Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 333]
| |||||||||||
3. Op den Spaanschen VoetHet standbeeld.Alva keerde als overwinnaar naar Brussel terug en werd er luisterrijk ontvangen. De ‘hooveerdije’ van de hertog en zijn soldaten was groot. De Prins schreef later in zijn Apologie: ‘Ghij hebt, Mijne Heeren, de ooren noch vol daervan, ja ghy kunt na het leven representeeren al haer wesen ende ghelaet, haeren gangh, haer woorden vol stoutheit, hooveerdije ende verachtinghe, haere onverdraeghelicke maniere van doen, ende als ghy se in den steden binnen hadt, met wat moetwillichheidt dat se over ulieden den meester maeckten.’ Om die hooveerdije te tonen, liet Alva voor zich in het kasteel te Antwerpen een standbeeld oprichten, gegoten uit het metaal van de bij Jemmingen veroverde kanonnen. De hertog stelde het voor, gans in 't staal, terwijl hij een wezen vertrad, met twee hoofden en vier armen, bedelnappen in de oren, en een tas om de hals, waaruit serpenten kropen. De geuzerij! | |||||||||||
Pauselijke verering.De Paus liet zich niet onbetuigd. Hij zond een geschenk, een gouden zwaard, een gouden hoed met vele gesteenten bezet, door de Paus gewijd. Een brief was er bij gevoegd, waarin de Paus zijn welbeminde zoon prees, en hem zei, dat deze geschenken volgens oud gebruik werden geschonken aan hen, wier godvruchtigheid scheen als een licht en wier verdiensten groot waren jegens de Roomse kerk. Het zwaard had hij te gebruiken tot verbreiding der ware religie; de hoed moest hem herinneren aan de helm der zaligheid en een beeld zijn van de hemelse kroon, die hem bereid was. Maar hier en daar werd een paskwil aangeplakt, en ‘zoo men gheweten hadde den Autheur geloove wel dattet hem niet ten besten en soude hebben vergaen’. Den Paus seynt Duc d'Alf een gulden swaert
Om de Geusen te maecken vervaert,
Jae om dat den bloetgierighen Tyran
Daer mede sou ombrengen Wijf en Man,
Die God vreesen en dienen van herten fijn
En om die Religie dolen ende in smerten zijn!
Dese benedictie is tot Brussel ghecomen
| |||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||
Vanden helschen Vader den Paus van Romen,
So seynt den Beul tot den beul fenijnich
Den Roover tot den Roover grijnich,
En den Dief totten Dief zijn schoon gaven,
Omdat hij de aerde met bloet soude laven.
| |||||||||||
Het getemde volk.Als Alva kennis heeft gekregen van dit pamflet, zal hij het niet hebben beschouwd als een onrustbarend symptoom. Hij geloofde, dat het uit was met het verzet, voorgoed uit. Zijn secretaris schreef, men kon desnoods de Corregidor van Segovia zenden, om het land te besturen. ‘De inwoners zijn buitengewoon tevreden, en er is in de ganse wereld geen natie, die zich gemakkelijker laat regeren als deze, als men maar weet hoe ze moeten worden aangepakt.’ Zo konden de Nederlanden worden het sterke Noorder-bastion van Spanje, van waaruit Philips zijn actie kon ontplooien naar Engeland, naar Duitsland, naar Frankrijk. Het begon al: Mansfeld werd met 1500 ruiters naar Frankrijk gezonden om de Hugenoten te helpen bestrijden. | |||||||||||
Het pardon.Intussen ging de Bloedraad door mèt zijn werk. Uit Spanje schreef de koning, dat er nu misschien met een amnestie iets was te bereiken. Maar Alva stelde het uit. Eindelijk, in 1570, kwam het ‘pardoen’. Vergiffenis werd beloofd aan allen, die er om kwamen verzoeken, uitgezonderd:
Wie kon bij zoveel uitzonderingen nog zijn pardoen gaan halen? Er waren er, die het deden. | |||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||
Maar het Geuzenlied waarschuwde hen: Wat eer sult ghi hebben int endt,
Als Godt de Prins int Land eens sendt......
