Dispereert niet. Deel 1
(1956)–H. Algra, A. Algra– Auteursrechtelijk beschermdTwintig eeuwen historie van de Nederlanden
[pagina 278]
| |
11. Hervorming! 't Was uw stondLuther.......Worstelend in de engte van zijn cel
of zwervend door de stad der Cesars, vraagt hij beide
wat geen van beide heeft te geven! ..... En God zeide:
‘daar zij licht!’ en 't licht verrees hem uit dat Woord,
op Erfurts kloosterstof heroverd! Ja, hij hoort
als uit Gods eigen mond den Evangelie-zegen:
‘Geloof! - de zaligheid wordt door geen doen verkregen
van menschen. Ze is Gods werk. Gerechtigheid en heil,
voor schat noch wijsheid, voor geen boete of aflaat veil,
is gave van Zijn liefde aan zondaars. 't Eeuwig leven
(geloof in Christus en Zijn zoenbloed) is gegeven.’
Dat woord werd leven in zijn ziel, wordt in zijn mond
een overwinnend zwaard ...... Hervorming! 't was uw stond.
Karakter en bestek van dit boek laten niet toe, Luther in den brede te schetsen; dus moge dit citaat uit ‘Vijf en twintig jaren’ van Da Costa voldoende zijn. Slechts willen wij nog eens waarschuwen tegen de opvatting, dat Luther in de Nederlanden feitelijk weinig nieuws bracht, omdat de ‘ideeën’ der Hervorming hier reeds bekend waren door de arbeid van de Broeders des Gemenen Levens en andere zogenaamde ‘voorlopers’ van de Hervorming. De kern van Luthers prediking, de rechtvaardigmaking door het geloof allëën, was nieuw. | |
Het eerste contact.In november 1509, 20 jaren na de dood van Wessel Gansfort, stierf de deken van de St.-Adriaanskerk te Naaldwijk. Zijn nalatenschap werd voor de erfgenaam bezorgd door Cornelis Henrixs Hoen, advocaat bij het Hof van Holland. Hij trof in die nalatenschap verschillende geschriften van Wessel Gansfort aan, o.a. een studie over het sacrament van de eucharistie. Hoewel Wessel de leer der transsubstantiatie niet verwierp, week hij toch af van de Roomse leer. Hij betoogde, dat de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus werd verkregen, niet door het altaarsacrament, maar door de commemoratio van de waarachtige gelovige. Nu leert Rome, dat bij het spreken van de woorden: Dit is mijn lichaam, brood en | |
[pagina 279]
| |
wijn wezenlijk veranderd worden in lichaam en bloed van Christus. Hoen ging nu over dit alles nadenken en kwam tot de conclusie, dat het woordje is geen andere zin heeft dan betekent. Zoals ook in verklaringen van gelijkenissen: de akker is de wereld, de oogst is de voleinding, enz. Hij besprak deze opvatting met zijn vrienden en vond vooral instemming bij Hinne Rode, rector van de Latijnse school te Utrecht. De vrienden besloten er Luther over te raadplegen. Voor Hoen, die al op jaren was, scheen de reis te bezwaarlijk, en daarom vertrok Rode alleen, maar met een schriftelijke uiteenzetting van Hoen. Hij kwam te Wittenberg in 1521, nog vóórdat Luther naar de Rijksdag te Worms vertrok. De hervormer was het met het geschrift van Hoen oneens, maar betuigde wel zijn instemming met verschillende geschriften van Gansfort, die Rode hem liet lezen. In 1522 werd Rode afgezet wegens hervormingsgezinde gevoelens. Hij vertrok naar den vreemde, nu als balling, kwam te Bazel in contact met Oecolampadius, voor wie de brief van Hoen een openbaring was. Hij verwees Rode naar Zwingli, en in 1523 ontmoette Rode de Zwitserse hervormer. Zwingli vond de brief van Hoen zo duidelijk en overtuigend, dat hij zijn eigen opvatting aan de hand van deze brief scherper preciseerde en tevens zorgde, dat de brief te Zürich werd gedrukt. | |
