| |
| |
| |
6. Rennenburg
Deining in 1572.
Wie in een historische atlas de plaatsen nagaat, die in 1572 het signaal van Den Briel begrepen en de Spanjaard buiten de poorten hielden, die ontdekt, dat er niet alleen verzet was in Holland en Zeeland. Ook aan de andere kant van de Zuiderzee kwam er actie. In Friesland waren er vijf steden, die het bestonden: Franeker, Bolsward, Sneek, Dokkum en Staveren. Langs de Oostelijke oever van de Zuiderzee waren het Amersfoort, Harderwijk, Elburg, Hattem, Zwolle, Kampen, Vollenhove, Hasselt en Steenwijk. En dan was er een derde groep in de Achterhoek en omstreken: Zutphen, Lochem, Goor, Oldenzaal, Grol, Doetinchem, Doesburg en 's Heerenberg. Dat de steden in Gelre en Overijsel Geus werden, kwam door het optreden van graaf Willem van den Bergh, een zwager van de Prins. Hij kwam met zes vendels soldaten uit Duitsland en het kostte hem weinig moeite, een hele rij steden aan de zijde van de opstand te brengen. In Friesland liep het enigszins anders. Daar en in Groningen werd het stadhouderschap waargenomen door Caspar de Robles, een Portugees van afkomst, vroeger in dienst van de Prins van Oranje, en, met een rijke Waalse vrouw getrouwd. Hij resideerde in Leeuwarden op het blokhuis, de ‘dwangnagel’, dat de Saksers hadden aangelegd. In Harlingen en Staveren had hij ook een bezetting op zulk een blokhuis. En de stad Groningen hield hij stevig in zijn macht, doordat hij in 1570 er een blokhuis had doen bouwen in het Zuiden van de stad, met vijf torens, naar het model van dat van Antwerpen, maar kleiner, ‘soo dat hij daer niet anders regheerde, dan of hij selve Koningh gheweest ware’. - ‘Hij was een Man van grooten moede en verstande, te verwonderen zijnde, dat een Man zonder Letteren soo wijdt in kloeck-sinnigheyt komen soude. Hij werdt seer ghepresen, omdat hij in Vrieslandt goede Dijcken hadde doen maken in sijnen tijde. Hij was den Soldaten straf ende strenghe, ende van deselve niet bemint, omdat hij gelts genoech hadde, ende deselve
niet en betaelde, door den raet van sijn gierighe Huysvrouwe, oock uytputtende en blootende de Landen met alderhande loose vonden ende vrachen, waer door hij qualijck bemint was.’
Omdat Groningen dus stevig was bezet en ook in Delfzijl een garnizoen lag, bleef het in het Noordoosten rustig. En in Friesland kwam er alleen beweging in die steden, die geen bezetting
| |
| |
hadden. Het begon in Sneek. Daar wilde de grietman van Gaasterland passeren met enige gevangen Geuzen, maar hij kreeg er geen doortocht. De stadhouder toog er nu heen, om de stemming te peilen, maar hij kwam niet in de stad. De bruggen waren opgehaald, de houding der bevolking was dreigend. Toen probeerde hij Bolsward te toetsen, en vroeg, of men een garnizoen wilde hebben als dekking tegen de Geuzen. Die van Bolsward bedankten beleefdelijk voor zijn goede zorgen, maar wilden geen garnizoen. Een poging, om tegelijk vanuit Harlingen en Leeuwarden de Franeker poorten te vermeesteren, mislukte evenzeer. Ook Dokkum werd Geus, maar door onvoldoende waakzaamheid werd de stad door Waalse soldaten van Caspar de Robles overrompeld en geplunderd (Waalse furie). De Prins zond Joost van Schouwenburg met acht vendels Duitse knechten om Friesland te besturen. Hij vestigde zich te Franeker en vormde een regering. De uitgeweken edelen keerden terug. In Friesland ontstond een eigenaardige guerrillaoorlog, waarbij beide partijen probeerden elkaar de toevoer langs de kanalen af te snijden.
| |
Toen Alva kwam.