Ernstig klonk het antwoord van de ballingen op dit pardoen: Op u Pardon wij niet en achten,
Want 't is al verraderij,
Een ander wij van God verwachten,
Christus heeft ons ghemaeckt al vrij;
Op hem alleen betrouwen wij,
Hij sal ons verlossen van alle gewelt;
Op u pardon wij niet en achten,
Want het voor Godt niet en gelt.
Gods ghenade staet altijt open
't Verloren schaep heeft hij ghehaelt,
Op hem alleen willen wij hopen,
Onse schult heeft hij betaelt;
Zijne belofte heeft noyt ghefaelt,
Om ons te verlossen uut alle torment,
Gods ghenade staet altijt open
En zijne liefde is sonder ent.
| |||||||||||
De contra-reformatie.Intussen zette Alva zich ijverig aan de arbeid, om het afgebroken werk te voltooien. De bisschoppen konden nu eindelijk, zonder enig verzet, hun ambt aanvaarden. Krachtige maatregelen werden genomen ten opzichte van de studerende jeugd. De rector van de universiteit te Leuven kreeg zijn instructies. In geen geval mochten de jongelui in het buitenland gaan studeren. Behalve natuurlijk in Spanje. Reeds waren er plannen in de maak, om geregeld een contingent jonge Nederlanders naar de Spaanse universiteiten te zenden, opdat ze het systeem van de onderdrukkers uit de eerste hand zouden leren. Veel zorg besteedde men aan de drukpers. Het moest uit zijn met de pamflettenliteratuur. Daarom werden de drukkers geregistreerd en onder controle gesteld. Ook de censuur van de boeken werd ter hand genomen en moeizaam zochten trouwe Pausgezinden uit, wat er in de verschillende uitgaven diende te worden geschrapt. De geschriften van enige kerkvaders gaven nog al wat moeite. Het drukken van Bijbels werd nadrukkelijk verboden. | |||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||
De Hispanisering.Dit alles had betrekking op de geestelijke dingen. Het was niet de hoofdzaak. Bovenal ging het Philips en zijn dienaars er om, de Nederlanden Spaans te maken. Alva beraadslaagde vertrouwelijk alleen met zijn Spaanse helpers. Mannen als Viglius, die heel hun leven met angstige zorgvuldigheid aan de koning trouw waren gebleven, stonden bij Alva onder verdenking. Barlaymont, die de scheldnaam Geuzen had uitgevonden, was uit de gunst. Vacatures in de Raad van State en de Geheime Raad bleven onvervuld. Want de landvoogd wilde wachten, tot er verscheidene opengevallen plaatsen waren, en dan zou hij ineens een flink aantal Spanjaarden en Italianen benoemen, om de colleges geheel om te zetten. | |||||||||||
De Penningen.Nooit zou evenwel Philips zijn doel bereiken, als de beden niet werden vervangen door vaste belastingen. In een standenstaat gold het voor recht, dat de landsheer geen financiële lasten kon opleggen zonder toestemming van de standen. Zij hielden de koorden van de beurs. En in de eerste jaren na 1555 had Philips ondervonden, hoe lastig dat was. Het is een kwestie, die overal aan de orde is. Als een vorst zonder de standenvertegenwoordiging belastingen kan heffen, dan kan hij daarvoor vreemde troepen huren, dan kan hij een regime van willekeur en geweld invoeren. Daarom stond het voor Philips en Alva vast, dat er geen nieuwe, slepende onderhandelingen met de Staten-Generaal over een bede zouden worden gevoerd. Geen loven en bieden meer! Geen concessies van de vorst als contraprestatie! Tot nu toe was het zo geweest, oordeelde Alva, dat de vorst voor elke gulden, die hem werd afgestaan, dergelijke concessies moest doen in zulk een vorm, dat hij, Alva, die niet meer dan een schildknaap des konings was, ze niet zou verdragen hebben! Maar die tijd was voorbij. Wat de koning begeerde, hij zou het hebben, onverbiddelijk. De eerste lentedag van 1569 werden de Generale Staten naar Brussel ontboden, om te horen, wat hun vorst van hen verlangde. Zij hadden toe te staan de drie penningen, d.w.z.
