere gewesten een krans van voorposten. Nu gaven de harde feiten hun de gelegenheid, om dat ideaal te verwezenlijken. Oldenbarnevelt was de stuwende kracht; de stadhouder Maurits de man, om wie men zich schaarde. Hij werd door de Hollandse Staten gemachtigd, om binnen het gewest het volledige commando op zich te nemen en de troepen te verplaatsen, als hij dat nodig vond. Tegelijk namen de Hollandse steden waardgelders in dienst en vormden zo een eigen troepenmacht.
| |
De Deense gezant.
Omstreeks dezelfde tijd ondernamen enige Staatse soldaten uit Bergen op Zoom een strooptocht diep in Brabant. Zij kwamen zelfs onder de rook van Brussel. En daar hadden zij geluk. Zij snapten een gezelschap voorname edellieden, voerden hen mee, en haalden de koffers leeg. Een der gevangen heren was Cajus Rantzou, een
| |
| |
Deens edelman. En toen de buit werd gesorteerd, bleken er ouder zijn papieren brieven te zijn van Philips II en van Parma. Zulk een vondst, daar zat wat in! Het duurde niet lang, of de brieven waren in Den Haag en werden daar gelezen. Nu bleek, dat de heer Rantzou een Deens gezant was, die met Philips II moest spreken over de veiligheid van Engeland en de gewetensvrijheid in de Nederlanden. Wat had een Déés gezant daarmee te maken? De Staten vreesden, dat de onderhandelingen feitelijk uitgingen van Elizabeth. Die wilde immers zich tegen het Spaanse geweld beveiligen en heel de actie met Leicester was daarom begonnen. Zou het niet mogelijk zijn, dat Elizabeth, buiten de Staten om, een schikking trof met Philips? De Deense gezant nam verontschuldigingen in ontvangst, omdat een gezant niet behoort te worden geplunderd; bestraffing der soldaten begeerde hij niet, omdat het slechts ‘Snaefhansen’ waren; de Deense koning vroeg en verkreeg 30.000 rijksdaalders als remedie tegen zijn misnoegdheid. Maar met al, het wantrouwen tegen Elizabeth had opnieuw voedsel gekregen.
| |
Leicester terug.
Dat wantrouwen was gerechtvaardigd. Want toen Leicester in de zomer van 1587 terugkwam, had hij de uitdrukkelijke last van zijn koningin, de Staten over te halen tot vredesonderhandelingen. Een last, die Leicester zelf volstrekt onjuist voorkwam. Want hij vermoedde terecht, dat de Spaanse bereidwilligheid om tot een schikking te komen, niet dan een schijnbeweging was. Op de Spaanse en Portugese werven werd hard gewerkt aan de uitrusting van een machtige vloot. Zo kwam Leicester terstond in een scheve positie. Hij moest de Staten overhalen tot iets, dat hem zelf verwerpelijk scheen. Daarbij moest hij trachten de zelfstandige positie van Holland weer te vernietigen. En zou hij daarin slagen, dan moest hij steunen op de democratische Calvinistische stroming, die vooral in Utrecht sterk was, maar ook in Holland, met steun van de predikanten, sterke invloed had. Maar juist die groep van de bevolking moest niets hebben van onderhandelingen met Spanje, en ijverde voor de scherpst mogelijke oorlog.
Er was dus feitelijk maar één eerlijke mogelijkheid: dat Leicester bedankt had voor deze opdracht. Doch de Engelse edelen van die tijd lieten zich voortdurend in dwaze ridderlijkheid tegen hun overtuiging in exploiteren.
| |
| |
Nu schoot er voor Leicester geen andere weg over dan te proberen Holland klein te krijgen. Hij kwam onverwacht uit Utrecht in Den Haag - doch vond Maurits en Oldenbarnevelt niet. Die hadden de bui zien drijven en waren naar Delft gegaan. De pogingen van de landvoogd om de Hollandse steden te intimideren, mislukten volkomen. Toen de predikanten zich tot de Staten wendden met het verzoek in eensgezindheid met Leicester op te treden, werden zij vermaand, ‘tot stilte en eendrachtigheyt, en datse hen niet verder en souden bemoeyen dan om te leren en te predicken en de Staten en Magistraten met de regeringe te laten bewerden’.
| |
Nicolaas de Maulde.