Vervolging.De staat en de Roomse kerk traden beide tegen het Lutheranisme op. De roomse kerk verwerpt principieel vrijheid van godsdienst. Principieel ook nu nog. Alleen kan volgens haar de vrijheid van godsdienst in landen als Nederland worden aanvaard, om een groter kwaad te voorkomen. Het is dan ook geen wonder, dat in overwegend Roomse landen de kettervervolging lange tijd in zwang bleef. Nog in 1852 werden Francesco en Rosa Madiai, echtgenoten, in de algemene strafgevangenis te Florence gezet, wegens het lezen van de Protestantse Bijbel. Dat de staat geroepen was, de ketters te vervolgen, werd geleerd in aansluiting aan Augustinus. De kerkvader redeneerde aldus: De overheid straft overtreding van de geboden van de tweede tafel der wet. Ketterij is erger zonde, zij gaat in tegen de eerste tafel. Wie het mindere straft, mag het meerdere niet ongestraft laten. In aansluiting aan wat in Spanje gebruikelijk was, stelde Karel V zijn raadsheer Frans van der Hulst tot inquisiteur aan. Na | |
[pagina 280]
| |
enkele jaren liet hij hem weer vallen, mede omdat hij moreel niet hoog bleek te staan. Toen kwamen er drie pauselijke kettermeesters. Zij constateerden, of er afwijking was van de Roomse leer, en leverden hun gevangenen dan uit aan de wereldlijke overheid. De kerk vergiet immers geen bloed. | |
De eerste martelaren.Het is geen wonder, dat Hoen spoedig werd gearresteerd. In strijd met alle privilegiën werd hij geboeid weggevoerd en aan zijn wettige rechter onttrokken. Het protest van de Staten van Holland had tot gevolg, dat hij weer naar Den Haag werd getransporteerd en daar gevangen bleef. Jan de Bakker heeft hem in de gevangenis bezocht. Tot een vonnis is het niet gekomen, doordat Hoen in het voorjaar van 1524 reeds in de kerker stierf. Toen waren de eerste slachtoffers al gevallen. Het Augustijner klooster te Antwerpen, waar men zich krachtig tegen de aflaathandel had gekeerd, werd met de grond gelijkgemaakt. De bewoners, voorzover de vervolgers ze te pakken konden krijgen, werden te Vilvoorden gevangengezet. Twee der Augustijners, Hendrik Voes en Jan van Essen, zijn de 1ste juli 1523 te Brussel verbrand. Luther zond zijn medestanders in Brabant en Vlaanderen een brief ter bemoediging en vertroosting en dichtte een treffend lied, waarin de bekende strofe: Die Aschen will nicht lassen ab;
Sie stäubt in allen Landen.
Hier hilft kein Bach, Loch, Grub, noch Grab;
Sie macht den Feind zu Schanden.
Die er im Leben durch den Mord
Zu schweigen hat gedrungen,
Die muss er todt an allem Ort
Mit aller Stimm' und Zungen
Gar fröhlich lassen singen!
| |
Jan Janszoon van Woerden.Spoedig volgden ook in de Noordelijke Nederlanden de doodvonnissen. Het eerst tegen Willem Dirksz., de rode cuper in Utrecht, en Jan Jansz. van Woerden. De laatste werd na zijn dood ook Jan de Bakker of Johannes Pistorius genoemd. Hij was een krach- | |
[pagina 281]
| |
tig, gelovig man, die al heel vroeg tot een vaste overtuiging kwam. Hij was nauwelijks 26 jaar, toen hij op de brandstapel kwam, en toen had hij reeds zes jaar geijverd voor het Protestantse geloof. In zijn opvatting staat hij dicht bij Hoen. Eerst was hij pastoor te Jacobswoude (Woubrugge) en trad daar reformatorisch op en zette daarna zijn werk in dezelfde trant in Woerden voort. In 1523 werd hij gevangengezet, maar de burgerij liep dreigend te hoop en dwong het gerecht hem los te laten. Korte tijd was hij buiten de stad, maar spoedig keerde hij naar Woerden terug, legde er openlijk zijn priesterambt neer om als leek vrijelijk verder te kunnen getuigen. In 1525 lichtten gerechtsdienaars hem op en voerden hem haastig naar Den Haag. Met grote, blijde moed stond hij de inquisiteurs te woord. Zij leverden hem als ketter aan de wereldlijke overheid uit, een doodvonnis volgde, en Jan Pistorius werd op het schavot geworgd en daarna verbrand. | |
Het onverwachte gevolg.De overheid ontdekte weldra, dat het bloed der martelaren ook hier het zaad der kerk was. In een rederijkersgedicht werd gezegd: Wie sij sijn, die haerlieden van 't Evangelie schamen?
Sijnt Pausen, Bisschoppen van grooter namen,
Oft Martin Luters volc, men kentse ook wel.
Sij en vreesen noch sij en dochten voor geen ghequel.
Al ligghen sij in karckers, in sloten, in banden,
het schijnt, dat sij loopen naar een avontspel,
als mense gaet onthalsen oft verbranden.