| |||||||||||
[pagina *41]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina *42]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina *43]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina *44]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina *45]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina *46]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina *47]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina *48]
| |||||||||||
| |||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||
Dergelijke belastingen werden ook ingevorderd in Spanje, maar de zaken stonden niet gelijk. Spanje was een land met weinig handel en nooit is in dat land begrepen welk een krachtige factor voor de volkswelvaart een handeldrijvende middenstand is. Alva begreep er ook niets van. Hij troostte zijn omgeving: de belasting viel mee, want adel en geestelijkheid zouden er niet veel last van hebben. De heffing van deze belastingen zou niet gebonden zijn aan een bepaalde termijn, zoals dat met een bede het geval was. Waren deze penningen toegestaan, dan had de koning de standen-vertegenwoordiging niet meer nodig. Dan werd in principe de standenstaat omgezet in de absolute staat. De Staten-Generaal kregen terstond te horen, dat er niet zou worden onderhandeld. De koning wenste onvoorwaardelijke toestemming, als een bewijs van loyaliteit. Wie neen durfde te zeggen, wie bezwaar maakte, was dus verdacht, Toen de plannen waren aangehoord, konden de vertegenwoordigers terugkeren om de toestemming der gewestelijke Staten te verkrijgen. Het gelukte bijna overal. Stevige bedreigingen hielpen mee. In Rijssel klonk de waarschuwing: de hertog zou niet aarzelen een of twee steden aan de plundering prijs te geven, opdat de anderen zich daaraan zouden spiegelen. Alleen Utrecht hield vol en weigerde. En in de Noordoostelijke Staten werden de penningen niet gevraagd; de afgevaardigden van die gewesten waren niet naar Brussel opgeroepen. De nieuwe belastingen waren immers een vóórrecht, dat aan de oude Bourgondische landen verleend werd. Toen Alva dit succes had behaald, toonde hij, dat hij bij de uitvoering soepel kon zijn. De honderdste penning werd betaald en bracht 3.300.000 gulden op. De tiende en de twintigste penning werden voorlopig vervangen door een jaarlijkse afkoopsom van 2 millioen. | |||||||||||
Gebroken geluk.Trotse voldoening was er bij de koning en zijn helpers, dat de nieuwe staat op deze wijze werd gevestigd. En de man, die gold als het centrum van het verzet, aan wie nog zovelen in stilte dachten, hij was niet alleen meer een eenzame balling. Hij was een belachelijke figuur geworden, waarover in de brieven, die tussen | |||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||
Madrid en Brussel werden gewisseld, grapjes werden gemaakt. Immers men herinnerde zich, hoe de Prins in 1561, tegen de zin van de koning en de landvoogdes, zich met een zekere bravoure Anna van Saksen tot vrouw had genomen. Hoe die verbintenis hem een sterke steun in de rug scheen te geven, daar hij door haar verwant werd met de leiders van het Protestantisme in Duitsland. En nu? ...... naast al die kwellingen, die bannen en die banden,
waarin de bloem vergaat van 's Konings Nederlanden, -
draagt de Prins nog een andere smart,
de smart des kankers van een huiselijk zielsverdriet,
zelfs voor geen zwijgen meer verzwijgbaar. Neen! Hij ziet
geen teed're MontpensierGa naar voetnoot1), geen Anna meer van Buren,
met hem één ziel, één zin, zich in die hach'lijke uren
ter zij staan, maar wie thans de Oranjekroon en - eer
en stamnaam naast hem voert, ach! eene, die veel meer
zijn stam een schande werd, zijn eed'le borst een doren!