Maar toen Alva kwam en de Prins zich terugtrok in Holland, was het èn aan de IJsel èn in Friesland snel afgelopen. Graaf Willem van den Bergh liet zijn troepen en steden in de steek en vluchtte naar Duitsland. De steden in de Graafschap kwamen, toen Zutphen door Don Frederik was ingenomen, de sleutels hunner steden aanbieden, biddende om genade. Wie ook maar enigszins aan 's Prinsen zijde had geijverd, werd opgehangen, als hij in handen van de Spanjaarden viel. In Friesland ging het evenzo. Joost van Schouwenburg vluchtte door Drente naar Duitsland; Caspar de Robles liet scherpe jacht maken op de Gereformeerden; Sneek leverde de leiders van het verzet zelf uit. De weerspannige steden kregen een bezetting en de bolwerken werden geslecht. Sneek moest de muur afbreken, maar slechts tot op vijf voeten hoogte, ‘om buyten te mogen sluyten de Knevelaers, Dieven ende Straetschenders’.
| |
Caspar de Robles gevangen.
Toen de Pacificatie van Gent werd gesloten, dacht de Spaanse bevelhebber in het Noorden er niet aan, aan deze actie mee te doen. Hij zou de Noordelijke gewesten wel voor Philips bewaren. Hij had ze immers stevig in de macht met al de oude en nieuwe blok- | |
| |
huizen, alle met garnizoenen bezet. Maar dat garnizoen werd nu net gevaarlijk voor hem. Het waren Walen en in het Zuiden waren het juist de Walen, die zich kras aan de zijde der Staten-Generaal en tegenover de Spanjaarden stelden. Uit Brussel kwam een afgezant, François Stella, naar Groningen, om de Pacificatie te doen aanvaarden. Caspar de Robles zette hem in de boeien en liet hem pijnigen. Maar de gevangene was een geleerd man en de dokter, die hem bezocht, eveneens. Ze converseerden in het Grieks en de vruchten van die conversatie werden openbaar in bewegingen van het garnizoen. Het greep naar de wapens en bezette de markt. De stadhouder kwam naar buiten, onverschrokken, de hoed in de hand. De soldaten lieten zich niet intimideren door zijn kalmte; ze zetten hem gevangen. ‘Sij sloeghen hem Boeyen aen beyde de beenen ende bewaerden hem met een dicke ijsere ketene op het Recht-huys.’ En toen werd het een dol plezier, op de Spaanse officieren en ambtenaren jacht te maken. De kolonel van Zutphen vonden zij in een klooster, in een monnikspij en met een kaalgeschoren kruin. Hij werd aldus vermomd naar de markt gebracht onder het geroep: Wij hebben een nieuwe bisschop! De provoost werd gevonden bij de pastoor in de schoorsteen. Uit Leeuwarden en Staveren werden de commandanten van de blokhuizen door hun eigen soldaten naar Groningen getransporteerd. Het kasteel te Groningen werd geslecht. Caspar de Robles werd naar Brussel gevoerd, waar hij echter spoedig werd vrijgelaten. Hij voegde zich nu bij Don Juan.
| |
George van Lalaing.
De Staten-Generaal zonden een nieuwe stadhouder, een Zuidnederlands edelman, George van Lalaing. Tijdens zijn stadhouderschap in het Noorden erfde hij van zijn oom de titel graaf van Rennenburg (of Rennenbergh). Aanvankelijk was de nieuwe stadhouder loyaal jegens 's Prinsen politiek. Kampen en Deventer bracht hij aan de Staatse zijde. Hoewel Rooms, aarzelde Rennenburg niet tegen Spaansgezinde geestelijken streng op te treden. Met teruggekeerde Calvinistische ballingen werkte hij samen. De godsdienstvrede werd afgekondigd en de Gereformeerden kregen in vele plaatsen een kerk.
In Leeuwarden hadden de Roomsen de Jacobijner Kerk tot 's morgens tien uur; ‘dan volchden de Geuzen als 't preekdach was’. Ook aan de Unie van Utrecht werkte Rennenburg nog mee.
| |
| |
| |
Aarzeling.