Het Hof van Holland heeft het zelf in een officieel schrijven erkend, dat het geweld niets hielp. In 1527 adviseerde het om Cornelis Woutersz. van Dordrecht, alias ‘coperen potken’, die wegens hernieuwde ketterij gevangenzat, op het een of andere slot op te sluiten, ‘omdat met hem te procedeeren als na recht, nu de ghelegenheyt van den tijd niet oorbaar en waren, bijsonder indien hij in de pertinacie persevereerde, sulcx als wij oock van heere Jan van Woerden gesien hebben, daer deur die van ghelijcke gevoelen zijn gheanimeert ende gesterckt werden’. Volhardde Cornelis bij zijn dwaling, dan moest men hem later, als de mensen niet meer aan zijn proces dachten, maar heimelijk uit de weg ruimen! | |
[pagina 282]
| |
De onwil der overheid.Men kan gerust zeggen, dat bijna de gehele bevolking in de Nederlanden van geloofsvervolging afkerig was. En de lagere overheden werkten de inquisitie zoveel mogelijk tegen, ook, omdat die steeds inbreuk op haar rechten maakte. De magistraat van Antwerpen wist de inquisitie gedurende vele jaren buiten zijn muren te houden. Wanneer uit Brussel geïnformeerd werd, of er ook ketters waren, dan antwoordden de steden bijna stereotiep, dat zulks niet het geval was. De laatste is net de vorige week gevlucht, schreef de magistraat van een stadje, dat als een broeinest van ketterij werd beschouwd. Interessant is b.v. wat in Friesland gebeurde in 1554. Twee inquisiteurs zouden daar de ketterij grondig aanpakken. Eerst werd een gratie afgekondigd van 50 dagen. Wie binnen die tijd in de schoot der Roomse kerk terugkeerde, zou niet gestraft worden. Er kwamen 90, die berouw hadden. Het bleek, dat de meesten allang weer Rooms waren, maar zich wilden dekken voor alle eventualiteiten. Toen de 50 dagen om waren, eisten de inquisiteurs een maandelijkse klopjacht door de provincie. Stadhouder en raad weigerden. Toen ging men op de kettervangst uit, gewapend met lijsten, die de pastoors hadden verstrekt. Uit IJlst stonden er 30 op de lijst; niemand werd gevangen. In Bolsward was het resultaat eveneens negatief. In Joure, waar een honderd namen op het lijstje stonden, werden drie gepakt, die evenwel ontkenden. De gehele actie leidde tot de vangst van 13 personen, waarvan zes herriepen of ontkenden, en twee geestelijk niet normaal bleken te zijn. Omtrent die twee volgde een komisch-tragisch naspel. Zij werden veroordeeld, om levenslang in een klooster opgesloten te blijven, maar de kloosters, die daarvoor werden aangewezen, weigerden, omdat zij het kostgeld te laag vonden. Het duurde 345 dagen, voordat de overheid hen eindelijk in een klooster kon uitbesteden. | |
Ook vrouwen.Niet minder dan de mannen toonden de vrouwen zich standvastig tegenover rechter en beul. Wendelmoet Claesdochter, een vrome weduwe van Monnikendam, werd in 1527 ter dood veroordeeld, omdat ‘si gevonden was in een misgeloove van het sacrament, ende dat si onbewegelic daarbi bleef’. | |
[pagina 283]
| |
't Geen, dat ick heb gesproken,
Blijf ick vast by, heeft sy verclaert;
Sy mochten 't vuyr wel stoocken,
Om branden ende roocken,
Sy was daer niet voer vervaert.
Nog bij het schavot werd zij gekweld door een monnik, die haar in de war wilde brengen, maar de beul sprak haar moed in: Moeder, was sijn vermelden,
Laet u van God trecken niet.
Sie holp den pulver steken
Selfs tot haren bosem in;
Siet, wat daer is gebleken,
Van selfs is sy gestreken
Tot den pael, als een heldin.
De beul tradt aen om worgen,
Doen sloot sy haer oogen fijn,
Hebbende in 't hert verborgen
Een trooster, niet om sorghen,
Verlanghende thuys te sijn.
Dus lieffelijck ontslapen
Is Wendelmoey in den Heer;
Maar monicken en papen
Die na christenbloedt gapen,
Versaedt worden sij nimmermeer.
Op dezelfde eeuvoudige roerende wijze verhaalt een ander lied van de verdrinkingsdood van Elizabeth, die in 1549 als lerares der Doopsgezinden was gevat. Zij werd op de pijnbank gelegd, omdat zij haar medestanders niet wilde noemen. Mitsdien beswijmde sij onder de handen,
Dat men seyde: sy is doot bij geval?
Maer sy ontweckt zijnde in de banden,
Sprack: ‘ick ben niet dood, maar leef noch al.’
En wilt ghij dat nòch niet spreken tegen
Hetwelck ghij voor ons bekent hebt hier?
‘Neen ick, sprack sij tot haer, onverslegen,
Maer wilt met mijn doot besegelen fier!’
In Martis, in den jare voorsproken,
| |
[pagina 284]
| |
Gaf over haer een oordeel den raedt;
Met drencken hebben sij haer gewroken
Aen dat lief schaepken, die wolven quaat.