De Hollandse regenten waren besloten zich scherp tegenover Leicester te blijven stellen. Men proeft uit allerlei maatregelen en vertogen de harde, vaste hand van Oldenbarnevelt. In Leiden hadden Calvinistische aanhangers van de landvoogd plannen beraamd voor een staatsgreep. Zij wilden de libertijnse regenten met hulp van de troepen van het kussen stoten. Het voorbeeld van Leiden zou dan de overmoed der andere Hollandse steden intomen.
Het complot werd ontdekt. Het was trouwens al uitgesteld, omdat intussen de vredesplannen van Elizabeth openbaar waren geworden. Die plannen waren een ontnuchtering voor de ijveraars. En het uitstel werd hun noodlottig, daar een der samenzweerders begon te twijfelen en alles aan de Leidse magistraat vertelde. De hoofdaanleggers redden zich door de vlucht. Drie mannen werden ter dood veroordeeld, de ouderling Volmaer en de kapiteins Cosmo en Nicolaas de Maulde. De beide officieren beriepen zich op de mondelinge bevelen van de landvoogd, wat hun natuurlijk niet baatte.
De dood van de jonge Nicolaas de Maulde heeft diepe indruk gemaakt. Hij was een dapper officier en had zich bij de verdediging van Sluis zeer onderscheiden. Zijn vader was een der vertrouwdste medehelpers van Prins Willem geweest, en zijn beide broers waren in de strijd voor de vrijheid gesneuveld. Prins Maurits en sommige der rechters waren hem persoonlijk genegen. Toch verwezen zij hem ter dood. Deze meedogenloosheid scheen hun het enige middel om alle machinatiën van de Leicesterse partij te breken.
Zo beklom ook Nicolaas de Maulde het schavot en werd onthoofd. Een zekere juffrouw Uitenbroek had de magistraat gebeden, de officier op de gerichtsplaats tot haar bruidegom te mogen be- | |
| |
geren, wat hem, naar een oud gebruik, van de dood zou kunnen redden. Volgens Bor was De Maulde, die de juffrouw kende, geenszins met dit verzoek ingenomen, hetzij hij aan de de goede uitslag wanhoopte, ‘of ook deselve ten huwelijk niet begeerde’.
| |
Leicester vertrekt.
Achteraf gezien is het vonnis over de Leidse ‘samenzweerders’ onnodig hard geweest. De hardheid diende alleen, om de aanhangers van Leicester in Holland vrees aan te jagen. Maar juist in deze tijd werd zijn mandaat omtrent de vredesonderhandelingen publiek. En van dat ogenblik af hàd Leicester in Holland geen aanhang meer. Zij, die zijn zijde hadden gekozen, deden het, omdat zij onverbiddelijk de strijd wilden. De Maulde was tot de actie tegen de Hollandse regenten bereid geweest, omdat zij tijdens het beleg van Sluis te traag, te onverschillig waren geweest.
Toen het dus openbaar werd, wat Elizabeth beoogde en Leicester krachtens zijn instructie nastreefde, waren diens aanhangers verbijsterd, machteloos. En voorzover zij nog de kans hadden om vrijuit te spreken, stelden zij zich onvoorwaardelijk naast de Hollandse Staten, naast Maurits en Oldenbarnevelt, en verklaarden, géén vrede, géén onderhandelingen te willen. Toen trok Leicester in de late herfst van 1587 naar Engeland en stuurde in het begin van 1588 bericht, dat hij niet terugkwam......
De Engelsen lieten een penning slaan met het opschrift: ‘Non gregem, sed ingratos invitus desero.’ Bilderdijk maakte daarbij deze aantekening: ‘Er is iets aandoenlijks in het randschrift der Medalje, waarop Leicester ten tegenbeeld van zijn afbeeldsel, eenige weidende schapen en een Engelsche hond stelde. “Non gregem, sed ingratos, invitus desero” (gedwongen verlaat ik, niet de kudde, maar de ondankbaren). Mij ten minste, die weet, hoe ondankbaarheid smart, en die weet, dat onze natie de ondankbaarste op den aardbodem is, treft die inscriptie altijd diep.’
De Hollanders bleven echter het antwoord in Leicesters dagen niet schuldig. Zij lieten ook een penning slaan met deze woorden: ‘Libertas ne ita chara ut simiae catuli.’ De vrijheid zij niet zo dierbaar als de jongen aan de aap. Of, vrijer en tegelijk zakelijker vertaald: Geen apenliefde voor de vrijheid!! Dat Leicester niet slaagde, ligt voor een belangrijk deel aan het feit, dat Elizabeth hem in een onmogelijke positie plaatste. |
|