Maar toen was de kentering er reeds. In 1578 was hij naar het Zuiden geweest en had daar gemerkt, hoe zijn gehele familie de weg terug zocht naar de Spanjaard. En sedert zocht hij contact met de Spaanse landvoogd, voorzichtig door tussenpersonen. Hij wilde wel de koning dienen, zijn gewesten aan Spanje uitleveren, als hij dan maar stadhouder kon blijven. Als die Caspar de Robles maar niet terugkwam.
Intussen werkten Roomsgezinde Friezen onophoudelijk bij Parma om Rennenburg er uit te krijgen. Zij wilden Robles terug. De leden van de Unie van Atrecht wilden wel mee helpen, maar dan moest het zonder Spaanse soldaten. Albanezen, dat ging; Spanjaarden niet. De Friezen wilden ook wel Spanjaarden, als Rennenburg maar werd verjaagd en met hem de Gereformeerden. Zo had Parma contact met Rennenburg èn met de Roomse Friezen, die deze als hun onderdrukker beschouwden. Wat waren er prachtige kansen, als hij maar geld had en troepen. Maar geld was er niet en zijn troepen hadden de handen vol met het beleg van Maastricht. Daarom bleef de zaak slepen. Intussen kreeg Jan de Oude, de stadhouder van Gelre, reeds in juni 1579 een briefje in handen, waaruit bleek, dat de secretaris van Rennenburg in het geheim in Keulen was, waar toen over de vrede werd onderhandeld, en dat diezelfde secretaris Bailly nota bene ook in het kamp van Parma voor Maastricht was geweest. De volgende maand berichtte Jan van Nassau aan Oranje, dat hij de graaf van Rennenburg om opheldering had gevraagd, wat die reizen van de secretaris betekenden. Graaf Jan bleek tevredengesteld door de verklaring van de Friese stadhouder. Later groeide de argwaan weer. Er werd te veel gereisd. Ook familieleden van Rennenburg uit het Zuiden, die in nauw contact stonden met Parma, kwamen opdagen.
| |
Adie Lambertsz.
Rennenburg liet intussen wel zijn hulp aan Parma beloven, maar deed nog niets. Parma dacht soms, dat de onderhandelingen dienden om hem bij de neus te nemen. Intussen werd in Friesland het wantrouwen groot. Daar besloten de Gedeputeerde Staten, dat in elk geval de blokhuizen, vestingen in de stad, niet langer in vreemde handen moesten blijven. Zij gaven last de blokhuizen van Leeuwarden, Harlingen en Staveren te bezetten, en de soldaten van Rennenburg er uit te verwijderen. Bij de vermeestering van het blok- | |
| |
huis te Leeuwarden had Adie Lambertsz. de leiding. Hij was enkele maanden geleden reeds door de Gedeputeerde Staten van Friesland naar Rennenburg gezonden om te spreken over het ‘demoliëeren der blokhuizen’, een zaak, ‘waervan die welvaert van ons vaderlant mijns bedunckens is hangende’. Nu was het tijd, om ook zonder Rennenburg aan te pakken.
Een poging, om het blokhuis door list bij nacht te overrompelen, mislukte. Toen werd besloten tot een rechtstreekse aanval in dezelfde nacht. De klokken klepten, de burgers kwamen onder de wapens en hoorden de mededeling, dat de vreemde soldaten op het blokhuis de stad wilden plunderen. Het wachtwoord werd uitgegeven, de wapens niet neer te leggen, voor de dwangburcht geslecht was. Uit het stadswapenhuis werden kanonnen naar de bedreigde punten gereden door een menigte knapen, ‘met een spoed, alsof er paarden voor gespannen waren’. Bomen werden omgehakt en in de gracht om het kasteel geworpen. ‘Eén maatregel, die men vervolgens gebruikte en die bijzonder doel trof, bestond hierin: dat men de monniken en de nonnen uit de kloosters en de Roomsgezinden uit hun huizen haalde en deze, met de vrouwen en kinderen der mannen, die op het blokhuis in bezetting lagen, nevens hen, aan de overzijde van de gracht vóóraan stelde in het gezicht van de belegerden.’ Dit paardemiddel, meer doeltreffend dan ridderlijk, leidde tot een spoedige capitulatie. De bezetting trok af, het blokhuis werd gedemoliëerd.