| |
Het getal der slachtoffers.Het getal der martelaren is moeilijk vast te stellen. Men moet niet alleen rekening houden met hen, die bij gerechtelijk vonnis zijn veroordeeld. Terecht merkt Bakhuizen van den Brink op: ‘De Hemel alleen kent het getal dier ongelukkigen, die zonder vorm van proces niet eens door beulshanden, maar in de - men vergeve het woord - klopjagten van landvoogden, drossaarden en baljuwen zijn opgeofferd.’ Te Antwerpen en Gent zijn blijkens de archieven dier steden respectievelijk 292 en 158 personen ter dood gebracht om het geloof. Het getal over het gehele land kan men slechts schatten. Vaak wordt daarbij het cijfer 2000 genoemd, maar het is de vraag, of dit niet te weinig is. | |
De Bijbel.In de kroniek van het St.-Aagtencanvent, een nonnenklooster te Amersfoort, staat bij het jaar 1547 opgetekend: ‘In dit jaar kwam Gruwel, een kettermeester, tot Amersfoort van Utrecht, uyt macht van Keyzerl. Majesteyt om de boeken te ondersoecken, die een ieder binnen acht dagen brengen moste, soo datter veel Bijbels ende Testamenten gebrogt ende verbrant worden ende de goede Boeken bleven onbeschadigt.’ Hier wordt de Bijbel nadrukkelijk tegenover de ‘goede boeken’ gesteld. Maar in 1539, toen de Rederijkers te Gent hun landjuweel hadden, was er opgegeven, een refrein te maken met de stok: ‘Och mocht ic se spreken, ic waer ghepayt.’ De bedoeling was waarschijnlijk, het geval te behandelen in 't amoureuse. Maar Antwerpen zond een antwoord in ‘in 't vroede’ en beleed, dat de zij, die in haar omgang troost geeft, niet anders kan zijn, dan de Schrifture. Inderdaad was dàt de altijd levende bron, waaruit de beweging putte: de studie van de Heilige Schrift. In 1526 werd bij Jacob van Liesvelt te Antwerpen de eerste volledige Bijbelvertaling van Hervormingsgezinde zijde gedrukt. Het bleef niet bij die ene druk en vooral de Nieuwe Testamenten werden ontzaglijk veel verkocht. | |
[pagina 285]
| |
Hèt inwendige licht.Eén beweging was er in de tijd der Hervorming, die niet de volstrekt-enige betekenis van de Bijbel wilde erkennen. De Anabaptisten stelden naast en soms bóven de Schriften het ‘inwendige licht van de Geest’. Als het er op aan kwam, dan bógen zij zich nièt voor het Woord, maar verweerden zich met wat hun gegeven was, de stemmen, die zij inwendig hadden gehoord. Heel ver ging in dit opzicht Thomas Münzer, de geestdrijver, die in Zuid-Duitsland en Zwitserland grote invloed had. ‘Bibel, Bubel, Babel’, riep hij uit. Luther en Zwingli werden door hem leugenaars en verraders gescholden. ‘Eens droomde ik’, aldus deze profeet, ‘dat ik was in een schuur, overbevolkt van muizen; ik maakte die alle dood. Dat zijn de vorsten, edelen en monniken, zij zijn allen in onze handen gegeven.’ De sociale ellende, die overal heerste, maakte dat de prediking van revolutionair geweld sterke deiningen veroorzaakte. Vooral door de prediking van Melchior Hoffman kwam dit revolutionaire karakter naar voren. Hij verkondigde de spoedige komst van het duizendjarige rijk, waarin de huidige orde van zaken zou worden omgekeerd. Dan zou het lijden der gelovigen een einde nemen. Zij zouden naar het zwaard grijpen en een volledige wraak nemen op hun vijanden. Anneke Jansdochter, die om haar geloof op het schavot stierf, heeft deze stemming vertolkt in haar Bazuinlied: Staet op, Zion, wapent u leden,
En maeckt u totten strijdt bereydt;
Want ghij moet eenen wegh betreden
Is maer eens menschen voetstap breydt.
O ghij wachters tot Sion siet in verren,
Mij dunckt, ick sie dat swaert bereydt,
Laet u Basuynen noch eens scherren,
Ofter noch yemant tot Sion in rusten leyt.
Wilt u van des landsheeren vleysch voeden,
So sij deden wordt hen gedaen.
O ghij knechten des Heeren, sijt vroom van moede,
Wascht u voeten in der Godlosen bloede!
Dit loon sullen onse roovers ontfaen.
| |
De kern der zaak.Wie de verhoren der wederdopers leest, merkt al spoedig, dat het | |
[pagina 286]
| |
niet alleen gaat over de herdoop. Natuurlijk komt ook dat aan de orde. En merkwaardig zijn de twistgesprekken. De wederdopers ontkennen dat zij herdopen. De kinderdoop is geen doop. Als Elizabeth, waarvan hier boven sprake is, gevraagd wordt, waarom zij zich liet herdopen, antwoordt zij: ‘Neen niet wéér ben ick daer toe gecomen,
Alst ééns, op mijn geloof, was geschiet.’
