Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 432]
| |
9. Naar het offensiefLeicester krijgt gelijk.Toen de Engelse landvoogd zich opmaakte om de ‘ondankbaren’ voorgoed te verlaten, kon hij met getemperde voldoening constateren, dat hij gelijk had en zijn koningin ongelijk. De vredesonderhandelingen waren slechts schijn geweest. De Armada was intussen klaargekomen. Wel was de toestand slecht in ons land, toen Leicester vertrok. ‘In 20 jaren stonden de zaken nooit gevaarlijker. Zeeland, Holland, Friesland en Utrecht alleen. Het land zonder hoofd, zonder raad. De krijgslieden muitten en de burgerijen morden en scholden op de Overheid. De Overheden hadden geen tijd om iets tegen de vijand van buiten te arbeiden. De twist niet tegen de malcontenten of papisten, maar met geloofsgenoten en gedeeltelijk met de predikanten. Boven dit alles de toorn der Koningin.’ Maar Philips zorgde er voor, dat die toorn aan de Republiek geen schade deed. De Republiek! Want van nu af aan was de gedachte aan een nieuw staatshoofd in de plaats van Philips verdwenen. De Staten namen zelf en voorgoed het heft in handen. En Elizabeth werd met deze jonge, uit nood en verlegenheid geboren Republiek tot samenwerking genoopt, omdat Philips met zijn grootse armada poogde in één slag èn Engeland èn de Nederlanden te onderwerpen. | |
Het Engelse gevaar.Niet de hulp aan de Nederlanden had Philips overtuigd van de noodzakelijkheid Engeland aan te pakken. Drake was de man, die hem had verbitterd. Naast Nelson is Drake de man in de Engelse marine-traditie. Hij was de zoon van een Protestantse vicaris uit Kent, wiens familie om het geloof was vervolgd. Zijn Puritanisme had zich met zijn zucht naar avontuur verbonden tot een wonderbaarlijke activiteit. Negerslaven verkopen, Spanjaarden uitroeien, goudschepen veroveren, het lag voor hem alles in dezelfde lijn: de strijd van Gods volk tegen de pauselijke antichrist. Met een schip als een Kanaal-schoener voer hij door Straat Magelhaens naar de Pacific, waar nooit eerder een Engelse vlag was gezien; hij laadde aan boord het goud, de parelen en diamanten, die hij vond in het galjoen, dat eens per jaar van Lima naar | |
[pagina *65]
| |
118. De trap in het Prinsenhof te Delft, waar Prins Willem werd vermoord.
119. Penning, op last van de Staten van Holland geslagen n.a.v. de dood van Prins Willem I. Rechts ziet men de achterzijde, met het embleem van de Prins, het nest van de ijsvogel, en daaromheen de zinspreuk: ‘Saevis tranquillus in undis’ (rustig temidden der woelige baren).
| |
[pagina *66]
| |
120. Philips van Marnix, heer van St. Aldegonde
121. Marnix' kasteel te West-Souburg op Walcheren, naar een pentekening van 1613.
| |
[pagina *67]
| |
122. De ets op de tegenoverliggende pagina (van Romeyn de Hooghe, in het bezit van de Atlas van Stolk) geeft een goed beeld van Parma's beroemde schipbrug over de Schelde. Links bij de letter A is Parma zelf afgebeeld, die het werkstuk inspecteert. Aan weerszijden van de brug bevindt zich een verdedigingslinie van kleine scheepjes (F), die van scherp gepunte ijzeren staven zijn voorzien. Bovendien wordt de brug permanent door een tweetal Spaanse galeien (G) bewaakt. Links op de achtergrond de torens van Antwerpen.
| |
[pagina *68]
| |
123. Koningin Elisabeth I van Engeland
124. De aankomst van Leicester te 's-Gravenhage in 1585 via de Hofvijver.
| |
[pagina *69]
| |
125. Robert Dudley, graaf van Leicester
126. Penning, geslagen bij het vertrek van Leicester in 1587. Het is deze penning, waarop aan de achterzijde een herdershond is afgebeeld, die zijn kudde verlaat, met het omschrift (vert.): ‘Gedwongen verlaat ik, niet de kudde, maar de ondankbaren’. (Koninklijk Penningkabinet, Den Haag).