Want het was al spoedig misgegaan met Anna van Saksen. In Brussel reeds werd haar ondragelijk humeur besproken. Erger was nog haar lichtzinnigheid. Een harer bloedverwanten, Willem van Hessen, schreef later: ‘Mijn nicht weet, hoe wij haar niet alleen als een neef, maar als een vader meermalen vermaand en gebeden hebben van God de Heer niet met zoveel minachting te spreken, vlijtig aan te houden in het gebed en het lezen der Heilige Schrift.’ Ook de Prins heeft in een brief aan deze neef gesproken over haar spotzieke natuur. Misschien heeft hij zich wel met schaamte herinnerd, hoe hij in de dagen der eerste huwelijksroes gezegd had, liever te zien, dat zij in romannetjes over de liefde las dan in godsdienstige boeken, en dat hij haar zou leren dansen in plaats van naaien en breien. In de jaren van ballingschap werd het huwelijk een totale mislukking. Anna verliet de Dillenburg en ging naar Keulen. Daar probeerde zij van Alva de verbeurdverklaarde goederen voor zich en haar kinderen in handen te krijgen, daar zij zich als weduwe beschouwde, nu de Prins in de ban was. Nog eenmaal wijst deze haar op haar plicht (het is dezelfde brief, die wij aan het slot van het vorige hoofdstuk citeerden): | |||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||
‘Lieve Vrouw. Ik heb uit Uw brieven gezien en van onze secretaris gehoord, welke oorzaak en reden U bewogen hebben, thans niet tot mij te komen; redenen, die ik geenszins genoegzaam kan vinden, als ik denk aan de plicht en gehoorzaamheid, die een vrouw haar echtgenoot verschuldigd is, in geval zij hem enige liefde toedraagt; want wanneer gij zegt, beloofd te hebben, nooit weer in dit land te zullen komen, moet gij bedenken, dat vóór die tijd gij voor God en Zijn heilige gemeente beloofd hebt, alles ter wereld te zullen verlaten om Uw man te volgen, wat, naar het mij toeschijnt, U meer ter harte moest gaan dan alle beuzelachtigheden en dwaasheden, zo gij tenminste enigszins aan Uw verplichting en roeping wilt voldoen. Deze vermaning baatte niet, het ging van kwaad tot erger. Het gedrag te Keulen was schandelijk; zij dronk ‘vele kannen wijn en bier per dag’, mishandelde haar dienaren en dreigde met zelfmoord. Zij leefde in overspel met een zekere Rubens, de vader van de beroemde schilder. Eindelijk besloot de familie er een einde aan te maken. Zij werd overgebracht naar het slot Beilstein en daar opgesloten. In 1577 is zij overleden te Dresden en daar zonder praal begraven. | |||||||||||
De Prins in Frankrijk.Na het mislukken van de veldtocht van 1568 had de Prins niet alle hoop laten varen. Hij hoopte, dat de Hugenoten in Frankrijk | |||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||
succes zouden hebben en dáárdoor de Geuzen. Daarom voegde hij zich bij het leger van de paltsgraaf van Tweebruggen, dat dwars door Frankrijk trok, van de Duitse grenzen tot Poitou, en zich daar met de hoofdmacht der Hugenoten verenigde. Doch het baatte niet. De troepen van de Franse koning Karel IX waren te sterk. Zij benauwden de Protestanten steeds meer. Als koopman vermomd, zonder gevolg, reisde de Prins uit het hartje van Frankrijk naar Duitsland terug, om te zien of er meer hulp te krijgen was. Het mislukte, en alle hoop was voorbij. Doch in de Nederlanden waren er toch, die uitkeken naar de Prins. | |||||||||||