Maar de verhoren gingen ook, met nadruk, over de vleeswording van Christus. De wederdopers leren, dat Christus geen vlees en bloed heeft aangenomen uit de maagd Maria, doch zijn lichaam heeft meegebracht uit de hemel, en slechts door het lichaam van Maria is dóórgegaan. En dit hangt samen met een andere kwestie. Wat Christus doet, is geen hérschepping, maar een niéuwe schepping. De wereld ligt niet in het boze, maar is radicaal boos, ten dode opgeschreven. Reformatie is onmogelijk. Alleen vernietiging brengt bevrijding. Dus is de Wederdoperij geen reformatorische stroming náást Lutheranisme en Calvinisme, maar een beweging. die alle reformatie onmogelijk acht. | |
In de Nederlanden.Melchior Hoffman heeft een tijdlang gewerkt in Oost-Friesland, en ook een tocht gemaakt door ons land. In Leeuwarden predikte Sicke Freerksz., een kleermaker uit Emden, het nieuwe geloof en werd daarom op de Brol onthoofd. Door zijn sterven kwam Menno Simonsz., pastoor te Witmarsum, tot nadenken en ging spoedig in Doperse richting. Hoffman had eerst verklaard, dat Straatsburg het middelpunt van het nieuwe koninkrijk zou worden. 144000 predikers zouden vandaar uit de wereld doortrekken om de volken te waarschuwen voor de komende dag der wrake. Toen zijn voorspellingen niet in vervulling gingen, heette het, dat de Here Straatsburg verworpen had. Munster werd nu de uitverkoren stad. De burgers, die niet met de Anabaptisten meegingen, werden uit de stad geworpen (1534). Voortaan heerste Jan Matthijsz. van Haarlem met onbeperkte macht, voerde gemeenschap van goederen in, en zond zijn boden naar alle windstreken, om de aanhangers te verzamelen. ‘En zo wie een mes heeft of een spiets, of een handbus, die neme ze mede, en die ze niet heeft, die kope ze.’ Vooral in ons land vond de oproep gehoor. Bij scheepsladingen | |
[pagina 287]
| |
trokken zijn aanhangers naar Westfalen. Drieduizend mannen, vrouwen en kinderen uit Holland verzamelden zich bij het Bergklooster bij Kampen, maar door een te lang oponthoud op zee had de regering maatregelen genomen. Allen werden gearresteerd. De regering in Brussel eiste, dat allen, die twaalf jaar of ouder waren, zouden worden gedood. Maar zulk een bloedbad ging het Hof van Holland te ver. De centrale regering hield vol, tot zij eindelijk, nadat velen ter dood waren gebracht, er in berustte, dat de overigen gratie kregen, op voorwaarde van openbare boete. | |
Gewelddaden.In de winter van 1534 op 1535 nam de spanning toe. In Munster leidde het bewind der Wederdopers tot hevige uitspattingen. Na de dood van Jan Matthijsz. kwam de leiding in handen van Jan Beukelsz. van Leiden en Knipperdolling. De eerste nam de titel aan van ‘bij Gods genade Koning van het nieuwe Israël’. Met de koningskroon op het hoofd, een gouden keten om de hals, waaraan een wereldbol hing, hield hij rechtszitting op de markt, waar de troon van David stond opgericht. De veelwijverij werd ingevoerd. Tegen Kerstmis kwamen enige gezanten uit Munster naar de Nederlanden en verspreidden er duizenden exemplaren van een geschrift, ‘eyn gantz troestlich bericht van de wrake unde straffe des Babylonischen gruwels’. Vier banieren zouden er worden opgericht: één in Holland en Waterland, één in West-Friesland, de derde in Gulik en de vierde in Limburg. In Groningen nam een schoenmaker de leiding, die zich in zijn waanzin voor de Christus, en later voor God de Vader uitgaf. Zijn volgelingen zouden met hem trekken naar Munster, maar toen een van hen begon te twijfelen aan de roeping van de voorganger, zakte ineens de geestdrift en vluchtte men naar alle kanten. In Friesland kreeg de zaak een dreigend karakter. Daar verzamelde Jan van Geel zijn aanhangers bij Tzum en maakte zich meester van het aanzienlijke klooster Bloemkamp tussen Hidaard en Hartwerd. De monniken lieten zij gaan, nadat bekeringspogingen waren mislukt. Eerst na een hevig bombardement gelukte het de stadhouder, het klooster in te nemen. Over de gevangenen hield hij een hard strafgericht; de mannen werden onthoofd en de vrouwen in het Hempensermeer verdronken. Jan van Geel was ontsnapt. | |
[pagina 288]
| |
Dweperij.Aan een der bovenste schoorbalken in de Nieuwe Kerk te Amsterdam stond vroeger aangetekend: In 't jaer vijftienhonderd vijf en dertich,
wilt dit onthouwen,
Liepen hier naeckt mannen ende vrouwen.