127. In hetzelfde jaar werd een andere penning geslagen ter verheerlijking van Leicesters beleid. In het midden Koningin Elisabeth op haar troon, geflankeerd door Leicester, die haar kleed vasthoudt, en de vijf Provinciën, geknield aan haar voeten. (Koninklijk Penningkabinet, Den Haag).
| |
[pagina *70]
| |
128. Alexander Farnese, hertog van Parma.
129. Gevecht van Engelse en Hollandse schepen tegen de Spaanse Armada op de rede van Dover, 22 augustus 1588, naar een schilderij van Aert van Antum (Rijksmuseum, Amsterdam). Rechts enkele Spaanse galeien.
| |
[pagina *71]
| |
130. Prins Maurits, naar een gravure van W.J. Delff.
| |
[pagina *72]
| |
132. Willem Lodewijk, naar een gravure van W.J. Delff.
133.Johan van Oldenbarnevel naar een gravure van W.J. Delff.
| |
[pagina 433]
| |
Cadiz voer; hij stak de Grote Oceaan over en kwam op Ternate; hij voer over de Indische Oceaan, rondde Kaap de Goede Hoop, trok zijn spoor over de lengte van de Atlantische Oceaan en liet het anker vallen in de haven van Plymouth. De Spaanse gezant klaagde hem bij Elizabeth aan als een zeerover, maar deze verhief hem in de adelstand en verrijkte de kroonschat met het handvol juwelen, dat Drake haar gaf van zijn buit. In latere jaren verontrustte hij de Spaanse kusten, plunderde de koloniën, en verbrandde de pakhuizen van Cadiz met de galeien in de haven. Drake was naar zijn eigen typering bezig de baard van Spanje's koning te schroeien. | |
Pauselijke aanmoediging.Deze Engelse bedreiging was op zichzelf reeds ernstig. Maar er kwam bij, dat Paus Sixtus V Philips aanspoorde de gevangenschap en de dood van Maria Stuart, die hij als de wettige koningin van Engeland beschouwde, te wreken en Elizabeth van haar land te beroven. Was Philips II daartoe niet de aangewezen man, hij, die gehuwd was geweest met Maria Tudor, die de Bloedige wordt genoemd, omdat zij de laatste koningin in Engeland is geweest, die de inquisitie aan de arbeid zette? Philips liet in de Spaanse en Portugese havens een ArmadaGa naar voetnoot1) bouwen, en onderhandelde intussen met Elizabeth. Parma trok duizenden beproefde soldaten samen in Vlaanderen. Nòg zag Elizabeth het gevaar niet. Toen werd plotseling in duizenden afdrukken een pauselijke bul verspreid, die Elizabeth van de troon vervallen verklaarde. Tegelijk publiceerde Rome een geschrift van de Jezuïet Allen, nu tot kardinaal verheven, waarin de fiere Elizabeth voor een bastaard werd gescholden, en waarin de Roomsen werden opgeroepen om het vonnis van de Paus te helpen volvoeren. Dit was de oorlogsverklaring van Philips aan Engeland. Dit was méér. Hier zag Europa, hoe het pausdom zich opmaakte om de beslissende slag te slaan. Hier brak een crisis aan in de godsdienststrijd der 16de eeuw. | |
Parma waarschuwde.Maar de bekwame Parma had Philips gewaarschuwd. De onder- | |
[pagina 434]
| |
neming kwam te vroeg. Eerst moesten er in de Nederlanden havens worden veroverd, die als operatie-basis konden dienen. En nooit waren de Nederlanden zo zwak geweest als nu, na de mislukte zending van Leicester. Als de koning nog enkele maanden wachtte, dan zou hij in die tijd Vlissingen veroveren en de Scheldemond beheersen. Intussen - ook dàn was het een gevaarlijke onderneming geweest. Er zijn deskundigen, die zeggen, dat het gelukkig voor Philips was, dat het leger van Parma in Vlaanderen is gebleven en niet op de Engelse kust is geland. Want daar zou het in een moeilijke positie zijn gekomen met een Engelse krijgsmacht tegenover zich, die vastberaden stond voor Koningin en Vaderland. De enige kans op succes voor Philips was een opstand der Engelse Roomsen. Maar die dachten niet aan verraad. Zij stonden trouw rondom hun eigen koningin en heulden niet met de vreemdeling. | |