Paulus Buys.En hij kreeg reeds in januari 1570 een merkwaardig bezoek. Afgevaardigden van de Staten van Holland waren naar Brussel geweest en hadden gevraagd, of de afkoopsom voor de tiende penning niet lager kon worden gesteld. Alva had hun aan het verstand gebracht, dat hij niet onderhandelde, maar beval. De Hollanders gingen met wrok in het hart naar huis. Maar hun pensionaris, dit was hun rechtskundig adviseur, mr. Paulus Buys, bleef achter. Hij had in Brabant nog particuliere zaken te doen, heette het. In werkelijkheid zocht hij de Prins op, die niet op de Dillenburg was, - om zijn schuldeisers. Hij zat veel dieper Duitsland in, in Arnstadt, in het gebied van zijn zwager Günther von Schwarzburg. Hij leefde er als een berooid man. Men leze zinsneden uit een brief aan zijn broer Jan: ‘Ik verzoek U mij met brenger dezes de kleine hakkenei te zenden, die mijnheer de Admiraal mij gegeven heeft, in geval het dier gezond is, en mij bovendien twee paar zijden kousen te zenden. Het ene paar is bij Uw snijder, aan wie Nayschem het gegeven heeft om het in orde te maken. Wees zo goed order te geven dat men het andere paar afneemt van het in kamfer bewaarde goed, dat ik onlangs in Dillenburg droeg......’ Bij deze berooide Prins, die op het stamslot van zijn geslacht geen ontwijk meer had, kwam Paulus Buys, om met hem te spreken over de zaken in het graafschap Holland. Juist van Holland! Want de Prins was immers de stadhouder in dat gewest, voor zijn leven benoemd! Wat Paulus Buys met de Prins besproken heeft, we weten het niet. Maar na dit bezoek neemt de activiteit van de vrienden der vrijheid toe. Oranje wil komen helpen, mits men hem in Holland van geld voorziet. Van Wesembeke, vroeger secretaris in Antwerpen, werd nu een ijverig correspondent voor de Prins en | |||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||
Diederick van Sonoy behartigde de zaak van de collecten. Die vielen intussen niet mee. | |||||||||||
Merkwaardige correspondentie.Een even drukke als merkwaardige correspondentie voerden de gemachtigden van de Prins met de vrienden in Holland. Bor heeft ons een code bewaard, waarschijnlijk afkomstig uit de papieren van Sonoy. Naar de schijn waren het zakenbrieven, die men schreef. De steden van Holland droegen heidense namen: Den Haag Jupiter, Amsterdam Saturnus, Utrecht Proserpina, Kampen Iuno, enz. De Prins van Oranje was Marten Willemsz., Alva Powels van Alblas, de koningin van Engeland Heinrich Philipsz., Sonoy Daniël van Santen, de graaf van Megen de Gier. Vele magistraten in Holland waren met de plannen op de hoogte. Hoe gering daar het prestige van Alva was, blijkt uit het feit, dat Wesembeke enkele dagen logeerde bij Adriaen van Swieten, die woonde op zijn voorvaderlijk kasteel bij Leiden, hoewel hij door de Bloedraad uit 's konings gebied was verbannen. | |||||||||||
Herman de Ruyter.Reeds in hetzelfde jaar 1570 heeft de Prins plannen gemaakt, om in Holland en aan de IJsel iets te ondernemen. Er kwam weinig van terecht. Wesembeke was te optimistisch geweest en de Prins hoedde zich later voor zijn informaties. Slechts één aanslag kwam tot uitvoering en gelukte aanvankelijk. Herman de Ruyter maakte zich met enkele mannen meester van het slot Loevestein (december 1570). Slechts veertig man stonden hem bij de verdediging terzijde. Door het hoge water en de ijsgang op de rivieren gelukte het niet, hem hulp te zenden. Kapitein Perea kwam met ruim 100 man en enig geschut het huis ‘belegeren’. ‘Die van binnen weerden haar vromelijcken, ende deur den voorschreven Harman de Ruyter de moet ende couragie aengesproocken zijnde, besloten liever te vechten totter doot toe, dan in haer vyanden handen te vallen, seecker houdende dat ze gheen beter ghenade dan de Galge en souden verkrijghen, sulcx dat naer zij het beschoten hadden, zij het wel vreesselijcken bestormt hebben. Harman de Ruyter voerde een slachsweert, weerde hem cloeckelijcken totter doot ende brochte vele zijnder vijanden om, maer nae dien zyluyden seer | |||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||