Maar nu Harlingen. De commandant aldaar was niet van zins zonder verzet zijn plaats te ruimen. Toen hadden Adie Lambertsz. en de zijnen een buitengewoon geluk. Zij kregen de secretaris van Rennenburg in handen, Bailly. Waar ze hem snapten en met welk doel hij op reis was, is niet helemaal duidelijk. In elk geval was het om de verraderlijke plannen van Rennenburg nu snel tot een beslissing te brengen. Daartoe had hij bij zich vijf brieven, voorzien van Rennenburgs handtekening en zegel. De brieven waren verder blanco en op een veilige plaats moest daarop een vooraf afgesproken tekst worden ingevuld. Die van Leeuwarden zorgden nu voor de invulling: zij schreven op een der brieven een bevel aan de commandant in Harlingen, om met zijn troepen die stad te verlaten en naar Groningen te gaan. Hij gehoorzaamde!
De bezetting van Staveren werd eveneens verwijderd en wel door een bevelschrift van de Staten-Generaal en de Prins van Oranje.
| |
| |
101. Jan van Nassau, bijgenaamd de Oude.
102. Lodewijk van Nassau
| |
| |
103. Prins Willem I, naar een schilderij van Frans Pourbus de Oude, dat zich in het Rijksmuseum te A'dam bevindt.
| |
| |
104. Anna van Buren
105. Anna van Saksen
106. Charlotte van Bourbon
107. Louise de Coligny
| |
| |
108. Don Louis de Requesens
109. Don Juan van Oostenrijk
| |
| |
110. Bladzijde met handtekeningen van de ‘Unie van Utrecht’. (Rijksarchief, Den Haag).
111. Zinneprent op de Unie van Utrecht.
| |
| |
112. Titelblad van de ban, in 1580 door Philips II over de Prins uitgesproken.
113. Titelblad van Prins Willems apologie (verweerschrift) tegen de ban.
| |
| |
114. Frans van Anjou.
115. Deze gravure uit de Atlas Van Stolk, gewijd aan de mislukte aanslag van Anjou op Antwerpen, geeft een plastisch beeld van de wijze, waarop de ‘Franse furie’ de stad werd uitgedreven en in de Schelde ‘gesmoord’.
| |
| |
116. Het portret van de Leeuwarder burgemeester Adie Lambertsz., vóór en na de restauratie (zie blz. 401). Op de verfraaide afbeelding staat bovenaan, in de toenmalige ‘vrije spelling’, de Friese zinspreuk te lezen: ‘It is mei sizzen net to dwaen’, welke van Adie Lambertsz. afkomstig zou zijn.
| |
| |
| |
Geschiedenisverfraaiing.
Deze actie van Adie Lambertsz., aan wie de zinspreuk wordt toegeschreven: ‘It is mei sizzen net to dwaen’ (lett.: het is met zeggen niet te doen), maakte het voor Rennenburg onmogelijk zijn gehele gebied aan Parma te leveren. Toen hij een maand later het masker afwierp, kon hij Groningen leveren, maar Friesland niet. Daardoor bleef het verzet tegen Spanje aan beide zijden van de Zuiderzee, wat strategisch van grote betekenis was. De kracht van het verzet school immers in het beheersen van de zeewegen. In de 18de eeuw werd dan ook beweerd, dat het succes van Adie Lambertsz. belangrijker was dan de tocht naar Chatham! Om het succes nog merkwaardiger te maken, werd later verteld, dat Adie Lambertsz. meer dan 80 jaar oud was, toen hij de kluisters van zijn stad brak. In het Fries Museum was zijn portret met een onderschrift, dat daarvan melding maakte. Maar dit portret is later gerestaureerd, en toen bleek, dat er allerlei fraaiigheid bij geschilderd was, o.a. de onjuistheid van zijn ouderdom. Toen die bijvoegingen door een vakman waren verwijderd, bleef er een portret over, dat de Leeuwarder held voorstelt als graankoopman en door een aantekening in de rechterbovenhoek staat nu vast, dat het portret geschilderd is in 1592 en dat Adie Lambertsz. toen 70 jaar was.
| |
Rennenburg slaat toe.