De ondergang.In mei 1588 zeilde de Armada van Lissabon uit, 130 grote oorlogsschepen en 30 transportschepen. Behalve 2000 vrijwilligers, voor een deel uit de hoge adel, waren aan boord 19.295 soldaten, 8450 matrozen en 2088 slaven. De Armada was bewapend met 2630 kanonnen en had proviand voor een half jaar aan boord. Bevelhebber was de hertog van Medina Sidonia, een gunsteling van het hof, maar geen zeeman. Een storm dreef de vloot naar Coruna terug, maar in juli kon de grote tocht opnieuw beginnen. Spoedig bleek, dat de grote Spaanse galeien, die op de Middellandse Zee zulk een geduchte marine vormden, in de onrustige wateren van het Kanaal niet voldeden. Engelse eskaders van kleine, snelle schepen wachtten de Armada op in het Kanaal; Howard was admiraal en Drake commandeerde de kapers. Die snelle schepen ‘hingen aan de staart’ van de vijand, hielden af, als het te gevaarlijk werd, kwamen voor de wind terug, en ‘plukten de veren van de Spanjaard één voor één uit’. De Armada was al flink gehavend, toen zij de ankers liet vallen voor Calais. Nu moest de grote voorbereiding voor de expeditie nog beginnen: de verbinding met Parma's hulpschepen en zijn 30.000 man. Maar dat mislukte, doordat de Nederlanders de Vlaamse havens blokkeerden. De Armada kon hen van tussen de banken niet verdrijven. De Nederlanders bespaarden daardoor de Engelsen een invasie, maar bereikten daarmee, dat na de ondergang der Armada zij er militair | |
[pagina 435]
| |
tegenover Parma nog even slecht voorstonden als voorheen...... Terwijl de Armada wachtte voor Calais, zond Howard er met het getij te middernacht tien branders op los. Angstig kapten de Spanjaarden de ankers en vluchtten door het Nauw van Calais naar de Noordzee. De Engelsen beletten de terugkeer naar het Kanaal. Nog altijd scheen de Armada, naar het woord van Drake, wonderlijk groot en sterk. Maar de moed was er uit. ‘We zijn verloren, Senor Oquendo’, zei Medina Sidonia tot zijn bekwaamste kapitein, ‘wat zullen wij doen?’ ‘Laat anderen spreken van verloren gaan; Uwe Excellentie bevele, dat de kanonnen opnieuw geladen worden!’ Het hielp niet; de vloot zeilde de Noordzee op, en zocht een weg om de Orkaden heen naar Spanje terug. En een machtiger vijand dan de ‘doggen in het Kanaal’ voltooide de ondergang. Hevige stormen verstrooiden de vloot en sloegen de schepen te pletter op de rotsen van Noorwegen, Schotland en Ierland. Alleen aan het strand bij Sligo (Noordkust van Ierland) telde een Engelse kapitein 1100 lijken van Spanjaarden, die daar waren aangespoeld. De Staten van Zeeland lieten een gedenkpenning slaan met het opschrift: ‘Gods adem heeft ze verstrooid.’ En de Nederlandse vreugdezang vroeg ‘den Spaanschen tyran’: Als God der Heeren Heer
U tegen is so seer
Wat kont ghy maken dan?
U quaed' aenslagen, die sullen niet
Altyd gelucken wel
God heeft mishagen, die 't alles ziet
Aen U soo wreet opstel.
Want Hy, waer 't sy, 't recht voorstaet en bemint
En is der vroomen vrint
Die Hy soo heeft gesint,
Dat niemand haer een hayr
Kan krencken hier off daer,
Als Hy 't niet goed en vint!