swack van volck waren ende de last niet langher en conden draghen, werden zij overvallen, nochtans weecken zij in een Camer daer zy de toegangen met Buspoeder hadden bestroyt, 't welck zij aenstaecken, eyntelijck bleef Harman de Ruyter aldaer doot met meest alle syne ghesellen, die te lyve bleven, werden ghehangen.’ Dit sobere verhaal van een verbeten strijd heeft Oltmans uitgewerkt tot zijn roman Het slot Loevensteyn in 1570 en Herman de Ruyter herschiep hij tot de geheimzinnige en gevaarlijke Emisario. Intussen vermelden de oudste bronnen niets van het in de lucht vliegen van het slot. | |||||||||||
Allerheiligenvloed.De actie van de Prins werd ook gehandicapt door de vreselijke watervloed, die de 2de november 1570 de Nederlanden heeft geteisterd. Duizenden mensen werden in hun bed door de dood verrast; in Antwerpen verdronken mensen, die in kelders woonden; in Zeeland waren drieduizend slachtoffers; in Friesland en de Ommelanden was het gehele land in een woeste zee herschapen en stond het water tot de poorten van Groningen en Leeuwarden. Grote naam verwierf zich toen de stadhouder Caspar de Robles, heer van Billy, die als vreemdeling was veracht, maar zich nu eer verwierf door zijn krachtig optreden. Op de dijk bij Harlingen staat zijn monument, de Stenen Man. Het jaar 1571 had slechts één historie in het Noorden, nl. het herstel van dijken en sluizen. | |||||||||||
Vier pastoors verbrand.Intussen, het bloedbewind duurde voort! Ook in 1570 rookten de brandstapels. In dat jaar werden te 's-Gravenhage vier pastoors verbrand, Arend Dirkszoon van de Lier, zeventig jaar oud, Sybrand Janszoon, pastoor van Schagen, Adriaan Janszoon, pastoor van IJselmonde en Wouter Simonszoon, pastoor van Monster. Zij werden beschuldigd van ketterij, want zij hadden de Roomse leer verzaakt en zich begeven tot de Gereformeerde religie. Toen zij naar de strafplaats gingen, trad de vader van Adriaan Janszoon deze terzijde, zeggende: ‘Mijne lieve zone, strijd nu vromelijk, want de kroon des eeuwigen levens is u nu bereid.’ Meer mocht hij niet zeggen, want de gerechtsdienaars dreven hem terug. Maar toen trad de zuster van de veroordeelde naar voren, en vulde de | |||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||
troostwoorden van haar vader aan. De vier pastoors werden geworgd en daarna verbrand. | |||||||||||
Het Geuzenlied.Maar de stem van een dier slachtoffers bleef klinken op merkwaardige wijze. Drie jaar had hij gevangen gezeten, Arend Dirkszoon de Vos van Lier. Zijn stem werd toch gehoord. Want voor zijn gevangenneming had de oude pastoor een lied gedicht, waarin tromgeroffel wordt gehoord en de stap van opmarcherende vendels. Slaet opten trommele, van dirredomdeyne,
Slaet opten trommele, van dirredomdoes,
Slaet opten trommele, van dirredomdeyne,
Vive le Geus, is nu de loes.
Vive le Geus, wilt christelich leven;
Vive le Geus, hout frayen moet;
Vive le Geus, God hoed u voor sneven;
Vive le Geus, edel Christen bloed.
Dreigend keert dit marslied zich tegen ‘Paus en papisten’: 't Onschuldich bloet, dat ghij hebt vergoten,
't Onschuldich bloet roept over u wraeck;
't Onschuldich bloet en heeft u niet verdroten,
't Onschuldich bloet dronckt gij metten draeck.
U vleyschen arm, daerop gij betroude,
U vleyschen arm bezwijckt u nu:
U vleyschen arm, die u huys boude,
U vleyschen arm wijckt van de schee.
Prince, der princelijker Geusen prince,
Prinslijck, met u geest, haer doch regeert,
Prinslijck, u eer drijvende, aldus bemintse
Prinslijck u rijck wordt alsdan vermeert!