Dit slaat op de dwepende demonstratie onder leiding van Hendrik Hendrikszoon Snijder. Hij was in een koude februarinacht met enige aanhangers, mannen en vrouwen, vergaderd in een huis in de Zoutsteeg. ‘Henrik, vier uuren agtereen, met preeken en bidden hebbende doorgebragt, ontdeed zig van zijnen stormhoed, zijdgeweer, harnas en kleederen, en wierp alles op 't vuur, drijvende “dat al wat uit de aarde voortgekomen of gemaakt was, door 't vuur verteerd moest worden”. Toen hij daar moedernaakt stond, beval hij den anderen, zijn voorbeeld te volgen, gelijk beide vrouwen en mannen deden. 't Smeulen en stinken der kleederen had de vrouw van den huize, die te bedde lag, doen ontwaken. Zij begaf zig naar boven, daar zij 't naakte gezelschap vondt, en terstond bevel kreeg, om zig ingelijks te ontkleeden, gelijk zij deed. Niemant wist toen nog wat Hendrik de Snijder verder voorhadt. Doch 't leed niet lang, of hij belastte den misleiden hoop, hem te volgen, en te roepen, gelijk hij roepen zou. Met strijkt hij ter deure uit, en de overigen hem na, straat op straat neder, de halve stad rond, onder een vervaarlijk gehuil van wee! wee! wee! de wraake Gods! de wraake Gods; de wraake Gods! Het huis, waaruit zij gekomen waren, en welk wel vast geslooten was, vloog haast in den brand, die egter, door de buuren, de deur op den vloer geschooten hebbende, nog gelukkiglijk gebluscht werd.’ | |
De laatste strijd.De wacht kwam in het geweer, de naaktlopers werden gevat en ter dood gebracht. Maar nog eens poogden de Wederdopers onder leiding van Jan van Geel in mei 1535 zich van Amsterdam meester te maken. Een kleine vermetele groep overrompelde inderdaad in de nacht het stadhuis, maar hulp van buiten bleef uit en de opstandelingen konden zich de volgende morgen niet handhaven. Jan van Geel stelde zich opzettelijk bloot aan het vuur der belege- | |
[pagina *33]
| |
56. Jan de Bakker-gedenkraam in de Ned. Herv. Kerk te Woerden. Het raam stelt een hagepreek voor, met in het midden als centrale figuur Jan de Bakker in paars gewaad (kleur der wijsheid). In zijn hand een opengeslagen bijbel. Aan zijn voeten bloeien witte rozen op vruchtbare groene bodem, symbool van het bloeiende Protestantisme. Links op de achtergrond het kasteel te Woerden, waar Jan de Bakker gevangen gezeten heeft. Daarvoor een man met een korte kuipershamer in zijn rechterhand: Kees de Kuiper, of de rooie cuper, de eerste Utrechtse martelaar. Op de voorgrond een vrouw, aandachtig luisterend, in tweestrijd; de rozenkrans ontglipt haar hand. Rechts op de achtergrond de Grote Kerk, waar Jans vader koster was en Jan zelf een gildenaltaar zou hebben bediend. Op de voorgrond een vrouw met opgeheven gelaat met een kind op haar schoot (het zaad, de toekomst der kerk). Daarachter een vrouw met een passiebloem in de hand. Zij draagt een gordel van edelstenen: symbool van de eenheid-in-verscheidenheid van het Protestantisme. Achter haar enkele monniken. Eén houdt een masker voor zijn gezicht en schijnt te vrezen, dat Jan de Bakker het hem af zal rukken.
| |
[pagina *34]
| |
57. Jan van Leyden, ‘koning der wederdopers te Munsters’, naar een kopergravure van H. Aldegrever, gemaakt in 1536.
58. Het oproer der Wederdopers te Amsterdam in 1535.
| |
[pagina *35]
| |
59. Johannes Calvijn op 31-jarige leeftijd.
60. Theodorus Beza
| |
[pagina *36]
| |
61. Karel V, naar een gravure van Bartel Beham, gemaakt in 1531.
| |
[pagina *37]
| |
62. Het grootzegel van Karel V (Gemeente-archief, Kampen).
63. Karel V doet te Brussel afstand van de regering. Naar een schilderij van J.H. Isings.
| |
[pagina *38]
| |
64. Engelbert II van Nassau (1451-1504), erfgenaam van alle Nassause bezittingen in de Nederlanden, die hij bij zijn dood (hij stierf kinderloos) naliet aan zijn neef Hendrik III, broer van Willem de Rijke en de vader van René van Chalon.
65. Het testament van René van Chalon met het door hemzelf ondertekende opschrift (Kon. Huisarchief, Den Haag).
| |
[pagina *39]
| |
66. Juliana van Stolberg
67. Willem de Rijke
| |
[pagina *40]