De ondergang der Armada versterkte onze internationale positie, maar bracht mee, dat Parma's troepen geen enkele bestemming meer schenen te hebben, dan de Nederlanden in een snel tempo te onderwerpen. Reeds werden maatregelen genomen om de weg naar Dordrecht te forceren en door te stoten naar het hart van Holland. | |
[pagina 436]
| |
Nieuwe plannen.Een eerste succes scheen de weg reeds te banen: Geertruidenberg werd door de bezetting aan Parma verkocht. Maar in hetzelfde jaar werd de Spaanse landvoogd ziek en zijn minder bekwame plaatsvervanger tobde met muiterij onder het krijgsvolk. Intussen hadden er in Frankrijk dramatische gebeurtenissen plaats. De zwakke Franse koning Hendrik III zag, dat het geslacht der Guises, gunstelingen van de Paus en hoofden van de strenge Roomsen, hem boven het hoofd groeide. Hij liet Hendrik de Guise vermoorden. Het gevolg was anders dan hij verwachtte: de partij der Guises kwam nu openlijk tegen hem in oorlog en sloot zich nauw aan bij Philips. Er schoot voor Hendrik III niets anders over, dan zich in de armen te werpen van Hendrik van Navarra, de leider der Hugenoten. Maar nog in hetzelfde jaar werd de koning door een monnik dodelijk gewond; voor zijn dood wees hij Hendrik van Navarra, die met zijn zuster was gehuwd, als zijn opvolger aan. Al wat de Paus volgde en diende, moest voorkomen, dat deze Hugenoot inderdaad koning van Frankrijk werd. Philips zag reeds daarom voor zich een taak in Frankrijk, maar nog meer, omdat zijn dochter Isabella, wier moeder een Franse prinses was, aanspraak kon doen gelden op de troon. En zo gebeurde het wonderlijke. De geduchte legermacht van Parma was eens samengetrokken geweest aan de Vlaamse kust voor een invasie in Engeland en had vergeefs op de Armada gewacht. Toen trof zij voorbereidingen om Holland te bespringen. Maar voordat het hier ernst werd, trok zij tegen de zin van Parma en alleen op nadrukkelijk bevel van Philips naar het Zuiden, om zich diep in gevaarlijke avonturen te steken. | |
De dioscuren.O! Zie ze staan in 't veld, twee Duitsche Scipio's,
O! Dioscuren, maar wie hooger Hand verkoos
ten dienst van beter zaak en Vaderland. De harten
der volkeren gaan mee, waar dees den vijand tarten,
verrassen, fnuiken, slaan, te scheep, te paard, te voet,
met uitgezocht beleid, met teugelloozen moed.
Zo tekent Da Costa die beide neven, Maurits en Willem Lodewijk. Sedert 1587 waren ze ook zwagers, want Willem Lodewijk huwde met Anna, de zuster van Maurits. Het was een huwelijk van slechts | |
[pagina 437]
| |
enkele maanden; toen stierf Anna onverwacht, nadat de hoop op het moederschap pas was verdwenen. Tot een tweede huwelijk kwam het niet, ‘de olde affectie bleef te sterk’. Ook als de legers in de winterkwartieren uitrustten, hadden Maurits en Willem Lodewijk geen rust. Men ziet ze, dag en nacht
zich oef'nen in de taal en krijgskunst van Oud-Romen,
de tafel, lang en breed, door strijders ingenomen
uit volgzaam lood gebootst, om aan QuirietGa naar voetnoot1) of Griek
bij 't licht der wetenschap, geheimen van taktiek
of legerleidingskunst te ontwringen.