| |||||||||||
De Watergeuzen.Die dreiging klonk ook uit de voetstappen der Watergeuzen, zo vaak zij ‘een landgang’ maakten. De eerste Geuzen-eskaders zijn gevormd in 1568, om de expeditie van graaf Lodewijk in het Noorden te steunen. Dat liep mis, doordat de gehele expeditie mislukte. Maar de Geuzen bleven | |||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||
actief. Embden was dikwijls hun basis, Embden, waar zoveel ballingen een onderkomen hadden gevonden, waar zoveel burgers de zaak der vrijheid waren toegedaan, al trachtte de graaf telkens in te grijpen. Het gevaar was groot, dat deze Watergeuzen gewone zeerovers zouden worden. Soms scheen het, dat zij het werkelijk waren. De enige, die hun werk kon reguleren, was de Prins. Maar na 1568 was zijn gezag, als gevolg van zijn nederlagen, gering. Zo bleven de Geuzen een strijdmacht, die zich moeilijk liet inschakelen in een algemeen bevrijdingsplan. | |||||||||||
Geus en paap.Af en toe ondernamen zij een landgang, waarbij vooral de kloosters en kerken het moesten ontgelden. Uit Ferwerd werd aan het Hof bericht, dat de kerk door hen geheel ‘van goud en zilver ontbloot’ was. Busken Huet heeft een levendige schildering van deze Geuzen gegeven, die zich vaak hulden in monnikspijen, die wijn of bier dronken uit nachtmaalskelken, die gevangengenomen geestelijken dwongen, allerlei ceremoniën aan dek van het schip te verrichten, waarbij zij zich vrolijk maakten; die een hostiekastje hoog aan de mast hadden gespijkerd, om te doen zien, hoe ‘hoog’ zij dit vereerden. En hoge geestelijken waren als gevangenen zeer welkom, om het losgeld dat voor hen gevraagd werd. In november 1570 werd Workum overvallen en in de pastorie aldaar snapten de Geuzen Nicolaas van Landen, abt van het klooster te Hemelum. Hij moest mee aan boord. En daar kreeg hij te horen, wat hij waard was, nl. zesduizend daalders. Het moest binnen veertien dagen worden opgebracht, en anders...... Wanhopig schreef de abt aan zijn kloosterlingen: ‘Ik ondergeschreven laat u weten, mijn lieve conventualen, op alle vriendschap: dat gij doen wilt en zenden naar Norden in Emderland, de som van zesduizend daalders; want ik voor minder niet vrij mag komen; of moet de dood besuren op veertien dagen na deze. Ik begeer met alle ootmoedigheid, doet het, beste lieve Prior en alle conventualen, want anders zoo zal ik niet vrijkomen, maar ik zal sterven moeten. Ik verhoop, dat gijlieden het beste doen zult, als ik op ulieden vertrouwe; want anders is 't met mij gedaan - vier dagens altoos onbegrepen - anders zoo zal ik, arme mensche! moeten hangen. Doet het besten, dat begeer ik om Godswil. | |||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||
Kort en bondig voegde de Geuzenkapitein er enige woorden aan toe: ‘Ik, kapitein Egbert Wybrantsen, laat u weten, dat, zoozeer gij zijn rantsoen niet op en brengt, binnen den tijd van veertien dagen, zoo zal hij hangen, al waren er geen abten meer in de wereld! vier dagen altoos onbegrepen. - Dus haast u, want wij willen niet langer wachten. Metterhaast, den Sondach na Katherinendag, Anno 1570. De abt kwam zonder losgeld vrij door het ingrijpen van graaf Edzard van Oost-Friesland. Maar dat is een bijkomstigheid, de briefjes behouden hun typische waarde. | |||||||||||
Verworpelingen.Soms heeft het de schijn, of het Geuzenleven een leven is van avontuur en bravoure. Maar er is ook een andere kant. Het zijn vaak mannen, die alles hebben verloren. Balthazar Verhagen heeft ze in een pittig gedicht (Een Spaansche dans op Hollandsch ijs) getekend, de verminkten en vervolgden, verschroeid in het gezicht, of met een brandmerk in de nek: Van Haarlem, Utrecht, Amstelland,
Westfriezen, van den overkant
Der Zuiderzee, uit steden
En dorpen, weiden en moeras,
Van heide en veen en waterplas,
Al wie naar ziel en leden
Van Spanje had geleden.