| |
68. Prins Willem van Oranje op 22-jarige leeftijd, naar een schilderij van Adriaan Thomas Key.
69. Het slot Dillenburg
| |
[pagina 289]
| |
raars, toen alles verloren was. Zo sneuvelde hij en onttrok zich daardoor aan de barbaarse wreedheden, waarmee zijn aanhangers werden ter dood gebracht. In het nachtelijk handgemeen was de burgemeester Pieter Kolijn gesneuveld.Ga naar voetnoot1) Ruim een maand later viel Munster de bisschop door verraad in handen, en ging het rijk van het nieuwe Israël onder in vertwijfelde strijd en bloedige wraak. De Anabaptisten waren ontmoedigd en verdeeld na de catastrofe. Een deel van hen keurde voortaan het geweld af, en stelde zich onder leiding van Menno Simonsz., Dirk en Otto Filipsz. en Adam Pastor. De Doopsgezinden gingen nu de andere weg. Niet de wereld vernietigen door geweld, maar haar mijden door een stil en ingetogen leven. Hier is aansluiting bij de ascese, de arbeidzaamheid en de stille vroomheid van de Broeders des Gemenen Levens. | |
De leiding van Genève.De verwarring en afdwaling van het Anabaptisme maakte de behoefte bij de Hervormingsgezinden wakker aan klare, Schriftuurlijke leiding. Daarom werd vanuit de Nederlanden contact gezocht met Calvijn. Het is niet waar, dat in de Nederlanden een Evangelische Hervormingsgezinde partij was, die een tegenstelling vormde met het Calvinisme. Het wordt soms zo gesuggereerd. Dan zegt men: de Nederlandse reformatie was mild van geest, breed van opvatting; toen kwam het Calvinisme, hard en exclusief, en het heeft de Nederlandse reformatie verdrongen. Afgezien van het volstrekt onjuiste oordeel, dat op die wijze over het karakter van het Calvinisme wordt geveld, is het ook overigens onwaar. De Nederlandse leiders hebben opzettelijk contact met Calvijn gezocht. Toen Ds. Micron te Norden in Oost-Friesland zich voornam, tegen het Doperse standpunt te schrijven, wendde hij zich tot Calvijn om advies. Uit een van zijn brieven blijkt, hoe de gemeente te Norden ook in de gebeden met Genève meeleefde. Menso Poppius van Oosterzee stond in verbinding met Calvijn en verzocht hem om hulp en aanbeveling voor het schrijven van een boekje, waarin hij de mensen in de Noordelijke Nederlanden wilde opwekken tot openlijk betoonde trouw. Tal van Nederlanders hebben in Genève gestudeerd. De grote stroom kwam in de tijd van Beza, de opvolger van Calvijn. Maar in de dagen van de Hervormer | |
[pagina 290]
| |
waren er reeds mannen als Petrus Dathenus, Guido de Bres, Gaspar van der Heyden, Marnix van St.-Aldegonde en zijn broer Jan van Toulouse. ‘Calvijn heeft hier grote invloed geoefend, niet doordat hij zelf die met opzet gezocht heeft, maar doordat zijn werk hier al vroeg bekend is geworden, en toen Nederlandse hoofden en harten zich terstond en bij toeneming tot die opvatting van de Reformatie voelden aangetrokken. Wat door Gods genade juist aan haar in bijzondere mate gegeven was: die besliste erkenning van Gods souvereiniteit, die onvoorwaardelijke onderwerping aan de Heilige Schrift, die diepte in de opvatting van de Waarheid, die klaarheid in haar formulering, en die onbeperkte toepassing op het leven; dat heeft door diezelfde genade juist hier bijzonder weerklank gevonden. Van de Nederlandse Reformatie is het eigen karakter, voor zoveel men daarvan spreken kan: niet de godsdienstige oppervlakkigheid van het Humanisme, niet de nuchtere verstandelijkheid van het zogenaamde Zwinglianisme, niet de traagheid van het kerkelijk Conservatisme, noch ook de losbandigheid of de bandeloosheid van het Anabaptisme of het Libertinisme, maar veeleer het beginsel dat dat alles reeds vroeg overwonnen heeft, het beginsel dat belichaamd was in het Calvinisme, naar de diepe, veelomvattende zin van het woord. Langs allerlei wegen en door allerlei middelen heeft de leiding Gods gelijktijdig Zijn Kerk in de Nederlanden en Zijn dienaar in Genéve als het ware voor elkander gevormd, op elkander doen passen, tot elkander gebracht, aan elkaar verbonden.’ | |
Geschriften van Calvijn.Sommige geschriften van Calvijn waren speciaal voor de Nederlanden bestemd. Hij schreef toch een uitvoerige wederlegging in twee delen tegen Albrecht Pigghe van Kampen, een Roomsgezinde, een gunsteling van de Paus, die tegenover Calvijn de leer van de vrije wil verdedigde. Verder tegen Balduinus, die zijn best deed om Calvijn zoveel mogelijk te belasteren. Balduinus is een tijdlang huisgenoot van Calvijn geweest en heeft heimelijk in diens correspondentie gesnuffeld. Maar zijn beschuldigingen hebben niets om het lijf. Deze Balduinus wilde de Nederlandse hoge adel gebruiken voor een slap reformatorisch program, geschikt voor ‘zo'n | |
[pagina 291]
| |