Zoo werd een nieuwe oorlogsschool gevormd,
wier kloeke kweekelingen
der Middeleeuwen glans en glorie gaan verdringen
door 't huwen van heur kracht aan regel, orde, tucht,
bereek'ning, wetenschap, ja, wiskunst, die bevrucht
door d'adem van 't genie, 't bereik vermenigvuldigt
van 's Veldheers scheppingen. Geheel Europa huldigt
den Stedendwinger, door wiens oog en staf bezield
het heir, geen rotsklomp meer die neerploft en vernielt,
maar levend lichaam werd. Zie met hoe rappe leden
het op- en afwaarts streeft trots duizend tegenheden,
straks op het slagveld zelf èn dicht èn keert en zwenkt,
zijn wendingen volvoert, zich inkrimt of verlengt,
en aanvalt of ontwijkt naar de aangeleerde wetten......
| |
Het geoefende huurleger.Deze schildering van Da Costa is geen fantasie. Inderdaad zijn Maurits en Willem Lodewijk de mannen van een nieuwe krijgsschool. De soldaten, die ze in die nieuwe school opleidden, waren huursoldaten, landgenoten en vreemden. ‘Van nature’, zo schreef Oldenbarnevelt eens, ‘zijn wij sachtmoedich en vreetsaem, totten oorlog niet geneicht, sulcx dat wij oock gedurende den noot van den oorloge onse kinderen en vrunden al uytten oorloge gehouden en daer afgeraden hebben soo veel ons mogelijck is geweest; daerom wij ter defendentie vreemde soldaten uyt andere Coninckrijcken en landen moesten doen komen.’ Op oudgedienden werd bijzonder prijs gesteld. Want een mili- | |
[pagina 438]
| |
taire opleiding bestond niet: de soldaat leerde zijn handwerk al doende. Daarin heeft Willem Lodewijk en na hem Maurits verandering gebracht. Zij lieten de soldaten exerceren. En daarbij speelde een grote rol de studie van de klassieken. Men kan hier spreken van de Renaissance op oorlogsgebied. Willem Lodewijk heeft door zijn secretaris Everhard van Reyd de voornaamste plaatsen uit de oude schrijvers laten vertalen. Later zat hij zelf 's winters ook Latijn en wiskunde te studeren en hij schreef aan zijn vader, dat de studie van de beide vakken voor een veldheer noodzakelijk was. Wat bij de klassieken werd gevonden, werd daarna met loden soldaatjes geprobeerd en ten slotte op het exercitieterrein in toepassing gebracht. Een medewerker vond Willem Lodewijk in Johan van den Cornput, de man, ‘ijverig voor de religie en het vaderland, ende geleert, dat onder krijgslieden vreemd is’. Zo kwamen er belangrijke verbeteringen. De troepen waren niet meer opgesteld in logge vierkanten, maar in kleine, beweeglijke compagnieën en eskadrons. Dit was onder andere van groot belang voor de musketiers. Tot nu toe waren de piekeniers de kern van het leger. Zij konden met hun gevelde lansen de schok der aanstormende cavalerie weerstaan. De musketiers dienden slechts als tirailleurs. Maar door Maurits en Willem Lodewijk werden die musketiers nu zo gedrild, dat zij een geregeld vuur konden afgeven. Slechts na één of twee minuten kon een geoefend musketier een schot lossen. Daarom werd de oplossing zo gevonden, dat de schutters tien gelederen diep waren opgesteld. Het voorste gelid vuurde, begaf zich dan snel naar achter en werd achterste gelid. Het laadde opnieuw, terwijl alle gelederen iets opschoven; het tweede gelid, dat nu eerste was geworden, gaf vuur, begaf zich naar achter enz. Ieder begrijpt, dat dit alleen mogelijk was, als alles op tempo gebeurde, zodat er 6 à 8 salvo's per minuut konden worden gelost. | |
Belegeringskunst.Ook op het gebied van de belegeringskunst werd de Romeinse invloed merkbaar. In de eerste jaren van de 80-jarige oorlog, toen de Spanjaarden hun krachten op de Nederlandse steden beproefden, was het hoogtepunt van hun actie de bestorming. De verdedigers stonden op de wallen; de belegeraars trachtten over of door de gracht te komen, en tornden bij de versterkingen op. Zulk een | |