Al de vertwijfelden van aard,
De schooiers, zonder huis of haard,
De mateloos gekwelden,
| |||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||
Die duivels werden van de smart,
Met bitt're wreedheid in het hart,
De havelooze helden,
Die ter vergelding snelden!
| |||||||||||
De bast al om den strot.Terwijl daar op de Noordzee zoveel uitgewekenen leefden van de hand in de tand, nam ook in de Nederlanden de vertwijfeling toe. De tiende en twintigste penning zouden nu worden ingevoerd. Alva liet zich niet voor de tweede maal met een afkoopsom tevredenstellen. De onrust was algemeen. Want twee factoren werkten samen om de handel te verlammen: de Geuzen-blokkade en de tiende penning. Reeds begon de handel zich te verleggen: in Antwerpen werd het stiller en in de Duitse Hanzesteden kwam meer actie. Overal was stil, maar vastberaden verzet. De zakenlieden sloegen geen nieuwe voorraden meer in; de winkels werden gesloten. Het Geuzenlied waarschuwde: Helpt nu u selfs, soo helpt u God
Wt der tyrannen bandt en slot
Benaude Nederlanden!
Ghij draecht den bast al om u strot,
Rept flucxs u vrome handen.
De tiran ontneemt ieder zijn hoogste goed: Zij, die Gods Woord niet willen derven, moeten het met hun rode bloed bekopen of berooid in ballingschap gaan; zij, die hun hart op de mammon stellen, moeten hun lieve geld nu ook ontberen. Want gheeft men dick van tienen een,
Daer blijft ten lesten één of gheen.
Menig ernstig man heeft er over geklaagd, dat het verzet veel algemener was, toen het om 't lieve geld ging, dan toen de vrijheid van geweten werd aangetast. Niemand minder dan Hugo de Groot zegt het op scherpe toon: ‘De natie, die, zonder zich te verroeren, hare burgers aan den brandstaak, hare edelen op het schavot had zien omkomen, die hare wetten, haren godsdienst, hare onafhankelijkheid had zien vernietigen, stond toen, en eerst toen op, om de vroegere verongelijkingen te wreken, en die, welke haar | |||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||
in de toekomst bedreigden, af te weren. Een duidelijk bewijs, dat er geen steviger band in de maatschappij bestaat dan die, welke door de particuliere belangen wordt gelegd.’ | |||||||||||
De internationale positie.De Prins had geen geld om een nieuwe veldtocht te beginnen. De collecten brachten daarvoor veel te weinig op. Een actie was alleen mogelijk, als hij die combineerde met een buitenlandse oorlog. En daarop was kans. In Frankrijk werkte graaf Lodewijk en won er veler vertrouwen. Hij bemiddelde tussen het Franse hof en de Hugenoten. Koning Karel IX nam hem een tijdlang in zijn dienst. Als het lukte, in Frankrijk de eenheid te herstellen, dan zou de tegenstelling tussen Spanje en Frankrijk weer sterker worden; dan zou er met Franse hulp ook wat tot de bevrijding der Nederlanden kunnen worden ondernomen, en als dan koningin Elizabeth ook meedeed...... De Hugenoten verzoenden zich inderdaad met het Hof en de jonge Hendrik van Nassau zou huwen met 's konings zuster. Maar voor een oorlog met Spanje was de situatie toch niet rijp. En de keizer en de Duitse vorsten deden niets voor de Nederlanden. Even was de keizer ontstemd geweest, toen Egmond werd onthoofd. Maar reeds lang had hij zich door Philips weer laten lijmen en zijn politiek was alleen gericht op de belangen van het huis Habsburg. Ook Elizabeth gaf blijken van toenaderingsgezindheid tot Spanje. Zij ontzegde de Geuzen de vrijheid langer in de Engelse havens te blijven. Hun aanvoerder was Lumey, graaf van der Marck, een woest man uit de Ardennen, die geen commissie van de Prins had. Hij stevende met zijn vloot langs de Hollandse duinkust, Noordwaarts, om een aanval te doen op het Vlie, en dan misschien op Enkhuizen. Enkhuizen stond al lang op de lijst voor een aanval. Maar ter hoogte van Egmond kon de vloot niet meer tegen de maartse stormvlagen op. De schepen wendden, met de wind in de rug voeren zij voort naar het Zuiden en zwenkten de Maasmond binnen, om er enige schepen te verrassen, die evenwel wisten te ontkomen. Toen vielen de ankers en de Watergeus lag voor Den Briel. En toen eerst kwam het voornemen de stad in te nemen! ‘De wereldgeschiedenis raakte voor één dag de oude toren van Den Briel.’ |