Een maand later, in maart 1580, aarzelde Rennenburg niet langger. Misschien kòn hij ook niet langer wachten. Er zijn aanwijzingen, dat men in Groningen op het punt stond het voorbeeld van Friesland te volgen. De Ommelanden waren allang in actie; die van de stad bleven lang passief en volhardden in hun vertrouwen. Cornput was reeds heimelijk bij burgemeester Jacob Hildebrants en anderen ‘van de religie’ rondgegaan, om ze te raden, zich van de stad meester te maken vóór de tegenpartij het deed. Rennenburg was hun evenwel voor en de kroniekschrijver Abel Eppens uit de Ommelanden ziet in het lot der stad een rechtvaardig oordeel Gods, en de stedelingen zijn niet te beklagen, want ze hebben alle waarschuwingen in de wind geslagen. En Fresinga vertelt, dat Jacob Hildebrants, ‘daer sich al die van der Religie op rusteden’, 's avonds tevoren nog aan Rennenburg had gevraagd, wat er van de lopende geruchten waar was en dat hij niet hoopte, dat zijne genade iets kwaads in de zin zou hebben. Waarop de graaf ant- | |
| |
woordde: ‘O mijn vaeder! die ick veur mijn vaeder houde, soudt gy sulcke dingen van mij vermoeden?’ De Prins van Oranje koesterde wel argwaan; hij berichtte Rennenburg, dat die hem in Groningen moest verwachten.
Maar in de vroege morgen van de 3de maart 1580 liet Rennenburg alarm slaan, reed met zijn ruiters door de stad, bracht overal schrik teweeg, en nam de voornaamste Gereformeerden gevangen. Een kleine groep onder Jacob Hildebrants verzette zich met de wapenen, maar hun leider sneuvelde. Hij was de enige dode in het korte gevecht. Groningen was weer onder Philips en diens landvoogd Parma.
| |
De gevolgen.
Eerst scheen het, alsof dit verraad alleen de stad Groningen weer Spaans zou maken. De Staatse troepen sloten de stad terstond in. Twee uren na het verraad stonden de eerste vendels reeds voor de poorten. Bij dit beleg sneuvelde Barthold Entens van Middelstum, een Geuzenaanvoerder met een slechte reputatie, woest en wreed, tot de wijn en de vrouwen genegen, een man zonder religie, maar een eerste vechtersbaas. Hij kwam ‘met een droncken hoofde’ bij de belegeraars, probeerde het Schuitendiep te nemen, en nam, om te tonen, dat hij niet bang was, het deksel van een botervaatje in plaats van een rondas aan zijn arm. Maar hij kreeg een geweerkogel ‘dwers door den cop’. De belegering had geen resultaat, want Parma zond Maarten Schenk met troepen om Rennenburg te ontzetten. Hij versloeg op 16 juni Hohenlohe bij Hardenberg en wist aan zijn opdracht te voldoen. Nu kwamen de Spanjaarden in het Noorden in het offensief.
| |
Anti-Roomse actie.
Het belangrijkste gevolg van het verraad van Rennenburg lag echter niet op militair gebied. ‘Na die tijd kon de prince geen papisten, hoe getrou zij schenen te wesen, meer betrouwen. Hij hadde so vast op Rennenburg betrout, dat het hem een droom dacht te wesen 't gene daer waerachtig geschied was.’ En in die plaatsen in het Noorden, waar Rennenburg zich niet kon handhaven, was het uit met de godsdienstvrede. De Roomse godsdienst werd verboden; de beelden in de kerken gebroken, de kerkelijke goederen door de Staten in beslag genomen en voor een deel gebruikt voor de uitoefening van de Gereformeerde godsdienst. De pastoors
| |
| |
konden kiezen: òf overgaan tot de Gereformeerde religie, òf met pensioen gaan. Er waren er meer dan men zou denken, die het eerste kozen. Een der dorpspastoors maakte zelfs op een zondagmorgen bekend, dat hij heden voor het laatst de mis zou lezen en de volgende week zou beginnen met de exercitie der Gereformeerde religie!
| |
De Prins stadhouder.