[pagina 439]
| |
bestorming kostte veel bloed, maar als zij slaagde, dan was er de rijke beloning: de veroverde stad werd volgens het toen geldende oorlogsrecht een prooi van de plunderende soldaten, die niets en niemand spaarden, en die alles wegsleepten wat van hun gading was. Haarlem werd dit lot bespaard, omdat de stad zich ten slotte bij verdrag overgaf. Maar Maastricht b.v. is na de verovering uitgemoord. Maurits heeft altijd zijn soldaten gespaard. Voor hem was de verovering van de stad bovenal een werk van de ingenieurs. Daartoe behoorden ook de commandanten van de artillerie, want zij, die het geschut verzorgden en bedienden, waren toentertijd geen militairen. Wanneer het plan de campagne was opgemaakt, alle voorbereidingen waren getroffen, kwam het leger in beweging. Het transport geschiedde dikwijls te water. Daartoe werd een groot aantal schepen met de bemanning afgehuurd. Er is een merkwaardige overeenkomst tussen de uitvoering van een beleg en die van een werk op waterstaatkundig gebied. Allerlei onderdelen van het karwei werden aanbesteed. Het transport van de legerbenodigdheden geschiedde niet door het leger zelf, maar door aannemers. De actie tegen de vesting begon met de berenning. De cavalerie ging snel alle toegangswegen bezetten en de toevoer afsnijden. Dan kwam de infanterie en op twee of drie plaatsen werden legerkampen opgeslagen, aan alle kanten door versterkingen omringd. Het was een levendig en merkwaardig tafereel, zo'n kamp. Zijne Excellentie had in het midden een prachtige tent, in verschillende appartementen verdeeld. Pages zorgden voor de bediening. Verder had iedere compagnie haar eigen kampstrook, en iedere soldaat zijn stukje grond, waarop hij een primitieve hut kon bouwen. Als dekking gebruikte hij stro of koren. De voedselvoorziening was voor een belangrijk deel in handen van zoetelaars, bij wie de soldaten hun aankopen deden. Tussen de legerkampen werden verbindingslinies aangelegd, waarbij er voor gezorgd werd, dat men tegen pogingen tot ontzet was gedekt. En dan begon het eigenlijke werk: graven, graven! Eerst sloten, die in scherpe zigzaglijnen de stad naderden, zodat nooit uit de stad in de lengte van zulk een gang kon worden gevuurd. Dichtbij de stad werd de gang een ‘galerij’. Als mollen verdwenen de gravers onder de grond. Al dit graafwerk werd aanbesteed, per el of per roede. En dan eindelijk, als men onder de wallen van de stad was gekomen, werden de mijnen gelegd. Grote | |
[pagina 440]
| |
hoeveelheden buskruit werden aangebracht en aan het einde van de mijngang, na eerst goed afgedamd te zijn, tot ontploffing gebracht. Zo werd de weg naar de stad geopend. De artillerie zorgde intussen, dat de verdedigers op de wallen het moeilijk hadden en dat in de stad onrust bleef. Zo werd de stad rijp voor de inneming, die in de regel, als het mineren onverbiddelijk bleek door te gaan, geschiedde bij een wel omschreven capitulatie. Wanneer de vijand er niet in slaagde, een zo belegerde stad tijdig te ontzetten, dan was er geen redden aan. De voorbereiding van de veldtocht, dat was ook het overleg, wáár men zou toeslaan en wáár de vijand het best schaakmat kon worden gezet. Inderdaad, de vergelijking met het schaakspel, door Maurits zo bemind, dringt zich op. Maurits en Willem Lodewijk beijverden zich ......de panden stuk voor stuk
van Neerlands kostbaar erf op Spanje weer te winnen.
Niet anders dan wanneer met ingespannen zinnen
twee spelers worstelen op 't vorst'lijk schaakvierkant:
het paard in dolle galop, de toren langs zijn rand
of strakke rechte lijn, neemt man voor man gevangen.