middenman’. Scherp was de discussie met Dirk Volkertsz. Coornhert, de Haarlemse Humanist, die door sommige schrijvers verdraagzaam werd genoemd, omdat zij meenden, dat iemand recht op dat praedicaat heeft, als hij gelijkelijk op Roomsen en Calvinisten gebeten is. Bovenal was Calvijn óók in de Nederlanden de leider door zijn Institutie. Zij verscheen in 1536. Terstond bereidde Calvijn een Franse vertaling voor: hij wilde niet alleen tot de geleerden spreken, maar ook tot het volk. De Franse vertaling is een meesterstuk uit taalkundig oogpunt en het moderne Frans is mede aan deze bron ontsprongen. Tijdens het leven van Calvijn beleefde de Latijnse uitgave tien drukken en de Franse vijftien. ‘Niet uit trots, maar uit erkentelijkheid heeft de schrijver kunnen zeggen, dat hij in de hele wereld geestelijke kinderen bezat. In de ogen van een Hollander uit de XVIIe eeuw was de “Institutie” een werk dat uit de hemel gevallen is: van de raadsheer in het hoogste gerechtshof tot de koetsiers en de schippers zijn allen doorkneed in de calvinistische theologie, lezen allen, dag en nacht, die “gulden Onderwijsingh in de Christelijcke religie” over.’ In de 18de eeuw schrijft Bayle nog: ‘Nooit is een boek zo algemeen geweest als dat.’ Sommige exemplaren zijn weelderig gebonden met gouden sloten. Andere dragen het stempel van de tijden der vervolging: ze zijn onder vloeren, op zolders verborgen geweest; de eerste bladzijde is er uit gescheurd, de naam van de schrijver weggekrabd of geknipt, om aan vernietiging te ontkomen. De oudste uitgaven zijn gedeeltelijk op de brandstapels verteerd. De tegenstanders hebben namelijk niet alleen vurig weerlegd, maar ook veroordeeld en willen doen verdwijnen, wat een van hen noemde: ‘De Talmoed der ketterij, samenraapsel van al de dwalingen van het verleden en ...... van de toekomst.’ | |
Levensstijl.Het Calvinisme heeft karakters gevormd en aan het leven stijl gegeven. Stijl betekent evenwicht en wetmatigheid. Er is geen plaats voor bonte banaliteiten. Het Calvinisme is sober, maar somber is het niet. Het is eenvoudig, maar niet bekrompen. Bovenal is het volhardend en consequent. De vurige, seignurele Hugenoten, de koppige, stroeve Schotten, de dappere, gemoedelijke Afrikaners, de zakelijke ondernemers in het polderland, onze vastberaden pioniers in de tropen, de zwijg- | |
[pagina 292]
| |
zame werkers op het land, onder hoge èn lage daken, zij allen hebben iets van de Calvinistische stijl. Meen niet, dat het Calvinisme een welsluitend systeem betekent, dat waarheden combineert als de stukken van een legkaart. Veeleer is het zo, dat èn bij Calvijn èn bij zijn geestelijke kinderen er tweeërlei belijdenis is, die door een verstandelijke redenering niet onder één formule kan worden gebracht. Er is een belijdenis van de volstrekte afhankelijkheid van de mens en tegelijk een aanvaarden van de volle persoonlijke verantwoordelijkheid. Er is het pelgrimslied, dat naar Jeruzalem verlangt en over dit leven spreekt als van een gestadige dood, en tevens een werken op deze aarde als op Gods akkerland en een volledig aanvaarden van dit leven als Gods heilige gave. | |
Het verzet.En dan wordt niet meer aan ‘vervolg'ren en soldaten in lange duldzaamheid het weerloos hoofd geboon’. Omstreeks 1560 wordt in Calvinistische kringen in de Zuidelijke Nederlanden reeds de vraag besproken, of het niet geoorloofd is, geweld met geweld te keren, en de gevangen broeders te bevrijden. Na Calvijn krijgt Beza de leiding in Genève. Gedurende zijn rectoraat hebben minstens 273 Nederlanders in Genève gestudeerd. Hij heeft in zijn pittig geschrift De Jure Magistratuum in subditos et Officio subditorum ergo MagistratusGa naar voetnoot1) het vraagstuk van het verzet behandeld. Het boek heeft een dubbel motto. Voor de vorsten: Dient de Here met vreze en verheugt u met beving. Kust de Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op de weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Voor de onderdanen: Zijt dan alle menselijke ordening onderdanig, om des Heren wil. Met een lange rij Schriftuurplaatsen toont Beza aan, niet maar, dat de onderdanen een beroep mogen doen op de mildheid of gematigdheid van de vorst, maar dat zij de plicht hebben, gehoorzaamheid te weigeren, zodra hij iets gebiedt, dat inpium of iniquum is (respectievelijk in strijd met de eerste of tweede tafel der wet). En hij concludeert: ‘En dus volgt, dat de volken niet geschapen zijn ter wille van de magistraat, maar omgekeerd de magistraten | |
[pagina 293]
| |
ter wille van het volk, zoals de herder er is om de kudde en niet de kudde om de herder.’ Dat is de conclusie, die in 1581 leidde tot de ‘afzwering van Philips’. De standen hadden zich telkens weer verzet tegen de Bourgondische en Habsburgse dynastieën; zij hadden zich beroepen op hun privilegiën. Nu klinkt een nieuwe klaroen; nu gaat het om de rechten van het ganse volk; nu gaat het om onvervreemdbare rechten, die de Schepper zelf gaf; nu slaan de trommen de vrijheidsmars. |
|