De Staten in Friesland kregen nu gedaan, dat de Prins zelf opvolger van Rennenburg werd: zo had hij nu het bestuur aan beide zijden van de Zuiderzee. Het stadhouderschap heeft hem veel moeite gebracht. Want terwijl de vijand aan de grenzen van het gewest dreigde, hadden de Friezen onderling hevige geschillen over de bevoegdheden van het Hof en de Gedeputeerde Staten en over de vraag, of de elf steden een afzonderlijk lid van de Staten van Friesland zouden zijn. De laatste uren van de Prins waren nog gewijd aan vraagstukken van deze aard, die de burgemeester van Leeuwarden hem voorlegde.
De Prins werd in Friesland vertegenwoordigd door een luitenant-stadhouder. Tot 1583 was dit Bernard de Merode; toen werd het de 23-jarige Willem Lodewijk, een zoon van Jan de Oude. Willem Lodewijk was in 1580, na Rennenburgs verraad, aan het hoofd van een regiment naar het Noorden gezonden, om de partij van de vrijheid te helpen. Hij was klein van stuk en Leycester herinnerde zich later niet, ooit zulk een kleine jongeling te hebben gezien. Maar hij was taai als zijn vader en bezadigd als zijn oom. In Friesland, Groningen en Drente vond hij zijn levenstaak. Zijn dapperheid toonde hij, toen hij in 1582 bij Noordhorn, in een fel gevecht met de Spanjaarden, dat slecht voor de onzen afliep, dwars door de lansiers van de vijand brak.
| |
Cornput houdt Steenwijk.
Emanuel van Meteren is een der eerste geschiedschrijvers van de beginperiode van de 80-jarige oorlog. In 1593 verscheen de eerste Duitse uitgave van zijn werk, in 1614 de definitieve Nederlandse. Breedvoerig behandelt hij in zijn ‘Historie der Nederlandsche ende haerder naburen oorlogen’ de pogingen van Rennenburg om Steenwijk in zijn macht te krijgen. Hij had een goede bron: Reinico Fresinga van Franeker, die het beleg had meegemaakt, schreef er uitvoerig over in zijn ‘Memoriën van den gedenckwerdigen din- | |
| |
gen’. In dit boek van Fresinga worden meer dan 140 bladzijden aan het beleg gewijd. Later schreef Van Meteren: ‘Ick selve ben ghenoch van opinie, dat Cornput den autheur daer van sij, hoewel sijn broers mij dat loochenen (Van den Cornput was een oom van de tweede echtgenote van Emanuel van Meteren). Ick wilde nochtans, dat ick doen gheweten hadde, dat Cornput eijgen werck geweest ware - soude sijn eijghen devoyren min verhaelt hebben ende wat ghetempereert.’ Inderdaad, Cornput, de commandant van Steenwijk tijdens het beleg, is bevoorrecht boven vele Geuzen, want zijn daden zijn uitvoerig beschreven. Wie het verslag van het beleg leest, krijgt wel de indruk, dat hij zichzelf nog al in de hoogte steekt en laat steken. Dat neemt niet weg, dat zijn verdediging van Steenwijk een verdienstelijk werk was. Steenwijk en Koevorden immers beheersten de beide passen naar het Noorden, overal elders was onbegaanbaar hoogveen. In 1597, toen er van Spaanse zijde werd overwogen, zich bij verrassing, met hulp van de Roomsen, meester te maken van enige sterkten in het Noorden, stond er in de rapporten: cavalerie kan langs geen enkele weg daarheen worden gebracht, zolang Steenwijk en Koevorden in Staatse handen zijn.
| |
Het schot voor Steenwijk.
Door populaire bewerkingen en berijmingen is beroemd geworden het verhaal van ‘het schot voor Steenwijk’.