De vorst'lijke Amazoon doorzwiert en dunt de rangen
des Tegenkonings, wien naar alle zijden bloot,
geen keuze langer rest, dan overgave of dood!
| |
Oldenbarnevelt.Naast Maurits en Willem Lodewijk moet een derde worden genoemd, Johan van Oldenbarnevelt, de advocaat van de Staten van Holland, in naam hun dienaar, in werkelijkheid hun leider. Hij is een der grootste staatslieden, die onze historie kent. In 1572 was hij advocaat in Den Haag en een der eersten, die partij koos voor de vrijheid. Meer dan eens vatte hij als vrijwilliger de wapenen op, als de worsteling een hoogtepunt bereikte en het gevaar onmiddellijk de Hollandse steden bedreigde. In 1576 werd hij pensionaris van Rotterdam en verscheen in die kwaliteit geregeld in de vergadering van de Staten van Holland. Hij was het, die in 1585, vóór de komst van Leicester voorstelde, Prins Maurits tot stadhouder te benoemen. Hij was het ook, die de Hollandse oppositie tegen de Engelse landvoogd leidde, met name nadat hij in de plaats van Paulus Buys landsadvocaat was geworden. Nadat Leicester was vertrokken, werd ons land definitief een | |
[pagina 441]
| |
republiek. Niemand dacht er meer aan, een nieuwe landsheer te zoeken. Het was een republiek zonder staatsregeling. Later beschouwde men wel de Unie van Utrecht als zodanig, maar zij was niet met dat doel in het leven geroepen en kon ook kwalijk als zodanig dienst doen. Zo werd veel door traditie en omstandigheden bepaald. De samenwerking tussen de gewesten kon alleen verkregen worden, geleidelijk, door soepel overleg. Het schijnt een roekeloze luxe, met zulk een vrijheid als basis te gaan opereren tegen het machtigste wereldrijk dier dagen. En tòch is het gelukt. Oók, doordat de vrijheid zèlf een machtig schild en wapen is. Maar tevens, doordat Oldenbarnevelt er met een onvergelijkelijk talent in slaagde, de verspreide krachten te verzamelen, tot eendracht en samenwerking te brengen en tot spoed aan te zetten. ‘Dat iemand van zo sterke persoonlijke invloed een man van karakter moet geweest zijn, spreekt vanzelf. Maar slechts in de hoofdtrekken kunnen we dit karakter onderkennen. Hij was een man van voorbeeldige moed en volharding, die op het doel, dat hij zich na rijp beraad gekozen had, onversaagd afging, door geen tegenspoed afgeschrikt, door geen voorspoed tot roekeloosheid verlokt, koelbloedig en streng; een man, die zichzelf en zijn krachten gevoelde; hoogmoedig boven zijn afkomst en stand; heerszuchtig en eigenzinnig, en toch behendig in het leiden van vergaderingen, waarin hij de plaats van een dienaar bekleedde, en wier zelfgevoel licht geraakt werd. Eerlijk en toch niet onbaatzuchtig; zijn eigen voordeel zoekend, terwijl hij de belangen des lands behartigde. Een goed patriot, zoals hij, op het punt om te sterven, zich nog beroemde, maar die het heil des lands onafscheidelijk achtte van de belangen zijner partij en van zijn eigen gezag. Een man, die niemand onverschillig liet, die aan sommigen dwepende bewondering en gehechtheid inboezemde, anderen met afkeer en bittere haat vervulde. Het toonbeeld van de oud-Hollandse regent, met velerlei gaven van verstand en gemoed toegerust, die men niet kan nalaten te bewonderen, maar die men niet zal beminnen.’ (Fruin) In de laatste volzin heeft Fruin meteen gezegd, in welk opzicht Oldenbarnevelt verschilde van Prins Willem: de laatste was geheel een man van het volk, de eerste hield streng en hoog het volk op een distantie. Het was deze man, die Maurits en Willem Lodewijk de onmisbare steun in de rug gaf, toen zij het offensief inzetten, het offensief, van de vrije, roemrijke zeven gewesten, en | |
[pagina 442]
| |
..... tot meer dan dertig malen
beproefd aan vest bij vest, aan stad op stad, bepalen
die zegetochten zich, steeds blinkender gelukt,
waarvan de weergalm nog het nageslacht verrukt,
en 't hart in vlammen zet van dichters en van helden!
(Da Costa)
|
|