Op zekere dag probeerde de vijand de ‘hameye’ van de Gasthuispoort in brand te steken. Nadat hij door musketvuur de wachten van de wallen had verdreven, staken zij met een ton, gevuld met teer en zwavel, de brand er in. Maar een soldaat van Cornputs volk zwom over de gracht, met een leren emmer in de mond, rukte de teerton weg en bluste de brand met enige emmers water. De belegeraars schoten op hem ‘soo dicht als Haghel, maer hij gingh daer als met ghemack toe, roepende: schelmen, dieven, ick ben Arent van Groeningen, een Brouwers Sone. Als hy syn werck nu volbracht hadde, swom hij weder over ende boven komende, werdt hij van Cornput sijnen Capiteyn vereert met een handt vol Daelders.’
En dan volgt het verhaal, zoals wij het vonden bij Fresinga:
‘Den selven avont quam een Overlander hert aen de hameie der Waltport staen snorken, roepende met veele spytige woorden; ende onder andere: dat Hohenlohe haer quam ont-
| |
| |
setten, rydende op een pekelhering, met myn vrouw van Elten met elf duysent sack pypen: doende daerby sommige scheltwoorden ende Godslasteringen. Een soldaet mickte nae tgeroep toe, ende schoot hem deur den mont, die hij int roepen open hadde, in de kele. Welcken schoet int wilde geschoten, de duisternisse tgesicht belettende, ende nochtans treffende even het selve lit daer hy met lasterde, wert met alleman voor een haestige straffe Godes gehouden. Een van sijn gesellen quam strax al cruypende om hem te haelen, ende had hem reeds bij den arm gevat. Maer die van binnen sulxtter naeuwer noot siende, deden heimelick het wincket open, meinende den cruyper levendig te vangen, maar hy ontsprongt. De doode wert binnen gesleipt: hij hadde een goede muskette by sich, maer geen gelt.’
| |
Brandbommen.
Ernstig was de bedreiging van de stad door ‘brandbommen’. De artillerie van Rennenburg schoot ‘gloeiende ijzeren cloten’ in de stad. Dat was gevaarlijk, want een groot deel der huizen had rieten daken. Bovendien, de bevolking van Steenwijk bestond hoofdzakelijk uit boeren, die binnen de stad hun schuren hadden. Eenmaal brak er door dit geschutvuur een brand uit, waarbij 70 huizen werden vernield. Er moesten krachtige maatregelen genomen worden. De burgerij, ook de vrouwen en jongens, werden tot brandwachten aangesteld. Zij kregen ijzeren haken om de kogel bloot te leggen, en ze droegen dikke wollen wanten, in water gedrenkt, om daarmee het projectiel op straat te werpen, waar het geen kwaad meer kon doen. In februari 1581 brak Rennenburg het beleg op.
| |
Rennenburg sterft.
Vijf maanden later stierf hij. Er gingen wondere verhalen over zijn armoede en gewetenswroeging. Had hij, zo vertelde men, niet voortdurend geroepen: O Groningen, Groningen, waartoe hebt gij mij gebracht? Had hij niet zijn zuster, die hem tot het verraad had overgehaald, van het ziekbed geweerd? Wat er ook van zij, Rennenburgs naam zal in de geschiedenis blijven leven als die van een verrader. Hij deed zijn noodlottige stap niet uit liefde tot zijn Roomse geloof, al heeft zijn optreden geleid tot actie tegen de Roomsen. In werkelijkheid werd hij slechts gedreven door zelfzucht. Hij was niet tot offers bereid, hij miste de trouw, want
| |
| |
hij zocht zichzelf. Het is altijd weer in de geschiedenis zelfzucht, die leidt tot ontrouw en verraad. En zo is Rennenburg het tegenbeeld van de Prins van Oranje, die in dezelfde dagen, dat Rennenburg stierf, deze merkwaardige woorden schreef: Het ware te wensen, dat God zo genadig was ons een goede vrede te geven. Ik zie echter daar nog weinig kans op, want alle middelen, die men ons aanbiedt om die te krijgen, komen hierop neer: dat wij Gods Woord moeten verlaten. Maar dat wil, Godlof, niemand; liever nog waagt men het uiterste, dan dat men die schat zou verliezen. |
|